SBR 3: Rechtshandeling en overeenkomst - Hijma e.a. - 9e druk
- 986 reads
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
Overeenkomsten zijn in beginsel relatief. Dat wil zeggen dat ze alleen werken tussen partijen en dus geen gevolgen hebben voor derden. Dit in tegenstelling tot het goederenrecht, waarbij absolute rechten tegen eenieder gelden. Hierom wordt goederenrecht ook wel 'derdenrecht' genoemd en verbintenissenrecht 'tweedenrecht'. Het relativiteitsbeginsel bestaat vanwege het grote belang dat we hechten aan autonomie; je hebt de vrijheid om zelf te kiezen of je wel of geen partij bij een overeenkomst wilt zijn. Dit wordt vaak weergegeven met het adagium Res inter alios acta, aliis nec nocet nec prodest, oftewel een rechtshandeling tussen anderen, brengt derden noch nadeel noch voordeel. Er bestaat wel de nuancering dat er in veel gevallen wel derden worden geschaad, maar zij hier niks tegen kunnen doen en dus niet bij de overeenkomst worden betrokken. Denk bijvoorbeeld aan een supermarktpand dat wordt verkocht aan iemand die er schoenen in wilt verkopen. In dit soort gevallen wordt het relativieitsbeginsel nog niet geschonden omdat de overeenkomst alleen doorwerkt naar de betrokken partijen, maar hij kan wel schade voor derden opleveren.
Er bestaan echter ook een aantal werkelijke uitzonderingen op het relativiteitsbeginsel, waarbij overeenkomsten wel juridische gevolgen voor derden hebben. Hieronder vallen niet die gevallen waarin toestemming van de derde nodig is. Dit is namelijk niet in strijd met de autonomie van de betrokken derde.
Met betrekking tot het relativiteitsbeginsel vormt de verkrijging onder algemene titel (art. 6:249 BW) een verhaal apart. Formeel gezien maakt deze verkrijging een inbreuk op het relativiteitsbeginsel. Bij verkrijging door erfopvolging worden de erfgenamen (derden) na de verkrijging plotseling partij bij de overeenkomst. Materieel gezien lijkt er echter geen uitzondering op het relativiteitsbeginsel te zijn; de verkrijger is namelijk in eerste instantie geen partij en kan zich verzetten tegen betrokkenheid bij de rechtsgevolgen. Een erfenis kan namelijk worden afgewezen en bij opvolging in het vermogen bij juridische fusie van een rechtspersoon is ook medewerking vereist (zie art. 3:80 lid 2 BW).
Gevallen waar wel afwijking van het relativiteitsbeginsel mogelijk is, worden genoemd in art 6:251 - 257 BW. Daarnaast bestaan ook in andere regelingen gevallen van derdenwerking. Onder andere voor lastgeving (art 7:420 - 421 BW), cao-afspraken en gevallen die grenzen aan het goederenrecht.
Daarnaast kan ook buiten de in de wet genoemde gevallen sprake zijn van derdenwerking. De wetgever heeft dit ook nooit willen uitsluiten en daarom staat het relativiteitsbeginsel niet expliciet in de wet. Een verbintenis kan immers ook ontstaan door bij de wel in de wet geregelde gevallen aan te sluiten (zie art. 6:1 BW en arrest Quint/Te Poel).
In het Citronas-arrest werd gesproken over de derdenwerking van exoneratiebedingen. Deze bedingen kunnen positief of negatief gelden voor derden, maar er moet dan in de aard van het desbetreffende geval voor derdenwerking een voldoende rechtvaardiging kunnen worden gevonden. Dit is een vereiste en daarnaast is één van de volgende gronden nodig; (1) degene die zich op het beding beroept, moet op gedragingen van de derde terug te voeren vertrouwen hebben dat hij het beding kan inroepen ter zaken van de goederen die hem door zijn wederpartij zijn vertrouwt, of (2) de aard van de overeenkomst en het betreffende beding moet in verband staan met de relatie tussen de derde en degene die zich op het beding beroept.
Een ander geval waarin derdenwerking buiten de wettelijke regelingen mogelijk is, is dat van samenhangende overeenkomsten. In geval van huurkoop worden bijvoorbeeld met afzonderlijke partijen overeenkomsten aangegaan voor leveringen en financiering. De vernietiging of ontbinding van de ene overeenkomst heeft tot gevolg dat de andere overeenkomst evenmin in stand kan blijven.
Tot slot bestaat er nog derdenwerking via samenhangende rechtsverhoudingen. Hierbij loopt de doorwerking van een overeenkomst tegenover de derde via het leerstuk van de onrechtmatige daad. Als iemand zich contractueel heeft verbonden en dit contract maakt onderdeel uit van een schakel waarmee ook de belangen van derden nauw zijn verbonden, dan dient hij met deze belangen rekening te houden, op straffe van schadevergoeding (zie het arrest Vleesmeesters/Alog).
Een overeenkomst kan rechten scheppen voor een derde, wanneer de overeenkomst een beding van die strekking inhoudt en de derde het beding aanvaardt (art. 6:253 BW). Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer een vervoersovereenkomst is gesloten tussen een afzender en een vervoerder. Dan kan op grond van een derdenbeding de ontvanger ook zelfstandig aflevering vorderen. Een ander voorbeeld is de positie van de begunstigde derde in een levensverzekeringsovereenkomst. De derde heeft ook recht op schadevergoeding bij niet-nakoming.
Art. 6:253 lid 1 BW is van dwingend recht (art. 6:250 BW), dus de derde moet het derdenbeding altijd aanvaarden voordat het geldig is, tenzij het een onherroepelijk beding om niet betreft. In dat geval geldt een kennisneming en niet onverwijld afwijzen als een aanvaarding. De aanvaarding kan tot beide partijen worden gericht (art. 6:253 lid 3 BW). Een derdenbeding kan ook stilzwijgend worden aangenomen. Het beding zal doorgaans verplichten tot een bepaalde prestatie jegens de derde.
Zolang de derde het recht nog niet heeft aanvaard, komt het hem niet toe. Degene die het beding heeft gemaakt (de stipulator), kan het zolang nog herroepen (art. 6:253 lid 2 BW). Dit lid is niet van dwingend recht, dus er kan anders overeengekomen worden, bijvoorbeeld dat herroeping helemaal niet of na aanvaarding nog mogelijk is.
Wanneer er is herroepen of als de derde het beding heeft afgewezen, kan de stipulator een andere derde of zichzelf aanwijzen in plaats van de derde (art. 6:255 lid 1 BW). Degene die moet presteren (promissor) kan een redelijke termijn stellen, waarbinnen de stipulator iemand moet aanwijzen. Wijst deze binnen de termijn niemand aan, dan kan de promissor de stipulator zelf als gerechtigde aanwijzen. Na de aanvaarding wordt de derde partij bij de overeenkomst (art. 6:254 BW). Dan is sprake van een meerpartijenovereenkomst. Naast de derde kan ook de stipulator nakoming vorderen, tenzij de derde hiertegen bezwaar maakt (art. 6:256 BW).
Doordat er een meerpartijenovereenkomst is, kunnen alleen de derde en de stipulator gezamenlijk ontbinding vorderen (art. 6:279 lid 3 BW). Art. 6:251 BWvormt een uitzondering. Op grond van dit artikel heeft een overeenkomst van rechtswege derdenwerking. De derde moet dan bij overdracht van het goed bedingen dat er geen overdracht plaatsvindt als hij het hier niet mee eens is.
Een kwalitatief recht is een recht dat aan een bepaalde zaak of kwaliteit (vorm) is verbonden, waardoor het recht van rechtswege overgaat met het toebehorend goed. Bijvoorbeeld: wordt aan een overdracht van een bepaalde onderneming een non-concurrentiebeding verbonden, dan gaat dit beding ook over bij een overdracht aan een nieuwe eigenaar. De nieuwe eigenaar kan zich dan op het beding beroepen. Een kwalitatief recht hoort dus bij de vorm van een overeenkomst en kan er niet los van staan.
Art 6:251 lid 1 BW stelt de volgende vereisten:
De overgang vindt van rechtswege plaats, dus niet op grond van een derdenbeding.
Het goed wordt verkregen onder bijzondere titel. Voor verkrijgers onder algemene titel is art. 6:249 BW al van toepassing.
Het recht moet voor overgang vatbaar zijn. Dit betekent dat niet is bedongen dat het recht alleen tussen partijen geldt.
Er moet een zodanig verband bestaan tussen het recht en het goed, dat de schuldeiser alleen belang heeft bij het recht, wanneer hij het goed behoudt.
Met het kwalitatieve recht kan ook de verplichting tot het verrichten van een tegenprestatie overgaan. Naast de verkrijger blijft ook de vervreemder jegens de wederpartij aansprakelijk (art. 6:251 lid 2 BW). Op grond van art. 6:251 lid 3 BW kan de verkrijger een verklaring opstellen dat hij de overgang van het recht niet aanvaardt of dit tijdens het sluiten van de overeenkomst bedingen (lid 4).
Bij een overeenkomst kan worden bedongen dat de verplichting van een der partijen om iets te dulden of niet te doen ten aanzien van een haar toebehorend registergoed, zal overgaan op degenen die het goed of een recht tot gebruik van een goed onder bijzondere titel zullen verkrijgen (art. 6:252 BW). Dit beding wordt een kwalitatieve verplichting genoemd.
Het beding moet worden opgemaakt bij notariële akte en het moet worden ingeschreven in de openbare registers (art. 6:252 lid 2 BW). Door het verkrijgen van het goed of gebruik ervan wordt iemand aan het beding gebonden. De kwalitatieve verplichting ligt dicht tegen het goederenrecht aan. Het is te vergelijken met de erfdienstbaarheid art. 5:70 BW.
Naast de in de in art. 252 lid 1 BW omschreven vereisten dat het moet gaan om een dulden of niet doen ten aanzien van een registergoed, stelt lid 5 dat de kwalitatieve verplichting niet het recht om te vervreemden mag inperken.
Naast kwalitatieve verplichtingen bestaat het kettingbeding zoals omschreven door de Hoge Raad in het arrest Blauboer/Berlips. Een kettingbeding is een beding dat bepaalde verplichtingen oplegt aan de verkrijger van een goed. Deze dient hetzelfde beding, op straffe van een boete, op nieuwe verkrijgers over te dragen. In tegenstelling tot de kwalitatieve verplichting heeft een kettingbeding alleen werking wanneer het expliciet wordt overgedragen. Het is dus mogelijk dat het kettingbeding ergens wordt doorbroken en dan bestaat het bij volgende verkrijgers ook niet meer. De kwalitatieve verplichting is gebonden aan de zaak, niet aan de verkrijger ervan. Daarom wordt liever van de kwalitatieve verplichting gebruik gemaakt tenzij dit niet mogelijk, als het bijvoorbeeld gaat om een verplichting om iets te doen of iets te geven.
De kwalitatieve verplichting en het kettingbeding kunnen soms een zware last vormen. Daarom bestaat naast de algemene gronden voor ontbinding, vernietiging en nietigheid nog een bijzondere regeling. Art. 6:259 BW bepaalt dat de rechter de kwalitatieve verplichting of het kettingbeding kan wijzigen of ontbinden op twee gronden:
Sub a. De verplichting is in strijd met het algemeen belang en na het sluiten van de overeenkomst zijn ten minste 10 jaar verlopen.
Sub b. De schuldeiser heeft geen redelijk belang meer bij nakoming en zal dit ook niet meer krijgen.
Iemand die een partij wegens een verweermiddel niet kan aanspreken, kan niet diens ondergeschikte daarvoor in de plaats aanspreken. Een poging hiertoe heet een paardensprong. Als een verhuizer heeft afgesproken maximaal 1.000 euro van gemaakte schade te vergoeden, en zijn werknemer maakt iets ter waarde van 5.000 euro kapot, dan kan die werknemer niet voor de overige 4.000 euro opdraaien. Op grond van art. 6:257 BW krijgt de ondergeschikte de bevoegdheid dit verweermiddel in te roepen, als ware hijzelf partij bij de overeenkomst. Meestal gaat het om een exoneratiebeding, maar de ondergeschikte kan zich op alle bepalingen beroepen die van toepassing zijn voor de werkgever. Het gaat niet alleen om ondergeschikten op basis van een arbeidsovereenkomst. De term ‘ondergeschikte’ moet dan gelezen worden in de ruime zin van het woord (art. 6:170 BW). Beslissend is of de ondergeschikte instructies ontvangt van de ‘werkgever’.
Wat is een stipulator?
Noem twee gronden voor derdenwerking.
Welke eisen stelt Art 6:251 lid 1 aan de overdracht naar een nieuwe eigenaar?
Geef de definitie van het begrip kettingbeding.
Wat zijn de verschillen tussen erfdienstbaarheid, een kwalitatieve verplichting en een kettingbeding?
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Field of study
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
1222 |
Add new contribution