Oefententamens Burgerlijk Procesrecht I - RUG
- 4245 reads
Oefententamen uit 2012/2013 bij het vak Burgerlijk Procesrecht I aan de Rijksuniversiteit Groningen.
Laura en Dennis procederen over de verkoop van een woning bij de rechtbank Amsterdam, sector civiel. Er vindt een comparitie na antwoord plaats. Beide partijen krijgen daar voldoende gelegenheid om hun standpunt mondeling uiteen te zetten. Na die comparitie na antwoord wijst de rechtbank een tussenvonnis waarin Dennis een bewijsopdracht krijgt. Er worden vervolgens diverse getuigen gehoord, zowel door Dennis als door Laura. Na die getuigenverhoren hebben beide partijen nog een conclusie ingediend waarbij zij beiden ook nieuwe stukken in het geding hebben gebracht. Nadien verzoekt Laura de rechtbank om pleidooi te mogen houden.
Heeft Laura recht op pleidooi?
Door een, naar later blijkt, veel te hoge belastingaanslag, raakt Stepan in problemen en wordt failliet verklaard. De aanslagen worden later, na bezwaar en beroep, bijgesteld, maar het kwaad is dan al geschied. Mijnheer Stepan was in gemeenschap van goederen getrouwd met mevrouw Dolly. Het faillissement raakte door de werking van artikel 63 Fw ook de vermogensbelangen van mevrouw. Terwijl het faillissement nog voortduurt, spreekt mevrouw Dolly die inmiddels gescheiden is, de Staat aan en eist een veroordeling tot schadevergoeding stellende dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld. Aanvankelijk, bij conclusie van antwoord, bestrijdt de Staat dat sprake zou zijn van onrechtmatig handelen. Tijdens de comparitie voert de Staat daarenboven nog aan dat enkel de faillissementscurator deze rechtsvordering had mogen instellen (art. 25 lid 1 Fw). Mevrouw stelt dat de Staat dit verweer niet pas ter comparitie naar voren mag brengen en wil dat de rechter dit verweer buiten beschouwing laat.
Wat moet de rechter met betrekking tot dit door mevrouw opgeworpen punt beslissen?
Veltman, handelaar in vastgoed en wonende te Groningen, wil Klaassen laten dagvaarden teneinde de rechter een veroordeling van Klaassen tot het betalen van een bedrag groot 30.000 euro te horen uitspreken. Klaassen woont te Essen (Bondsrepubliek Duitsland) en is volgens Jansen verplicht tot betaling omdat het gaat om achterstallige huurtermijnen die Schneider op grond van een huurovereenkomst als huurder verschuldigd is aan Veltman als verhuurder en die een winkelpand voor kledingverkoop betreft in het centrum van Maastricht. Veltman laat Klaassen dagvaarden voor de rechtbank Noord-Nederland. Klaassen verschijnt, maar begint zijn verweer met de betwisting van de bevoegdheid van de rechtbank.
Wat moet de rechtbank omtrent zijn bevoegdheid beslissen?
Fruithandel Kiwi en fruitteler Aardbei hebben een geschil over de levering van blauwe bessen. Partijen besluiten het geschil te laten beslechten door een bindend adviseur. Na onderzoek te hebben gedaan, komt de bindend adviseur tot de uitspraak dat Aardbei aan Kiwi schade moet vergoeden. Aardbei heeft daar echter grote bezwaren tegen en is niet van plan het bindend advies na te komen. Volgens hem gaat het hier, zoals de naam al zegt, slechts om een advies en is hij op geen enkele wijze aan het bindend advies gebonden.
Geef gemotiveerd aan of het standpunt van Aardbei juist of onjuist is.
Schuldeiser Kapitein heeft tot verhaal van zijn vordering op Kolonel ad 80.000,- euro een executoriaal beslag laten leggen op de bankrekening van Kolonel bij de MKB-Bank. Ten tijde van het beslag stond op deze rekening een positief saldo van 50.000,- euro. Na het beslag betaalt Vermeer, een schuldenaar van Kolonel, zijn schuld aan Kolonel van 30.000,- euro door overschrijving van dit bedrag op dezelfde bankrekening van Kolonel bij de MKB-Bank. Bovendien stort daags na deze creditering de MKB-Bank een bedrag van 10.000,- euro aan door de bank aan Kolonel verschuldigde rente op de beslagen rekening.
Welk bedrag van de rekening wordt door het beslag omvat?
Tussen vervoerder Levy en de eigenaar van garage Boomsma is een geschil gerezen naar aanleiding van de aankoop door Levy van een bedrijfswagen. De wagen blijkt na enkele ritjes naar klanten van Levy nogal wat gebreken te vertonen, en Levy heeft daarom besloten dat hij de auto niet langer wil houden. Na enige zinloze woordenwisselingen met de eigenaar van de garage waar hij de auto kocht, wil Levy overgaan tot ontbinding van de overeenkomst. Daarnaast wil hij van de verkoper het aankoopbedrag van 27.000 euro terugvorderen. Volgens zijn zoon, die rechten studeert, kan Levy de zaak zonder advocaat aanhangig maken bij de rechtbank omdat het hier om een kantonzaak gaat. Heeft de zoon gelijk of geen gelijk? En als hij geen gelijk heeft, wat zou Levy moeten doen om bij de kantonrechter te kunnen procederen (het verweer van gedaagde buiten beschouwing latend)?
In het arrest Vredo tegen Veenhuis (1993) overweegt de Hoge Raad dat het hof Den Haag tekort geschoten was in 's hofs verplichting tot motivering van zijn beslissing om de door Vredo gevorderde voorziening (verbod Veenhuis om inbreuk te maken op Vredo's octrooirecht inzake mestinjector) te weigeren. Het hof had overwogen zich niet in staat te achten zich in het bestek van een kort geding een gefundeerd oordeel te vormen over de vraag of de door Veenhuis vervaardigde mestinjector onder de beschermingsomvang van Vredo's octrooirecht viel en of dit octrooi ten gevolge van ingediende bezwaren kans maakte te worden herroepen. Hoewel het hof gespecialiseerd was als appelrechter in kort geding in octrooizaken en de president zich in de procedure in eerste aanleg wèl in staat had geacht over beide vragen een uitgebreid en gefundeerd oordeel te geven (met toewijzing van het gevraagde verbod), meende het hof te kunnen volstaan met het hierboven genoemd oordeel.
De Hoge Raad motiveert zijn beslissing dat het hof hiermee niet kan volstaan in de eerste plaats met een algemene overweging over wat de goede procesorde meebrengt hoe rechterlijke beslissingen ten minste moeten worden gemotiveerd en in de tweede plaats met het noemen van de omstandigheden die in dit speciale geval meebrachten dat het hof niet kon volstaan met de motivering die het had gegeven.
Geef aan hoe deze algemene overweging luidt en noem een tweetal omstandigheden die voor de Hoge Raad in dit geval reden waren om het hof op de vingers te tikken.
Enkele bewoners van een nieuw complex met seniorenwoningen in Groningen hebben bij de rechter vanwege een geschil over de splitsing van appartementsrechten een verzoekschrift ingediend. Verzoekers hebben echter nagelaten de rechter te verzoeken de uitspraak uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Wat heeft dit, nu het om een verzoekschriftprocedure gaat, voor gevolgen indien een belanghebbende hoger beroep tegen de beschikking in wil stellen?
Petrus, die een overeenkomst gesloten heeft met Nicodemus, stelt dat Nicodemus wanprestatie heeft gepleegd. Petrus laat Nicodemus dagvaarden voor de rechtbank, sector civiel. Hij eist primair ontbinding van de overeenkomst en veroordeling van Nicodemus tot betaling van schadevergoeding en subsidiair veroordeling van Nicodemus tot nakoming op straffe van verbeurte van een dwangsom. Nicodemus, hoewel tijdig en volgens de regels opgeroepen, verschijnt niet en tegen hem wordt verstek verleend. De rechter wijst bij vonnis slechts de subsidiair ingestelde vordering van Petrus toe. Het vonnis wordt daags na de uitspraak aan Nicodemus in persoon betekend. Aanvankelijk onderneemt Nicodemus niets tegen zijn veroordeling, maar als Petrus, na twee en een halve maand, nog net binnen de beroepstermijn hoger beroep instelt, wil Nicodemus alsnog verweer tegen het primair en subsidiair gevorderde gaan voeren.
Nicodemus komt bij u om advies en vraagt zich af of hij dit gelet op het verstrijken van de verzetstermijn nog kan doen en, zo ja, in welke vorm hij dit het beste kan doen, mede gelet op het feit dat hij ook verweer wil voeren tegen het primair gevorderde.
Shlomo is bij een particulier onderzoeksinstituut in dienst als subsidiejager. Op een gegeven moment ontstaan problemen in de arbeidsverhouding. Na een gesprek besluiten partijen dat Shlomo een jaar de tijd krijgt om op kosten van het instituut naar een andere baan uit te kijken. Als de werkgever op een gegeven moment echter hoort dat Shlomo tegen betaling masterclasses geeft over subsidieaanvragen met gebruikmaking van de kennis die hij op het instituut heeft opgedaan, spreekt de werkgever Shlomo daarop aan. Afgesproken wordt dat Shlomo dergelijke masterclasses niet meer zal geven. Tegelijk dient de werkgever bij de kantonrechter een verzoek in om de arbeidsovereenkomst wegens gewichtige redenen te ontbinden. Tijdens de mondelinge behandeling laat de kantonrechter weten een enkele masterclass te weinig voor ontbinding te vinden en laat doorschemeren het verzoek te zullen afwijzen. Maar terwijl de rechter de dag erna achter zijn bureau de beschikking aan het concipiëren is, voert hij op zijn computer eerst nog een zoekactie op het world wide web (internet) uit. Hij komt een webpagina tegen waar Shlomo tegen uiterst commerciële prijzen cursussen en lezingen aanbiedt waarin hij als 'erkend expert de fijne kneepjes van het subsidie werven' zal onthullen. Als hij dat leest is het voor de kantonrechter duidelijk wat hem te beslissen staat. Zonder verdere plichtplegingen maakt hij een beschikking waarin hij de arbeidsovereenkomst ontbindt. Shlomo is hoogst verontwaardigd, hij had volgens zijn zeggen zijn hosting provider al opdracht gegeven de website buiten gebruik te stellen en wil in hoger beroep gaan tegen de ontbindingsbeschikking. Het onderzoeksinstituut meent dat dat niet mogelijk is.
Wat zijn de kansen van Shlomo om in zijn hoger beroep ontvangen te worden?
De onderscheiding eigenlijke en oneigenlijke rechtspraak met de bijbehorende procesvormen kan in grote lijnen nog wel getrokken worden, maar heeft aan scherpte ingeboet. Illustreer dit aan de hand van de volgende stellingen:
Bij eigenlijke rechtspraak is als procesinleidend geschrift steeds een dagvaarding vereist; bij oneigenlijke rechtspraak is dat een verzoekschrift.
Bij eigenlijke rechtspraak is steeds sprake van een rechtsbetrekking in geschil die bij vonnis wordt beslist; bij oneigenlijke rechtspraak van een beschikking waarbij een rechtstoestand in het leven wordt geroepen, gewijzigd of teniet gedaan.
Beantwoord de vraag aan de hand van de volgende elementen: wat houdt de onderscheiding tussen eigenlijke en oneigenlijke rechtspraak in, leg uit waarom beide stellingen niet langer meer onder alle omstandigheden waar zijn en illustreer dat aan de hand van een voorbeeld.
Paul meent op Florina een vordering te hebben tot betaling van een geldsom wegens verleende diensten op grond van een overeenkomst. Voordat Florina betaalt wordt hij in staat van faillissement verklaard. Paul dient zijn vordering ter verificatie in bij de curator. Als die het bestaan van de vordering betwist, verwijst de rechter-commissaris partijen, na vergeefs geprobeerd te hebben hen tot een schikking te bewegen, naar de zitting van de rechtbank die het faillissement heeft uitgesproken.
Moet, om de zaak bij de rechtbank aanhangig te maken, Paulbij dagvaarding worden opgeroepen om te verschijnen?
Als bij een comparitie voldoende gelegenheid is geweest om het partijstandpunt adequaat toe te lichten, kan de rechter bepalen dat geen nadere gelegenheid wordt gegeven tot het houden van pleidooi. In casu zijn echter na de comparitie nog bewijsverrichtingen verricht en zijn stukken ingediend. Dan bestaat wel recht op pleidooi.
Vindplaats: Stein/Rueb (2011), § 6.7
De rechter moet het verwerpen. Het verweer van de Staat is een principaal, geen exceptief verweer (art. 128 lid 3 Rv). Het is niet gebaseerd op een regel van zuiver processuele aard die een inhoudelijk oordeel van de rechter over de rechtsbetrekking in geschil blokkeert. Omdat gegeven is dat in de conclusie van antwoord al enig principaal verweer gevoerd is (betwisting van de onrechtmatigheid) kan ook na de conclusie van antwoord nog nieuw principaal verweer (zoals in dit geval door de Staat gevoerd) naar voren gebracht worden. [Bonus: de vraag wie de rechtsvordering had moeten instellen, hangt er hier vanaf of zij ziet op een in de faillissementsboedel vallende vordering. De vordering en rechtsbetrekking in kwestie is die uit onrechtmatige daad. Of een dergelijke vordering in de boedel valt, hangt er vanaf of zij in de huwelijksgemeenschap is gevallen. Het verweer leidt er dus toe dat de rechter een beslissing moet nemen over de rechtsbetrekking die tussen partijen in geschil is.]
Vindplaats: Stein/Rueb (2011) § 6.5.2; (Staat/ Van Galen)
De EEX-Verordening is van toepassing nu het gaat om de huur van een onroerende zaak die in Nederland is gelegen. Op grond van artikel 22 onder 1 EEX-Vo is de Nederlandse rechter internationaal bevoegd. Binnen Nederland is echter niet de rechtbank Noord-Nederland, maar uitsluitend de rechtbank Limburg bevoegd (art. 103 Rv). Het gaat hier om een dagvaardingszaak en een bedrijfsruimte in de zin van artikel 290 Boek 7 BW die gelegen is in het arrondissement van de rechtbank Limburg. Op grond van art. 110 lid 1 jo lid 2 Rv zal de rechtbank Noord-Nederland zich onbevoegd verklaren en de zaak verwijzen naar de rechtbank Limburg.
Vindplaats: Stein/Rueb (2011) § 3.2.2
Het standpunt van Aardbei is niet juist. Aardbei is volgens de vaststellingsovereenkomst (art. 7:900 lid 1 BW), die de basis vormt voor het bindend advies, gebonden aan de uitspraak. Nakoming kan gevorderd worden bij de rechter. Ook is goed: niet-ontvankelijkverklaring als een partij ondanks de afspraak toch naar de rechter stapt.
Vindplaats: HC; Stein/Rueb (2011) § 14.2, p. 339, § 14.2.2, p. 341
Er is sprake van een executoriaal derdenbeslag op vorderingsrechten die de geëxecuteerde (Kolonel) op de bank heeft (art. 475 e.v. Rv). In elk geval valt onder het beslag de vordering terzake van het actuele saldo dat ten tijde van de beslaglegging door de bank aan Kolonel verschuldigd was (50.000). Of ook de vorderingen terzake van de later gestorte bedragen onder het beslag vallen (zodat daarop niet opnieuw beslag hoeft te worden gelegd), is beslissend of gezegd kan worden dat deze vorderingen rechtstreeks verkregen zijn uit een ten tijde van de beslaglegging bestaande rechtsverhouding tussen de MKB-Bank en Kolonel (art. 475 lid 1 aanhef Rv). Met betrekking tot het later in opdracht van Vermeer overgeschreven bedrag ad 30.000 is dat niet het geval. Het is de rechtsverhouding tussen Kolonel en Vermeer waarin deze vordering zijn rechtstreekse grondslag vindt. Met betrekking tot de vordering inzake de rente ad 10.000 kan wel gezegd worden dat deze rechtstreeks verkregen wordt uit de rechtsverhouding die op grond van de bankovereenkomst tussen de bank en Kolonel bestaat. Daarin is immers afgesproken dat de bank aan Kolonelrente verschuldigd zal zijn. In totaal is dus een bedrag van 60.000 euro door het beslag getroffen. NB De omvang van het gelegde beslag wordt (in Nederland) niet bepaald door het bedrag van de vordering waarvóór beslag gelegd wordt. Wel bepaalt de omvang van de vordering het bedrag waarop de beslaglegger uiteindelijk maximaal recht heeft bij de verdeling van de executieopbrengst.
Vindplaats: Stein/Rueb (2011) § 17.5.4
Nee, om twee redenen niet. Bij ontbinding gaat het om een zaak van onbepaalde waarde. Bij dat soort zaken kan alleen sprake zijn van een kantonzaak als het gaat om een 'aardvordering' (huur-, arbeids- of consumentenkoopgeschil). Daarvan is hier geen sprake. Bovendien bepaalt artikel 93 sub b Rv dat de kantonrechter zaken van onbepaalde waarde alleen behandelt en beslist als er duidelijke aanwijzingen zijn dat de vordering geen hogere waarde vertegenwoordigt dan 25.000 euro. Levy vordert hier ook het door hem betaalde bedrag van 27.000 euro terug. Wil hij dat de zaak als een kantonzaak door de kantonrechter wordt behandeld en beslist dan moet hij zijn vordering terugbrengen tot een veroordeling tot een bedrag van 25.000 of minder.
Vindplaats: Stein/Rueb (2011) § 3.5.2
De algemene eisen die de Hoge Raad stelt, is dat elke rechterlijke beslissing zodanig moet worden gemotiveerd dat zij voldoende inzicht geeft in de daaraan ten grondslag liggende gedachtegang om de beslissing zowel voor partijen als voor derden – de hogere rechter daaronder begrepen – controleerbaar en aanvaardbaar te maken. Hoe ver die plicht gaat hangt af van de omstandigheden van het geval. De omstandigheden die in het geval Vredo/Veenhuis een rol speelden waren dat het ging om een octrooizaak waarbij grote belangen van Vredo op het spel stonden, dat 's hofs gebrek aan motivering Vredo's mogelijkheid om in cassatie te gaan in gevaar had gebracht en het feit dat beide vragen voorwerp waren geweest van een uitvoerig partijdebat.
Vindplaats: Stein/ Rueb (2011) § 2.3.3, § 10.4.2, § 12.3.1. Vredo/ Veenhuis
Als de beschikking uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard, heeft het hoger beroep geen schorsende werking. Het verzuim uitvoerbaarheid bij voorraad te vragen, hoeft echter in dit geval geen probleem te zijn aangezien de rechter in geval van de verzoekschriftprocedure de beschikking ambtshalve uitvoerbaar bij voorraad kan verklaren, eventueel nog in hoger beroep (art. 288 en 360 Rv).
Vindplaats: Stein/ Rueb (2011) § 13.3.8, p. 300, HC
Ook al is het eindvonnis gewezen (zodat geen zuivering meer mogelijk is), is de verzetstermijn verstreken en is sprake van een verstekvonnis (waartegen alleen hoger beroep openstaat), nu de oorspronkelijk eiser, Petrus, in hoger beroep is gegaan opent artikel 335 lid 1 Rv voor Nicodemus de mogelijkheid om ‘mee te liften’ en verweer te voeren. Hij is dan echter afhankelijk van de door Petrus geformuleerde grieven met betrekking tot de vraag welke beslissingen in hoger beroep ter discussie worden gesteld. Artikel 335 voorziet daarin door Nicodemus het recht te geven op zijn beurt zelf hoger beroep in te stellen. Incidenteel appel instellen is dus de beste vorm van verweer voeren.
Vindplaats: Stein/ Rueb (2011) § 10.2.1 onder 3
Lid 11 van artikel 7:685 bepaalt dat tegen een ontbindingsbeschikking geen hoger beroep kan worden ingesteld. Een appellant toch in zijn hoger beroep ontvangen worden als hij aan zijn klacht ten grondslag legt dat een essentieel vormverzuim is geschonden. Daarvan is sprake als een zó fundamenteel rechtsbeginsel is veronachtzaamd dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak niet meer kan worden gesproken. Dat is bijvoorbeeld het geval bij veronachtzaming van het beginsel van hoor en wederhoor. In het arrest Organon/Limpens overweegt de HR dat de enkele omstandigheid dat de rechter bij het geven van zijn beslissing uitgaat van een feitelijke vaststelling die afwijkt van hetgeen partijen dienaangaande hadden gesteld, niet een veronachtzaming van een zodanig fundamenteel rechtsbeginsel oplevert dat doorbreking van het appelverbod gerechtvaardigd is. Maar hier is dat anders: de rechter is tot zijn onjuiste vaststelling gekomen door zich ambtshalve, buiten partijen om, in een onderzoek aangaande feiten te begeven, zonder partijen in de gelegenheid te stellen zich omtrent de uitkomst van zodanig onderzoek uit te laten. Dat is in strijd met het beginsel van hoor en wederhoor. Dus kan Shlomo in zijn hoger beroep ontvangen worden als hij daarover klaagt.
Vindplaats: Stein/ Rueb (2011) § 2.8.3, § 10.3.3 en §13.4; Organon/Limpens
Bij eigenlijke rechtspraak is sprake van de beslissing van een vermogensrechtelijk geschil die begint met een dagvaarding en die eindigt met een vonnis. De bemoeienis van de rechter op het terrein van het personen- en familierecht wordt aangeduid als oneigenlijke rechtspraak die begint met een verzoekschrift en eindigt met een rechtscheppende beschikking. Beide stellingen zijn niet langer onder alle omstandigheden juist. Niet alle procedures waarbij een vermogensrechtelijk geschil wordt beslist, beginnen met een dagvaarding. Sommige beginnen met een verzoekschrift en eindigen met een beschikking (bijv. geschillen tussen appartementseigenaars - art. 5:138, 5:144 BW). Evenmin eindigen alle procedures die met een verzoekschrift worden ingeleid en waarbij een nieuwe rechtstoestand in het leven wordt geroepen met een beschikking. Sommigen eindigen met een vonnis (bijv. de procedure waarin een schuldenaar in staat van faillissement wordt verklaard - art. 1 Fw). Ook zijn er procedures waarin een personen- en familierechtelijk geschil wordt beslist of waarin een nieuwe rechtstoestand in het leven wordt geroepen die met een dagvaarding beginnen en met een vonnis eindigen (bijv. de niet door de echtscheidingsrechter bevolen verdeling van een huwelijks- of ervengemeenschap – art. 3:178 e.v. BW).
Vindplaats: Stein/Rueb (2011) § 1.3, § 1.4, §13.2
Nee, hier sprake van een dagvaardingsprocedure die door de enkele verwijzing door de rechter-commissaris aanhangig is (art. 122 leden 1 en 2 Fw). [Bonus: er moet wel worden opgeroepen, maar niet bij dagvaarding]
Vindplaats: Stein/Rueb (2011) § 5.2
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
Deze bundel bevat 10 oefententamens bij het vak Burgerlijk Procesrecht I aan de Rijksuniversiteit Groningen
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
2241 | 1 |
Add new contribution