HC 5 Besluitvorming in groepen en leiderschap


Besluitvorming in groepen 

Psychologische functies groepslidmaatschap voor de leden. Lid zijn van de groepen heeft twee invloeden:

  • Informatief: accurate kennis
  • Normatief: OK gevonden worden, erbij horen --> de meeste valkuilen bij groepen

Veel voordelen, maar gaat niet vanzelf.

Normatieve invloed

  • Algemeen: men moet/ men mag niet 
  • Lokaal: wij doen dat nu eenmaal zo/ wij doen nooit

--> vooral sterk bij hoge groepscohesie.

Dysfunctionele normatieve druk bij….

  • … ideeën genereren: brainstorming
  • … info bundelen: shared info bias, common knowledge effect
  • … besluit nemen: group think

Info/ideeën generen (brainstormen)  

Minder ideeën in een interactieve groep dan individueel/afzonderlijk of in een nominale groep (je werkt wel samen, maar ook alleen).

Coördinatie probleem: oa blokkade van nieuwe ideeën, op elkaar moeten wachten, liever luisteren dan bedenken, rolverdeling in een groep (bij brainstormen, veel gedoe die je niet hebt als je alleen bent)

Motivatie probleem: 'social matching', free rider, sucker, voor slechts 1/n verantwoordelijk, je beoordeeld voelen: ben ik wel OK?

Zaken die ertoe leiden dat het aantal ideeën vaak teleurstellend is in een interactieve groep.

Hoe kan je het oplossen:

  • Zo nu en dan een denkpauzes (+ brainwriting: schrijf het maar op)
  • Nominale GroepsTechniek (NGT) = eerst individueel in stilte ideeën opschrijven, pas daarna overleggen
  • Elektronische brainstormen: vanachter je computer, anoniem

Beschikbare info bundelen (shared info bias)

Groepsleden bespreken voornamelijk gemeenschappelijke kennis ipv unieke expertise van individuele leden = shared information bias/ common knowledge effect

En zijn heel blijk met snelle overeenstemming!

Was dat de bedoeling van de gemixte groep?

Mensen willen dus niet de moeite doen omdat ze anders hun expertise moeten uitleggen. Er is dan een verborgen profiel.

Hoe kan je het oplossen:

  • Diverse achterbannen erbij betrekken 
  • Group Decision Support Systems
  • Argumenteren ipv verzoenen 
  • Taakstelling 'Wat is voor ons de juiste keuze' ipv 'Wat heeft een ieders instemming'
  • Verschillen in expertise benadrukken

Afweging, keuze maken (polarisatie) 

Groepspolarisatie: groepsleden gaan tijdens interactieve groepsdiscussie extremer over de kwestie praten en denken in de richting waarin zij bij aanvang van de discussie al tendeerden. --> we schuiven op in de richting waar de groep van te voren al tendeerden.

Oorspronkelijke verklaringen voor dit verschijnsel ('risky shift'): 

  1. spreiding verantwoordelijkheid
  2. lefgozers zijn toonaangevend: mensen die zeggen: 'doe niet zo laf'
  3. westerse culturele waardering voor risico nemen

Maar, dit blijkt afhankelijk van het domein! Bijv. bij medisch domein: Als mensen in het midden zaten, ging de verschuiving naar de voorzichtigheid

  • 'risky shift': bij economische, strategische risico's
  • 'cautious shift' bij medische risico's

Huidigeverklaringen voor 'risky shift' en 'cautious shift'

1.   sociale vergelijkingstheorie

  • Informationele sociale invloed: argumenten in een richting
  • Normatieve sociale invloed: Ok zijn, erbij horen volgens (lokale) norm

2. sociale identiteit

  • In richting van prototypische positie binnen de ingroep 
  • Ter onderscheiding van positie van de outgroep

3. persuasive-arguments theory: tijdens een groepsdiscussie veranderen groepsleden hun mening omdat er voor de mening van anderen meerdere argumenten worden bedacht. 

Failing to plan = planning to fail: Voorkom planning fallacy = onderschatting van benodigde info, tijd, inspanning. Formuleer een 'contingentie-plan' = wat te doen als het tegenzit. 

Groepsdenken

Groepsdenken: een manier van denken waarbij mensen erg betrokken zijn in een cohesieve ingroup en wanneer de drang naar unanimiteit belangrijker is dan de drang om op realistische wijze alternatieve handeling en meningen te bedenken. 

Twee typen groepsdenken:

Verantwoording (niet persoonlijk, maar als groep) moeten afleggen, als onderdeel van democratische controle, heeft onbedoelde neveneffecten:

  • Bij veelbelovende projecten: collectief over-optimisme
    • Bij de groep willen horen
    • Delen in succes
  • Bij riskante projecten: collectieve vermijding
    • Groep verlaten: 'zij hebben besloten dat' ipv 'wij hebben besloten dat'
    • Je in groep verschuilen 
    • Ritueel protest aantekenen/ laten notuleren dat je het er niet mee eens bent

Fouten van groepsdenken:

  1. Overestimation of the group: de neiging van groepsleden om te geloven dat ze goed presteren, ook al is dat niet het geval. Illusion of invulnerability: de groep denkt dat er niets in de weg staat om het einddoel te bereiken. Illusion of morality: groepsleden denken dat hun handelingen moreel verantwoord zijn, terwijl ze dat eigenlijk niet zijn. 
  2. Closed-mindedness: de neiging van de groep om zich af te sluiten voor andere ideen en de eigen ideen te verdedigen dmv rationalisatie.
  3. Pressures toward uniformity: ook al zijn er groepsleden die persoonlijk twijfels hebben over de plannen van de groep, vaak is de groepsdruk zo groot dat ze die twijfeld niet durven te uiten (self-censorchip). Illusion of unanimity: het idee dat iedereen het met elkaar eens is, terwijl dat niet het geval hoeft te zijn. Mindguards: groepsleden die de rest van de leden afschermen voor bepaalde controversiële of negatieve informatie dmv gatekeepingen het onderdrukken van afwijkende meningen.

Wanneer groepsdenken: meestal pas achteraf wanneer we weten wat er is gebeurd waarover we niet tevreden zijn. --> achteraf beter weten

Wat als we wel tevreden zouden zijn geweest?

Oorzaken groepsdenken:

  • Cohesiveness (Conformiteit): het uiten van afwijkende meningen wordt bemoeilijkt door groepsdruk (grootste oorzaak).
  • Structural faults of the group: een groep die afgesloten is van de buitenwereld en weinig mogelijkheden tot communicatie heeft, loopt een groter riscio op groepsdenken.
  • Provocative situational facotors: het nemen van beslissingen gaat over het algemeen gepaard met stress, waardoor minder logisch wordt nagedacht.
  • Gecombineerd met tijdsdruk 
  • Intergroepscompetitie

Groepsdenken voorkomen:

  • De leider moet voortijdig zoeken naar overeenstemming voorkomen (discussie aanmoedigen, nieuwe ideeën verwelkomen, evt advocaat van de duivel aanstellen);
  • Denkfouten en onjuiste visie van de groep op het probleem worden gecorrigeerd. (bewust blijven van eigen imperfectie);
  • Gebruikmaken van effectieve besluitvormingstechnieken.

Leiderschapsstijlen

Descriptieve (beschrijvende) benaderingen

beschrijven wat je ziet gebeuren/herkennen

Babble effect: het gaat om hoe vaak iemand wat zegt in de groep, ipv hoe nuttig het is. Mensen die het meeste babbelen, krijgen aan het begin van de groep status, makkelijk opklimmen, pas later speelt de kwaliteit mee. (EST)

Impliciete leiderschapstheorie: mensen hebben impliciete, gegeneraliseerde aannames over leiders. Op basis van impliciete ideeën worden mensen aangewezen als leider of volger. Over leiderschap heb je impliciete beelden: 'machtige vrouwen zijn net mannen'/ 'think leader, think male'. Beeldvorming vaak belangrijker dan feiten: man = daadkrachtig? Vrouw = kenau? (manwijf/ bitch) (Is niet altijd waar).

Leader-member exchange (LMX) theory: de leider heeft met iedere ondergeschikte een afzonderlijke wederzijdse relatie. De leider heeft een groepje van vertrouwelingen (ingroup), staan toch boven de andere groepsleden (outgroup). Leden van de outgroup doen wat ze moeten doen, maar niet meer dan dat, ze zijn minder loyaal naar de leider. 

Leadership Substitutes: 

  • Minder behoefte aan taakgericht leiderschap bij onafhankelijke werkende experts, bij routine taak. 
  • Minder behoefte aan relatiegericht leiderschap in cohesieve taakgroep, bij taakuitvoer op grote afstand

(ook een beetje prescriptief = zo zou het moeten)

Prescriptieve (normatieve) benaderingen

receptenboeken: zo moet je het doen

Niet-contigentie benadering: Leadership Grid: Vragenlijst die scoort op twee assen: concern for people/concern for production --> leider die hoog scoort op beide assen (9,9). Hangt niet van de situatie af.

Wel-contigentie benadering: effectiviteit leider = f (persoon x situatie) --> hangt af van de situatie

Participatie leadership: je moet bepalen wanneer je het ene doet of het andere (hangt af van de situatie). 

Invloed leider

<--->

Invloed groepsleden

Autocratisch

Consultatief

Groepsmethode

Vuistregels:

Autocratisch kan, indien..

  • Voldoende info voorhanden
  • Probleem goed gestructureerd
  • Acceptatie in de groep niet zo belangrijk
  • Groepsleden min of meer op een lijn

Participatie(mensen betrekken) sterk aan te bevelen, indien…

  • Onvoldoende info
  • Probleem slecht gestructureerd
  • Acceptatie in de groep van belang
  • Onenigheid tussen groepsleden over de koers 

Situationeel Leiderschap: de soort leider hangt af van de ontwikkelingsfase van je team, (hoe je je moet gedragen hangt af van de situatie). Wat voor soort groep is het (ontwikkeling op horizontale as), hoe ga je te werk? 

  • Directive leader (D1): als een groep nog niet echt ontwikkeld is en groepsleden nog niet toegewijd zijn. Leider: veel leiding geven;
  • Coaching leader (D2): als je een groep hebt die zich aan het ontwikkelen is, moet je niet alleen maar richting geven, maar meer coachen (taakgericht en steunend);
  • Supporting leader (D3): meer diende/steunende leiderschap;
  • Delegating leader (D4): wanneer de groep helemaal volwassen is (meest ontwikkelde groep). Leider: niet sturen (weinig begeleiding/steun), maar delegeren. 

Fiedler's Continggency model: Fiedler's Least Preferred Coworker Scale (LPC)

  • Gedrag Leider = f (persoon x situatie) 
  • Wat is de persoonlijke stijl van de leider?
  • 'Neem de persoon in gedachten, met wie je de meeste problemen had een taak succesvol te voltooien' --> over die least preferred coworker moet je een vragenlijst invullen 
    •  Als je heel negatief bent over iemand met wie je nooit meer een taak zou doen, dan moet die taakgerichtheid van jou wel zo belangrijk zijn dat je die persoon wegschuift. --> dan ben je dus een hele taakgerichte persoon bent.
    • Als je best positief bent over die persoon, dan vindt je de taak dus niet het belangrijk, maar de relatie wel.
    • Je kan ook in het midden zitten 
    • Je LPC score
      • Lage LPC = taakgerichte stijl. Lage LPC leiders hebben als prioriteit als eerste de taak en als tweede de relatie.
      • Hoge LPC = relatiegerichte stijl. Hoge LPC leiders hebben als eerste prioriteit de relatie en op de tweede plek de taak.

Gedrag = persoon x situatie:

  • Weinig controle, veel stress --> meer op de eerste prioriteit zitten, meer doen wat je van nature het beste in is.
  • Veel controle, weinig stress --> werkt aan de eerste prioriteit, maar ook aan de tweede

Wereld is verdeeld in 8 Octanten

Situatie Octant 8: ongestructureerde taak, slechte L-M relaties, L zwakke machtspositie (weinig controle, veel stress)

  • Lage LPC leider: gaat zich vol op de taak storten, komt niet aan de relatie toe
  • Hoge LPC leider: gaat zich vol op de relaties storten, komt niet aan de taak toe

Onderzoek wijst uit dat je beter eerst aan de taak kan gaan zitten, dus volgens Fiedler: een lage LPC leider doet het beter in stressvolle en moeilijke situaties. Een hoge LPC leider doet het niet goed.

Situatie Octant 1: gestructureerde taak, goede L-M relaties, L sterke machtspositie (veel controle, geen stress)  

  • Lage LPC leider: eerste hoef ik niet te doen, kan ook tijd aan mijn tweede prioriteit gaan werken.
  • Hoge LPC leider: relaties zit wel goed, laat ik me maar eens met de taak bezig houden

Fiedler: Lage LPC leider doet het goed, leider kan relaxt over de taak doen en houdt zich goed bezig met relatie. Is dus goed omdat hij aan de relatie werkt, staat in veel boeken fout. Hoge LPC leider is minder goed.

Situatie Octant 4 (midden): ongestructureerde taak, goede L-M relatie, L zwakke machtspositie

Fiedler: Beter een hoge LPC leider hebben, want die heeft een mix tussen relaties en taak (geen stress over relaties). (zie model).

Conclusie Fiedler: 

  • Hoe ongunstiger de situatie, hoe effectiever taakgericht leiderschap (= primaire motivatie van lage LPC leider)
  • Hoe gunstiger de situatie, hoe effectiever relatiegericht leiderschap (= secundaire motivatie van lage LPC leider)
  • In het middengebied is de taak/relatie mix effectiever, daarin is een hoge LPC leider vaak meer bedreven.

Discussie: moet je de leider gaan trainen of ?

Access: 
Public

Image

This content is also used in .....

Groepsdynamica (18/19)

TentamenTickets bij Groepsdynamica aan de Universiteit Leiden
HC 1 Groepslidmaatschap

HC 1 Groepslidmaatschap


Zijn groepen echt?

Doet er niet per se toe, of de consequenties echt zijn, dat wel.

Consequenties zijn echt … interdependente keuzes

Gedrag is f(Persoon x Situatie)

Persoonlijkheidstest

Persoon: Sociale waarde oriëntatietest (SWO): punten verdelen tussen jezelf en een ander die je niet kent en ook nooit leert kennen. Drie oriëntaties: pro-sociaal (alles gelijk, iedereen evenveel), individualistische (jezelf het meest, maar ander niet per se het minste, hoogste voor jezelf), competitief (ook individualist, maar dan moet de ander het minste hebben).

SWO is voorspellend voor:

  1. Concessies doen bij onderhandelingen 
  2. Zelfopoffering voor partner in relatie
  3. Milieugedrag
  4. Verkeersgedrag
  5. Donaties aan derde wereld, gezondheidsdoelen 
  6. Coöperatie binnen en tussen groepen = wat de sociaalpsychologen belangrijk vinden 

Persoon: SWO als:

  • Selectie-instrument: welke persoonlijkheid is het meest geschikt voor de binnendienst of voor de buitendienst van een commercieel bedrijf. --> wie wil je waar 
  • Afname van het meetinstrument: wat zouden redenen kunnen zijn om deze 9 items inconsistent in te vullen. 

Waarom zou je je consistent gedragen als je niet weet wie de "ander" is --> het hangt dus af van de situatie.

Sociale categorisatie

Wat uitmaakt is hoe de ander met je verbonden is:

Entitativity: gelijkheid, nabijheid, lotsverbondenheid 

Mensen kunnen zich op verschillende niveaus categoriseren (multi-level (nested))

Individu binnen een groep, binnen een grotere groep. (psycholoog - sociaal-psycholoog - psychologen)

  • Grote groep: collectieve categorisatie 
  • Midden groep: subgroep categorisatie (minder ingroep-outgroep categorisatie) 
  • Individu: persoonlijke categorisatie 

Niveau van categoriseren kan op een dag meerdere keren verschillen.

Ook: gedeeld groepslidmaatschap (crosscategorisatie) --> lid van meerdere kleinere groepen

Gedeeld lidmaatschap: warme/koude kant --> bij testament of families

SWO: pro-socialen maken meer onderscheid tussen ingroep en outgroep dan individualisten. Maken meer verschillen.

  • Pro-socialen zijn meer coöperatief jegens leden van de ingroep dan jegens leden van de outgroep. 
  • Individualisten zijn minder coöperatief, ongeacht ingroep/outgroep lidmaatschap

Verschillende kijken door verschillende typen psychologen (sociaal of persoonlijkheids-psycholoog)

Niveau van sociale categorisatie - identificatie

Niet alleen: wie voelen zich gelijk, nabij? Maar ook: hoe worden de schaarse middelen verdeeld? (lotsverbondenheid).

Coöperatief naar de mensen waar jij je mee verbonden voelt.

Multi-level:

Binnen secties:

Wetenschappelijke specialisaties, INDIV --> weinig uitwisseling tussen INDIV --> meer aandacht voor INDIV dan voor groepsbelang --> gebrekkige samenwerking BINNEN groep.

Tussen secties:

Wetenschappelijk specialisatie als GROEP --> weinig uitwisseling met andere GROEPEN

--> ingroep identificatie

--> outgroep 'verwerping'

--> meer gericht op ingroep dan op collectief --> gebrekkige samenwerking TUSSEN groepen

Interventies op meerdere sporen

Als je iets opdeelt en je zegt de een maakt het ene deel en de andere maakt het andere deel, dan krijg je interventies die haaks op elkaar staan.

.....read more
Access: 
Public
HC 2 Sociale invloed

HC 2 Sociale invloed

Sociale invloed is dynamisch

  1. T1: allen tegen eenling
  2. T2: consistente minderheid tegen de meerderheid
  3. T3: eenling tegen allen; allen tegen eenling

Dynamisch processen gaan heel snel

Lid zijn van een groep heeft een aantal psychologische functies (2 motieven)

  • Hoe zit de wereld in elkaar/ accurate info (persoonlijke validatie)
  • Behoefte om oke te zijn (sociale validatie)

Beide motieven botsen vaak nog wel --> vaak wint sociale validatie: mensen willen er liever bij horen, dan het juist hebben. Angst en onzekerheid maken sociale validatie belangrijker dan accurate info!

Normatieve invloed: beroep doen op gevoel van buitensluiten. Je wilt er graag bij horen. Als je niet doet wat wij vinden, dan hoor je er niet bij)

Aantal tegenstanders

Meerderheid: beroep doen op normatieve (en informationele) invloed. Als je maar doet wat wij vinden, dan hoor je er bij en heb je het bij het juiste eind.

Meerderheden kunnen gehoorzaamheden afdwingen.

Minderheid: kunnen alleen beroep doen op informatie geven, kunnen alleen maar argumenteren. Zij kunnen niet zeggen: als je niet doen wat wij zeggen, hoor je er niet bij --> Als Geert Wilders dat zou zeggen, dan zeggen mensen van oke, dan horen we er toch niet bij. Daarom sterke sprekers. 

Reacties van beïnvloedde partijen wat voor proces heeft afgespeeld:

  • Publiek: in de groep
  • Privé:

Publieke instemming, privé afkeuren

= Compliance/asquiescence: gehoorzaamheid, buiten de groep zeg je wat je vindt 

Lijnstukken experiment van Asch

  • Afgedwongen gehoorzaamheid 
  • Een mede-afwijker (hoeft het niet eens met je eens te zijn) geeft al ruimte om tegen de groep in te gaan 
  • Unanieme meerderheid is nog sterker als je denkt dat ze niet van elkaar weten dat iedereen het fout zegt

Publieke instemming, privé instemming

= overtuigd

Meerderheid kan overtuigen, informationeel en normatief

Autokinetische effect: ogen doen lampje automatisch bewegen (iets wat stil hangt), je ogen denken dat het lampje beweegt. 

Convergentie naar het gemiddelde: de uiterste mensen passen hun antwoord aan. Maar, als een iemand volhoudt dan, past de groep zich daaraan aan. Mensen gaan dit echt geloven. Mensen socialiseren. 

 

Minderheid kan alleen informationeel overtuigen: "minorities produce pfofound and lasting changes in attitudes and perceptions that generalize to new settings and over time".

Soms kan een minderheid in een abigue situatie (kleur/argumenten) als zij consistent volhouden, de meerderheid overhouden. Mensen zullen langzaam overlopen.

 

Dual process theory --> sociale beïnvloeding via

Cnetrale route: vertel me hoe het zit --> persoonlijke validatie --> overtuigen

Perifere route: doe niet zo flauw, wees het met me eens/wees niet lastig (oppervlakkig) --> laten gehoorzamen

 

Invloed vanuit de minderheid is vaak latent --> niet meteen gelijk

Bij heel consistent en laten zien dat het niet je eigen belang is, welzijn voor ons allen. Als de mensen dan niet meer onder druk staan van anderen, dan gaan mensen wel met je mee.

  • Meer tijd (via centrale
.....read more
Access: 
Public
HC 3 Normen, rol en macht

HC 3 Normen, rol en macht


Normen

  • Behoefte aan accurate info --> informationele invloed
  • Behoefte aan sociale validatie --> normatieve invloed

Informationele invloed vanuit een minderheid is vaak latent = Minderheid kan moeilijk normatieve invloed uitoefenen, daarom moeten ze komen met argumenten. Kost meer tijd om door te dringen (via centrale route van informatie-verwerking). Komt indirect binnen en later tot uiting (op de gang, bij de koffieautomaat) --> Als de beïnvloede persoon minder bang is voor sociale afwijzing door de meerderheid. Maar de informationele invloed van de minderheid beklijft vaak beter en langer.

  • Descriptieve normen: wat de meeste mensen feitelijk doen. Gewoon hoe mensen doen. 
  • Injuctieve normen: wat mensen zouden moeten doen in een bepaalde situatie.
  • Prescriptief: wat je wel zou moeten doen
  • Proscriptief: wat je niet zou moeten doen 

Onbedoeld effect van campagne met descriptieve norm-informatie

Campagne die bijvoorbeeld pleit dat de meeste mensen het zo doen --> idee van mensen: ik blijf doen wat de meeste mensen ook doen, (in lijn met descriptieve norm: OK zijn). Ook al is het niet wat ik zou moeten doen (tegen de injunctieve norm in). (Waarom zou ik het anders moeten doen dan de meeste mensen)

Pluralistic ignorance: ik zou wel een van de weinige zijn, dus ik doe het niet --> veronderstellen dat je een van de weinigen bent die anders denkt.

Rol

Normen gelden voor alle groepsleden, maar soms meer voor anderen.

Mogelijkheden voor onafhankelijke (eigenwijze) opstelling in de taakgroep?

  1. positie in sociaal/communicatienetwerk
  2. rolverdeling
  3. statusverdeling

Social Network Analysis (SNA): positie van elk groepslid tov andere groepsleden.

  • Mate van centraliteit: het aantal connecties tussen leden;
  • Outdegree: het aantal connecties die je legt met anderen;
  • Indegree: het aantal connecties die je ontvangt van anderen;
  • Betweenness: de positie in een netwerk naast anderen paren;
  • Closeness: de afstand van een individu tov anderen. 

Positie in communicatienetwerk (patroon van informatieoverdracht en informatieuitwisseling dat beschrijft wie het meeste communiceert met wie en in welke mate)

  • Gedecentraliseerd netwerk: een centrale positie waaruit de informatie wordt verstuurd naar anderen. De hub is de persoon die de centrale communicatieverwerking uitvoert;
  • Gecentraliseerd netwerk: alle kanalen zijn gelijk, de een is net zo centraal als de ander.

Mate van centralisatie is bepalend voor de efficiëntie

  • Efficiënte afhankelijkheid van taakcomplexiteit --> Complexe take beter in een gedecentraliseerde netwerk (=slimmer)
  • Tevredenheid in perifere posities lager 

Rolverdeling:

Soms hoort een rol bij een positie/functie (is ongeacht de persoon)

  • Rol biedt soms mogelijkheid om groepsnormen te doorbreken en soms zelfs groepsnorm te wijzingen
  • Rol ligt veelal niet vast: rol-ambiguïteit, rol-stress
    • Intra-rol conflict: hoe moet je je in een rol gedragen, gaat soms tegen je idee van een rol in
    • Inter-rol conflict:
.....read more
Access: 
Public
HC 4 Taakuitvoer (alleen vs groepen)

HC 4 Taakuitvoer (alleen vs groepen)


In aanwezigheid vs afwezigheid van anderen werken 

Sociale facilitatie en inhibitie theorie: in alles wat je doet en kunt responsen klaar heb staan, sommige dominant en niet dominant --> hangt van de persoon af. 

Sociale facilitatie: de verbetering in taakuitvoering wanneer mensen in nabijheid van anderen werken.

  • Dominant: makkelijk aan te leren of uit te voeren gedrag, of gedrag wat veel geoefend is,sommige responsen hebben een grotere kans om naar buiten te komen/gemakkelijk af gaan/niet veel moeite voor doen/liggen klaar
  • Niet dominant: gedragingen die minder snel en makkelijk worden vertoond, dingen waar je over na moet denken/niet gemakkelijk gaan 

Bond en Titus (1983) - meta analyse

  • Simpele taak (vergt dominante responses) 
    • Facilitatie --> kwantitatieve productiewinst: het is alleen maar meer, niet beter
  • Complexe taak (vergt niet-dominante responses)
    • Inhibitie --> kwantitatief en kwalitatief productieverlies: het wordt minder en warrige

Wat zegt de theorie: als er mensen aanwezig zijn in je omgeving dan gaan de dingen die dominant zijn ga je vaker/meer doen (= facilitatie); dingen die je niet gemakkelijk af gaan (niet dominant), worden geinhibeert. --> is niet altijd wenselijk, want bijvoorbeeld praters in een collegezaal kunnen doorslaan

Verklaring Zajonc (1965): Drive Theory: in aanwezigheid van anderen krijg je bepaalde arousal (fight/flight), dat zorgt voor dat de facilitatie dominante respons en inhibitie niet-dominante respons. 

Waar zie je de arousal aan?

  • Bloedsomloop wangen/gezicht/keel --> mensen sjaal om 
  • Hartslag
  • Huidgeleiding

Cottrell (1972): Evaluation apprehension theory: individuen die in de aanwezigheid van anderen werken, ervaren een algemene bezorgdheid mbt hoe anderen hen evalueren. Deze bezorgdheid zorgt ervoor dat hun prestaties op simpele, geoefende taken vergemakkelijkt wordt. --> er is nog iets extra's: de anticipatie van evaluatie. De anticipatie van evaluatie (ook positieve evaluatie) veroorzaakt de arousal. Komt boven op de fight/flight reactie. 

Sanders et al (1978): Distraction-conflict theory: de aanwezigheid van anderen geeft een aandachtsconflict, iemand moet zijn aandacht verdelen tussen de taak en de persoon. Bij dominante taken kan je de aandachtsconflict overwinnen. De hele tijd bezig met het conflict over winnen. Ook bovenop.

Uziel (2007): Sociale orientation theory: individuele verschillen in sociale oriëntatie voorspellen of sociale vergemakkelijking wel of niet voor zal komen. Mensen met een positieve oriëntatie zijn erg zelfverzekerd en vinden taken binnen de groep erg uitdagend. Mensen met een negatieve oriëntatie zijn juist erg voorzichtig. --> mensen die de aanwezigheid van anderen een uitdaging vinden: positief = uitdaging; negatief = bedreiging

Extra theorieën uit het boek: 

  • Self-presentation theory: sociale vergemakkelijking wordt veroorzaakt doordat individuen een goede indruk willen maken wanneer ze in het gezelschap van anderen werken. 
  • Mere-effort model: de winsten en verliezen die individuen ervaren wanneer ze aan een taak werken,
.....read more
Access: 
Public
HC 5 Besluitvorming in groepen en leiderschap

HC 5 Besluitvorming in groepen en leiderschap


Besluitvorming in groepen 

Psychologische functies groepslidmaatschap voor de leden. Lid zijn van de groepen heeft twee invloeden:

  • Informatief: accurate kennis
  • Normatief: OK gevonden worden, erbij horen --> de meeste valkuilen bij groepen

Veel voordelen, maar gaat niet vanzelf.

Normatieve invloed

  • Algemeen: men moet/ men mag niet 
  • Lokaal: wij doen dat nu eenmaal zo/ wij doen nooit

--> vooral sterk bij hoge groepscohesie.

Dysfunctionele normatieve druk bij….

  • … ideeën genereren: brainstorming
  • … info bundelen: shared info bias, common knowledge effect
  • … besluit nemen: group think

Info/ideeën generen (brainstormen)  

Minder ideeën in een interactieve groep dan individueel/afzonderlijk of in een nominale groep (je werkt wel samen, maar ook alleen).

Coördinatie probleem: oa blokkade van nieuwe ideeën, op elkaar moeten wachten, liever luisteren dan bedenken, rolverdeling in een groep (bij brainstormen, veel gedoe die je niet hebt als je alleen bent)

Motivatie probleem: 'social matching', free rider, sucker, voor slechts 1/n verantwoordelijk, je beoordeeld voelen: ben ik wel OK?

Zaken die ertoe leiden dat het aantal ideeën vaak teleurstellend is in een interactieve groep.

Hoe kan je het oplossen:

  • Zo nu en dan een denkpauzes (+ brainwriting: schrijf het maar op)
  • Nominale GroepsTechniek (NGT) = eerst individueel in stilte ideeën opschrijven, pas daarna overleggen
  • Elektronische brainstormen: vanachter je computer, anoniem

Beschikbare info bundelen (shared info bias)

Groepsleden bespreken voornamelijk gemeenschappelijke kennis ipv unieke expertise van individuele leden = shared information bias/ common knowledge effect

En zijn heel blijk met snelle overeenstemming!

Was dat de bedoeling van de gemixte groep?

Mensen willen dus niet de moeite doen omdat ze anders hun expertise moeten uitleggen. Er is dan een verborgen profiel.

Hoe kan je het oplossen:

  • Diverse achterbannen erbij betrekken 
  • Group Decision Support Systems
  • Argumenteren ipv verzoenen 
  • Taakstelling 'Wat is voor ons de juiste keuze' ipv 'Wat heeft een ieders instemming'
  • Verschillen in expertise benadrukken

Afweging, keuze maken (polarisatie) 

Groepspolarisatie: groepsleden gaan tijdens interactieve groepsdiscussie extremer over de kwestie praten en denken in de richting waarin zij bij aanvang van de discussie al tendeerden. --> we schuiven op in de richting waar de groep van te voren al tendeerden.

Oorspronkelijke verklaringen voor dit verschijnsel ('risky shift'): 

  1. spreiding verantwoordelijkheid
  2. lefgozers zijn toonaangevend: mensen die zeggen: 'doe niet zo laf'
  3. westerse culturele waardering voor risico nemen

Maar, dit blijkt afhankelijk van het domein! Bijv. bij medisch domein: Als mensen in het midden zaten, ging de verschuiving naar de voorzichtigheid

  • 'risky shift': bij economische, strategische risico's
  • 'cautious shift' bij medische risico's

Huidigeverklaringen voor 'risky shift' en 'cautious shift'

1.   sociale vergelijkingstheorie

  • Informationele sociale invloed: argumenten in een richting
  • Normatieve sociale invloed: Ok zijn, erbij horen volgens (lokale) norm

2. sociale identiteit

  • In richting van prototypische positie binnen de
.....read more
Access: 
Public
HC 6 Intergroepsconflict en intragroepsconflict

HC 6 Intergroepsconflict en intragroepsconflict


Intragroepsconflicten: binnen groepen

Intragroepsconflict: onenigheid of confrontatie tussen leden van dezelfde groep.

Soorten (on)afhankelijkheid

Onafhankelijkheid (independence): wanneer in een prestatie-situatie het succes van een groepslid niet gerelateerd is aan de kans dat andere groepsleden succes hebben.

Afhankelijkheid: de uitkomsten van groepsleden zijn aan elkaar verbonden. 

  • Positieve afhankelijkheid: iets doen wat goed voor jezelf is en wat ook goed van jou = positieve afhankelijkheid. Maar ook: iets wat ik fout doe voor mezelf en wat ook fout is voor jou = positieve afhankelijkheid. Dus: zelf +, ander + of zelf -, ander - (resultaten parallel)
  • Negatieve afhankelijkheid: iets wat goed is voor mezelf en niet goed voor jou = negatief, ook: negatief voor mij en positief voor jou = negatieve afhankelijkheid. --> belangen zijn niet gelijk. 

Meestal mix van positieve en negatieve afhankelijkheid = mixed motives situation: een prestatie-situatie waarin de wederzijdse afhankelijkheid tussen verschillende personen leidt tot zowel competitie als coöperatie. 

Mix: 2-p Prisoner's Dilemma: een simulatie van sociale interactie waarin spelers of een cooperatieve of een competitieve keuze moeten maken om te winnen. Fout als Forsyth het prisoners dilemma uitlegt --> zie BB

 

COOP

NCOOP

 

COOP

+3

+3

  0 

+5

 

NCOOP

+5

  0

+1

+1

  • 0 = sucker
  • +5 = free rider
  • +1/+1 = valkuil

Deficiënt evenwicht: zonder medewerking van de ander geen beter CLalt voor de persoon. Valkuil want:

Het gaat altijd om een verdelingsprobleem wat het grotere probleem ondersneeuwt (klimaat, overbevissing, samenwerking)

Non-coöp.: krachten en tegenkrachten

Wederzijdse coöperatie kwetsbaar voor economische overwegingen:

  • Verleiding om te profiteren (greed; free ride)
  • Angst om te worden uitgebuit (fear; sucker) 

Wederzijdse coöperatie vaak veiliggesteld door relationele overwegingen:

  • Verwantschap, vriendschap
  • Overleg, bewaken van afspraken 
  • Voortgezette ipv korstondige interactie
  • Verdeelregel: equity vs equality vs need

N-persoons PD = sociaal dilemma

Vaak ben je niet met zijn tweeën, soms ben je met zijn vieren

Common resoursce dilemma: hoeveel is er beschikbaar?/ Wie neemthoeveel?

Public good dilemma: een sociaal dilemma waarin iemand niet bijdraagt aan publieke goederen, maar hierdoor niet wordt uitgesloten van de voordelen. Dilemma want: hoeveel is er nodig?/ Wie geefthoeveel?

Waarom een dilemma: je weet vaak niet hoeveel er zijn?

Voorbeeld: Overbevissing: vissers zeggen dat er veel vissen zijn, politiek: er zijn weinig vissen.

  • Bij paksituaties: hopelijk is er meer
  • Bij geefsituaties: hopelijk minder

Verdeelregels 

  • Equity: naar prestatie/input (loon naar werk/billikheid) 
  • Equality: allen evenveel, ongeacht input (De benadeelde partijen zeggen dat het niet klopt, bevoorrechte partijen zeggen wel dat het klopt)
  • Need: naar behoefte, ongeacht input (Wie hebben daar belang bij:
.....read more
Access: 
Public
HC 7 Gedrag in groepen onder invloed van fysieke en sociale context

HC 7 Gedrag in groepen onder invloed van fysieke en sociale context


Territorium vs personal/group space

Territoriumgedrag

Individuen en groepen hechten aan territoria: wie hoort waar?

Primair: vb eigen slaapkamer, stoel

Secundair: vb eigen kantoor op je werk

Publiek: vs eigen zitplaats in collegezaal 

Hoe meer behoefte aan controle = hoe sterker de claim op die plek = hoe sterk de verdediging

Mensen bakenen hun territoria af. Territoria hebben een functie, bijvoorbeeld hun eigen kamer. Als er mensen over de vloer komen, doen ze de slaapkamer dicht. We hebben allemaal behoefte aan een eigen plek. Op sommige plekken heb je recht, bijv kantoor, dan is het raar als mensen daar gaan zitten. Het voelt raar als je op iemands plek gaat zitten die iemand heeft afgebakend.

Mensen hebben de behoeften om een stukje van de ruimte toe te eigenen, bijv door iets persoonlijks op te hangen.

Inter-persoonlijle en inter-groepsruimte

Individuen en groepen hebben een eigen ruimte: een space. In tegenstelling tot een territorium, draag je je space met je mee:

  • Intieme zone: alleen voor je partner en je kinderen, heel dichtbij, tegen je aan;
  • Persoonlijke zone: wanneer je met elkaar aan het praten bent, op de bank zit;
  • Sociale zone: ruimte die je hebt als collega's, hoe dicht zouden de stoelen naast elkaar zetten;
  • Publieke zone: openbaar vervoer, bioscopen, meer vreemde mensen;
  • 'remote' zone: e-contact.

Mensen worden ongemakkelijk als je in hun personal space komt. Zeker met vreemden.

Hoe hoger de status persoon, hoe verder je daarvan af blijft.

Wat doen mensen als ze zich te dicht benaderd voelen: gevoel van psychologische evenwicht te houden (bijv. opschuiven, stap opzij, de andere kant op te kijken) --> in je hoofd je eigen hoofd ruimte te creëren.

Synomorfie

De afstemming tussen fysieke en sociale context om een groepstaak goed uit te voeren.

Bijv.

  • De opstelling tafels in het onderwijs
  • Meubilair in gedeelde werkkamers
  • Zitpositie vergadervoorzitter
  • Zitpositie coöperatie vs competitie

Sociopetaal: je kijkt naar elkaar toe --> bevordert interactie

Sociofugaal: zo gaan zitten dat je niet naar elkaar kijkt --> ontmoedigt interactie

Verschillende groepsopstellingen

  • Theater
  • Classroom
  • Cabaret (tafels van 4) 
  • Boardroom (een grote tafel) 
  • U-shaped 
  • Circle of chairs 

De opstelling bepaalt hoe je kan samenwerken. In ruimtes die er niet gemaakt zijn om samen te werken, is samenwerken ook niet fijn.

Communicatiepatroon

Steinzor effect:In groepen zonder leider: de neiging van een groepslid om (direct) te reageren op iets wat gezegd wordt door iemand recht tegenover hem/haar zit. Je reageert niet op wat naast je gezegd wordt. 

Head of the table effect: waar neemt de leider/voorzitter plaats? Logischerwijs aan het hoofd van de tafel. 

Coöperatie vs competitie

Bij coöperatie: naast elkaar en allebei bij de hoek.

Bij competitie: (schuin)tegenover elkaar

.....read more
Access: 
Public
HC 8 Eigenaardigheden van groepsdynamisch onderzoek

HC 8 Eigenaardigheden van groepsdynamisch onderzoek


Onderzoekstopics van S&O in Leiden

  • Social influence: comm social exclusion (bullying), information
  • Intra-group conflict: task vs relational conflict, bargaining, distribution rules, cultural differences in conflict resolution;
  • Inter-group phenomena: stereotyping, prejudice, discrimination, cultural differences, diversity, organizational merges.
  • Power, leadership: power bases and tactics, need for leadership, men vs women as leaders;
  • Task performance: mixed-motives, free riders, and suckers, cooperation/competition in groups, volunteer work;
  • Decision making: individual vs group decision making, economic decision making, the perception of risks;
  • Environment: pro-environment behavior, energy-saving behavior.

Voorbeelden van toegepast onderzoek in het veld

Nested groepensubgroep categorisatie: een individu binnen een groep binnen een grotere groep/ personal categorisatie/ collectieve categorisatie (zie HC 1).

De theorie over subgroepen: als je teams hebt en locaties in verschillende landen --> wij vs zij. Je vertrouwt je eigen ingroup en vertrouwt je outgroup niet. Mensen voelen zich aangetrokken tot hun eigen subgroep.

Voorbeeld van het onderzoek: de medewerkers moesten classificeren wie van de groepen bij 'wij' en wie er bij 'zij' horen. Daarna moesten ze een rating maken van de intenties

Uitkomst: in alle gevallen de 'wij' groepen waren positiever beoordeeld. --> schadelijk voor het bedrijf want competitie binnen medewerkers die moeten samenwerken, is niet wenselijk. Wij vs. zij: faultlines tussen de teams.

Aanbevelingen (cf theorie)

Condities voor fruitful inter-groepscontact: verminder a-priori status verschillen tussen de teams/ interpersoonlijke coöperatie om gewone doelen te behalen (zorg dat ze samenwerken)/ deel de gedeelde normen die coöperatie promoten/ de team directors zouden de anderen moeten leiden d.m.v. het juiste voorbeeld. De 'extended' contact hypothese: hoe meer groepsleden goede relaties hebben met leden van de andere groepen, hoe minder diep de faultlines tussen de groepen is. 

Shared membership (warm/cold side): wat als je een iemand in het midden hebt die met zijn eigen team moet omgaan en ook connecties heeft met de andere groep --> kan een belangrijke link zijn tussen de groepen.

Aanbevelingen voor het bedrijf:

  • Creëer gemixte teams/roteer je teams/ voorkom status verschillen 
  • Promote coöperatie richting collectieve doelen (dwingen tot samenwerken/doelen behalen)
  • Promote een open uitwisseling voor het bieden en vragen van hulp (shared resources/ tit-for-tat)
  • Team directors zouden moeten laten zien hoe het moet door naar het andere land/locatie te gaan 

N.B. Unit of statistical analysis

Groepsprocessen in teams: de variabiliteit in de responses van de vragenlijsten is vaak lager in teams dan de variabiliteit in de responsen van alle participanten. De response van alle participanten across alle drie teams is niet zo informatief. Beter om een multi-level analysis uit te voeren (!!)

.....read more
Access: 
Public
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Comments, Compliments & Kudos:

UPDATE

Ook dit college heb ik iets verder uitgebreid adhv de theorie. 

Succes met studeren! 

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Promotions
oneworld magazine
Check how to use summaries on WorldSupporter.org


Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why would you use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
    • Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the topics and taxonomy terms
    • The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  3. Check or follow your (study) organizations:
    • by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
    • this option is only available trough partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
    • by following individual users, authors  you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Use the Search tools
    • 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
    • The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Field of study

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
1851 1