College-aantekeningen bij Ontwikkelingspsychologie aan de Rijksuniversiteit Groningen - 2015/2016


Hoorcollege 1 : Doel van het vak

Doelstellingen

Allereerst is het belangrijk om een beeld te krijgen van de herkomst van theorieën en hoofdstromingen in de ontwikkelingspsychologie. Een aantal theorieën zullen als een rode draad door de stof heenlopen. Daarnaast is het inzicht verkrijgen in de veranderingsprocessen op het terrein van de fysieke, cognitieve en psychosociale ontwikkeling van belang. Vervolgens dien je een beeld te vormen van de verschillende fasen in de levensloop en de samenhang tussen die fasen.

Bij ontwikkelingspsychologie gaat het erover hoe veranderingen er over de tijd uitzien. Als je iemand een poosje niet ziet, lijkt diegene plotseling heel erg veranderd als je hem na een langere tijd ziet. Je kinderen zie je daarentegen elke dag, waardoor de verschillen je niet of nauwelijks opvallen. Ontwikkeling is tevens persoonsgebonden. Mensen ontwikkelen allemaal op een andere manier. Dat is iets dat je bij het boek in je achterhoofd moet houden. Het heet wel 'ontwikkelingspsychologie', maar ontwikkeling van wie? Bedenk je dat er veel verschillen bestaan tussen individuen.

Het boek Human Development

De ontwikkelingspsychologie heeft zich de afgelopen jaren van een kinderpsychologie naar een levenslooppsychologie ontwikkeld. Vroeger lag de nadruk op de kinderlijke ontwikkeling omdat de veranderingen daar erg snel optreden. Bij de ontwikkelingspsychologie worden verschillende invalshoeken gebruikt. Allereerst het beschrijven van gedrag. Daarnaast het verklaren van gedrag. Ook wil je weten waar de ontwikkeling naar toe gaat. Dit valt onder het voorspellen van gedrag. Tenslotte is de mogelijkheid tot ingrijpen relevant. Dit is interventie.

Er zijn drie domeinen van ontwikkeling: fysiek, waarbij je kunt denken aan de motoriek of de breinontwikkeling, cognitief (denken en taal) en psychosociaal (persoonlijkheid en interacties). Deze scheiding is handig om je werkterrein op te delen, maar er is veel overlap tussen de verschillende gebieden.

Een ander aspect dat door het boek loopt is de periodisering van ontwikkeling. Dat is echter niet de manier waarop ontwikkelingspsychologen naar ontwikkeling kijken. Voor hun zijn de fases meer van belang. Een van de belangrijke vragen is hoe een kind van de ene fase in de volgende komt. De laatste kwestie waar het boek op ingaat zijn de oorzaken van de verschillende fasen. Is het een biologisch gegeven, of is het een sociale constructie? Veel fasen zijn het product van een sociale constructie.

De academische psychologie ontstond pas aan het begin van de 20e eeuw, maar ideeën over levensfases bestonden daarvoor al, in het dagelijks leven. Dit komt bijvoorbeeld naar voren in prenten over ‘trappen des ouderdoms’.

Invloeden op de ontwikkeling

Welke factoren hebben invloed op de ontwikkeling? Allereerst staat de algemene ontwikkeling tegenover individuele verschillen. Hierbij spelen erfelijkheid, omgeving en rijping een rol. Rijping heeft een belangrijk omgevingsaspect. Voor sommige dingen geldt dat je er aan toe moet zijn om het te kunnen doen. Daarnaast zijn er veel verschillende contexten van ontwikkeling. Als we onze ontwikkeling bestuderen doen we dat vaak in het laboratorium. Dat is een situatie die ver afstaat van de natuurlijke context waarin de ontwikkeling plaatsvindt. De belangrijkste contexten zijn die van het gezin, de sociale groep waartoe je behoort, de cultuur en etniciteit, de geschiedenis en cohort.

Invloedenmodel van de ontwikkeling

Paul Baltes stelde dat ontwikkeling een levenslang proces is. Hij heeft geprobeerd een link te leggen tussen de kinderpsychologie, volwassenheid, en ouderdom. Daartoe heeft hij een ontwikkelingsmodel bedacht. De kenmerken hiervan worden in het boek besproken. In zijn model speelt timing een belangrijke rol. Timing is op te delen in twee delen: de kritische periodes en sensitieve periode. Hierbij is de sensitieve periode de voorkeursterm.

Baltes stelde ook dat ontwikkeling een multidimensioneel en multiderectioneel proces is. Bij ontwikkeling moet je volgens hem ook rekening houden met de historische en culturele context en de verschuiving van de relatieve invloed van biologie en cultuur (nature-nurture).

Baltes heeft een onderscheid gemaakt tussen drie vormen van invloed. De eerste zijn normatief leeftijdsgebonden. Dit zijn invloeden die voor iedereen op dezelfde leeftijd ongeveer hetzelfde zijn. Een voorbeeld is leren lopen. Elk kind leert eerst hoe het moet kruipen en vervolgens hoe het moet lopen. De tweede vorm van invloed is normatief historisch. Hierin speelt de geschiedenis een belangrijke rol. Deze invloedsvorm gaat er van uit dat niet iedere geschiedenis dezelfde ontwikkeling laat zien. De ene cultuur heeft bijvoorbeeld eerder waarde gehecht aan beter onderwijs dan de andere cultuur. In onze cultuur heeft de verbeterende kwaliteit van onderwijs er tot nu toe tot geleid dat elke generatie intelligenter is. De derde vorm van invloeden is niet-normatief. In tegenstelling tot de normatieve normen zijn de niet-normatieve normen niet veralgemeniseerbaar. Ze hebben betrekking op de aspecten die persoonsgebonden zijn, op een moment dat niet voorspelbaar is, maar die wel een effect kunnen hebben op jouw verdere levensloop. Dit kunnen zowel aangename als onaangename dingen zijn. Deze drie invloeden werken samen in een interactieproces.

Basismodellen van ontwikkeling

De moderne ontwikkelingspsychologie is terug te voeren op twee hoofdmodellen, het model van Locke en het model van Rousseau. Het model van Locke ligt het dichtst in de buurt van een mechanistisch model. Hij stelde dat je kinderen het beste zo snel mogelijk kon onderwerpen aan een rationeel opvoedingspatroon. Het model van Rousseau is daarentegen veel meer organismisch: Het gaat uit van een natuurlijk/biologisch proces. Rousseau stelde dat je het kind moet zien als een organisme, dat net als een plant tot natuurlijke ontwikkeling moet komen. Je moet dat proces ondersteunen en faciliteren, maar niet voortdurend beïnvloeden. Daarbij zag Locke de ontwikkeling meer als een continue proces, terwijl Rousseau vond dat de ontwikkeling een discontinue proces is. Locke zit meer aan de kant van het kwantitatieve onderzoek, terwijl Rousseau meer aan de kant van het kwalitatieve onderzoek zit.

Theoretische perspectieven

Freuds psychoanalyse is een van de relevante theorieën. Freud legde nadruk op de vroege ontwikkeling. Problemen van volwassenen zoekt hij ook in de kindertijd. Hij had niet veel te zeggen over volwassenheid. In zijn theorie ligt een sterke nadruk op seksualiteit. Anders is dat bij de theorie van Erikson. Erikson probeerde vanuit de psychoanalyse een link te leggen naar de volwassenheid. Hiertoe kwam hij met een model van acht fasen, die later in de collegereeks nader zullen worden besproken. Een derde theorie is de leertheorie van Pavlov. Een andere theorie is het behaviorisme. Watson borduurde in eerste instantie voort op het werk van Pavlov. Skinner ging hier wat nauwkeuriger op in. Hij ontdekte dat je kinderen niet alleen kunt conditioneren (zoals Watson had aangetoond met Little Albert), maar ook kunt vormen.

Albert Bandura formuleerde de sociale leertheorie. Hij vond dat ontwikkeling bidirectioneel is, dat wil zeggen dat persoon en wereld elkaar beïnvloeden en bepalen.

Bandura heeft een experiment uitgevoerd (Baby Doll) waarin aan kinderen werd laten zien dat iemand een pop in elkaar sloeg. Kinderen bleken agressiever te zijn als ze een agressief voorbeeld hadden dan als ze een niet agressief voorbeeld hadden. Vaak wordt gesteld dat kinderen de neiging hebben om belangrijke mensen in hun omgeving te kopiëren, en dat wordt ondersteund met dit experiment. Bandura gaat er hierbij van uit dat er ook iets vanuit het kind zelf komt.

Ook Piaget heeft een aantal cognitieve ontwikkelingsfases opgesteld. Ook hierop wordt later in de collegereeks nader ingegaan. De theorie van Piaget ligt meer in de lijn van Locke. Ook over Lev Vygotsky's socioculturele theorie krijgen we later meer te horen. Kort gezegd geeft hij aan dat de omgeving van een kind een richtlijn vormt om je in die richting te ontwikkelen. Hierbij introduceerde hij termen zoals de ZPD (zone van de naaste ontwikkeling) en scaffolding.

Ook zal het contextuele perspectief van Bronnenfeller later in de collegereeks behandeld worden.

Hoorcollege 2: De ontwikkeling van Baby's

Het begin van ontwikkeling

Baby's zijn in staat om verschillende lemuren, andere aapsoorten en schapen aan hun gezichten te herkennen. Omdat deze vaardigheid niet veel wordt gebruikt (we krijgen voornamelijk mensenhoofden te zien) zijn baby's hier rond de leeftijd van 9 maanden al niet meer toe in staat. De mogelijkheid tot het herkennen van andere primaten verdwijnt. We zijn alleen nog maar in staat om onze eigen soortgenoten op directe gezichtsverschillen te herkennen. Gezichtsherkenning is een cruciale vaardigheid. Als je telkens opnieuw aan iemand moet vragen wie hij is, dan zou je omgeving daar snel genoeg van krijgen. Ontwikkeling kan dus ook betekenen dat je iets verliest.

Het begin van de ontwikkeling ligt in onze biologische oorsprong. Het is prenataal. De vraag is nu hoe de vroegste ontwikkeling eruit ziet, en wat deze vroege ontwikkeling betekent voor de verdere ontwikkeling. Een belangrijke vraag hierbij is ook in hoeverre we mogen ingrijpen in deze prenatale ontwikkeling. Het is lastig om te bepalen wat gewenst is, wie bepaalt wat gewenst is en wat een goede ontwikkeling überhaupt is. Verschillende motieven kunnen een rol spelen, zoals religie. Ontwikkeling is het resultaat van een complexe interactie van uiteenlopende factoren.

Human engineering

Lange tijd waren er weinig mogelijkheden om in te grijpen in de prenatale periode. Dit is de laatste tijd veranderd. Een onderdeel van human engineering is de genomics: de studie van de functies en interacties tussen genen. Een ander onderdeel is genetisch testen: zouden kinderen moeten worden getest? Het is tegenwoordig technisch mogelijk om bepaalde defecte chromosomen te vervangen door de chromosomen van andere mensen. Dit brengt een aantal morele en ethische bezwaren met zich mee. Wil je als ouder wel weten of je een miniem defect in je genen hebt? Waar trek je de grens? Als je kind grote kans heeft om het syndroom van down te krijgen is het belang wel duidelijk. Maar wat doe je als iemand een grote kans heeft om erg lelijk te worden?

Dit brengt zowel op persoonlijk als op maatschappelijk vlak discussies met zich mee. Dit heeft namelijk implicaties voor het plegen van abortussen en daardoor ook voor de variëteit in de samenleving. Evolutie gebeurt door kleine genetische afwijkingen. Als we alle variëteit hierin zouden elimineren, kunnen we dan nog verder evolueren als soort?

Ontwikkeling zit in de familie

Je onttrekt je genetische materiaal (DNA) aan je ouders. Je ouders bepalen bijvoorbeeld je sekse. Twee x-chromosomen levert een meisje op, een x en een y chromosoom levert een jongen op. Maar ook de nurture kant heeft invloed. Ouders behandelen hun kinderen verschillend naar sekse om sociaal wenselijk gedrag te bevorderen.

Niet alleen je ouders hebben invloed: sommige genetische kenmerken kunnen zich pas na generaties weer manifesteren, zoals rood haar. Dat komt door het wel en niet samengaan van dominante en recessieve genen.

Waardoor worden overeenkomsten en verschillen bepaald? Kortom, hoe wordt erfelijkheid bestudeerd? Dit is aan de hand van gezinsstudies, adoptiestudies en tweelingonderzoek (vooral monozygoot) onderzocht. Uit de laatste vorm is ontdekt dat nature een belangrijke rol speelt.

Prenatale ontwikkelingen

Verschillende stadia. De germinale fase (0 tot 2 weken) omhelst de plaatsing van het eitje. In de embryonale fase (2 tot 8 weken) ontwikkelt het eitje zich tot een embryo. Vanaf 8 weken spreken we van de foetale fase. In de eerste twee fasen zijn veel overeenkomsten tussen verschillende levensvormen, maar in de laatste fase zijn de onderscheidingen een stuk duidelijker.

Tijdens deze prenatale periode is de vrucht (het kind) erg vatbaar voor invloeden van buitenaf. Dit zijn de teratogene invloeden. Gedacht kan daarbij worden aan de voeding en het gewicht van de moeder, ondervoeding, zwaar fysiek werk, alcohol en drugs, ziekte van de moeder, stress en depressie en een vervuilde leefomgeving.

De vroegste ontwikkeling

Over de hele wereld is de kindersterfte de afgelopen decennia enorm afgenomen. In Nederland is het 1 op de 100. In Europa ligt dit getal alleen in Letland en Frankrijk hoger. Voor een deel wordt dit in Nederland toegeschreven aan het feit dat we relatief veel thuisbevallingen hebben. Maar het feit dat het sterftecijfer onder kinderen zo hoog is in Nederland komt ook omdat in ons land relatief weinig abortussen worden gepleegd.

Eerste ontwikkelingsstappen

Een van de grote kenmerken van het menselijke wezen ten opzichte van veel andere soorten is dat het mensenkind nauwelijks zelfstandig is. We beschikken bij onze geboorte slechts over een klein aantal vaardigheden. Dat beperkt zich tot een aantal reflexen. Voorbeelden daarvan zijn de primitieve reflexen (zuig-, moro- en grijpreflexen), de lichaamsreflexen en de bewegingsreflexen.

Andere vermogens zijn de vroege sensorische capaciteit (tast en pijn, reuk en smaak, horen en zien) en motorische ontwikkeling. Deze laatste ontwikkeling wordt onderscheiden naar verschillende milestones. Dit zijn duidelijke stappen die baby's moeten maken in hun ontwikkeling. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen de ontwikkeling van de grove motoriek en ontwikkeling van de fijne motoriek.

E. en J. Gibson hebben ontdekt dat de ontwikkeling van kinderen nauw verbonden is met de perceptie van de werkelijkheid. Het feit dat je je zonder nadenken kunt verplaatsen in een ruimte, komt doordat we onbewust berekeningen maken over onze positie in de ruimte. Dit heet de ecologische theorie en is onderzocht door middel van het visual cliff experiment.

Cognitieve ontwikkeling

Ook de cognitieve ontwikkeling van baby’s is onderzocht. Hier hebben de zes theorieën/benaderingen uit het vorige college verschillende gedachten over. In dit college zullen drie van die benaderingen behandeld worden.

De behavioristische benadering gaat ervan uit dat baby’s kunnen leren. Dit is onderzocht door middel van een experiment waarbij een mobile in de wieg hing. De baby kon de mobile laten bewegen door met zijn benen te zwaaien. Hieruit kwam naar voren dat door middel van trial en error baby’s kunnen leren. Het leereffect verdwijnt wel na ongeveer een maand.

De Piagetiaanse benadering plaatst baby’s in het sensomotorische stadium, die begint bij de geboorte en tot het tweede levensjaar duurt. Hierin gaat de baby door verschillende fases heen. Eerst de reflexen (0 tot 1 maand), daarna de primaire circulaire reacties (1 tot 4 maanden), hierna de secundaire circulaire reacties (4 tot 8 maanden), daarna volgt coördinatie van secundaire schema’s (8 tot 12 maanden) waarna de tertiaire circulaire reacties ontwikkeled worden (12 tot 18 maanden). Uiteindelijk worden de mentale combinaties gevormd (18-24 maanden).

Via deze fasebenadering leren baby’s stapsgewijs hun omgeving manipuleren. Het sensomotorische stadium eindigt als er objectpermanentie bestaat en het kind basis taalvaardigheden heeft ontwikkeld.

De informatieverwerkingsbenadering gaat ervan uit dat baby’s leren door middel van habituatie, waarbij het zo is dat hoe bekender de stimulus is voor het kind, hoe minder groot, of zelfs helemaal niet, de respons is. Deze benadering gaat uit van de novelty preference, dat wil zeggen dat baby’s een voorkeur hebben voor nieuwe ervaringen.

Hoorcollege 3: de Kindertijd

De tekenvaardigheid

De jaren voordat een kind naar school gaat worden gezien als de jaren van de verbeelding. Kinderen hebben enorm veel fantasie op deze leeftijd, wat ze onder andere uiten in hun spel. Bij kinderen is ‘spel’ het belangrijkste element in hun leven, het is daarom ook van belang dat volwassenen hun spel serieus nemen en ze de tijd geven om voldoende te spelen.

Ook valt op dat kinderen enorm veel tekeningen maken. Moderne kunstenaars nemen deze tekeningen van kinderen soms als uitgangspunt voor hun eigen werken. Kinderen tekenen alles waarvan ze weten dat het aanwezig is. Volwassenen weten juist dat je veel moet weglaten om realistisch te tekenen.

Rond de leeftijd van twee á drie jaar krassen kinderen alleen nog maar. Ze hebben misschien geprobeerd om in hun gekras realistische elementen te verbeelden maar zijn hier in ieder geval niet in geslaagd. Later zijn kinderen meer in staat om realistische aspecten in hun tekeningen op te nemen. Wat opvalt is dat jonge kinderen vaak eerst een tekening maken en als de tekening af is pas beslissen wat er afgebeeld is. Tussen drie en zes jaar ontwikkelt de kwaliteit van tekeningen erg snel. Dit zegt iets over de ontwikkeling die kinderen meemaken in het algemeen.

De ontwikkeling van de tekenvaardigheid is verbonden met de ontwikkeling van de hersenen. Rond het derde levensjaar is het hersengewicht van kinderen al 90% van dat van volwassenen. De hoeveelheid synaptische verbindingen piekt rond het vierde levensjaar. Daaraan gekoppeld maakt de motorische ontwikkeling van kinderen erg snel progressie. De fijne motoriek komt over de jaren heen ook tot uitdrukking in de tekeningen.

De invloed van Piaget

Volgens Piaget vallen kinderen in de tweede leeftijdscategorie onder pre-operationeel denken. In de sensomotorische fase is alles op de motoriek gericht. In de pre-operationele fase is animisme een veelvoorkomend fenomeen. Als een kind op een tafel slaat zal het bijvoorbeeld zeggen dat het zeer doet bij de tafel. Dit komt omdat ze de realiteit nog niet goed genoeg van fantasie kunnen onderscheiden. Kinderen zijn ook erg egocentristisch. Dit heeft Piaget onderzocht aan de hand van het drie-bergen-experiment. Volgens Piaget is het loslaten van egocentrisme essentieel om anderen te kunnen begrijpen. Een ander experiment gaat over de conservatie. Ook dit is volgens Piaget een belangrijk aspect, dat kinderen voor en na het zesde levensjaar onderscheidt. Conservatie houdt in dat iets ongeacht de vorm waarin het gegoten wordt dezelfde kenmerken behoudt. Bij dit experiment kwam ook naar voren dat kinderen reversibiliteit nog niet begrijpen. Bijvoorbeeld als een beker water overgegoten wordt en weer terug gegoten wordt in het originele glas.

Piaget heeft veel invloed gehad op het denken over de cognitie van kinderen. Er is echter veel kritiek op zijn theorieën. Piaget had er bijvoorbeeld geen rekening mee gehouden dat de vraagstelling van het drie-bergen-experiment erg ingewikkeld is. Kinderen falen vaak omdat onderzoekers niet precies duidelijk maken wat ze van de kinderen verwachten.

Theory of mind (ToM)

De theory of mind gaat ervan uit dat wij allemaal letterlijk een theorie van de geest moeten hebben. Dit is een denkbeeld over hoe wij mentaal functioneren. Als wij een dergelijk beeld van onszelf hebben, en we kunnen het ook bij anderen herkennen, dan zijn we beter in staat om de werkelijkheid te begrijpen. De theory of mind gaat erover wat er gebeurt als we moeten nadenken over hoe andere mensen denken. Dit heeft belangrijke invloeden op de ontwikkeling. Zo is de ToM bijvoorbeeld nodig om te kunnen liegen, omdat kinderen dan doorhebben wat de ander denkt en verwacht.

Niet alle kinderen zijn even snel in het bereiken van een theory of mind. De theory of mind kan ook worden gebruikt om autisme beter te kunnen begrijpen. Autisten hebben beperkingen in hun theory of mind. Ze maken bijvoorbeeld minder gebruik van symbolen.

De informatieverwerkingsbenadering

Deze benadering gaat uit van een aantal basisprocessen. Pas als informatie in het werkgeheugen terecht komt kan het worden opgeslagen in het langetermijngeheugen. Zelfs in het langetermijngeheugen zit informatie dat niet of nauwelijks meer naar boven gehaald kan worden. Dit proces is volgens de informatieverwerkingsbenadering over de hele levensloop werkzaam. De mogelijkheid van kinderen om iets in het langetermijngeheugen te krijgen en te houden is nog geringer dan bij volwassenen. Het werkgeheugen kan daarentegen wel goed werken.

Geheugen en herinneren is niet hetzelfde. Herinneren betekent dat je de inhoud van je geheugen op een dusdanige manier naar boven kunt halen dat het in een begrijpelijke context kan worden gereproduceerd. Er zijn verschillende vormen van herinneren: generisch, episodisch en autobiografisch.

Sociale- en persoonlijkheidsontwikkeling

Kindertekeningen worden gezien als een afspiegeling van sociale- en persoonlijkheidsontwikkeling. Individuele verschillen hierin worden zichtbaar in spel. Je hebt bijvoorbeeld kinderen die liever vadertje en moedertje spelen en kinderen die liever in bomen klimmen. Er zijn verschillende soorten spel die werken op verschillende cognitieve niveau’s. Functioneel spel werkt op locomotorisch niveau, constructief spel werkt objectgericht, dramatisch spel werkt op fantasie en verbeelding en een formeel spel met regels is een georganiseerd spel, zoals verstoppertje, waar anderen voor nodig zijn. Kinderen nemen alle soorten spel zeer serieus en kinderen accepteren meestal automatisch de regels van het spel. Zo zal een kind een hap nemen van de denkbeeldige pannenkoek als een ander kind dat aanbiedt.

Ontwikkeling van het Zelf

Kinderen maken in deze periode een grote ontwikkeling door. Zelfbeschrijvingen veranderen van single representation (real self = ideal self) naar representational mapping. Wel zijn de zelfbeschrijvingen nog steeds unidimensioneel, er worden dus geen genuanceerde uitspraken over het zelf gedaan. Zelf-evaluatie (self-esteem) gaat ook een steeds grotere rol spelen.

De regulatie van emoties wordt steeds beter en kinderen zullen daardoor beter speelgoed kunnen delen in plaats van er ruzie over maken.

Genderrollen en gender typing krijgen steeds centralere rollen. Onder andere de ouders beïnvloeden dit. Gender stereotyping ontstaat ook op deze leeftijd.

Taalontwikkeling

De taalontwikkeling komt tot uitdrukking op de manier waarop kinderen zich verhouden tot de werkelijkheid. In de sensomotorische fase kunnen kinderen soms al bepaalde woorden brabbelen. Na het tweede levensjaar maakt de taalontwikkeling een explosieve groei door. Taal zorgt er dan voor dat de actieradius van kinderen steeds groter wordt. Het vocabulair van kinderen bestaat uit ongeveer 900 tot 2600 woorden, en het passieve vocabulair bestaat uit zo’n 20.000 woorden. Ook begrijpen kinderen steeds meer verschillen in spreken, zoals u zeggen tegen volwassenen en dat er niet door elkaar heen gepraat wordt.

Private speech (in zichzelf praten) werd door Piaget gekenmerkt als een kenmerk van egocentrisme, maar Vygotsky zag het meer als een conversatie met jezelf waarbij je jezelf aanstuurt. Hij gaf er een positieve betekenis aan door op te merken dat private speech waarschijnlijk te maken heeft met de geleverde inspanning, aangezien volwassenen ook terugvallen op private speech bij moeilijke taken.

Hoorcollege 4: Ontwikkeling van kinderen en onderwijs

Ook al wordt ontwikkeling vaak gestuurd en aangedreven door biologische processen, het heeft ook invloed van buitenaf nodig. Vandaag wordt deze invloed van buitenaf besproken aan de hand van een voorbeeld: de school. Dit voorbeeld is gekozen omdat kinderen heel erg beïnvloed worden door scholing, aangezien ze vijf dagen per week daar doorbrengen. Tegenwoordig is een trend zichtbaar om kinderen ook nog eens steeds vroeger aan het onderwijs bloot te stellen. De vraag is of dit goed is.

Uri Bronfenbrenner onderscheidde met de Ecologische systemen theorie de volgende systemen. Het microsysteem bestaat uit het gezin en de school. Het mesosystem bestaat uit gezins- en schoolverbanden. Om dat mesosystem zit het exosysteem. Dat zijn factoren zoals het werk van de ouders, het schoolsysteem waarin je terecht komt, de buurt waarin je opgroeit. Bij het macrosysteem wordt het al abstracter. Dit systeem wordt bepaald door sociale instituties, normensystemen, ideologie en politieke aspecten. Alle systemen beïnvloeden elkaar. In sommige varianten van het model wordt een chronosysteem toegevoegd. Dit houdt in dat het element tijd ook een rol speelt: de historische perspectieven.

Traditioneel gezien ligt de grens waarop kinderen naar school gaan op zes á zeven jaar. Er zijn nog steeds landen waarin deze leeftijd wordt gehandhaafd. Dit heeft te maken met het feit dat leren tussen het 6e en 12e levensjaar verschuift van spontaan leren naar formeel leren.

Wel kunnen er schoolachtige activiteiten aan de leeftijd van 6 jaar voorafgaan. Maria Montessori heeft nagedacht over het onderwijs dat je aan kinderen kunt geven voor het zesde levensjaar. Kinderen leren op jonge leeftijd omgaan met de natuurlijke expressie die ze van nature hebben. Een ander voorbeeld van een vroeg beginnend schooltraject is dat van head start. Dit programma was opgezet om kinderen uit zwakke economische en sociale milieus een extra stimulans te geven om in aanraking te komen met schoolse systemen. Sesamstraat is een uitvloeisel van het head start programma, omdat in hun filmpjes kinderen spelenderwijs bekend worden gemaakt met letters, cijfers en getallen..

Het effect van Head Start is niet altijd erg indrukwekkend geweest. Het blijkt niet gemakkelijk om het kennisniveau van kinderen op deze manier te doen toenemen. Hierbij verdient wel opmerking dat de effecten vaak niet op korte termijn zichtbaar zijn. De effecten van voorschoolse scholing kunnen zelfs negatief zijn. Het kan bijvoorbeeld interfereren met de algemene ontwikkeling. Door kinderen op steeds vroegere leeftijd te laten leren kan minder informatie op zelfstandige manier worden verkregen door te spelen. Ook kunnen dergelijke programma’s een negatief effect hebben doordat ze kinderen al kennis laten maken met stof die ze mentaal nog niet aankunnen. Hierdoor ontstaat frustratie bij kinderen en kunnen ze al heel vroeg ‘schoolmoe’ worden.

Spel en ontwikkeling

Dit zijn belangrijke aspecten in het impliciete leren van kinderen. Er zijn drie cognitieve niveaus te onderscheiden binnen het spel: functioneel, constructief en dramatisch. Constructief betekent dat je iets maakt in het spel, In het dramatische spel staat de verhaallijn en de fantasie heel centraal. Kinderen bedenken in dit spel samen een verhaal of een scene. Ook de omgang met formele regels in een spel is een belangrijk aspect.

Leerkrachten kunnen aspecten van spel gebruiken om kinderen dingen te leren. Tekeningen maken kan hier bijvoorbeeld voor gebruikt worden. Vragen zoals ‘Hoeveel dieren moet je nog kleuren?’ beïnvloeden andere aspecten van leren, zoals tellen. Leerkrachten kunnen kinderen dingen leren die ze anders niet hadden geleerd. Deze stelling komt overeen met de theorie van Vygotsky, die stelde dat kinderen door middel van scaffolding de ZPD over geholpen kunnen worden.

Cognitieve ontwikkeling

Voor Piaget was het van belang om te kijken welke elementen kinderen nodig hebben om bepaalde vaardigheden te kunnen leren. Volgens Piaget zijn een aantal aspecten van belang bij het concrete-operationele stadium. Allereerst ruimtelijke relaties en causaliteit. Daarnaast de categorisatie: het vermogen om verschillende onderdelen uit de werkelijkheid in categorieën onder te brengen. Categorisatie is onder te verdelen in seriatie en transitief redeneren. Seriatie is dingen op volgorde leggen. Een voorbeeld van transitief redeneren: a is groter dan b, b is groter dan c. Kinderen begrijpen nog niet dat a groter is dan c (hiervoor is transitieve redeneervaardigheid vereist). Een ander onderdeel is klasseninclusie. Een voorbeeld: er zijn drie rozen en zeven tulpen. Dat zijn samen tien bloemen. Veel kinderen zijn pas rond de leeftijd van zeven jaar in staat deze conclusie te trekken. Een laatste aspect dat van belang is in de Piagetiaanse benadering is inductief en deductief redeneren.

Informatieverwerkingsbenadering

Deze benadering gaat uit van een aantal basisprocessen, dit zijn encoding, storage en retrieval. Pas als informatie in het werkgeheugen terecht komt kan het worden opgeslagen in het langetermijngeheugen. Zelfs in het langetermijngeheugen zit informatie dat niet of nauwelijks meer naar boven gehaald kan worden. Dit proces is volgens de informatieverwerkingsbenadering over de hele levensloop werkzaam. De mogelijkheid van kinderen om iets in het langetermijngeheugen te krijgen en te houden is nog geringer dan bij volwassenen. Het werkgeheugen kan daarentegen wel goed werken.

Geheugen en herinneren is niet hetzelfde. Herinneren betekent dat je de inhoud van je geheugen op een dusdanige manier naar boven kunt halen dat het in een begrijpelijke context kan worden gereproduceerd. Planning, aandacht en geheugen zijn bij jongere kinderen nog niet goed ontwikkeld. Er zijn verschillende vormen van herinneren: generisch, episodisch en autobiografisch. Het metageheugen houdt in dat kinderen leren begrijpen hoe ze dingen beter vast kunnen houden in het geheugen

Ook het vocabulaire, de grammatica en de syntax ontwikkelen naarmate de leeftijd vordert. De pragmatiek neemt toe: kinderen leren begrijpen hoe ze dingen moeten vertellen. Ten slotte is de ontwikkeling van geletterdheid een belangrijk aspect van de ontwikkeling.

School en schoolproblemen

De SES speelt bij de opleiding een belangrijke rol. Ook de ouderlijke stijl is een belangrijk aspect. Er worden over het algemeen vier hoofdstijlen onderscheiden: autoritair, autoritatief, onbetrokken en toestaand. De autoritatieve opvoedingsstijl is gericht op het ondersteunen en het stimuleren van de eigen verantwoordelijkheid van een kind. Uit onderzoek is gebleken dat deze opvoedingsstijl over het algemeen het meeste effect sorteert in onze Westerse samenleving. Hoe meer de ouderlijke stijl overeenkomt met de stijl van de leerkracht, hoe beter de kinderen meekomen op school. Bij te grote verschillen hierin kunnen er cultuurbotsingen ontstaan.

Verder moeten zowel in de gezinssfeer als op school een verandering komen van controle naar coregulatie. De gezinsstructuur en gezinsatmosfeer is hierbij ook erg belangrijk voor de ontwikkeling van kinderen.

Ontwikkeling van het Zelf

In deze periode krijgen kinderen realistischere zelfbeschrijvingen, dit is omdat ze representational systems hebben gevormd. Deze verandering draagt ook bij aan de ontwikkeling van self-esteem. Kinderen krijgen een realistischer beeld van hun competenties en dit heeft invloed op hun self-esteem.

Kinderen krijgen een beter beeld van hun emoties. Ze kunnen beter emoties onderscheiden, begrijpen en kunnen beter op hun emoties reageren. Het prosociaal gedrag wordt sterker naarmate kinderen ouder worden. Empathie komt meer voor, dit heeft te maken met beter begrip van eigen emoties en die van anderen, wat mede mogelijk gemaakt wordt door het ontwikkelen van een theory of mind.

Kinderen worden zich meer bewust van gender stereotypen. Dit heeft invloed op hoe jongens en meisjes met elkaar omgaan in de klas.

Hoorcollege 5: Adolescentie

Adolescentie: storm en stress?

Veel dingen in het leven van de adolescent leveren stress op. Conflicten zijn daar een voorbeeld van. Omdat er veel conflicten optreden in de adolescentie hebben conflicten veel invloed op verschillende levensaspecten. Naarmate adolescenten ouder worden, ervaren ze minder stress. Jongens ervaren minder stress dan meisjes.

Stanley Hall was de eerste die de ontwikkelingspsychologie op poten zette, en die een tweedelig hoofdwerk heeft geschreven over de adolescentie. In dit boek benadrukte hij dat jongeren tijdens de adolescentie, durende van 12 tot 22, in een sterke fase van storm en stress zaten. Hij zag de start van de adolescentie als het eindpunt van de biologische rijping en als startpunt van het civilisatieproces van de mens. Daarom noemde hij de adolescentie ook wel de tweede geboorte van een mens. Hall vond dat de adolescentie gekenmerkt wordt door turbulentie. Die komt door een conflict tussen de biologische rijping en het civilisatieproces. Een aantal tegenstrijdige tendensen die zeer prominent aanwezig waren in deze fase bewezen dat volgens Hall, namelijk energie vs lethargie, euforie vs melancholie, egoïsme vs altruïsme en onafhankelijk vs groepsconformisme.

Goethe is de bedenker van de term storm en stress, dat wijst op deze fase. Goethe schreef een briefroman over een adolescent die verliefd was op een onbereikbare vrouw, waarmee hij het begrip adolescentie naar de moderne literatuur bracht. Zijn roman werd ontzettend populair en liet een enorme rage ontstaan onder de adolescenten. Dat was volgens Hall ook kenmerkend voor adolescenten.

Adolescentie werd in eerste instantie voornamelijk gezien als een overgangsfase tussen de kindertijd en de volwassenheid. In veel culturen wordt de adolescentie nog steeds op deze manier gezien. Dit geeft weer dat het in belangrijke mate een sociale constructie is. De adolescentie gaat gepaard met mogelijkheden en risicogedrag. Een verschil tussen de westerse adolescentie en de overgangsfase in andere culturen is dat bij onze cultuur de duidelijke overgang naar de volwassenheid naar de achtergrond is geraakt. Hierdoor krijgt de adolescentie een soort oneindig karakter.

De pubertijd

Hormonen zijn een belangrijke factor die speelt bij het intreden van de pubertijd. Het vetpercentage speelt hierbij ook een belangrijke rol. Een vrouw kan pas in de pubertijd komen als ze een bepaald percentage lichaamsvet heeft bereikt. De pubertijd kan daardoor uitgesteld worden, door bijvoorbeeld veel te sporten of door heel dun te blijven. Omdat de laatste tijd kinderen steeds zwaarder worden, raken kinderen steeds vroeger in de pubertijd.

Ook het lichaamsbeeld verandert erg in deze periode en kan een verkeerde kant opgaan. Van alle pubers geeft 42 procent aan ontevreden te zijn over zichzelf. 80 procent van de vrouwen geeft aan wel een lager lichaamsgewicht willen hebben. Daaraan gekoppeld zijn de klassieke eetstoornissen zoals anorexia en boulimia, maar ook obesitas.

Adolescenten maken deel uit van een groep waarin verschillen in de timing van het puberen verschil kan maken. Meisjes die vroeg puberen staan bloot aan veel meer risicogedrag dan meisjes die laat puberen. Omdat meisjes eerder puberen dan jongens is er vaak een fase waarin meiden meer omgaan met oudere jongens.

Seksuele ontwikkeling

De adolescentie begint bij een biologisch gegeven: de pubertijd. Freud noemde de schooltijd de latentiefase. Hiermee bedoelde hij dat alles een beetje stil komt te staan, en dat de druk van seksuele driften gedempt werd. Daardoor komt er veel energie vrij om je psyche te richten op andere aspecten.

Maar in de adolescentie gaat seksualiteit een belangrijke rol spelen bij het definiëren van de identiteit. Hierdoor treedt een verandering in de ouder-kind relatie op. Die wordt minder sterk, en het zwaartepunt verschuift naar de vrienden. Hierdoor hangt de biologische rijping sterk samen met de sociale transitie.

Hoe een land omgaat met beginnende seksualiteit van adolescenten verschilt heel erg. Dit is sterk terug te zien in bijvoorbeeld het aantal tienerzwangerschappen. In Nederland ligt dat cijfer veel lager dan in de V.S., waarschijnlijk door het liberale Nederlandse abortusbeleid.

Het adolescente brein

De laatste decennia wordt steeds meer nadruk gelegd op het onrijpe brein van adolescenten. Met name de frontale cortex is nog erg in ontwikkeling. De verklaring hiervoor is dat in het adolescentie pruning (snoeien) plaatsvindt. In de periode tussen de geboorte en zeven jaar neemt het aantal verbindingen enorm toe. In de adolescentie wordt al gesnoeid in de veelheid aan vertakkingen. Die snoeiing is afhankelijk van datgene wat adolescenten op die leeftijd doen, dus welke hersengebieden ze al dan niet gebruiken. Hierbij geldt het principe: use it or lose it. De verbindingen die gebruikt worden zullen dominant worden ten koste van verbindingen die niet of nauwelijks worden gebruikt.

Fysieke en mentale gezondheid

Omdat het brein gevoelig is in deze fase moet extra worden opgepast met giftige stoffen. Tegelijkertijd is de vatbaarheid voor risicovol gedrag veel groter. Vanaf een jaar of twaalf neemt antisociaal gedrag over de hele linie toe. Kinderen die op die leeftijd beginnen met antisociaal gedrag zullen het over het algemeen in een minder heftige vorm laten zien. Dit antisociale gedrag neemt vanzelf weer af. Kinderen die op vroege leeftijd (al vanaf één jaar) beginnen met antisociaal gedrag zullen het gedrag ook op latere leeftijd, na de pubertijd, vaak voortzetten. Ook is er bij kinderen met veel antisociaal gedrag ook groter risico voor het gebruik van verdovende middelen.

De sociale druk van de groep en de beloning is erg groot bij het nemen van een risicovol gedrag. Een voorbeeld: likes op Facebook vormen een goede versterker van gedrag. Beschermende factoren kunnen van huis uit komen, zoals sterke familiebonden, een betrokken familie, duidelijke verwachtingen van de ouders en duidelijke normen. Voorbeelden van risicofactoren zijn verkeerde vrienden, academisch falen en ineffectief ouderschap.

Psychosociale ontwikkeling

Adolescenten houden zich veel bezig met de vraag naar het ‘eigen ik’: nadenken over het zelf als persoon. Dit is het meest gedetailleerd uitgewerkt in het onderzoek naar de identiteit. De adolescentie staat in veel opzichten model voor de zoektocht naar identiteit. Erik Erikson deed hier onderzoek naar. Hij is in de leer geweest bij Anna Freud, en heeft geprobeerd om Freud’s werk uit te breiden naar de gehele levensloop. Zo koppelde hij bijvoorbeeld de adolescentie aan de genitale fase. Hierdoor was hij een van de eersten die heeft gekeken naar de psychologie over de gehele levensloop. Hierbij legde hij veel nadruk op de rol van de samenleving. In 1968 schreef hij een boek, Identity, waarin hij zijn idee van de adolescentie uitschreef en de rol die de identiteit daarin speelt. Volgens Erikson zijn er verschillende ontwikkelingsfasen, en elke fase is gekoppeld aan de aan- of afwezigheid van een crisis. In de fase van de adolescentie komt het vraagstuk van identiteit versus rolverwarring aan de orde.

James Marcia introduceerde de meer empirische identiteitsstatussen: de aan- of afwezigheid van crisis en commitment. Deze crisissen kwamen van het idee van Eriksen. Marcia onderscheidde vier identiteitsstatussen:

  • Identity achievement: van crisis naar commitment;

  • Foreclosure: commitment zonder crisis;

  • Moratorium: er is wel een crisis maar voorlopig geen commitment. Studenten kunnen de beroepskeuze uitstellen en zitten dus langer in het moratorium;

  • Identity diffisuion: geen crisis en geen commitment.

Sociale relaties

In de adolescentie gaan jongeren een individuatieproces door, waarbij autonomie en de persoonlijke identiteit centraal staan. Dit is lastig voor de ouder-kind relatie, omdat ouders vaak nog niet klaar zijn om het kind volledige autonomie te geven. Deze discrepantie in verwachtingen is de grootste bron van conflict in de adolescentie. Mede hierdoor is er rond het 13e levensjaar een piek in de ouder-kind conflicten. Na het 13e jaar neemt de hoeveelheid conflicten af en stabiliseert het. Het aantal conflicten in de adolescentie valt best mee in vergelijking met wat mensen meestal verwachten. Hierbij is de ouderstijl heel belangrijk. De autoritaire ouderschapsstijl is funest voor het aantal conflicten, het beste werkt de autoritatieve ouderschapsstijl.

Veel ouders hebben een goede band met hun kinderen, en die goede band blijft meestal in de adolescentie ook bestaan. Wel daalt de gevoeligheid voor de invloed van de ouders. De gevoeligheid voor de invloed van leeftijdsgenoten stijgt sterk. Deze verandering is ook vaak bron van conflict.

Hoorcollege 6: Volwassenheid

Volwassenheid

De volwassenheid is lang buiten beeld gebleven bij de ontwikkelingspsychologie. Het werd vroeger gezien als het eindpunt van de ontwikkeling. Pas rond de jaren ’70 kwam de volwassenheid in de aandacht. De niveau’s in het model van Bronfenbrenner zijn belangrijk voor het definiëren van volwassenheid.

Kinderen geven het belang van het hebben van een droom/een doel/een visie al aan, en vaak hebben ze zelf ook al een idee wat ze wille als ze later groot zijn. Jonge kinderen willen later iets worden wat eigenlijk niet kan, zoals een hond of een bij. Oudere kinderen hebben een duidelijkere visie en willen bijvoorbeeld politieagent of ballerina worden. Kinderen zijn erg enthousiast om volwassen te worden. Des te ouder kinderen echter worden, des te ingewikkelder het lijkt om volwassen te worden. In die zin markeert de volwassenheid een probleem in de samenleving.

Bestuderen van de volwassenheid

Een ander probleem van de volwassenheid is dat er geen duidelijke definitie van is. Ook is het de vraag of er wel ontwikkeling of progressie is in de volwassenheid. Daarbij komt nog dat veel van wat wij volwassen gedrag noemen, niet voor iedereen vanzelfsprekend is. Volwassenen met extreem autisme hebben soms ‘adult life skills programs’ nodig, waarin ze vaardigheden leren zoals de straat veilig oversteken, de badkamer schoonmaken en hoe je een aankoop doet.

Volwassenheid moet dus anders benaderd worden. Belangrijk hierbij is Paul Baltes’ life span benadering. Baltes gaat ervan uit dat ontwikkeling multi determinatief is. Dat houdt in dat ontwikkeling levenslang, multidimensioneel, multidirectioneel en plastisch is en dat er een verschuiving van relatieve invloed van biologie en cultuur plaatsvindt. Daarnaast is er een verandering van bronnen en staat ontwikkeling onder invloed van historische en culturele context.

Baltes legde de nadruk vooral op niet-normatieve aspecten, want die hebben een cumulatief effect, en op normatief historische aspecten. Daarnaast komen nomatief leeftijdsgebonden aspecten voor, maar die krijgen minder invloed naarmate de ontwikkeling vordert. Deze aspecten vormen samen een model.

Transitie naar volwassenheid

Het is erg moeilijk om precies te zeggen wanneer iemand volwassen is. Het boek stelt dat er seksuele, cognitieve en psychologische rijping moet zijn, maar wanneer zijn deze aspecten rijp?

Andere veelgenoemde criteria zijn verantwoordelijkheid voor jezelf, onafhankelijke beslissingen maken en financieel onafhankelijk zijn.

Het probleem van deze definities is dat veel kinderen lang thuis blijven wonen, soms zelfs tot in de dertig. Vooral in Italië is dit evident. In de jaren ’50 was je een maatschappelijke mislukking als je op je 26e nog thuis woonde, nu is dat niet zo vreemd. Daarbij komt het nu vaker voor dat kinderen weer terugkeren naar het ouderlijk huis, bijvoorbeeld na het beëindigen van een huwelijk.

Ongeveer vijftien jaar geleden is een nieuwe fase toegevoegd: de emerging adulthood. Deze fase is een soort transitiefase tussen adolescentie en volwassenheid. Dat deze fase nu bestaat kan ofwel te maken hebben met dat de adolescentie steeds uitdijt ofwel dat de volwassenheid nog onvolledig is. Het moratorium wordt hiermee verlengd. Jerry Arnett, die de term introduceerde, koppelde het aan het begrip recentering. Recentering is veranderde oriëntatie van gezinsafhankelijkheid naar onafhankelijkheid. Dit proces is rond de leeftijd van dertig jaar afgerond. Daardoor vindt Arnett de periode tussen ongeveer de twintig en de dertig een verleng moratorium. Hierbij speelt de veranderende ouder-kind relatie een belangrijke rol. Die wordt in toenemende mate een vriendschapsrelatie. Ouders worden nog wel gebruikt voor steun, maar ze zijn er niet meer om de les te lezen. Dit maakt het voor kinderen makkelijker om langer thuis te blijven wonen.

Arnett deed onderzoek onder studenten naar war zij criteria voor volwassenheid vonden. Hier kwamen ongeveer veertig criteria uit. De drie meest genoemde waren verantwoordelijkheid voor eigen handelen, opvattingen en waarden onafhankelijk van ouders en een gelijkwaardige relatie met ouders. De drie minst genoemde waren een eigen huis hebben, eerste kind en seks gehad. Voor de vorige generatie was dit bijna omgedraaid, en waren de drie belangrijkste criteria van nu de minst belangrijke en vice versa. Hieraan is te zien dat de sociale klok erg aan het veranderen is. De kloof tussen de sociale tijd en persoonlijke tijd verschilt erg per generatie. Hierbij treedt ook normalisering van het afwijkende op. Zo woonden in 1975 maar 15% van de mensen samen voordat ze gingen trouwen, nu is dat rond de 75%.

Ondanks de sociale norm neemt de fysieke volwassenheid niet minder snel af dan vroeger. Na het dertigste levensjaar daalt de vruchtbaarheid enorm, vooral bij vrouwen. Ondanks dat krijgen steeds meer mensen kinderen boven de dertig. Na die leeftijd kan het krijgen van kinderen een aantal complicaties met zich meebrengen.

De cognitieve ontwikkeling in de volwassenheid

Piaget ging ervan uit dat na de leeftijd van twaalf jaar geen cognitieve ontwikkeling meer wordt doorgemaakt. De formeel operationele fase wordt bereikt in de adolescentie en blijft doorgaan in de volwassenheid, aldus Piaget. Daarom deed hij ook enkel onderzoek naar jonge kinderen. Als echter gekeken wordt naar het feitelijke percentage 14- of 18-jarigen dat formeel operationeel kan denken, valt op dat lang niet alle kinderen dat denkniveau bereikt hebben. Om die reden zijn er verschillende theorieën die proberen in kaart te brengen hoe volwassenen denken.

Dit is bijvoorbeeld gedaan door middel van psychometrische tests uit te voeren. Hiermee werden veranderingen in bijvoorbeeld perceptuele snelheid in de levensloop opgemerkt.

Ook kan gekeken worden naar verschillende soorten intelligentie, zoals crystallized en fluid intelligence. Het is bij alle vormen van intelligentietesten wel belangrijk om longitudinaal onderzoek te doen. Dat komt doordat historisch normatieve invloeden zorgen voor verschillen in cognitief functioneren bij verschillende cohorten. Een voorbeeld van deze invloed is dat recentere cohorten hoger scoren omdat ze meer onderwijs ontvangen hebben dan bijvoorbeeld vijftig jaar geleden de norm was.

Robert Sternberg formuleerde de triarchische theorie van intelligentie. Volgens Sternberg kun je niet alle soorten intelligentie vangen in een psychometrische test, en heeft intelligentie verschillende componenten:

- componentioneel element: dit is een analytisch aspect;

- experientieel element (ziet op inzicht en creativiteit)

- contextueel element (praktisch aspect). Dit is de tacit knowledge, dat betrekking heeft op hoe je in een praktische situatie een probleem aanpakt.

Volgens de theorie van Sternberg moet er sprake zijn van evenwicht tussen deze drie vormen van intelligentie om van succesvolle intelligentie te kunnen spreken.

Howard Garner ging nog een stapje verder dan Sternberg en stelde dat er acht typen intelligentie waren, namelijk:

- intrapersoonlijk, - linguïstisch, - logisch-mathemationeel, - natuur, - ruimtelijk inzicht, - lichaams-kinesthetisch, - muzikaal, - interpersoneel.

Zijn theorie is erg populair omdat het multidimensioneel naar intelligentie kijkt.

Een andere vorm is de emotionele intelligentie. Dit gaat ervan uit dat intelligentie ook emotioneel zichtbaar is. Volgens de theorie van emotionele intelligentie theorie zijn er drie types intelligentie: cognitief, emotioneel en actiegericht.

Hoe iemand met een praktische situatie omgaat is een belangrijke indicator van intelligentie. Hierbij spelen expertise en ervaring een belangrijke rol, want mensen die veel van hun vakgebied weten hebben op dat gebied een hogere intelligentie.

Hoorcollege 7: Veroudering

Veroudering en de beelden over ouderen

Door een ‘aging machine’ te gebruiken kun je erachter komen hoe je er later uit zal zien. De machine voegt rimpels en dergelijke toe aan je gezicht om je er ouder uit te laten zien dan je op de foto bent. De FBI doet veel onderzoek naar deze machine, om bijvoorbeeld vermiste kinderen of gezochte misdadigers ook jaren na dato op te kunnen sporen. Doordat er veel onderzoek naar is gedaan kan er inmiddels een vrij betrouwbaar portret gemaakt worden. Hierdoor kun je stellen dat verouderingsmechanismen redelijk voorspelbaar zijn.

Over het algemeen is de veroudering een soort schrikbeeld dat haaks staak op het jeugdideaal. In veel opzichten is het beeld dat bij veroudering hoort negatief. Hierdoor wordt er veel onderzoek gedaan naar het stoppen of omkeren van het verouderingsproces. Een vraag die optreedt bij het onderzoeken van veroudering is of je veroudering wel als ontwikkeling kan zien.

Er zijn veel definities van wat veroudering is. Je kunt kijken naar de chronologische leeftijd, naar de prestatie, naar de leefsituatie voor die leeftijd, naar de psychosociale leeftijd en naar de functionele leeftijd.

Waardoor worden we ouder? Genoemd werd het voorbeeld van progeria: een ziekte waardoor kinderen enorm snel verouderen. Deze ziekte wordt gekenmerkt door een versneld proces van veroudering. Veel processen, ziektes en ongemakken die bij ouderen op late leeftijd plaatsvinden komen bij kinderen met progeria al op jonge leeftijd voor. Dit is een interessant fenomeen voor de medische wereld, want het geeft een deel van het antwoord op de vraag waar de veroudering begint. Dat is afhankelijk van het proces. De timing van de verschillende domeinen (biologisch, fysiek, cognitief, sociaal en maatschappelijk) verschilt zeer sterk.

Waarom verouderen we? Een aantal theorieën hebben geprobeerd hier een antwoord op te geven. Veel theorieën vallen onder variable-rate theorieën. Deze theorieën zien veroudering als het resultaat van random processen die schade opleveren. Een van deze theorieën is de wear and tear: gebruik van je lichaam zorgt ervoor dat het slijt. De theorie van de vrije radicalen stelt dat genetische radicalen vrijkomen die een verstorend effect hebben op het herstel van beschadigingen. De rate of living theorie gaat ervan uit dat we maar een bepaalde hoeveelheid energie hebben, en op een bepaald moment heeft ons lichaam deze energie gebruikt. De auto-immuun theorie zegt dat door biologische processen een individu steeds vatbaarder wordt voor ziektes en aandoeningen. Ondanks al deze theorieën is er nog geen afdoende verklaring gevonden voor veroudering.

De fysieke veroudering

De laatste decennia is de levensverwachting erg toegenomen. Dit heeft veel effecten op de dominante factoren in de samenleving. In verpleeghuizen is de populatie vooral blank en vrouw. De bevolkingsopbouw verandert daardoor erg sterk. Er zijn steeds meer oudere mensen. Nu is de jeugdcultuur nog erg dominant, later is het vermaak misschien meer gericht op ouderen.

De fysieke veroudering hangt nauw samen met cognitieve veroudering. Naast ons lichaam is ook ons brein onderhevig aan veroudering. Zo daalt het aantal neuronen en neemt de hoeveelheid gewicht van het brein af. Wel verschilt het brein van een goed functionerende oudere qua hersencapaciteit maar weinig ten opzichte van jonge mensen. Een belangrijke reden dat het functioneren goed blijft heeft te maken met het gebruiken van de hersenen, het is een ‘use it or lose it’ functie. Wat ook meespeelt is dat de nieuwe generatie ouderen meer opleiding genoten heeft, waardoor het percentage dementerenden lager is dan de dementie-epidemie die eerder voorspeld was.

Bij dementerenden gaan veel functies achteruit. Zo ontstaat er een desintegratie van persoonlijkheid, wat terug te zien is in het verlies van controle over woede, wat vaak voorkomt bij alzheimer patiënten. Ook neemt het sociaal functioneren en het alledaags functioneren af. Daarnaast hebben deze patiënten maar weinig persoonlijke autonomie vanwege hun ziekte.

Veroudering en ontwikkeling

Baltes heeft geprobeerd in kaart te brengen hoe de ontwikkeling wordt gerealiseerd door het gebruik van bronnen waar we in onze ontwikkeling gebruik van maken. Hij heeft ontwikkeling voorgesteld als een soort permanent proces van winst en verlies. Bij dit proces is kenmerkend voor de vroege ontwikkeling dat het relatieve aandeel van winst erg groot is en het verlies nog maar heel klein, maar dat langzaam die verhouding gaat kantelen. Op een bepaald punt wordt de groeitoename aanzienlijk kleiner dan het verlies. Baltes geeft aan dat het belangrijk is een soort opvang te regelen voor de functies die je kwijtraakt.

Baltes heeft de ontwikkeling ook geschetst als een dynamiek tussen biologie en cultuur. We worden aangestuurd door biologische processen, maar de cultuur heeft daarbij een belangrijke rol. Bij het ouder worden wordt de behoefte aan cultuur steeds groter, voornamelijk omdat mensen functies verliezen. Toch neemt de effectiviteit van de cultuur (dat wat ouderen eruit kunnen halen) af naarmate mensen ouder worden.

Veroudering en aanpassing

Ook dit is ontleend aan het werk van Baltes. Ouderen moeten met het ouder worden compenseren voor de afname van capaciteiten. Hierbij moeten ze hun copingmodellen aanpassen om een juiste person-environment fit te vinden. Dit kan passief of proactief gebeuren. Een voorbeeld hiervan is dat veel ouderen het onderhoud van hun grote huis niet meer zelf kunnen doen en verhuizen naar een kleinere woning die minder onderhoud nodig heeft.

Baltes stelde het SOC-model voor, waarbij selectieoptimalisatie en compensatie centraal staan. Volgens Baltes is het met het ouder worden nodig je gedrag aan te passen om je doelen te kunnen realiseren. Omdat functies afnemen moet je selectiever zijn in het gedrag dat je laat zien, en vervolgens dien je op zoek te gaan naar mogelijkheden om voor je afnames te compenseren.

De levensgebeurtenissen zijn een U-vormig proces, waarbij in het begin van de levensloop gebeurtenissen een grote positieve impact hebben, in de middle adulthood vooral een negatieve impact en zodra de ouderdom begint gebeurtenissen vooral weer een positieve impact hebben. De huwelijksgeluk curve heeft eenzelfde vorm.

In het achtste stadium van Eriksen zet hij integriteit en wanhoop tegenover elkaar. Mensen hebben erg de behoefte om terug te kijken op hun eigen leven en een evaluatie maken over wie ze zijn. De reflectie op de levensloop is hierbij erg belangrijk, hierbij evalueren ouderen of hun leven geslaagd was en wat belangrijk is geweest in hun leven. De planning van de toekomst speelt hierbij ook een rol.

Werk- en sociale wereld: losmaking of participatie

Pensionering is een belangrijk aspect voor de laatste levensjaren. Omdat er steeds meer oudere mensen zijn dient de arbeidsparticipatie op latere leeftijd toe te nemen. Arbeidsparticipatie wordt dus een groter onderdeel van het leven van ouderen.

Ook in de sociale wereld treden er veranderingen op. De disengagementtheorie zegt dat mensen telkens minder betrokken raken met het werk. De activiteitentheorie geeft daarbij echter aan dat er een verschuiving plaatsvindt: nieuwe relaties, grootouderschap en vrije tijd gaan meer een rol spelen. Ouderen zijn naast jongeren de belangrijkste deelnemers aan het domein van de vrije tijd.

Een derde theorie hierover is de continuïteitstheorie. Die stelt dat de manier van leven tijdens de jaren waarin iemand werkt grotendeels wordt meegenomen naar het leven als gepensioneerde. Als iemand vroeger al heel actief was en overal aan meedeed, zal dat in de ouderdom ook zo zijn. Dit zal wel wat veranderen, zo zal iemand bijvoorbeeld eerder actief zijn in vrijwilligerswerk.

Isolement en depressie

In de jongere levensfase houden mensen vooral contact met elkaar om kennis te delen en op te doen. Tijdens de volwassenheid en de ouderdom gaan de emoties een steeds grotere rol spelen bij de motieven voor sociale contacten.

Oudere mensen leven vaak alleen en hebben een grote kans om in een sociaal isolement terecht te komen. De belangrijkste verlieservaringen zijn het overlijden van de partner, leeftijdsgenoten en zelfmoord. Dit gaat gepaard met cognitieve neergang en psychiatrische stoornissen die op deze leeftijd de kop op kunnen steken. Hierdoor wordt de sociale nood voor ouderen zeer groot en stijgt het percentage zelfmoorden voor ouderen.

De dood wordt gezien als een proces. Kübler-Ross heeft een ontwikkelingsproces over de dood opgezet. Hierbij ervaren mensen eerst ontkenning, dan woede, marchanderen, depressie en uiteindelijk aanvaarding. Kritiek op deze theorie is dat niet iedereen deze fasen op deze manier doorloopt, er zijn veel individuele verschillen in hoe mensen met de dood omgaan.

Bron

Deze aantekeningen zijn gebaseerd op het het vak Ontwikkelingspsychologie in 2015-2016

Access: 
Public

Image

Click & Go to more related summaries or chapters

Studiegids met college-aantekeningen voor Psychologie Bachelor 1 aan de Rijksuniversiteit Groningen

College-aantekeningen bij Psychologie Bachelor 1 aan de Rijksuniversiteit Groningen

Inhoudsopgave

  • College-aantekeningen bij Overzicht van de Psychologie - 2016/2017
  • College-aantekeningen bij Overzicht van de Psychologie - 2014/2015
  • College-aantekeningen bij Ontwikkelingspsychologie - 2015/2016
  • College-aantekeningen bij Sociale en cross-culturele psychologie - 2015/2016
  • College-aantekeningen bij Biopsychologie - 2015/2016
  • College-aantekeningen bij Persoonlijkheid en individuele verschillen - 2015/2016
Access: 
Public
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Promotions
Image

Op zoek naar een uitdagende job die past bij je studie? Word studentmanager bij JoHo !

Werkzaamheden: o.a.

  • Het werven, aansturen en contact onderhouden met auteurs, studie-assistenten en het lokale studentennetwerk.
  • Het helpen bij samenstellen van de studiematerialen
  • PR & communicatie werkzaamheden

Interesse? Reageer of informeer

Check how to use summaries on WorldSupporter.org


Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why would you use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
    • Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the topics and taxonomy terms
    • The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  3. Check or follow your (study) organizations:
    • by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
    • this option is only available trough partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
    • by following individual users, authors  you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Use the Search tools
    • 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
    • The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Field of study

Check the related and most recent topics and summaries:
Institutions, jobs and organizations:
Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
2109 1 3