Society and culture - Theme
- 2655 reads
Wanneer doen we aan kritisch denken?
Wat zijn de drie kernelementen van kritisch denken?
Wat wordt bedoeld met ‘cognitieve bias’?
Wat zijn heuristieken?
Wanneer zeggen we dat een claim ‘waar’ is?
We doen aan kritisch denken wanneer we gebruik maken van onze redeneringen om op conclusies te komen.
De drie kernelementen van kritisch denken zijn:
‘Cognitieve bias’ is een overtuiging die wordt beïnvloed door onbewuste kenmerken van de menselijke psychologie.
Heuristieken zijn algemene regels die we onbewust gebruiken bij het schatten van waarschijnlijkheden.
Een claim is ‘waar’ wanneer deze vrij is van error.
Wat is een deductief argument? Wat is precies de relatie tussen de conclusie en premissen? Wanneer kan de conclusie onjuist zijn?
Wat is het verschil tussen een deductief en een inductief argument?
Beschouw de volgende redenering: 'Tot nu toe heeft inductie altijd goed gewerkt, dus is het een methode die altijd goed zal werken'.
Wat voor soort redenering is dit? Is het een overtuigende redenering?
Wat is het probleem met inductie? Wat zou het kunnen betekenen voor de rechtvaardiging van wetenschappelijke kennis?
Uit welke twee delen is een argument standaard opgebouwd?
Wat is het verschil tussen een deductief argument en een inductief argument?
Wanneer is een argument valide?
Welke drie niveaus van overtuigingen bestaan?
Wat is het verschil tussen een deductief en een inductief argument?
Wat is volgens de logica een goede manier om een argument te identificeren? En waarom is dit nodig?
Wat is een onuitgesproken premisse en wat is een onuitgesproken conclusie. Geef een voorbeeld.
Hoe kan je een argument sterker maken?
Wanneer is een argument valide?
Is dit een deductief of een inductief argument: ‘Ik houd niet van wandelen, dus ik zal niet genieten van de wandelvakantie.’ En waarom?
Een deductief argument bestaat uit premissen. Premissen zijn voor waar aangenomen uitspraken, uitgangspunten, en een conclusie die daar logisch uit volgt. Als de premissen juist zijn, is de conclusie dat ook, wanneer je het met de premissen eens bent, ben je dat ook met de conclusie.
Bijvoorbeeld: Uit P1= paarden zijn groter dan mensen en P2= mensen zijn groter dan mieren, volgt dat C= paarden zijn groter dan mieren.
De conclusie van een deductief argument kan in twee gevallen onjuist zijn. Als een of meerdere van de premissen onjuist is (mieren zijn groter dan paarden) en als het argument ongeldig is, dat wil zeggen op de verkeerde manier is opgebouwd (uit P1=paarden zijn groter dan mensen en P2= mieren zijn kleiner dan paarden, kan je niet concluderen dan mensen groter zijn dan mieren (en ook niet dat mieren groter zijn dan mensen!)).
De conclusie uit een deductief argument is altijd waar als de premissen en de argumentatiestructuur kloppen. Dit geeft zekerheid. Echter is dit een beperkte vorm van zekerheid; want waar zijn wij helemaal zeker van? Waar halen we de zekere premissen vandaan? En hoe komen we al deductief redenerend ooit tot nieuwe kennis? Dat de conclusie zeker is komt omdat deze al vervat was in de premissen. Deductie levert dus strikt genomen geen nieuwe kennis op.
Met inductief redeneren is nieuwe kennis wel mogelijk. Inductieve argumenten zijn 'non-conclusive', of 'non-demonstrative' dat wil zeggen dat de conclusie niet logisch volgt uit de premissen maar er alleen door ondersteund wordt. Een conclusie uit een inductief argument is dus nooit zeker. Dit is een nadeel, maar maakt tegelijkertijd nieuwe kennis mogelijk. Uit het feit dat alle raven die je tot nu toe gezien hebt zwart waren kun je concluderen dat raven waarschijnlijk zwart zijn.
Dit is een inductieve redenering omdat er een conclusie (het zal altijd werken), wordt getrokken uit een aantal observaties (tot nu toe heeft het elke keer gewerkt). Dit is niet erg overtuigend, omdat inductie maar één keer niet hoeft te werken en de hele conclusie kan van tafel worden geveegd.
Bij inductie wordt op grond van een aantal waarnemingen van een verschijnsel aangenomen dat het verschijnsel zich altijd op deze manier zal voordoen. Daarnaast geeft inductie een ‘meest waarschijnlijke verklaring’, op grond van gegeven feiten.
Neem bijvoorbeeld het volgende; ‘Je partner is vanmorgen naar de supermarkt gegaan en heeft lasagne bladen gekocht. Daarnaast heeft ze gisten van je oma verse tomaten gekregen en je ruikt de gesmolten kaas door het huis heen. De inductieve redenering is dat je vanavond lasagne eten. Als je aan tafel schuift blijkt echter dat je vanavond soep eet. Je partner heeft voor morgen lasagne staan maken omdat er morgen weinig tijd is om te koken. Je inductie was dus fout.
Ditzelfde probleem doet zijn voor in de wetenschap. Omdat het grootste deel van wat we weten is opgebouwd uit inductie is een grote kans aanwezig dat er foute aannames zijn gedaan. Dit wordt ook regelmatig bewezen.
Een argument is altijd opgebouwd uit:
Het verschil tussen een deductief argument en een inductief argument is dat een deductief argument wordt gebruikt om een claim te bewijzen, terwijl een inductief argument wordt gebruikt om een claim te ondersteunen.
Een argument is valide wanneer het onmogelijk is dat tegelijkertijd de premissen waar zijn en de conclusie onwaar.
De drie niveaus van overtuigingen zijn:
Een deductief argument is een argument waarbij de premisse waar, de conclusie ook waar is. Het argument is hier bewijzend. Een argument is inductief als de premisse waar is en conclusie waarschijnlijk ook waar is. Het argument is nu ondersteunend.
De regel voor een goede argumentidentificatie is dat je ten minste twee beweringen of claims en het woord ‘daarom’ (of een soortgelijk woord/frase) nodig hebt. Dus: ‘Ik liep op straat (premisse) en het regende (premisse), daarom werd ik nat (conclusie)’. Kortom een argument bestaat uit twee delen: de premisse(n) en de conclusie. Een goede argumentidentificatie is nodig om dubbelzinnigheid te vermijden.
Onuitgesproken premissen (unstated premises) zijn premissen die wel tellen als reden, maar niet worden uitgesproken. Bijvoorbeeld: ‘Je mag alleen autorijden met een rijbewijs (premisse). Bob mag niet autorijden (conclusie).’ De niet-uitgesproken premisse is dus: ‘Bob heeft geen rijbewijs.’ Een onuitgesproken conclusie (unstated conclusion) is een conclusie die wel telt als conclusie, maar niet wordt uitgesproken. Bijvoorbeeld: ‘De beste bestuurders van X zijn vrouwen (premisse). Marianne is bestuurder van X (premisse).’ De niet-uitgesproken conclusie is dus: ‘Marianne is één van de beste bestuurders.’
Een argument wordt sterker door premissen te bedenken die zeer waarschijnlijk waar zijn.
Van een deductief argument is de conclusie waar als de premissen ook waar zijn. Zo’n argument is daarom valide.
Het is een inductief argument, omdat de conclusie waarschijnlijk waar is.
Wanneer wordt een term ‘vaag’ genoemd?
Wanneer is sprake van ‘ambiguïteit’?
Welke drie soorten ambiguïteiten worden onderscheiden?
Noem drie doelen van definities.
Welke soorten definities bestaan er?
Uit welke componenten bestaat een essay?
Noem twee dingen waardoor een bewering onduidelijk kan zijn. Leg ze uit.
Noem drie typen definities, leg ze uit en geef een voorbeeld.
Een term wordt vaag genoemd, wanneer het niet duidelijk is wat de grenzen van het begrip zijn.
Van ambiguïteit is sprake wanneer een woord of zin meer dan één betekenis heeft en dus op verschillende manieren begrepen kan worden.
Drie soorten ambiguïteit zijn:
Voorbeelden van goede antwoorden zijn drie van de volgende vier: (1) door definities kunnen we weten wat woorden betekenen, (2) aan de hand van definities kunnen we in sommige contexten een speciale betekenis geven aan een woord, (3) we gebruiken definities om vaagheid, ambiguïteit en veralgemenisering te vermijden, en (4) definities kunnen worden gebruikt om mensen te overtuigen.
Er zijn drie soorten definities:
Een essay bestaat uit vier componenten: (1) een verduidelijking van het onderwerp, (2) een uitleg van iemands eigen mening over dat onderwerp, (3) argumenten die de eigen mening ondersteunen, en (4) het ontkrachten van de argumenten van mensen die een andere mening over het onderwerp hebben.
Een argument kan onduidelijk zijn door:
Vaagheid: Een bewering kan vaag zijn als deze onvolledig is, niet precies is of als er details missen. Ook de betekenis van de bewering kan onduidelijk zijn.
Ambiguïteit: Een bewering kan ambigue zijn als deze op meerdere manieren geïnterpreteerd kan worden
Drie typen definities:
Definitie door een synoniem: Een begrip of zin frase wordt vervangen door een andere zin met dezelfde betekenis. Het woord ambiguïteit wordt dan bijvoorbeeld vervangen door het woord dubbelzinnigheid.
Een analytische definitie is een definitie waarbij wordt gespecificeerd. Hierbij worden kenmerken gezocht die bij het begrip horen. Bijvoorbeeld: een kat heeft vier poten. Ook worden kenmerken gezocht die niet bij het begrip horen. Bijvoorbeeld: een koe eet geen vlees. Daarnaast kan je kijken waarvoor iets wordt gebruikt. Met een waterkoker kan je water laten koken.
Bij een definitie door een voorbeeld worden er voorbeelden gezocht bij een begrip. Bij huis, kan je denken aan een boerderij, een flat, een rijtjeswoning of een villa. Bij een moeilijk te definiëren begrip kan je een omschrijving geven.
In welke drie gevallen schieten beweringen tekort in geloofwaardigheid?
Welke factor bepaalt of de bron wel genoeg kennis heeft over het onderwerp?
Wat is een van de redenen dat de kwaliteit van het nieuws is afgenomen?
Welke drie dingen zijn belangrijk om te weten aangaande de geloofwaardigheid van de media?
Welke drie categorieën bestaan van reclamespotjes die geen redenen gebruiken om ons een bepaald product te laten kopen?
Waar hangt de geloofwaardigheid van een bewering vanaf?
Waarom moet je oppassen als je bij het beoordelen van een bewering uit gaat van je eigen waarneming?
Beweringen schieten tekort in geloofwaardigheid wanneer zij:
Of een bron genoeg kennis heeft over een onderwerp, hangt af van iemands expertise en ervaring.
Een van de redenen waarom de kwaliteit van het nieuws is afgenomen is dat televisiezenders in Amerika tegenwoordig in handen zijn van een klein aantal coöperatie.
Het is belangrijk om de volgende drie dingen in de gaten te houden aangaande de geloofwaardigheid van de media:
Reclamespotjes waarin geen redenen worden gegeven om ons een product te laten kopen bestaan uit drie categorieën:
De geloofwaardigheid van een bewering hangt af van de bewering zelf en van de bron. Controleer of een bewering waar is, door bijvoorbeeld een deskundige in te schakelen. Een bewering is betrouwbaarder als deze afkomstig is van een belangeloze partij dan van een belanghebbende partij.
Veel dingen kunnen de eigen waarneming vertroebelen, waardoor je moet oppassen bij het beoordelen van een bewering. Denk aan: vermoeidheid, mistig weer, kleurenblind zijn, wishful thinking (iets zien zoals je het wilt zien) en (onbewuste) vooroordelen.
Wat is retoriek?
In welke groepen zijn retorische methoden onder te verdelen?
Wat is het verschil tussen een eufemisme en een dysfemisme?
Wat zijn demagogen?
Noem vier technieken die demagogen gebruiken.
Geef vier voorbeelden van retorische middelen en leg ze uit.
Onder welke categorie van retorische middelen vallen de volgende uitspraken:
Waarom moet je oppassen als je foto- of filmmateriaal bekijkt?
Retoriek is een spreekvaardigheid waarbij het niet gaat om het overtuigen door middel van logisch argumenteren, maar door het beïnvloeden van emoties en gevoel. Bij het gebruik van retorische middelen lijkt het of er geargumenteerd wordt, maar het is niet zo. Deze middelen worden gebruikt om iets een positieve of negatieve draai te geven.
Retorische methoden zijn onder te verdelen in vier groepen. De eerste groep bestaat gebruikelijk uit enkele woorden of korte frases die positief of negatief zijn; slanters genoemd. De tweede groep methoden zijn afhankelijk van ongewettigde assumpties. De derde groep bestaan uit methoden die te maken hebben met humor. Groep 4 bestaat uit methoden die gebruik maken van definities, verklaringen en analogieën.
Een eufemisme wordt gebruikt om iets als positief of neutraal uit te drukken in plaats van negatief. Een dysfemisme is het tegenovergestelde van een eufemisme en wordt dus gebruikt om een negatief gevoel bij iemand op te roepen.
Demagogues’ gebruiken een extreme vorm van retorica om foutieve ideeën te verspreiden en om macht te krijgen over mensen.
Vier technieken die demagogues gebruiken zijn otherizing, demonizing, het versterken van xenofobie en fear and hate mongering.
Vier voorbeelden van retorische middelen zijn:
Eufemisme: een verzachtende omschrijving. Zo kan je een rebel ook een andersdenkende noemen.
Dysfemisme: een vergrovende uitdrukking. Zo kan je een rebel ook een terrorist noemen.
Retorische definitie: een omschrijving van een begrip die de emoties van de lezer of de luisteraar beïnvloedt. Bijvoorbeeld: Premier Balkenende is niets anders dan een terrorist.
Stereotype: een hardnekkig beeld van eigenschappen van een groep hebben dat nergens op is gebaseerd. Bijvoorbeeld: Mensen uit Leiden zijn kakkers.
Categorie van retorische middelen:
Foto- en filmmateriaal kunnen een enorm retorisch vermogen hebben. Beelden kunnen emoties (hevig) beïnvloeden en daarmee ook het kritisch denkvermogen. Beelden kunnen de basis of ondersteuning vormen voor een bewering, maar beelden kunnen op verschillende wijze worden geïnterpreteerd. In sommige gevallen is het goed eerst de emoties los te koppelen en dan de feiten onder de loep te nemen.
Wat is een drogreden (fallacy)?
Wat is een 'relevance fallacy'?
Wat is een andere naam voor een 'relevance fallacy'?
Wat is de meest voorkomende 'relevance fallacy'?
Wat is een 'stroman' (straw man)?
Geef een voorbeeld van een ‘stroman’ (straw man).
Wanneer doe je een 'beroep op vleierij' (apple polishing)?
Wat is een 'argumentum ad hominem' (ad hominem fallacy)?
Wat is een vals dilemma?
Wat is het verschil tussen een ‘genetic fallacy’ en een 'circumstantial ad hominem'?
Een drogreden is een redeneerfout; een argument dat niet de inhoud ervan ondersteunt.
Bij een 'relevance fallacy' is de premisse niet relevant voor de issue in de vraag.
Een andere naam voor een 'relevance fallacy' is een ‘rode haring’ (red herring).
Een ‘argumentum ad hominem’ is de meest voorkomende 'relevance fallacy'.
Een 'stroman' (straw man) is een drogreden waarbij iemand de visie van de tegenpartij verkeerd interpreteert of overdrijft.
Voorbeelden van een 'stroman' zijn: ‘Ik wil deze stap graag overslaan.’ Reactie: ‘Nou, dan kan je net zo goed helemaal stoppen.’ Of: ‘Het wordt tijd dat je je kamer opruimt.’ Reactie: ‘Alweer. Moet ik mijn kamer soms elke dag opruimen?’
Je bent bezig met een 'beroep op vleierij' (apple polishing) als je iemands houding probeert te veranderen met vleierij.
Een argumentum ad hominem is een verwarring tussen de kwaliteiten van een bewering en de kwaliteiten van de persoon die de bewering maakt. Bij deze drogreden wordt niet de claim, maar de persoon beoordeeld.
Bij het valse dilemma is er maar een keuze uit twee opties terwijl er meerdere alternatieven bestaan. Een voorbeeld: ‘Je geld of je leven.’ Of: ‘Als je niet voor ons bent, ben je tegen ons.’
Een claim verwerpen omdat die afkomstig is van een bepaalde groepering is een 'genetic fallacy'. Een claim verwerpen omdat een persoon lid is van een bepaalde groepering is een 'circumstantial ad hominem'.
Wat is de overeenkomst en het verschil tussen generalisaties en analogieën?
Wat zijn inductieve drogredenen?
Welke twee denkfouten komen vaak voor bij inductieve generalisaties?
Wat houdt de drogreden ‘zwakke analogie’ in?
Noem twee bekende denkfouten waarbij een foutieve oorzaak-gevolg-relatie wordt getrokken.
Wat is een 'post hoc drogreden'?
Bij beide vormen kunnen we een conclusie trekken over een bepaalde groep.
Echter, bij een analogie gebeurt dit doormiddel van vergelijking van de groep met een andere groep. Bijvoorbeeld: als groep A en groep B in dit stadium op elkaar lijken, dan zullen groep A en groep B in het volgende stadium ook op elkaar lijken
Bij generalisatie trek je een conclusie over een groep door middel van het kijken naar een sample. Als een sample uit die groep in grote mate deze trekken vertoont zal de groep hoogstwaarschijnlijk ook wel deze trekken vertonen.
Inductieve drogredenen zijn bedoeld om de waarschijnlijkheid van hun conclusies te ondersteunen, maar zijn in werkelijkheid te zwak om dit te kunnen doen.
Twee denkfouten die vaak voorkomen bij inductieve generalisaties zijn:
De drogreden ‘zwakke analogie’ (ook wel valse analogie genoemd) is een zwak argument dat is gebaseerd op onbelangrijke overeenkomsten tussen twee of meer dingen.
Twee bekende denkfouten zijn 'post hoc, ergo propter hoc' en 'cum hoc, ergo propter hoc'.
De 'post hoc drogreden' is: altijd denken dat X volgt op Y. Dat X volgt op Y hoeft niet te betekenen dat Y de oorzaak is voor X.
Noem drie formele drogredenen.
Wat hebben de drogredenen ‘equivocatie’ (equivocation) en 'ambifolie' (ambipholy) gemeen?
Wat is het verschil tussen de 'compositie-drogreden' en de ‘divisie-drogreden’?
Wat houdt de 'gokkersmisvatting’ (Gambler's fallacy) in?
Drie formele drogredenen zijn:
Bij deze twee denkfouten wordt een fout gemaakt aangaande de semantische ambiguïteit.
De 'compositie-drogreden' komt voor wanneer een kenmerk van delen van iets op een foutieve manier worden toegewezen aan het geheel. Het tegenovergestelde hiervan is de 'divisie-drogreden': aannemen dat iets wat waar is voor het geheel ook waar is voor delen van het geheel.
Hierbij is iemand ervan overtuigd dat de eerdere prestatie van onafhankelijke gebeurtenissen een effect zullen hebben op een volgende onafhankelijke gebeurtenis.
Wat zijn categoriale beweringen? Welke vier hoofdtypen kun je onderscheiden? Geef van elk een voorbeeld.
Wat is een syllogisme? Wat zijn de belangrijkste begrippen die hierbij voorkomen. Waarom zijn ze belangrijk voor de wetenschap.
Welke vier claims bestaan er?
Door middel van welk model kunnen deze claims worden beschreven?
Wat houdt de 'square of opposition' in?
Noem drie categorische technieken die kunnen worden gebruikt om een claim om te vormen.
Wat zijn categorische syllogismen?
Wat is een categorische bewering?
Categoriale beweringen zijn beweringen die iets zeggen over de groep (categorie) van bepaalde zaken.
Categoriale beweringen zijn statements over een bepaalde categorie. De vier hoofdtypen zijn:
Voorbeelden:
Een syllogisme is een deductief argument dat afgeleid wordt uit twee premissen.
De belangrijkste termen zijn:
Syllogismen zijn belangrijk voor de wetenschap omdat je met syllogismen uit twee argumenten die waar zijn een conclusie kan trekken die waar is. Zo kun je dus checken of een argument valide is.
Een voorbeeld:
Alle Nederlanders zijn consumenten
Sommige consumenten zijn geen VVD'ers
Sommige Nederlanders zijn geen VVD'ers (conclusie)
Er bestaan vier soorten claims:
Deze claims kunnen worden beschreven door middel van Venndiagrammen.
De 'square of opposition' laat de relaties zien tussen verschillende soorten claims.
Drie categorische technieken gebruikt kunnen worden om claims om te vormen zijn: conversie, obversie en contrapositie.
Categorische syllogismen zijn gestandaardiseerde deductieve argumenten.
Een categorische bewering is een bewering over categorieën, bijvoorbeeld: vrouwen, mannen, Batavussen, planten, appels of peren.
De twee deductieregels die met de conditionele propositie “Als … dan…” samenhangen zijn de Modus Ponens (MP) en Modus Tollens (MT). Geef de waarheidstabel voor “Als .. dan...”. Laat zien wat de redeneerschema’s voor MP en MT zijn. Laat met de waarheidstabel voor “Als .. dan...” zien waarom MP en MT geldige redeneerschema’s zijn. Geef ook 2 voorbeelden van ongeldige redeneringen.
Welke vier soorten waarheidstabellen bestaan er?
Wat houdt een ‘truth-functional analysis’ in?
Door middel van welk hulpmiddel kunnen we onderzoeken of een argument valide is?
Wat houdt deductie in?
Waarheidstabellen helpen je onderzoeken of een formule geldig of vervulbaar is. Ze kunnen ook worden gebruikt om uit te vinden of een gevolgtrekking geldig is en of twee formules logisch equivalent zijn. In waarheidstabellen kan de waarheid of onwaarheid van een propositie op verschillende manieren worden aangeduid. Men kan simpelweg "waar" of "onwaar" te schrijven, maar meestal schrijft men een T (voor true, waar) en F (voor false, onwaar). Men gebruikt ook wel de 1 voor waar en 0 voor onwaar.
P | Q | P → Q |
1 | 1 | 1 |
1 | 0 | 0 |
0 | 1 | 1 |
0 | 0 | 1 |
De waarheidstabel voor ‘als .. dan’, is als volgt:
N.B. ‘Als A, dan B’ is altijd 1, behalve als A = 1 en B = 0.
A is hierbij de antecedens en B de consequens. Dus ‘als A dan B’ is alleen onwaar wanneer de antecedens waar is en de consequens onwaar. Als zowel A als B onwaar is, is de bewering nog steeds correct. Bijvoorbeeld: Als Jan harder dan 50 rijdt (A), dan krijgt Jan een boete (B). Als A en B allebei onwaar zijn, dus Jan rijdt niet harder dan 50 en Jan krijgt geen boete, klopt de bewering nog steeds.
Stel: ‘als P dan Q’ = 1 en P = 1 dan moet Q altijd 1 zijn. Dit heet de modus ponens, ook wel stellende wijs of afkappingsregel.
Stel: ‘als P dan Q’ = 1 en Q = 0, dan moet P ook 0 zijn. Dit wordt ook wel de opheffende wijs genoemd. De modus tollens wordt gebruikt bij falsificatie.
Voorbeelden van redeneringen:
Geldig: Modus Ponens
[1] Als A, dan B [1]
Als je konijn wolfskers eet, wordt hij ziek.
[2] A [2] Je konijn eet wolfskers .
[3] Dus: B [3] Dus: hij wordt ziek.
Geldig: Modus Tollens
[1] Als A, dan B [1]
Als je konijn wolfskers eet, wordt hij ziek
[2] Niet B [2] Je konijn is niet ziek
[3] Dus: Niet A [3] Hij heeft dus geen wolfskers gegeten.
Ongeldig: Bevestiging vervolg
[1] Als A, dan B [1]
Als je konijn wolfskers eet, wordt hij ziek.
[2] B [2] Je konijn is ziek.
[3] Dus: A [3] Dus: hij heeft wolfskers gegeten.
Ongeldig: Ontkenning van het antecedent
[1] Als A, dan B [1]
Als je konijn wolfskers eet, wordt hij ziek.
[2] Niet A [2] Je konijn eet geen wolfkers
[3] Dus: Niet B [3] Dus: hij wordt niet ziek.
Bij de twee ongeldige varianten wordt A (het 'als'-gedeelte) gezien als een noodzakelijke voorwaarde, terwijl het hier een voldoende voorwaarde betreft. Kijk bijvoorbeeld naar de ongeldige bevestiging van het vervolg: er kunnen allerlei andere redenen zijn waarom je konijn ziek is, hij hoeft niet per se wolfskers te hebben gegeten.
Conjunctie, negation, conditional en disjunctie.
Een dergelijke analyse geeft de waarheidswaarden van een algemene claim weer, gebaseerd op de waarheidswaarden van kleinere delen van de claim.
We kunnen bepalen of een argument valide is aan de hand van een waarheidstabel.
Deductie is een handig middel om vooral te bewijzen dat een argument valide is in plaats van dat een argument niet valide is.
Wat is een argument gebaseerd op analogie?
Uit welke delen bestaat een dergelijk argument?
Wanneer is sprake van generalisatie?
Welke drie principes gelden bij een causale statement?
Welke methoden bestaan er die kunnen worden uitgevoerd om een causale statement te bevestigen?
Wat is een analogisch argument?
Waar moet je op bedacht zijn bij niet-experimenteel effect-causaal onderzoek?
Een argument gebaseerd op analogie is een argument dat iets een bepaalde eigenschap heeft, omdat een gelijk ding dezelfde eigenschap heeft.
Een dergelijk argument bestaat uit twee analogen: een premisse-analoog en een conclusie-analoog.
Je generaliseert van een steekproef wanneer je een bepaalde eigenschap toeschrijft aan leden van een bepaalde populatie, omdat dit bij een kleine groep is bewezen.
Hierbij gelden drie principes: het ‘paired unusual events principle’, het ‘common variable principle’ en het covariaat principe.
Deze methoden zijn:
Een analogisch argument is een conclusie getrokken op basis van één ding of een gebeurtenis en die conclusie vergelijken met een ander ding.
Pas bij niet-experimenteel effect-causaal onderzoek op dat je een effect niet toeschrijft aan een oorzaak die er niet toe doet.
Wat is het verschil tussen een waardeoordeel en moreel redeneren?
Noem twee principes van moraal redeneren.
Wat houdt consequentialisme in?
Noem drie voorbeelden van consequentialisme.
Wat houdt de plichttheorie in?
Welke vorm van ethiek richt zich niet op wat gedaan moet worden, maar op hoe iemand moet zijn.
Een waardeoordeel is een bewering die waarden uitdrukt, terwijl moraal redeneren gaat over beoordelingen die berusten op morele waarden (bijvoorbeeld in termen van goed of slecht).
Twee principes van moraal redeneren zijn het consistentieprincipe en morele principes.
Consequentialisme heeft als uitgangspunt dat de gevolgen van een beslissing of handeling de morele waarde bepalen.
Drie voorbeelden zijn:
Bij de plichttheorie wordt er waarde gehecht aan de morele plichten. We zouden dingen wel of niet moeten doen niet om iets te bereiken, maar simpelweg omdat het goed of fout is.
Deugdethiek.
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
1917 | 1 |
Add new contribution