SBR 3: Rechtshandeling en overeenkomst - Hijma e.a. - 9e druk
- 983 reads
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
Een rechtshandeling is geldig wanneer deze wat betreft vorm, inhoud en wijze van totstandkoming voldoet aan de door de wet gestelde eisen. Als dit niet het geval is, dan is zij nietig of vernietigbaar. Een rechtshandeling die nietig is, heeft geen rechtsgevolg of bindende kracht. In sommige gevallen kan zij wel rechtsgevolgen hebben, maar niet de beoogde. Soms kunnen zelfs de door partijen beoogde rechtsgevolgen in tact blijven.
Nietigheid is iets anders dan ongeldigheid, zoals bikj bijvoorbeeld een onbevoegde vertegenwoordiger. Toch verschillen de rechtsgevolgen niet. Het enige belangrijke verschil is dat iets ongeldig is als het de zelfbeschikkingsfeer overschrijdt en nietig als het in strijd is met het algemeen belang (wet, goede zeden en openbare orde). Bij ongeldigheid is er kortgezegd geen enkele reden om geldig te zijn en bij nietigheid is er wel een reden voor, maar nog een sterkere reden tegen.
Nietigheid kan beperkt zijn tot bepaalde onderdelen van de rechtshandeling (partiële nietigheid) of de uitwerking (conversie/omzetting). Nietigheid kan ook tijdelijk zijn (bekrachtiging of convalescentie) of slechts tegenover bepaalde personen (relatieve nietigheid).
De vaststelling van nietigheid kan ertoe leiden dat de al geleverde prestaties geen rechtsgrond hebben en dus onverschuldigd zijn. Op die grond kan worden teruggevorderd. Voor prestaties die niet ongedaan gemaakt kunnen worden, treedt een vergoeding van de waarde in de plaats (art. 6:203 en 210 lid 2 BW).
Wanneer de grond van nietigheid slechts een deel van de rechtshandeling betreft, kan zij voor het overige in stand blijven (art. 3:41 BW). Het gaat dan om bijkomende verbintenissen, die los gezien kunnen worden van de hoofdverbintenis(sen). Wanneer het restant in onverbrekelijk verband staat met het nietige deel, is de gehele rechtshandeling nietig.
Daarnaast kan de hoofdverbintenis partieel nietig zijn wanneer zij splitsbaar is en dit nog een zinvol resultaat overhoudt voor beide partijen. Ook hier mag geen sprake zijn van een onlosmakelijk verband tussen het restant en het nietige deel.
Om te zien of er sprake is van een onverbrekelijk verband, moet worden gelet op de inhoud en de strekking van de rechtshandeling. Er moet worden gekeken naar de objectieve voorkeuren van de partijen, dus de voorkeuren van partijen die in de rechtshandeling tot uitdrukking zijn gekomen. De interne (subjectieve) voorkeuren spelen geen rol.
Een nietige rechtshandeling kan op grond van art. 3:42 BW van rechtswege worden omgezet in een geldige rechtshandeling (conversie). Hier gaat het om het (gedeeltelijk) redden van een rechtshandeling, waarbij de uitleg van de strekking en inhoud bepalend is. Bij omzetting blijft het beoogde gevolg hetzelfde, alleen de rechtshandeling om dat gevolg te bereiken, verandert.
De rechter is ambtshalve bevoegd tot het toepassen van conversie. Conversie werkt van rechtswege, de partijen hoeven er dus geen beroep op te doen om het te laten intreden. Het is zelfs mogelijk bij partijen die wisten dat zij een nietige overeenkomst sloten.
Het leerstuk van de conversie lijkt veel op dat van de partiële nietigheid. Het gaat bij beiden immers om het geheel of gedeeltelijk redden van een nietige rechtshandeling. Toch bestaan er belangrijke verschillen tussen deze rechtsfiguren. Bij de conversie gaat het in principe om een kwalitatief rechtsprobleem (de rechtshandeling zelf is gebrekkig) terwijl het bij de partiële nietigheid gaat het om een kwantitatief rechtsprobleem (de rechtshandeling is deels gebrekkig). Bij conversie worden de doeleinden langs een nieuwe weg bereikt, terwijl bij de partiële nietigheid een bepaald deel van de doeleinden in het geheel niet wordt bereikt.
Er zijn drie vereisten voor conversie, te vinden in art. 3:42 BW:
De strekking van een nietige rechtshandeling moet in voldoende mate beantwoorden aan de strekking van een geldige rechtshandeling;
Partijen zouden de geldige rechtshandeling ook hebben verricht om het doel te bereiken, wanneer van de nietige rechtshandeling zou zijn afgezien vanwege haar nietigheid;
De conversie is niet onredelijk jegens een belanghebbende.
Conversie begint altijd met het aanwezig zijn van een nietige rechtshandeling. Hiervan dient eerst de strekking te worden vastgesteld: wat hebben de partijen beoogd? Vervolgens moet worden gezocht naar een tweede, als geldig aan te merken, rechtshandeling met dezelfde strekking. De omzetting in de tweede rechtshandeling mag niet in strijd zijn met het wettelijk systeem. Wanneer deze tweede rechtshandeling is gevonden, dan moet nagegaan worden of aangenomen kan worden dat de partijen deze zouden hebben verricht wanneer afgezien zou zijn van de nietige rechtshandeling wegens haar nietigheid. Dit moet objectief bekeken worden. Wanneer aan deze eisen is voldaan, dan vindt conversie plaats.
Conversie vindt niet plaats wanneer dit onredelijk zou zijn jegens een belanghebbende, aldus het slot van art. 3:42 BW. Het gaat dan meestal om degene tot wie een eenzijdige rechtshandeling wordt gericht.
Volgens art. 3:58 BW kan na het verrichten van een rechtshandeling alsnog aan een wettelijk vereiste worden voldaan, zodat de rechtshandeling wordt bekrachtigd. Het gevolg van de bekrachtiging is dat de rechtshandeling met terugwerkende kracht wordt geheeld en dus geldig wordt gemaakt.
De bekrachtiging moet worden onderscheiden van de bevestiging (art. 3:55 BW), omdat de bevestiging betrekking heeft op een vernietigbare rechtshandeling. Deze is dus nooit ongeldig geweest en wordt daarom niet 'geheeld'.
Buiten het bereik van art. 3:58 BW vallen de nietige rechtshandelingen van een handelingsonbekwame (een minderjarige of onder curatele gestelde). Art. 3:58 lid 2 BW bepaalt dat deze rechtshandelingen niet geldig worden door het feit dat de betrokkene handelingsbekwaam wordt (vanwege het bereiken van de meerderjarigheidsleeftijd of bij opheffing van curatele).
Het rechtsgevolg van de bekrachtiging (door middel van rechtshandeling) of convalescentie (door middel van een rechtsfeit) is dat de nietige rechtshandeling met terugwerkende kracht wordt geheeld. Vereist is dat alle onmiddellijk belanghebbenden die zich op het gebrek hadden kunnen beroepen, in de tussenliggende periode de rechtshandeling als geldig hebben aangemerkt. Hiervoor is niet vereist dat zij de rechtshandeling expliciet erkennen, maar wel dat zij geen beroep hebben gedaan op de nietigheid en zich niet hebben gedragen in strijd met de rechtshandeling.
Lid 3 van art. 3:58 BW bepaalt dat de inmiddels door derden verkregen rechten (zoals huur of beslag) aan de bekrachtiging/convalescentie niet in de weg hoeven te staan, mits deze rechten geëerbiedigd worden.
Van relatieve nietigheid spreekt men, wanneer een rechtshandeling alleen nietig is tegenover bepaalde personen. Met name in het goederenrecht komt dit vaak voor. Een levering constituto possessorio werkt bijvoorbeeld in beginsel niet tegenover iemand die een ouder recht op een zaak heeft (art. 3:97 lid 1 BW).
Net als van partiële nietigheid wordt gebruik gemaakt van relatieve nietigheid om de nadelige gevolgen van absolute nietigheid te beperken. In het geval van partiële nietigheid is de rechtshandeling gedeeltelijk dus geldig en gedeeltelijk nietig maar het geldige deel werkt tegenover iedereen. Bij relatieve nietigheid blijft de inhoud van de rechtshandeling buiten schot, maar zij werkt tegenover de één wel en de andere niet. De partiële nietigheid ziet dus op het object (rechtshandeling) en de relatieve nietigheid op het subject (persoon).
In sommige gevallen is een rechtshandeling geldig, maar is het intreden van de rechtsgevolgen afhankelijk van de toestemming van een derde (art. 3:57 BW). In feite gaat het om een bijzondere vorm van een voorwaardelijke rechtshandeling (art. 3:38 BW); de werking van de rechtshandeling is afhankelijk van een onzekere gebeurtenis. De rechtshandeling is op zich geldig maar treed niet in werking zolang er geen toestemming van een derde is.
Een rechtshandeling die vernietigbaar is, is geldig en heeft geldige rechtsgevolgen zolang deze niet wordt vernietigd. Vernietiging kan intreden door degene in wiens belang de vernietigingsgrond is gegeven of door de rechter (art. 3:49 BW). Het gevolg van een vernietiging is dat de rechtshandeling geacht wordt niet tot stand te zijn gekomen. De vernietiging werkt met terugwerkende kracht (art 3:53 BW).
Wanneer aan de verbintenissen, voortvloeiende uit de rechtshandeling die is vernietigd, nog geen uitvoer is gegeven, komen deze te vervallen. Wanneer de verbintenis door een partij of beide partijen echter al wel (gedeeltelijk) is uitgevoerd, komt de rechtsgrond hiervoor te vervallen. De prestaties zijn onverschuldigd verricht. Op grond van onverschuldigde betaling (art. 6:203 BW) moeten de prestaties ongedaan gemaakt worden.
Wanneer een overdracht van een zaak is geschied, vervalt door vernietiging de titel. Omdat een geldige titel een vereiste is voor overdracht, is de overdracht ongeldig. Dit is een noodzakelijk gevolg van ons causale stelsel. De zaak is daarom in eigendom van de vervreemder gebleven en hij kan de zaak als eigenaar recindiveren. Dit is essentieel bij faillisement.
Wanneer ongedaanmaking van reeds ingetreden gevolgen bezwaarlijk is, kan de rechter op verzoek de vernietiging geheel of gedeeltelijk van werking ontzeggen (art 3:53 lid 2 BW). Gedeeltelijk kan ook betekenen dat de vernietiging zonder of met beperkte terugwerkende kracht werkt. Daarbij kan de rechter eventueel de verplichting opleggen aan de bevoordeelde partij om het nadeel van de ander te vergoeden. Wanneer ongedaanmaking onmogelijk en volgens de rechter onbezwaarlijk is, is de regeling van onverschuldigde betaling van toepassing.
In bepaalde gevallen is het mogelijk om de overeenkomst te wijzigen in plaats van te vernietigen. Wijziging is mogelijk als het gaat om dwaling (art. 6:228 BW), een voortbouwende overeenkomst (art. 6:230 BW) en misbruik van omstandigheden (art. 3:54 BW).
Wijziging is in de eerste plaats mogelijk op verzoek van een partij, buitengerechtelijk. Dit voorstel moet het nadeel op afdoende wijze opheffen. Als dit zo is, vervalt het recht van de andere partij om te vernietigen (art. 3:44 lid 4, art. 6:228 en 6:229 BW). Degene die bevoegd was tot vernietiging heeft dan twee opties. Hij kan het voorstel aanvaarden waardoor de rechtshandeling wordt gewijzigd. Maar hij kan het ook afwijzen, dan blijft de rechtshandeling in oorspronkelijke staat bestaan.
Verder kan de rechter op verzoek de overeenkomst wijzigen om het nadeel op te heffen in plaats van te vernietigen.
De rechtshandeling kan vernietigd worden, maar zolang dit niet gebeurt, is zij geldig. Daarom kan een partij die de rechtshandeling mag vernietigen hem ook bevestigen (art. 3:55 BW). Bevestiging kan pas plaatsvinden vanaf het moment dat de verjaringstermijn begint te lopen. Voor die tijd heeft de betrokkene immers geen bevoegdheid tot vernietiging. Gedwaalden of bedrogenen zijn bevoegd om te bevestigen omdat ze ook mogen vernietigenl. Handelingsonbekwamen zijn hier niet toe bevoegd, maar hun vertegenwoordigers wel.
Het gevolg van een bevestiging is dat er geen beroep meer kan worden gedaan op de vernietigbaarheid van een rechtshandeling. De bevestiging kan vormvrij geschieden (art. 3:37 lid 1 BW), maar dient wel duidelijk te zijn. In het geval dat meerdere personen bevoegd zijn tot het vernietigen van een rechtshandeling, werkt de bevestiging van de een enkel voor zichzelf. De anderen kunnen dan nog wel vernietigen. De bevestiging is een eenzijdige rechtshandeling, omdat het een eenzijdige handeling is met een beoogd rechtsgevolg.
Zolang deze niet vernietigd of bevestigd is, is de status van de rechtshandeling niet duidelijk. Daarom kan een direct belanghebbende op grond van art. 3:55 lid 2 BW aan degene die een beroep op de vernietiging toekomt, een redelijke termijn stellen waarbinnen deze moet vernietigen of bevestigen. Wordt niet binnen de termijn vernietigd of bevestigd, dan vervalt het recht op vernietiging. De belanghebbende is onder meer de wederpartij, maar ook een derde belanghebbende.
Art. 3:49 BW bepaalt dat vernietiging kan plaatsvinden door een buitengerechtelijke verklaring (art. 3:50 BW) en door rechterlijke uitspraak (art. 3:51 BW). De rechter kan altijd de geldigheid van een buitengerechtelijke vernietiging vaststellen. Een buitengerechtelijke verklaring kan worden gedaan door degene in wiens belang de vernietigingsgrond is gegeven (art. 3:50 lid 1 BW). Een uitzondering vormt de handelingsonbekwame, waarbij de wettelijke vertegenwoordiger kan vernietigen. Geen mogelijkheid tot buitengerechtelijke verklaring tot vernietiging bestaat van rechtshandelingen betreffende registergoederen, tenzij alle partijen daarin berusten (art. 3:50 lid 2 BW). De verklaring tot vernietiging moet worden gericht aan hen die partij zijn bij de rechtshandeling, te vinden in art. 3:56 BW. Verder is de vernietiging vormvrij (art. 3:37).
Art. 3:52 lid 1 BW bepaalt dat de rechtsvordering tot vernietiging van een rechtshandeling verjaart na drie jaar. Het moment waarop de termijn begint te lopen, verschilt per vernietigingsgrond (zie art. 3:52 lid 1 sub a - d BW). Een partij kan ook een beroep doen op een vernietigingsgrond als verweer (art. 3:51 lid 3 BW). Dan geldt de verjaringstermijn niet: een beroep als verweer kan te allen tijde worden gedaan. De gedachte hierachter is dat de andere partij gebruik had kunnen maken van de regeling van de termijnstelling (art. 3:55) en dit niet heeft gedaan. In art. 6:89 en 7:23 BW staan uitzonderingen op de regel dat vernietigbaarheid als verweer altijd een optie blijft.
Als de termijn voor verjaring van drie jaar is verlopen, kan de benadeelde binnen vijf jaar (Oart. 3:310 BW) nog wel schadevergoeding eisen op basis van de onrechtmatige daad. Dit kan als het gaat om een gedraging die kan worden gekwalificeerd als bedreiging, bedrog, misbruik van omstandigheden of dwaling.
Art. 3:59 is de schakelbepaling die stelt de bepalingen van titel 3.2 BW ook buiten het vermogensrecht van overeenkomstige toepessing, tenzij de aard zich daartegen verzet.
Leg uit wat men verstaat onder het begrip conversie.
Geef drie vereisten voor conversie.
Wanneer spreekt men van relatieve nietigheid?
In welke gevallen is het mogelijk om een wijziging aan te brengen?
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Field of study
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
1650 |
Add new contribution