MC-vragen
Vraag 1
Gerard is de baas van Stef. Ze werken een heel jaar collegiaal samen en aan het einde van het jaar moet er in het bijzijn van een medewerker van Personeelszaken een functioneringsgesprek plaatsvinden. Dit functioneringsgesprek kan voor Gerard leiden tot:
- een intra-groepsconflict
- een status-differentiatie conflict
- een status-generalisatie conflict
- een rolconflict
Vraag 2
Vergeleken met outgroep-verwerping is ingroep-favoritisme:
- meer een verschijnsel op cognitief niveau
- meer een verschijnsel op gedragsmatig niveau
- meestal krachtiger
- meestal zwakker
Vraag 3
Decentralisatie van communicatienetwerken, vergeleken met centralisatie, leidt vaak tot:
- hogere efficiëntie
- hogere tevredenheid bij groepsleden in de perifere posities
- meer informatieverzadiging
- alle bovenstaande antwoorden
Vraag 4
In “Lord of the flies” organiseert Jack een vergadering, omdat hij nieuwe verkiezingen wil. De andere jongens steunen hem tijdens de vergadering niet. Nadat de vergadering is afgelopen, volgen de jongens Jack naar een afgelegen plek om alsnog hun steun te betuigen. Het gedrag van de jongens kan worden verklaard in termen van:
- manifeste effecten van de meerderheidsinvloed van Jack
- latente effecten van de minderheidsinvloed van Jack
- de effecten van de illegitieme macht van Jack over de jongens
- de effecten van de bestraffingsmacht van Ralph over de jongens
Vraag 5
Impliciete leiderschapstheorieën zijn:
- theorieën die verklaren waarom conflicten met betrekking tot leiderschap vaak onbesproken blijven
- leiderschapstheorieën die kijken naar de relatieve rol van de leider
- intuïtieve denkbeelden over prototypische kenmerken en gedragingen van leiders
- leiderschapstheorieën die uitgaan van ongeteste assumpties
Vraag 6
Wat is het grootste nadeel van divers samengestelde teams vergeleken met homogene teams?
- lastigere communicatie
- minder overkoepelende groepsdoelen
- meer groepsconflicten
- verminderde groepscohesie
Vraag 7
Welke van de volgende beweringen is juist?
- Groepsdynamica is ontstaan zowel vanuit de psychologie als de sociologie.
- Groepsdynamica legt de nadruk op de rol van de leider.
- Groepsdynamica houdt zich niet bezig met het ontwikkelen van interventies ter verbetering van groepsprocessen.
- Groepsdynamica is ontstaan om de prestaties van kantoormedewerkers te verbeteren.
Vraag 8
Welke van de volgende opties is geen symptoom van groepsdenken?
- moraliteitsillusie
- sociale inhibitie
- collectieve rationalisering
- zelfcensuur
Vraag 9
De sociale identiteitstheorie stelt dat:
- iemands zelfbeeld een accurate reflectie is van het beeld dat andere groepsleden van de persoon hebben.
- veranderingen in groepslidmaatschap veranderingen in het zelfbeeld kunnen veroorzaken.
- groepsconflicten kunnen worden opgelost door het zelfbeeld van mensen te benadrukken.
- mensen hun groepslidmaatschap belangrijker vinden dan hun zelfbeeld.
Vraag 10
Als de individuele bijdragen van de individuen kunnen worden opgeteld om het groepsproduct te vormen, dan is de taak:
- interactief
- subtractief
- complementair
- additief
Vraag 11
Volgens het Self-Evaluation Maintenance model van Tesser:
- zijn mensen meer bereid om een vreemdeling dan een vriend te helpen, met name op gebieden die belangrijk voor ons zijn.
- zijn mensen minder geneigd om een vreemdeling dan een vriend te helpen, met name op gebieden die belangrijk voor ons zijn.
- voelen mensen zich meer bedreigd door vreemdelingen dan door hun eigen vrienden.
- zelfevaluatie onafhankelijk is van de relaties met anderen.
Vraag 12
De prestaties van Rosa verbeteren wanneer er andere mensen aanwezig zijn als zij aan het werk is. Zij ervaart:
- social loafing
- positieve interdependentie
- Ringelmann-effect
- sociale facilitatie
Vraag 13
Termen zoals vergelijkingsniveau, kosten-baten verhouding en minimax horen bij de:
- sociale impacttheorie
- balans theorie
- sociale vergelijkingstheorie
- sociale uitwisselingstheorie
Vraag 14
Onderzoek naar e-leiderschap benadrukt het belang van de ontwikkeling van goede één-op-één relaties tussen de leider en de volgers. Dit komt overeen met:
- sociale vergelijkingstheorie
- leider-groepslid uitwisselingstheorie
- sociale impacttheorie
- theorie van de grote leider
Vraag 15
De relatie tussen cohesie en groepsprestaties kan het beste worden omschreven als:
- het zwakst wanneer de cohesie is gebaseerd op taakbetrokkenheid
- negatief
- het sterkst wanneer de cohesie is gebaseerd op taakbetrokkenheid
- positief
Vraag 16
Volgens de impliciete leiderschapstheorie:
- wordt leiderschap beïnvloed door gevoelsmatige opvattingen van volgelingen over de kwaliteiten die de meeste leiders hebben.
- kiezen volgelingen leiders die op henzelf lijken.
- zijn leiderschapskenmerken aangeboren.
- bestaan er behalve de publiekelijk toegewezen leider groepsleden die zich impliciet als leiders opstellen.
Vraag 17
Marion Keech had veel volgelingen toen zij het einde van de wereld voorspelde. Toen haar voorspelling niet uit kwam:
- verlieten alle leden de groep.
- accepteren ze het excuus van Keech en verhoogde de groepscohesie.
- raakten de leden meer betrokken bij de groep.
- verliet Keech de groep.
Vraag 18
Roy is al vanaf het begin de leider van zijn zelfopgezette groep tegen milieuvervuiling. Martin is het zat met het beleid van Roy, dat hij veel te soft en beschaafd vindt. Hij vindt dat de leden van de groep meer kunnen doen en hij organiseert een bijeenkomst om te stemmen over een nieuwe leider voor de groep. De leden van de groep steunen het voorstel van Martin tijdens de bijeenkomst niet, maar na afloop gaan een aantal van de leden op zoek naar Martin om alsnog hun steun te betuigen. Dit overloopgedrag kan worden verklaard in termen van:
- directe effecten van de minderheidsinvloed van Martin
- latente effecten van de minderheidsinvloed van Martin
- directe effecten van de minderheidsinvloed van Roy
- latente effecten van de minderheidsinvloed van Roy
Vraag 19
Het auto-kinetische effect van Sherif toont aan dat:
- participanten aan hun eigen mening vasthouden, ongeacht wat de andere groepsleden zeggen.
- geïnternaliseerde normen stabiel zijn.
- normen geïnternaliseerde standaarden kunnen worden
- groepsleden tot het correcte antwoord kunnen komen door middel van communicatie.
Vraag 20
Vergeleken met centralisatie van communicatienetwerken leidt decentralisatie vaak tot:
- een lagere tevredenheid bij de groepsleden in de perifere posities
- een hogere tevredenheid bij de groepsleden in de perifere posities
- een hogere tevredenheid bij de leider
- meer afstand tussen de leider en de groepsleden
Vraag 21
Caleb ervaart zoveel stress van de eisen die zijn rol als vader van een drieling van hem eist dat ze botsen met zijn andere rollen (als monteur, echtgenoot, zoon). Hij ervaart:
- tussen-rol conflict
- intern conflict
- extern conflict
- intrarol conflict
Vraag 22
Welke van de volgende beweringen is juist?
- Het zelfbeeld wordt niet door groepsprocessen en bestraffingtactieken beïnvloed.
- Bestraffingtactieken kunnen alleen kwalitatief gemeten worden.
- Het gebruik van bestraffingtactieken stimuleert andere mensen om bestraffend te reageren.
- Bestraffingtactieken leiden er toe dat anderen zich onderdanig gaan gedragen.
Vraag 23
Volgens de sociale netwerkanalyse is iemands centraliteit in een netwerk een belangrijke index voor zijn of haar ‘betweenness’. Dit is:
- de psychologische afstand tussen de groepsleden.
- de door de groepsleden toegewezen leiderschapskenmerken.
- de mate waarin die persoon een schakel vormt tussen andere personen in het netwerk.
- een maat voor cohesie.
Vraag 24
In het experiment van Milgram werd er het minst gehoorzaamd wanneer:
- de participant lid uitmaakte van een groep van drie personen waarin de andere groepsleden ongehoorzaam waren.
- de persoon die de schokken ontving schreeuwde van ongemak.
- de onderzoeker aangaf dat er gestopt kon worden als de participant daar de voorkeur voor had.
- de onderzoeker liet doorschemeren dat het ongebruikelijk was om door te gaan.
Vraag 25
Het concept van het idiosyncratisch krediet van Hollander:
- verklaart waarom leiders minder afwijken dan de andere groepsleden.
- verklaart waarom in groepen met een lagere sociale cohesie meer wordt afgeweken.
- verklaart waarom nieuwe leden meer mogen afwijken.
- verklaart waarom mensen met een hoge status meer mogen afwijken dan mensen met een lage status.
Antwoordindicatie MC-vragen
D
C
B
B
C
D
A
B
B
D
A
D
D
B
C
A
C
B
C
B
A
C
C
A
D
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
Contributions: posts
Spotlight: topics
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
Add new contribution