Op welke manier kan stress depressie veroorzaken, en vice versa? - Chapter 14

In dit hoofdstuk wordt het verband tussen stress en depressie besproken.

Depressie is een veelvoorkomende psychologische stoornis die ernstige gevolgen kan hebben. Vijf tot twintig procent van de populatie kampt met minstens één ernstige depressie gedurende zijn of haar leven, waarbij er sprake is van een ziekenhuisopname, medicijngebruik of een significante tijd niet goed kunnen functioneren. Het aantal mensen dat een depressie ervaart is de laatste jaren gegroeid.

Iedereen voelt zich wel eens niet zo goed, maar bij een depressie houden de kenmerken minstens twee weken aan en zijn ze heviger. Dit kan ertoe leiden dat mensen zelfmoord plegen of hun sociale contacten verliezen.

Wat zijn de symptomen van depressie?

Een kenmerk van depressie is een gebrek aan plezier en levenslust. Dit kenmerk heet ‘anhedonie’. Hedonisme is de tegenhanger hiervan, hieronder wordt het najagen van plezier verstaan. Anhedonie wordt ook weleens dysforie genoemd. Mensen met dysforie voelen geen plezier en denken bij plezierige dingen dat ze ze niet verdiend hebben.

Bij mensen zonder depressie wisselt hun stemming de hele dag door. Mensen die depressief zijn, ervaren hoofdzakelijk negatieve emoties en heel weinig positieve. Het klassieke beeld van een depressie houdt in dat mensen met deze ziekte nergens plezier in hebben. Tegenwoordig is dit beeld enigszins genuanceerd.

Bij een grote depressie is een persoon overweldigd door wanhoop. De emoties schuld en verdriet horen hier ook bij. Deze emoties zijn ook gangbaar bij kleine, alledaagse ‘depressies’, maar mensen met een grote depressie kunnen hier zeer wanhopig van worden.

Er kunnen complexe lagen in deze emoties zitten. Er is niet alleen het directe schuldgevoel met betrekking tot een bepaalde gebeurtenis, maar maar ook schuld omdat zij de stoornis hebben en bijvoorbeeld omdat hun familie eronder lijdt.

Bij sommige patiënten kunnen de gevoelens van verdriet en schuld ook de vorm aannemen van waandenkbeelden. Een depressief persoon denkt zich in dat zaken veel erger zijn dan ze in werkelijkheid zijn.

De emotionele drijfveren achter de analyse en evaluatie van dingen is verstoord waardoor de alledaagse wereld zo geïnterpreteerd wordt dat het leidt tot depressieve conclusies. Er ontstaan bij zo iemand gedachten dat het allemaal vreselijk is, erger wordt en dat de depressieve persoon het verdiend heeft.

Cognitieve therapeuten zien depressie daarom vooral als een denkstoornis in plaats van een stoornis in de emoties. Beck en collega’s hebben hier bewijs voor gevonden. In hun onderzoek hebben zij proefpersonen, kort na elkaar of gelijktijdig, twee plaatjes laten zien. Op het ene plaatje stond een groep mensen die gezellig samen zaten te eten. Op het andere plaatje stond dezelfde groep mensen verzameld om een doodskist. Depressieve mensen herinneren significant vaker het begrafenisplaatje. Hieruit blijkt dat deze mensen vooral de sombere dingen uit het alledaagse leven pikken.

Een ander kenmerk van een grote depressie is psychomotorische retardatie. Dit houdt in dat personen die te kampen hebben met een depressie langzamer spreken en bewegen. Alles kost hen veel inspanning en concentratie. Vaak is het al te veel om ’s ochtends uit bed te komen. Mensen met psychomotorische retardatie plegen bijna nooit zelfmoord, omdat dit hun te veel energie kost. Pas als het beter met hen gaat, zijn zij in staat om zelfmoord te plegen.

Voor depressieve personen wordt het gevoel van controle over de ups en downs in het dagelijkse leven steeds kleiner.

Depressie is een echte ziekte. Veel dingen in het lichaam van mensen met een depressie werken op een eigenaardige manier. Dit worden vegetatieve symptomen genoemd.

Wanneer normale mensen zich even niet zo goed voelen, gaan ze vaak meer eten en/of slapen in de overtuiging dat ze zich hierdoor beter zullen voelen. Dit is tegenovergesteld aan de vegetatieve symptomen die zich voordoen bij de meeste personen met een grote depressie. Zij slapen en eten juist minder. Ze vallen over het algemeen wel makkelijk in slaap, maar worden veel eerder wakker en kunnen dan niet meer slapen. Dit leidt na een tijdje tot uitputting. Het verstoort daarnaast ook het slaappatroon.

Mensen die erg depressief zijn hebben vaak een verhoogd glucocorticoïdengehalte. Vanuit het psychologische gezichtspunt leveren depressieve mensen een soort enorme agressieve mentale strijd. Het is dan niet gek dat deze mensen een verhoogd stresshormonengehalte hebben.

Glucocorticoïden kunnen aspecten van het geheugen beschadigen, die afhankelijk zijn van de hippocampus. Het verhoogde glucocorticoïdengehalte verklaart daarmee een ander kenmerk van depressie, namelijk problemen met het deel van het geheugen dat afhankelijk is van de hippocampus. Recent onderzoek heeft bovendien uitgewezen dat de hippocampus bij depressieve personen kleiner is dan gemiddeld.

Er zijn verschillende soorten depressie. Er bestaat een unipolaire depressie, waarbij het humeur van een persoon fluctueert tussen zeer depressief en ongeveer normaal.

Er bestaat ook bipolaire depressie, ook wel manische depressie genoemd, waarbij een persoon fluctueert tussen zeer depressief en wilde, desorganiseerde hyperactiviteit. Dit laatste wordt ook wel aangeduid als een manie. De term ‘manie’ is behoorlijk dubbelzinnig, want deze wordt in de volksmond vaak gebruikt om een gekte aan te duiden waarbij mensen voortdurend praten, lachen en gebaren maken. De manie uit een manische depressie is echter anders van aard. Mensen in deze manische staat kunnen dagen achtereen doorgaan met gemiddeld drie uur slaap per nacht, maar voelen zich wel erg uitgerust en energiek. Ze praten urenlang non-stop, zijn snel afgeleid en kunnen zich erg moeilijk concentreren, omdat hun gedachten constant veranderen. Mensen in deze staat kunnen uitbarstingen hebben die gevaarlijk zijn voor henzelf en/of de omgeving. Deze ziekte is zeer destructief.

De zeer verschillende soorten en variabiliteit van depressiviteit suggereren dat er niet één onderliggende ziekte is, maar dat er meerdere ziekten zijn die allemaal verschillende biologische kenmerken hebben. Sommige soorten depressie hebben een duidelijk ritme, zoals bij manische depressie. Daardoor lijkt er iets biologisch aan ten grondslag te liggen.

Een ander voorbeeld van depressies zijn de ‘seasonal affective disorders’ (SAD), waarbij de patiënten alleen depressief zijn in een bepaald seizoen. Dit lijkt gerelateerd te zijn aan de blootstelling aan licht. Uit recent onderzoek is gebleken dat er receptoren in de retina zitten die een rechtstreeks signaal sturen naar het limbisch systeem. Dit limbisch systeem reguleert de emoties in de hersenen. Een tekort aan licht in de winter zou ervoor kunnen zorgen dat mensen in een depressie raken.

Wat is de biologie achter depressie?

Er bestaat redelijk wat bewijs dat er iets mis is met de chemische toestand bij mensen met een depressie. Om dit te begrijpen moet men eerst weten hoe hersencellen met elkaar communiceren. Wanneer een neuron geactiveerd wordt, zendt het een elektrisch sein uit vanuit de dendrieten aan het cellichaam door de axon naar het einde van de axon, wat de axon terminal heet. Wanneer dit elektrische sein de axon terminal bereikt, scheidt het chemische boodschappers, neurotransmitters, uit die door de synaps stromen. Deze neurotransmitters hechten zich vervolgens aan bepaalde receptoren van de aangrenzende dendrieten, waardoor het tweede neuron elektrisch geladen wordt.

Als de neurotransmitters hun werk hebben gedaan, worden ze in sommige gevallen weer opgenomen door de axon terminal van het eerste neuron. In andere gevallen worden ze gezien als afvalstoffen en worden ze het lichaam uitgewerkt. Wanneer de neurotransmitters niet goed opgeruimd worden, blijven ze in de synaps, waardoor ze de tweede neuron een sterker signaal geven dan normaal.

Er zijn verschillende soorten neurotransmitters en deze zenden verschillende signalen uit op verschillende plaatsen in het lichaam.

Er is bewijs dat suggereert dat de neurotransmitters norepinefrine, serotonine en dopamine bij depressieve mensen een abnormaal niveau hebben. Het beste bewijs hiervoor is dat medicijnen tegen depressie de gesignaleerde hoeveelheid van deze neurotransmitters vergroten.

Tricycliden, een bepaalde soort antidepressiva, stoppen de heropname van deze neurotransmitters in de axon terminals. De neurotransmitters blijven hierdoor langer in de synaps en bestaat de kans dat ze het tweede neuron nog een tweede en misschien nog een derde keer activeren.

MAO-remmers, een andere soort antidepressiva, blokkeert de reductie van deze neuronen door de werking van het enzym, monoamine oxydase (MAO), te stoppen. Ook dit zorgt ervoor dat de neurotransmitters langer in de synaps blijven en de tweede neuron mogelijk nog een paar keer activeren.

Uit het bovenstaande lijkt het logisch te concluderen dat mensen die lijden aan depressiviteit een tekort zouden moeten hebben aan deze neurotransmitters. De werkelijkheid is echter niet zo simpel.

Om te beginnen werken deze antidepressiva zowel op norepinefrine, als serotonine, als dopamine. Het is onduidelijk welke van deze drie neurotransmitters het belangrijkste is voor de ziekte. Ook is het onduidelijk of depressie werkelijk voortkomt uit een tekort aan deze neurotransmitters in de synapsen. Dit heeft te maken met timing. Wanneer een gezonde proefpersoon tricycliden krijgt toegediend, verandert de hoeveelheid neurotransmitters in de synapsen binnen een paar uur. Bij depressieve proefpersonen duurt dit een paar weken.

Een verklaring hiervoor is dat de eerste neuron juist te veel neurotransmitters uitscheidt. Het tweede neuron wordt hierdoor minder gevoelig voor de neurotransmitters. Wanneer de eerste neuron door antidepressiva nog meer neurotransmitters uitscheidt, komen deze over de gevoelige grens heen en begint het tweede neuron weer te werken. Volgens deze verklaring hebben depressieve mensen dus te veel neurotransmitters.

In eerste instantie zou de tweede neuron nog ongevoeliger worden en zouden de symptomen van de depressie verergeren. Daarna zou de gevoeligheid van de tweede neuron weer bijna normaal worden, waardoor de symptomen van depressie weggaan.

Er is gebleken dat zich niet alleen receptoren voor de neurotransmitters op de dendrieten bevinden, maar ook bij de axon terminal van het eerste neuron. Wanneer de eerste neuron neurotransmitters zendt door de axon, zullen de meesten zich hechten aan de receptoren in de dendrieten. Sommigen zullen echter terugkomen en zich hechten aan de receptoren bij de axon terminal van de eerste neuron. Op basis van het aantal teruggekomen neurotransmitters kan de eerste neuron beslissingen nemen, of het bijvoorbeeld genoeg neurotransmitters heeft uitgescheiden of niet. Wanneer het eerste neuron echter een verkeerde berekening maakt op basis van het aantal teruggekomen neurotransmitters, kan het gebeuren dat de eerste neuron de hoeveelheid gezonden neurotransmitters overschat. Dit heeft tot gevolg dat er daarna steeds meer neurotransmitters uitgescheiden worden, waardoor de symptomen van depressie ontstaan.

Door het slikken van antidepressiva zullen gedurende de eerste paar weken de receptoren van de neurotransmitters norepinefrine, serotonine en dopamine weer gevoeliger worden. Een belangrijk aspect in deze theorie is dat de autoreceptoren op de eerste neuron gevoeliger worden dan de receptoren op de tweede neuron. De eerste neuron zendt daardoor voldoende neurotransmitters uit om de tweede neuron te activeren. De symptomen van de depressie nemen hierdoor af. Er is dus nog steeds onduidelijkheid over hoe de biologie van depressie exact in elkaar steekt en welke theorie de juiste is.

Er zijn veel verschillende relaties tussen neurotransmitters en hun functie, waardoor de depressieve symptomen ontstaan. Serotonine blijkt bijvoorbeeld iets te maken hebben met geremde ideeën in depressie, waardoor deze personen negatieve gedachten blijven hebben zonder dat ze daar controle over hebben. Daarom worden vooral SSRI’s (antidepressiva die de uitscheiding van serotonine blokkeren) voorgeschreven bij mensen met een obsessieve compulsieve stoornis. Zij zitten als het ware vast in een brein dat in cirkels blijft draaien van gedachten en gevoelens.

Norepinefrine zorgt voor een aantal projecties van de locus coeruleus, een gebied in de hersenen. Het lijkt een rol te spelen in het activeren van andere delen van de hersenen. Een tekort aan norepinefrine verklaart dan waarom andere hersengebieden niet geactiveerd worden en hoe psychomotorische retardatie kan ontstaan.

Dopamine heeft vooral te maken met plezier en plezierbeleving. Een tekort aan dopamine lijkt verband te houden met het gebrek aan levenslust dat mensen die lijden aan depressie ervaren.

In ratten is een gebied in de hersenen ontdekt dat de ‘plezierweg’ (pleasure pathway) heet. Wanneer dit gebied bij ratten met elektronen werd gestimuleerd als ze op een hendel drukten, deden de ratten niets anders meer dan op die hendel drukken. Dit was voor deze ratten belangrijker dan eten, seks of drugs als de ratten verslaafd waren. Ook mensen hebben een dergelijke plezierweg. Deze plezierweg lijkt veel gebruik te maken van dopamine.

Dit blijkt ook door het euforische effect wat drugs hebben die lijken op dopamine. Het is daarom waarschijnlijk dat depressie te maken heeft met te weinig dopamine en daarmee met een disfunctie van de plezierweg.

Het is nog onduidelijk of er ook andere neurotransmitters bestaan die iets te maken hebben met depressie. Zo hebben onderzoekers bijvoorbeeld ‘substantie P’ ontdekt. Deze substantie P speelt een rol in de perceptie van pijn. Uit recente onderzoeken is gebleken dat de onderdrukking van substantie P bij sommige individuen werkt als antidepressiva.

Wat is de neuronanatomie achter depressie?

De hypothalamus reguleert de vitale levensprocessen. Ook is de hypothalamus voortdurend bezig met het uitscheiden van hormonen en het aansturen van het autonome zenuwstelsel. Boven de hypothalamus ligt het limbisch systeem. Dat reguleert de emoties. Zoogdieren en mensen beschikken over grote limbische systemen. Boven het limbisch systeem ligt de cortex, die zich bezighoudt met abstracte cognities, filosofie en praktische herinneringen. Elk dier heeft een dergelijke cortex, maar het is vooral de specialiteit van primaten.

Heel simpel bezien ontstaat depressie doordat de cortex een negatieve gedachte heeft en het de overige hersendelen ‘overtuigt’ dat dit net zo realistisch is als een fysieke stressfactor. Mensen met een chronische depressie hebben bijna constant dit soort negatieve gedachten. Wanneer men de cortex los snijdt van de overige hersendelen zou de depressie verholpen zijn, omdat de cortex geen signalen meer naar de overige hersendelen kan sturen. In sommige gevallen blijkt dit te werken.

Tijdens een operatie wordt echter niet de hele cortex losgesneden van de overige hersendelen, maar enkel de ‘anterior cingulate cortex’ (ACC). Dit deel van de hersenen houdt zich sterk bezig met emoties en vooral negatieve emoties. Wanneer je de ACC elektronisch stimuleert, voelen deze mensen zich angstig. De neuronen in de ACC antwoorden vooral aan pijn en dan met name de gevoelens van pijn. Wanneer men iemand hypnotiseert en zegt dat hij niet zal voelen dat zijn hand in ijskoud water zit, zullen de delen van het ruggenmerg die voor de pijn perceptie zorgen wel actief zijn, maar de ACC niet, waardoor de persoon geen gevoelens van pijn heeft.

De ACC wordt onder andere ook in werking gesteld als weduwen een foto te zien krijgen van hun overleden man, terwijl hun ACC niet gaat werken bij een foto van een vreemde. Bij mensen met een depressie is de rusttoestand van de ACC verhoogd.

Ook de amygdala lijkt hyperactief te zijn bij mensen met een depressie. Wanneer iemand die depressief is een foto te zien krijgt van een angstig gezicht, wordt de amygdala niet zo sterk geactiveerd als bij iemand die niet lijdt aan een depressie. Wanneer iemand die depressief is een foto te zien krijgt van een verdrietig gezicht, wordt de amygdala echter zeer sterk geactiveerd.

Davidson toonde aan dat de prefrontale cortex zeer responsief is op het humeur. Activering van het linkerdeel van de prefrontale cortex wordt geassocieerd met een positief humeur, activering van het rechterdeel van de prefrontale cortex wordt geassocieerd met een negatief humeur. Bij depressieve mensen is het linkerdeel van de prefrontale cortex minder actief en het rechterdeel is juist actiever.

Depressie lijkt verder een genetische component te bevatten. Des te meer individuen verwant zijn, des te meer genen delen ze en des te groter is de kans dat ze hetzelfde kenmerk van depressie vertonen. Uit onderzoek bij twee-eiige tweelingen is gebleken dat als één van de twee een geschiedenis van depressie heeft, de ander vijfentwintig procent kans heeft om ook depressie te ontwikkelen, aangezien vijftig procent van hun genen hetzelfde is. Bij eeneiige tweelingen is die kans vijftig procent, omdat hun genen helemaal gelijk zijn aan elkaar.

Wanneer een kind van een depressieve moeder op jonge leeftijd wordt geadopteerd door een moeder die niet depressief is, heeft het kind toch een grotere kans op depressie. Dit lijkt het sterkste bewijs te zijn voor het feit dat depressiviteit een genetisch component heeft. Het is echter nog niet bekend welke genen er leiden tot een depressie.

Er kan een verband zijn tussen immuniteit en depressie, maar dit omvat meer het idee dat ziekte depressief kan maken. Het is echter waarschijnlijker dat een chronische ziekte, die te maken heeft met een te sterke activering van het immuunsysteem, meer leidt tot depressie dan andere ziekten die net zo erg zijn en net zo lang aanhouden, maar die verder niets te maken hebben met het immuunsysteem.

Cytokinen, de boodschappers tussen immuuncellen, werken in op norepinefrine, serotonine en dopamine. Cytokinen kunnen hierdoor depressie veroorzaken. De behandeling van sommige soorten kanker bestaat uit het toedienen van cytokinen, wat de kans op een depressie vergroot.

Abnormale niveaus van andere hormonen gaan vaak hand in hand met depressie. Mensen die bijvoorbeeld te weinig thyroïde hormonen uitscheiden kunnen een grote depressie ontwikkelen. Deze mensen kunnen bovendien weerstand bieden tegen de werking van antidepressiva.

Wat zeggen theorieën over het ontstaan van een depressie?

Verder is gebleken dat er meer vrouwen lijden aan unipolaire depressie. Bij bipolaire depressies hebben vrouwen ook meer depressieve perioden dan mannen. Volgens de cognitieve theorie komt dit door de manier waarop mannen en vrouwen erover denken en ermee omgaan. Vrouwen denken vaak nog lang over vervelende gebeurtenissen na en willen het er met anderen over hebben, terwijl mannen juist niet aan de vervelende gebeurtenis willen denken en het liefst actief worden om heel ergens anders mee bezig te kunnen zijn.

Een andere theorie geeft een meer psychosociale verklaring. Depressie wordt in deze theorie gezien als een stoornis die het gevolg is van een gebrek aan macht en controle. Doordat vrouwen in de meeste maatschappijen minder macht en controle over hun levensomstandigheden hebben dan mannen, hebben zij een groter risico om depressief te worden.

Een andere theorie stelt dat depressie eigenlijk net zo vaak voorkomt bij mannen als bij vrouwen, maar dat mannen hier minder voor uitkomen. Mannen hebben hierdoor een grotere kans verslaafd te raken.

Deze bovenstaande theorieën zijn zwak als men bedenkt dat bipolaire depressie even vaak voorkomt bij mannen als bij vrouwen. Het is alleen een unipolaire depressie die vaker voorkomt bij vrouwen dan bij mannen. Wat deze theorieën vooral over het hoofd zien, is dat vrouwen een groter risico hebben op het ontwikkelen van een depressie rond bepaalde voortplantingstijden, zoals de menstruatie, de menopauze en de eerste paar weken na de bevalling. Verschillende onderzoekers denken dat dit komt door grote schommelingen in de hormonen oestrogeen en progesteron. Dit is onderzocht door bij vrouwen op een kunstmatige manier hoeveelheden oestrogeen en progesteron toe te dienen en vervolgens hun depressie te meten. Dit gebeurt bijvoorbeeld bij het innemen van de pil. Bovendien kunnen deze hormonen bepaalde neurochemische gebeurtenissen in de hersenen reguleren, waaronder de stofwisseling van neurotransmitters zoals norepinefrine en serotonine.

Er is meer onderzoek nodig om te bepalen of de hormonale schommelingen depressie onder vrouwen in het geheel verklaart.

Wat is het verband tussen stress en de biologie van depressie?

Er is een verband tussen stress en depressie. Mensen die vatbaar zijn voor een depressie hebben de neiging om dingen en gebeurtenissen sneller als een stressfactor te ervaren, zelfs wanneer zij vergeleken worden met mensen met andere psychiatrische stoornissen of gezondheidsproblemen. Veel van deze stressfactoren blijken opgebouwd te zijn rond een gebrek aan sociale steun. Er kan hierdoor een vicieuze cirkel ontstaan.

Vaker zijn echter de mensen die veel stressfactoren in hun leven hebben ondergaan vatbaarder voor depressie. De meeste personen die voor het eerst een grote depressie krijgen hebben recent significant veel stress ervaren.

Wanneer men ongeveer vier grote depressies heeft ervaren, is de kans groot dat men in een soort ritmisch patroon vervalt en regelmatig depressief wordt, ongeacht of er veel stressfactoren in de omgeving zijn. Voor die vierde depressie is de kans op een volgende depressie net zo groot als voor ieder ander individu.

Bij ratten heeft men gemerkt dat de plezierweg meer gestimuleerd moet worden voor een positieve reactie van een gestreste rat. Glucocorticoïden kunnen ook voor een verhoogde drempel van de plezierweg zorgen. Wanneer iemand met kunstmatige glucocorticoïden behandeld wordt, komt hij eerst in een euforische, soms manische staat. Na ongeveer een week wordt deze persoon depressief. Dat dit aan het verhoogde glucocorticoïdengehalte ligt, blijkt uit het feit dat onder de andere mensen die in dezelfde mate lijden aan dezelfde ziekte, maar geen kunstmatige glucocorticoïden krijgen, depressie minder vaak voorkomt dan bij de mensen die wel behandeld worden met glucocorticoïden.

Het is niet met zekerheid te stellen met welke hoeveelheid glucocorticoïden in het lichaam iemand depressief wordt, maar wel dat het risico op depressie groter is als het bloed een grote hoeveelheid glucocorticoïden bevat.

De genetische component van depressie is al eerder besproken. Genen vergroten het risico op depressie echter alleen in een stressvolle omgeving. Caspi heeft ontdekt dat er een gen is bij mensen dat de kans op een depressie vergroot. Dit gen komt in twee variaties voor. Een van deze variaties vergroot het risico op depressie. Het is een gen dat kwetsbaarder maakt in een stressvolle omgeving.

De meeste depressies worden gekarakteriseerd door een te actieve stressreactie. Het sympatische zenuwstelsel wordt sterker geactiveerd en met name het glucocorticoïdengehalte is verhoogd.

Er is echter ook een minder vaak voorkomende vorm van depressie, ‘atypische depressie’ genoemd, waarin het glucocorticoïdengehalte juist erg laag is. Deze depressie bevat vooral de psychomotorische kenmerken en leidt tot uitputting.

Een verhoogd glucocorticoïdengehalte lijkt te worden veroorzaakt door een te sterk stresssignaal in de hersenen en niet door een (tijdelijke) afwijking van de bijnieren. Dit komt vooral door problemen met het feedbacksysteem. De hersenen zijn daardoor niet zo goed in het remmen van de uitscheiding van glucocorticoïden.

Glucocorticoïden kunnen voor verschillende effecten zorgen bij zowel norepinefrine, serotonine en dopamine. Zij beïnvloeden:

  • de hoeveelheid van de neurotransmitters die gesynthetiseerd worden,
  • hoe snel ze afgebroken worden,
  • hoeveel receptoren er zijn voor iedere neurotransmitter,
  • hoe goed deze receptoren werken, enzovoort.

Bovendien is er aangetoond dat stress veel dezelfde lichamelijke veranderingen kan veroorzaken als depressie.

Een verhoogd glucocorticoïdengehalte lijkt er ook voor te zorgen dat het immuunsysteem van depressieve personen vaak mild onderdrukt is en dat ze een groter risico lopen op osteoporose en hartziekten. Ook zijn er verschillende manieren waarop een verhoogd glucocorticoïdengehalte kan leiden tot problemen met de hippocampus. Mensen met een grote depressie hebben ook vaak problemen met het geheugen. Bij een depressie die lang aanhoudt wordt de hippocampus steeds kleiner. Deze verschrompeling komt vooral voor bij de subtypen van depressie waarin een extreem hoog glucocorticoïdengehalte normaal is.

In sommige onderzoeken wordt chronische depressie ook geassocieerd met een verminderd volume van de frontale cortex. In de hersenen van mensen en soortgelijke diersoorten zijn de hippocampus en de frontale cortex namelijk gevoelig voor glucocorticoïden. Deze verschrompeling blijkt permanent te zijn.

In het begin van het hoofdstuk werd depressie meer gezien als iets dat enorm stressvol is en op die manier zorgt voor een verhoogd glucocorticoïdengehalte. Later werd een grotere hoeveelheid glucocorticoïden juist gezien als de oorzaak van depressie.

Bij sommige mensen met een depressie hebben antidepressiva, die de uitscheiding van glucocorticoïden remmen, inderdaad een gunstig effect. Glucocorticoïden zijn echter zeer belangrijk en hebben veel verschillende effecten, waardoor te weinig glucocorticoïden ook schadelijk kan zijn. Daarom is er een medicijn ontwikkeld dat alleen de receptoren van glucocorticoïden in de hersenen blokkeert. Dit medicijn is een stuk veiliger en blijkt ook te werken. Het hormoon DHEA ,dat ook enigszins in staat is om glucocorticoïden te blokkeren, werkt ook enigszins tegen de symptomen van depressie.

Er is echter nog meer onderzoek nodig met betrekking tot glucocorticoïden en depressie.

Wat is het verband tussen stress en de psychologie van grote depressies?

Freud dacht dat er zowel bij rouw als depressie sprake was van het verliezen van een geliefd object. Volgens Freud waren er in iedere liefhebbende relatie gemengde gevoelens, namelijk die van liefde en haat. Bij een kleine, reagerende depressie (rouw) wordt er op een gezonde manier omgegaan met deze gemengde gevoelens. Bij een grote depressie word iemand geobsedeerd door de gemengde gevoelens. Dit verklaart tevens de intensiteit van de schuld die men vaak voelt in een grote depressie.

Wanneer je niet zo goed met iemand kan opschieten en deze persoon komt te overlijden, kan dit ook opgeluchte gevoelens met zich meebrengen. Dit brengt later echter ook weer schuldgevoelens met zich mee, omdat je je er schuldig over voelt gedeeltelijk blij te zijn geweest over het verlies.

Depressie wordt ook wel eens agressie die naar binnen gericht is genoemd. Deze ideeën van Freud klinken logisch, maar ze zijn moeilijk te verwerken in de moderne wetenschap, met name in de biologisch georiënteerde psychiatrie.

Hoe verhouden stress, aangeleerde hulpeloosheid en depressie zich tot elkaar?

In een experiment van Seligman en Maier werden dieren blootgesteld aan pathologische hoeveelheden van psychologische stressfactoren. Er ontstond hierdoor een conditie die erg leek op depressie bij mensen.

Wanneer een onderzoeker een rat in een hok plaatst met twee helften, waarbij de helften om de beurt onder stroom komen te staan, voorafgegaan door een signaal, leert de rat heel snel om op de goede helft te gaan zitten. Wanneer een onderzoeker hetzelfde experiment echter uitvoert met ratten die kort daarvoor blootgesteld zijn aan herhaalde, oncontroleerbare stressfactoren, zullen de ratten niet leren wanneer ze op welke helft moeten gaan zitten. Deze ratten hebben geleerd zich hulpeloos te gedragen. Deze ratten hebben vervolgens motivationele problemen, ze proberen vaak niet eens om te gaan met een stressfactor. Ook hebben deze ratten cognitieve problemen. Wanneer ze toch proberen om om te gaan met een stressfactor, werkt dit niet. Volgens Seligman komt dit, doordat ze geleerd hebben om geen aandacht te geven aan stressfactoren. Zelfs wanneer controle en beheersing beschikbaar zijn voor de rat, zal de rat dit niet waarnemen.

Er zijn nog meer overeenkomsten tussen depressie bij mensen en bij ratten. Ook ratten kunnen een soort ‘dysforie’ krijgen, wat inhoudt dat de rat zichzelf niet meer verzorgt en geen zin meer heeft in eten en seks. Ook probeert hij niet meer om te gaan met stress, wat lijkt op psychomotorische retardatie. Sommige ratten verwonden zichzelf en hebben vegetatieve symptomen. Verder lijken zij minder norepinefrine te hebben in sommige hersendelen en versnellen antidepressiva en ECT hun herstel van de staat van aangeleerde hulpeloosheid. Aangeleerde hulpeloosheid komt voor bij verschillende diersoorten.

Er is bij mensen verder weinig nodig wat oncontroleerbaar onplezierig is voordat mensen het opgeven en hulpeloos worden. Seligman en collega’s hebben aangetoond dat onoplosbare taken kunnen leiden tot een gevoel van hulpeloosheid onder de participanten in latere sociale situaties. Er zijn grote individuele verschillen die ervoor zorgen dat sommige mensen gemakkelijk vervallen tot aangeleerde hulpeloosheid en anderen niet. Uit een onderzoek van Hiroto bleek dat mensen met een externe locus of control gevoeliger zijn voor aangeleerde hulpeloosheid dan mensen met een interne locus of control. Iemand met een interne locus of control heeft ook een kleiner risico op een depressie, omdat deze de verantwoordelijkheid niet altijd bij zichzelf zoekt.

Andere mensen kunnen ons ook hulpeloosheid aanleren.

In een onderzoek bleek dat kinderen met grote leesproblemen wel snel een compleet andere taal konden leren lezen, maar niet hun moedertaal. Deze kinderen hadden blijkbaar geleerd dat ze niet in staat waren om in hun moedertaal te leren lezen, maar hadden wel genoeg intellectuele capaciteiten om het te kunnen.

Als een kind op een bepaalde manier zeer gestrest is in zijn leven heeft het een groter risico om later een depressie te ontwikkelen.

Volgens Seligman is depressie niet een vorm van algemeen pessimisme, maar is het vooral pessimisme met betrekking tot het eigen kunnen. Depressieve personen hebben volgens hem hulpeloosheid aangeleerd, waardoor ze niet meer gemotiveerd zijn om te leven en om hun cognitieve capaciteiten aan te wenden om in te zien dat alles goed gaat of om plezier waar te nemen.

Waarom een poging wagen tot integratie?

Stress, en dan vooral vormen van extreem gebrek aan controle en uitlaatkleppen voor bijvoorbeeld frustratie, kan verschillende veranderingen in een persoon te weeg brengen. Op het cognitieve niveau krijgt iemand die bloot staat aan stress het idee dat er nergens controle of ruimte voor uitingen is en ontstaat er een soort aangeleerde hulpeloosheid. Wat betreft affectie ontstaat er anhedonie. In het gedrag kan psychomotorische retardatie optreden.

Wat betreft de neurochemie zijn de signalen van serotonine, epinefrine en dopamine waarschijnlijk verstoord. Fysiek gezien zijn er veranderingen in onder andere de eetlust, slaappatroon en de gevoeligheid van het systeem van glucocorticoïden voor feedback over de hoeveelheid glucocorticoïden in het lichaam.

Al deze veranderingen kunnen voorkomen bij een grote depressie. Het kan zo lijken dat depressie veroorzaakt wordt door stress. Wat dan echter niet verklaard wordt, is hoe het kan dat na de derde depressie een soort ritme voor depressies kan ontstaan, waardoor stressfactoren in de omgeving nauwelijks nog een invloed hebben op het ontstaan van een depressie. Hier zijn verschillende theorieën over, maar nog geen goede verklaringen.

Stress leidt echter niet bij iedereen tot een depressie. Stress is vooral een factor die mensen kwetsbaar maakt voor depressie. Tijdens het ondergaan van stress wordt norepinefrine uitgescheiden. Stress zorgt echter ook voor de graduele synthese van meer norepinefrine, hoewel deze uitscheiding van norepinefrine bij de meeste mensen maar van korte duur is. Iets dergelijks gebeurt ook met serotonine. Dit zorgt ervoor dat we herstellen en ons weer beter gaan voelen. Sommige mensen herstellen echter niet zo snel van stressoren, waardoor zij kwetsbaarder worden voor een depressie. Een grote stressfactor zorgt dus voor de neurochemische veranderingen die ontstaan bij een depressie. Des te meer stress er eerder in het leven is ervaren, des te kleiner hoeft de stressfactor te zijn om dit effect te verkrijgen.

Glucocorticoïden zorgen vervolgens voor de synthese van norepinefrine en serotonine, wat ervoor zorgt dat iemand herstelt van de stressfactor. De genen kunnen er echter voor zorgen dat iemand niet gemakkelijk herstelt van een stressfactor. Mocht dit het geval zijn, dan loop je een grotere kans op een depressie.

Image

Access: 
Public

Image

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Check the related and most recent topics and summaries:
Activities abroad, study fields and working areas:
Competences and goals for meaningful life:

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Follow the author: Psychology Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
940