Oefententamens Burgerlijk Procesrecht I - RUG
- 4303 reads
Het tentamen bestaat uit 12 vragen (deel A en deel B). In totaal kunnen 70 punten worden behaald. Bij 39 punten heb je een 6.
In Stein/Rueb, Compendium Burgerlijk Procesrecht (2015), p. 37 wordt opgemerkt: “Men kan constateren dat de rechter in toenemende mate (mede) verantwoordelijk is voor een voortvarend, efficiënt en effectief verlopend proces”. Toch zijn er nog onderdelen waarop de rechter (nog) lijdelijk is en sprake is van processuele partijautonomie. Noem een drietal van deze onderdelen.
Daan woont in Leiden en is in dienst van Field BV, een in Duitsland gevestigd bedrijf dat backpacks produceert. Daan is vertegenwoordiger van Field BV voor de Nederlandse markt. Zijn werk verricht hij vanuit Leiden. Field is niet tevreden over de door Daan behaalde resultaten en ontslaat hem. Daan wil dit ontslag aanvechten en een vordering instellen bij de Nederlandse rechter tot doorbetaling van loon. In zijn arbeidscontract staat dat Nederlands recht van toepassing is, maar dat de rechter van de vestigingsplaats van Field in Duitsland exclusief bevoegd is. Is de Nederlandse rechter, gelet op de forumkeuze voor de Duitse rechter in het arbeidscontract tussen Daan en Field, internationaal bevoegd over een door Daan in te stellen rechtsvordering te oordelen?
De cliënt van mr. Houdé, de Nederlandse vennootschap Kennis BV, heeft de procedure in eerste aanleg bij de Nederlandse rechter verloren en wil tegen dat vonnis in hoger beroep. De wederpartij is de Spanjaard Antonio Martinez, die woont op een bij Kennis BV bekend adres in Granada (Spanje). Antonio heeft in eerste aanleg woonplaats gekozen bij zijn Nederlandse advocaat, mr. Bartlema. Mr. Houdé denkt dat zij kan volstaan met betekening van de appeldagvaarding bij mr. Bartlema op de voet van artikel 63 Rv, maar daar denkt zijn kantoorgenoot, mr. de Wijer, anders over. Mr. de Wijer zegt: “Artikel 63 Rv geldt alleen voor binnenlandse zaken. Omdat de wederpartij een Spanjaard is met een bekend woonadres in Spanje, een EU-lidstaat, en de procedure zich in Nederland, eveneens een EU-lidstaat, afspeelt, ben je verplicht de weg van de Europese Betekeningsverordening II te bewandelen.” Welke opvatting - die van mr. Houdé of die van mr. de Wijer – is juist?
Tussen Koelewijn en van Soest, beiden ondernemer te den Haag, is een geschil ontstaan over de vraag wie er in Zuid Holland gerechtigd is om bepaalde producten op de markt te brengen. Koelewijn vindt dat zij door de starre opstelling van van Soest forse schade lijdt en wil dan ook schadevergoeding van van Soest ontvangen. Aangezien van Soest weigert te betalen maakt Koelewijn een procedure aanhangig bij de rechtbank te den Haag. Tijdens de comparitie zegt Koelewijn, bij monde van zijn advocaat, haar eis te vermeerderen. Van Soest vindt echter dat Koelewijn daartoe niet het recht heeft. Heeft Koelewijn het recht zijn eis te vermeerderen? Zo ja, waar hangt dat vanaf? Zo nee, waarom niet?
Stein/Rueb, Compendium Burgerlijk Procesrecht (2015) besteedt in Hoofdstuk 6a aandacht aan de KEI-voorstellen. In hoeverre zullen in deze KEI-voorstellen de thans bestaande verschillen tussen procedures waarin een verzoek aan de rechter wordt gedaan respectievelijk een vordering tegen een wederpartij wordt ingesteld, verdwijnen ten aanzien van:
Zet bij uw beantwoording uiteen hoe ieder van deze drie onderwerpen is geregeld in
Kasper vordert € 5.000 van Dewi uit hoofde van onverschuldigde betaling, daarbij stellende dat hij dit bedrag bij vergissing aan Dewi heeft overgemaakt. Dewi verweert zich met de stelling dat dit bedrag de terugbetaling van een geldlening was. Moet Kasper nu volgens de wet bewijzen dat hij bij vergissing heeft betaald of moet Dewi bewijzen dat zij krachtens geldlening een vordering op Kasper had?
Hugo en Fiona hebben in 2016 uitvoerig tegen elkaar geprocedeerd. Het ging in de procedure om een door Hugo gestelde huurovereenkomst, uit hoofde waarvan hij huurpenningen van Fiona vorderde. Fiona betwistte primair de huurovereenkomst en subsidiair de verschuldigde huurtermijnen van januari tot en met april 2016. De kantonrechter heeft bij eindvonnis geoordeeld dat geen sprake is van een tussen partijen bestaande huurovereenkomst en bijgevolg de vorderingen van Hugo afgewezen. Geen van beide partijen heeft hoger beroep tegen het vonnis ingesteld en de appeltermijn is ruimschoots verstreken.
Tijdens een nieuwjaarsborrel op 1 januari 2017 loopt Hugo een oude bekende (Koert) tegen het lijf en zij raken aan de praat over Hugo's onenigheid met Fiona. Koert roept uit: „Maar ik kan toch getuigen dat jullie een huurovereenkomst hebben?! Ik was erbij toen jullie dat afspraken!” Vol goede moed en met dit bewijs in het achterhoofd begint Hugo opnieuw een procedure tegen Fiona, waarin hij wederom vordert dat de kantonrechter voor recht zal verklaren dat tussen Hugo en Fiona een huurovereenkomst bestaat en dat Fiona zal worden veroordeeld tot betaling van de huurpenningen van januari tot en met april 2016. Fiona procedeert in persoon, verschijnt ter zitting en zegt hoofdschuddend tegen de rechter: „U heeft hier al over geoordeeld. Waarom moet ik mij twee keer tegen hetzelfde verdedigen?” Hugo brengt op diezelfde zitting daartegenin dat hij nieuw bewijs heeft. Wat moet de kantonrechter oordelen?
Richard woont met zeven huisgenoten in een studentenhuis in de oude Kijk in 't Jat straat in Groningen. Op 15 september 2017 vindt hij in een stapel post, reclamefolders en kranten in de gang een aan hem geadresseerde brief. De brief is al van 5 augustus 2017. Een deurwaarderskantoor schrijft hem dat hij ‘ingevolge het vonnis van de kantonrechter te Groningen d.d. 3 augustus 2017’ een bedrag van € 1.200 inclusief rente en kosten is verschuldigd aan verzekeringsmaatschappij Tante. Richard weet van geen vonnis. Als hij de stapel in de gang verder doorpluist, komt hij wel een officiële enveloppe tegen waarin een dagvaarding zit van een zitting die al lang is geweest (13 juli 2017). De dagvaarding is betekend door deze in een gesloten enveloppe achter te laten. Maar er is geen vonnis te vinden. Richard schrijft aan de deurwaarder terug dat hij van geen vonnis weet en bovendien niets verschuldigd is aan Tante. De deurwaarder antwoordt: het vonnis is op 12 augustus 2017 al betekend. Op 16 september 2017 komt Richard erachter dat het vonnis inderdaad op de genoemde datum is betekend, maar dan aan zijn huisgenote Lisalotte. Die notoire sloddervos heeft het officiële stuk altijd op haar kamer laten slingeren. Dezelfde dag leest Richard het vonnis aandachtig door en concludeert dat hij ten onrechte bij verstek veroordeeld is. Kan Richard (een) gewoon (gewone) rechtsmiddel(en) tegen het vonnis aanwenden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke?
In een recent verschenen proefschrift is verdedigd dat de kantonrechter en de rechtbank (in de zin van: dat onderdeel van de rechtbank dat over niet-kantonzaken oordeelt, de handelskamer, sector civiel) de afgelopen jaren in de praktijk steeds meer naar elkaar zijn toegegroeid en dat de procedures steeds meer op elkaar zijn gaan lijken. Desalniettemin zijn er wettelijk nog verschillen waarvan het ontbreken van verplichte procesvertegenwoordiging door een advocaat bij kantonzaken de meest in het oog springende is. In welke opzichten verschilt de wettelijke regeling van de procedure als het gaat om kantonzaken? Noem drie (andere dan de niet-verplichte procesvertegenwoordiging door een advocaat) verschillen.
Mevrouw Willemse en de heer Evers hebben na hun echtscheiding gedurende twee jaar het gezamenlijk gezag uitgeoefend over hun twee minderjarige kinderen. Na verloop van tijd is mevrouw WIllemse van mening dat haar ex-echtgenoot absoluut niet geschikt is om het gezag over hun kinderen uit te oefenen. Mevrouw Willemse dient daarom een verzoekschrift in bij de rechtbank om het gezag over de kinderen alleen aan haar toe te wijzen. De behandeling vindt plaats op 14 november 2017. Zowel mevrouw Willemse als de heer Evers zijn daarbij aanwezig. De rechter verzuimt na afloop van de behandeling mee te delen wanneer uitspraak wordt gedaan. Die uitspraak vindt plaats op 15 november 2016. Tot overmaat van ramp komt door een fout van de griffier het afschrift van de eindbeschikking pas op 20 februari 2017 in het bezit van de heer Evers. Op 21 februari 2017 stelt hij hoger beroep in. Kan de heer Egberts, gezien de overschrijding van de beroepstermijn, ontvangen worden in zijn beroep?
Henrique en Wouter zijn verwikkeld in een geschil omtrent de kwaliteit van de door Wouter aan Henrique geleverde klamboes. Omdat zij al jaren zaken met elkaar doen en hopen dat ook nog jaren te blijven doen, hebben zij geen van beiden zin een slepende rechtbankprocedure op te starten. Daarom besluiten zij tijdens een gesprek de op het gebied van klamboe (en andere insectwerende middelen) deskundige van de Biggelaar als arbiter te vragen een knoop door te hakken in hun geschil. Onmiddellijk gaan zij bij van de Biggelaar thuis langs om hem te vragen of hij dat wil doen. Tijdens het gesprek zegt de deskundige toe, in te stemmen met de opdracht. Voordat dhr van de Biggelaar in actie kan komen, escaleert de zaak. Henrique komt op een dag vroeg thuis en treft Wouter bij zijn (Henriques) vrouw in bed aan. Hij ontploft en trekt onmiddellijk alle registers open: hij laat Wouter dagvaarden voor de rechtbank ter zake van de klamboes. Voordat hij van antwoord bij de rechtbank dient, roept Wouter de onbevoegdheid van de rechtbank in. Volgens Wouter zijn partijen arbitrage overeengekomen en dient het geschil aan dhr van de Biggelaar als arbiter te worden voorgelegd. Henrique betwist dat zij arbitrage overeen zijn gekomen. Dient de rechtbank zich onbevoegd te verklaren?
De Vriendenbank heeft uit hoofde van een geldlening een vordering op Veronique ter grootte van € 400.000. Als zekerheid is ten gunste van de bank een recht van hypotheek gevestigd op het huis van Veronique. De vordering c.q. schuld is in de hypotheekakte vermeld. Op het voorgeschreven tijdstip blijft Veronique in gebreke om het verschuldigde bedrag te betalen en de Vriendenbank verkoopt het huis executoriaal op grond van zijn hypotheekrecht. De executieopbrengst blijkt niet meer dan €250.000 te bedragen. De Vriendenbank overweegt om de deurwaarder opdracht te geven beslag te leggen op Veronique's verzameling munten die een waarde van ten minste €150.000 vertegenwoordigen, maar die – uiteraard – niet met hypotheek bezwaard zijn. Kan de Vriendenbank hiervoor gebruik maken van de hypotheekakte?
BEGINSELEN: PARTIJAUTONOMIE. Stein/Rueb (2015) § 2.8.1, p. 37-38. Partijautonomie is de processuele doorwerking van het zelfbeschikkingsrecht uit het materiele privaatrecht. De harde kern bestaat uit vier pijlers:
Dat partijen recht hebben op bewijslevering als aan bepaalde voorwaarden is voldaan (vgl. art. 166 Rv), dat een voor de uitspraak bepaalde dag op gezamenlijk verlangen van partijen wordt uitgesteld (art. 229 Rv), dat een rechterlijke beslissing in een vermogensrechtelijk geschil onverlet laat dat partijen nadien anders overeenkomen en dat het een in het ongelijk gestelde partij vrijstaat al dan niet een rechtsmiddel in te stellen, zijn niet meer dan uitwerkingen van de harde kern. E.e.a. geldt ook voor de deelbevoegdheden als de bevoegdheid om een forumkeuze overeen te komen, het gezag van gewijsde in te roepen, een voorlopige voorziening (bv een uitvoerbaar bij voorraad-verklaring) te vragen, om de eis te wijzigen etc. In combinatie met de harde kern konden er punten mee verdiend worden. NB Hoor- en wederhoor is in artikel 19 Rv vanuit het gezichtspunt van de rechter geformuleerd (als een verplichting). Stein/Rueb wijst erop dat, nu rechters steeds meer bevoegdheden krijgen, die verplichting steeds belangrijker wordt. De vraag ging echter over partijautonomie, dus vanuit partijen bezien.
RECHTER: BEVOEGDHEID INTERNATIONAAL ARBEIDSGESCHIL. Stein/Rueb (2015), § 3.2.1 en 3.2.2. Ja, de Nederlandse rechter is bevoegd. De EEX- of Brussel I bis-Vo (Nr. 1215/2012) is van toepassing nu het gaat om een internationaal arbeidsgeschil en de woon- en werkplek in een EU-lidstaat gelegen zijn. Voor arbeidsgeschillen kent de verordening een (exclusieve) regeling (art. 20-23). Ter keuze van de werknemer is zowel de Duitse rechter bevoegd op grond van vestigingsplaats van Metallindustrie, als de Nederlandse rechter op grond van de plaats waar of van waaruit Daan gewoonlijk werkt (art. 21). De clausule in de arbeidsovereenkomst die Daan verplicht voor de Duitse rechter te procederen kan Daan negeren. Van de regels in afdeling 5 kan bij de arbeidsovereenkomst namelijk alleen worden afgeweken als ofwel het geschil al is ontstaan ofwel als het beding aan Daan de optie zou geven om het geding zowel aanhangig te maken bij de Duitse of Nederlandse rechter (zijn 'wettelijke rechters'), als bij de rechter van een ander land (art. 23).
Aangezien geen van beide situaties zich hier voordoet, komt aan het forumkeuzebeding geen werking toe en zal de Nederlandse rechter de keuze die Daan gaat maken moeten eerbiedigen.
NB Gegeven is dat in de arbeidsovereenkomst voor Nederlands recht is gekozen en bovendien dat in een andere clausule de Duitse rechter als exclusief bevoegd is aangewezen. Daaruit volgt dat die keuze voor 'Nederlands recht' niet gelezen mag worden als een keuze voor Nederlands bevoegdheidsrecht. De EEX-Verordening zou zo'n keuze ook niet toelaten. De artikelen 6 onder b en 8 Rv zijn niet van toepassing. De Nederlandse regeling van de internationale bevoegdheid geldt immers alleen als de EEX-Verordening of een andere internationale regeling het geval niet beheersen (art. 1 Rv).
KANTOORBETEKENING EN BETEKENINGSVERORDENING. Stein/Rueb (2015) § 5.4.2; HR Demarara Destillers/ Karl Heinz Haus (2009); HC2B dia 18. Mr. Houdé heeft gelijk. De Hoge Raad heeft in het arrest Demarara beslist dat betekening op de voet van artikel 63 Rv volstaat en dat de Betekeningsverordening II het aan het nationale recht overlaat of voor verstekverlening kan worden volstaan met betekening of kennisgeving aan de gevolmachtigde procesvertegenwoordiger van de partij in de lidstaat waar de procedure plaatsvindt. De verordening is dus faciliterend, niet uitsluitend van aard. Dat de Nederlandse wetgever e.e.a. in artikel 63 lid 1 Rv ook nog eens met zoveel woorden bepaalt, is niet beslissend, nu het om de uitleg van Europees recht gaat. Het is dus niet nodig de route van artikel 56 Rv juncto Betekeningsverordening II te volgen, ook al woont de gedaagde (geïntimeerde) in een EU-lidstaat. In zoverre is de mening van mr. de Wijer onjuist. Dat laat echter onverlet de mogelijkheid de ‘hoofdweg’ van artikel 56 Rv juncto de EU-Betekeningsverordening II te bewandelen en verordeningsconform te betekenen.
NB Voor het volle aantal punten moest het verplichte arrest Demarara worden genoemd en uitgewerkt. Wie het bij artikel 63 Rv hield, kon ook punten verdienen.
PROCESVERLOOP: EISWIJZIGING. Stein/Rueb § 6.9. Ja, maar niet op deze manier. Mondeling kan een eis niet vermeerderd worden. Art. 130 Rv bepaalt dat dit schriftelijk, bij akte of conclusie, moet gebeuren. Van Soest kan daar vervolgens bezwaar tegen maken omdat de vermeerdering in strijd zou kunnen zijn met de goede procesorde.
VERSCHILLEN KEI. Stein/Rueb (2015), § 6a.2 onder a resp. 6a.4, § 6a.4.1, p. 147, § 6a.5. HC2B dia's 6 en 23. Ad a. Onder KEI-Rv beginnen alle civiele procedures met een geüniformeerde procesinleiding (art. 30a KEI-Rv). Het huidige recht kent nog het verschil tussen dagvaarding en verzoekschrift. Ad b. Van aanhangigheid van de zaak is onder KEI-Rv sprake zodra de procesinleiding is ingediend (art. 30a en 125 KEI-Rv). Bij dagvaardingszaken is dat het tijdstip dat de betekening van de dagvaarding is voltooid; bij verzoekschriftprocedures is dat het tijdstip waarop verzoekschrift is ingediend (art. 125 lid 1 en art. 278 Rv). Ad c. Substantiërings- en bewijsaandraagplicht gelden in KEI-Rv over de hele linie, dus ongeacht of sprake is van een verzoek of een vordering (art. 30a lid 3 onder g KEI-Rv). In het huidige recht kennen we op grond van de wet beide verplichtingen slechts bij dagvaardingszaken (art. 111 lid 3 Rv).
BEWIJSLASTVERDELING. Stein/Rueb (2015) § 7.2.1, p.170-171. Kasper moet bewijzen. Kasper legt aan zijn vordering ten grondslag dat hij aan Dewi geld heeft overgemaakt zonder dat hiervoor een rechtsgrond aanwezig was. Hieraan verbindt hij het rechtgevolg van onverschuldigde betaling en dus de verbintenis van Dewi om aan hem terug te betalen wat hij ontvangen heeft. De rechtscheppende feiten door Kasper gesteld worden door Dewi betwist (er is geen sprake van een bevrijdend verweer). Uit de hoofdregel van artikel 150 Rv volgt dan dat Kasper bij betwisting door Dawi, de voor toewijzing van de vordering uit onverschuldigde betaling benodigde feiten moet bewijzen. Dewi hoeft niet te bewijzen dat Kasper een verplichting tot terugbetaling uit geldlening had.
VONNIS: GEZAG VAN GEWIJSDE. Stein/Rueb (2015) § 9.1.3. Tegen het vonnis van de kantonrechter uit 2016 is geen hoger beroep ingesteld en de appeltermijn is verstreken. Dat betekent dat het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan. Op hetzelfde moment heeft het ook gezag van gewijsde tussen partijen verkregen (art. 236 Rv). Het gezag van gewijsde staat eraan in de weg dat er tweemaal tussen dezelfde partijen over dezelfde feiten (die in het eerste vonnis zijn komen vast te staan) geprocedeerd wordt. Het gezag van gewijsde wordt niet ambtshalve toegepast, maar uit de woorden van Fiona kan een beroep erop worden afgeleid. Nu de kantonrechter in de rechtsverhouding tussen Hugo en Fiona reeds heeft geoordeeld dat er geen huurovereenkomst bestaat, dient dat als vaststaand te worden aangenomen. De kantonrechter moet de vordering van Hugo afwijzen dan wel hem niet ontvankelijk verklaren in zijn vordering.
RECHTSMIDDELEN: VERZET. Stein/ Rueb (2015), § 10.2.2; HR 2009 (Shamshum/Mahuko). Richard staat het gewone rechtsmiddel van verzet ter beschikking. Het vonnis is bij verstek gewezen op 3 augustus 2017. De verzettermijn bedraagt vierweken (art. 143 Rv), maar die is nog niet begonnen te lopen. Het vonnis is immers niet in persoon aan Richard betekend, maar aan een huisgenoot. Ook heeft Richard nog geen daad verricht waaruit bekendheid met de inhoud van het vonnis kan worden afgeleid, noch is de tenuitvoerlegging ervan gestart (art. 143 lid 2 Rv). Zelfs de reactie op de brief van de deurwaarder kan nog niet als een daad van bekendheid worden gezien, nu uit die reactie niet kan worden afgeleid dat Richard met de inhoud van het vonnis bekend is en over voldoende gegevens beschikt om zich daadwerkelijk tegen het verstekvonnis te verzetten (vgl. HR in Shamshum/ Mahuko).
N.B. Richard kan niet in hoger beroep. Van verstekvonnissen valt geen hoger beroep (art. 335 lid 1 Rv); bovendien blijft de veroordeling (waarvan aangenomen mag worden dat die met de vordering overeenstemt) onder de appelgrens van € 1.750,- (art. 332 Rv). Ook cassatie is geen mogelijkheid: artikel 401b Rv staat in de weg aan cassatieberoep tegen een bij verstek gewezen vonnis.
KANTONRECHTER: PROCESVERLOOP. Stein/Rueb (2015) § 11.2; Flach, Ten Geleide (2017) § 4. (a) Conclusies en akten kunnen in de procedure bij de kantonrechter mondeling worden genomen (art. 82 lid 2 Rv); (b) Kantonzaken worden standaard behandeld en beslist door een enkelvoudige kamer (art. 47 RO); (c) In de procedure bij de kantonrechter wordt van de verschenen gedaagde geen griffierecht geheven (art. 4 lid 1 onder b Wgbz); (d) In kantonzaken wordt nog een rolzitting gehouden waar partijen eigenhandig schriftelijke conclusies en akten kunnen indienen (art. 82 lid 1 Rv). NB De vraag ziet duidelijk op verschillen tussen de procedures zodat ant woorden met betrekking tot de competentie strikt genomen niet juist zijn. Niettemin zijn deze wel met punten gehonoreerd, met de aantekening dat de verschillende competentiegrondslagen (aardvorderingen, hoogte van de vordering) niet dubbel gehonoreerd zijn. Antwoorden die terugslaan op de in de vraag gegeven verplichte procesvertegenwoordiging (ondertekenen van processtukken door gemachtigde of advocaat) zijn niet gehonoreerd. Verder is onjuist hetgeen meermalen werd geantwoord, namelijk dat alleen bij de kantonrechter de termijnen kunnen worden verkort
op grond van artikel 117 Rv (dat kan ook bij de sector civiel, waar het verzoek moet worden gericht aan de voorzieningenrechter).
VERZOEKSCHRIFTPROCEDURE. Stein/Rueb (2015) § 13.3.10. De laatste dag waarop Evers als op de zitting verschenen belanghebbende nog in hoger beroep kon gaan was 15 februari 2017 (art. 358 lid 2 Rv). Evers is dus te laat en zou niet ontvankelijk verklaard moeten worden in zijn hoger beroep. Normaliter gaat het bij beroepstermijnen om 'harde' termijnen waarbij omwille van de rechtszekerheid verschoonbaarheid geen rol speelt. Maar de Hoge Raad is bereid een uitzondering te maken als de oorzaak bij het justitiële apparaat zelf ligt. Dat is hier het geval. Immers zowel de rechter maakt een fout door geen tijdstip van uitspraak te noemen (art. 286 Rv), als ook de griffier die Evers zo laat een afschrift van de beschikking heeft toegestuurd dat hij het pas na afloop van de beroepstermijn in handen heeft gekregen. Dergelijke 'apparaatsfouten' zijn reden om een niet-ontvankelijkverklaring achterwege te laten en om Evers nog een korte termijn te gunnen teneinde hem in de gelegenheid te stellen alsnog in hoger beroep te gaan.
ARBITRAGE: BEWIJS. Stein/Rueb (2015) § 14.1.7. Neen. In het midden kan blijven of partijen daadwerkelijk arbitrage zijn overeengekomen. Als Wouter de onbevoegdheid van de rechtbank inroept, terwijl betwist wordt dat er arbitrage is overeengekomen, dient Wouter de overeenkomst van arbitrage te bewijzen. Dat kan alleen bij geschrift of elektronische gegevens en de casus geeft niet aan dat partijen hun keuze op schrift of elektronisch hebben vastgelegd. Ook wordt niet gerept van algemene voorwaarden (art. 1021 Rv). De gewone rechter blijft derhalve bevoegd.
EXECUTIE; EXECUTORIALE TITEL. Stein/Rueb (2015) § 17.2 en 17.3; HR 1992 Rabobank/ Visser. Ja, een hypotheek wordt gevestigd bij notariële akte (art. 3:260 BW). Een notariële akte is een authentieke akte. De grosse van een authentieke akte is een executoriale titel (art. 430 Rv). Gegeven is dat de schuld in de akte vermeld staat, dus aan de eisen die de Hoge Raad in het arrest Rabobank/ Visser stelt, is voldaan. Door de grosse van deze akte de deurwaarder ter hand te stellen geeft de bank hem daarmee de opdracht om, na betekening en betalingsbevel, executoriaal verhaalsbeslag te leggen (art. 430, 434 en 439 Rv). Verhaalsbeslag kan op alle goederen van Veronique (art. 3:276 BW, 435 lid 1 Rv), dus ook op diens verzameling munten.
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
Deze bundel bevat 10 oefententamens bij het vak Burgerlijk Procesrecht I aan de Rijksuniversiteit Groningen
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
2715 |
Add new contribution