Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen bij Circulatie 1, 2, 3 - UU - Studiebundel

 

In deze bundel zijn samenvattingen, oefenmaterialen en aantekeningen samengevoegd voor het vak Circulatie 1, 2 en 3 voor de Bachelor Geneeskunde aan de Universiteit Utrecht.

Heb je zelf samenvattingen en oefenmaterialen? Deel ze met je medestudenten!

Bundle items:
Study notes bij Circulatie 1 - UU - Studiebundel
TentamenTests bij Circulatie 1 - UU - Studiebundel
Circulatie 3 - B2 - Geneeskunde - UU - Stof bij de colleges
Image
Crossroads: activities
This content is used in bundle:

Samenvattingen en studiehulp voor Geneeskunde aan de Universiteit Utrecht - Bundel

Samenvatting - Relevante stof - Vorm en functie - UU - 1516

Samenvatting - Relevante stof - Vorm en functie - UU - 1516


Inhoudsopgave

Samenvatting van het boek Medical Physiology (Boron & Boulpaep)

  • Hoofdstuk 1: De bouwstenen van de fysiologie

  • Hoofdstuk 14: Autonome zenuwstelsel (wordt nog aangevuld in het volgende deel)

  • Hoofdstuk 38: Urine concentratie en verdunning

  • Hoofdstuk 40: De zout en water balans

  • Hoofdstuk 47: Het endocriene systeem

  • Hoofdstuk 49: Werking van de schildklier

  • Hoofdstuk 50: Het functioneren van bijnieren

  • Hoofdstuk 51: Endocrine pancreas

  • Hoofdstuk 59: Lichaamstemperatuur

Hoofdstuk 1: De bouwstenen van de fysiologie

  • Fysiologie is de studie naar het functioneren van organismes, waarbij ook de organen, cellen en moleculen betrokken zijn.

  • Orgaansystemen moeten samenwerken. Hiervoor is communicatie tussen organen en cellen noodzakelijk. Deze communicatie gaat meestal via atomen of moleculen. Alles wordt georganiseerd door het genoom.

  • Fysiologie is ook betrokken bij het bepalen van de functie van een gen. Als een fysiologische parameter beïnvloed wordt door verschillende genen wordt dit polymorfisme genoemd.

  • Een organisme heeft een milieu exterieur wat in contact staat met de buitenwereld en een milieu interieur dat is afgescheiden van de buitenwereld en waarin de cellen en weefsels zich bevinden. Het milieu interieur wordt ook wel extracellulaire vloeistof genoemd en speelt een belangrijke rol bij het constant houden van vitale parameters.

  • Fysiologie houdt zich bezig met levende organismes, welke vier kenmerken hebben.

  1. Levende wezens wisselen stoffen en energie uit met de omgeving.

  2. Levende wezens kunnen signalen van buiten ontvangen en daarop reageren.

  3. Levende wezens kunnen zich ontwikkelen en voortplanten.

  4. Levende wezens kunnen zich aanpassen aan veranderende omstandigheden.

  • Homeostase is het controleren van vitale parameters. Homeostase wordt voor een groot deel door negatieve terugkoppeling geregeld.

Dit bestaat uit vier onderdelen:

  1. de input waarde wordt gemeten;

  2. de input waarde wordt vergeleken met een referentie-waarde, die set-point wordt genoemd zodat het verschil tussen deze waardes kan worden bepaald

  3. vervolgens wordt gekeken wat en

.....read more
Access: 
Public
Vorm en functie - B1 - Geneeskunde - UU - Notes (2015-2016)

Vorm en functie - B1 - Geneeskunde - UU - Notes (2015-2016)

Bevat aantekeningen van week 1 en 3 bij de colleges, werkgroepen etc. gebaseerd op het studiejaar 2015-2016


WEEK 1

College 1: Inleiding in de anatomie (02-09-2015)

Wat is anatomie?

De anatomie houdt zich bezig met de vorm en functie van verschillende structuren in het lichaam. Wanneer de vorm van een structuur verandert, dan verandert de functie vaak mee en vice versa.

Er zijn 3 soorten anatomie:

  • De systemische anatomie, waarin het bestuderen van een bepaald systeem of stelsel centraal staat. Bijvoorbeeld het bestuderen van het spijsverteringsstelsel (tractus digestivus) of het hart- en vaatstelsel (tractus cirulatorius).

  • De regionale anatomie, waarin het bestuderen van een regio van het lichaam centraal staat. Voorbeelden hiervan zijn de borst (thorax), de buik (abdomen) of het bekken (pelvis).

  • De klinische anatomie, waarin men zich richt op wat voor de praktisch medicus van belang is. Hier wordt gekeken naar de informatie die belangrijk is en de basis van het handelen vormt.

Nomenclatuur

De namen van de structuren van het lichaam hebben het Latijn als basis, maar er komen ook wel wat Griekse woorden voorbij die een Latijnse uitgang hebben gekregen. Een aantal voorbeelden van deze Latijnse benamingen zijn de hepar (lever) en de ren (nier). Daarnaast wordt in de leerboeken voor een aantal structuren vaak een afkorting gebruikt. Dit zijn de v voor vena (ader), de a voor arteria (slagader), de n voor nervus (zenuw) en de m voor musculus (spier). Verder zijn de woorden vascularisatie, wat bloedvoorziening betekent en innervatie, wat aansturing door een zenuw betekent, veel gebruikte woorden voor de beschrijving van de functie van verschillende structuren.

Topografische aanduidingen

De anatomische houding is het referentiepunt voor de aanduiding van positie en beweging. In het boek Gray’s Anatomy wordt uitgelegd wat de anatomische houding precies is.

Een aantal topografische aanduidingen:

  • Craniaal: dit komt van cranium, wat schedel betekent. Craniaal betekent dus in de richting van de schedel

  • Caudaal: dit komt van caudum, wat staart betekent. Caudaal betekent dus in de richting van het staartbeen.

  • Ventraal: de buikzijde

  • Dorsaal: de rugzijde

Voor de rest van de benamingen kun je terecht in Gray’s anatomy.

Lichaamsholtes

Er bevinden zich een aantal holten in het lichaam......read more

Access: 
Public
Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen bij Gezonde en Zieke Cellen 1, 2, 3 - UU - Studiebundel

Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen bij Gezonde en Zieke Cellen 1, 2, 3 - UU - Studiebundel

Image

In deze bundel zijn samenvattingen, oefenmaterialen en aantekeningen samengevoegd voor het vak Gezonde en Zieke Cellen 1 voor de Bachelor Geneeskunde aan de Universiteit Utrecht.

Heb je zelf samenvattingen en oefenmaterialen? Deel ze met je medestudenten!

Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen bij Zintuigen, Hersenen en Beweging (ZHB 1, 2, 3 & 4) - Geneeskunde UU - Studiebundel

Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen bij Zintuigen, Hersenen en Beweging (ZHB 1, 2, 3 & 4) - Geneeskunde UU - Studiebundel

Bevat collegeaantekeningen, oefenmateriaal e.d. bij de vier ZHB vakken aan de Universiteit Utrecht:

  • Zintuigen, Hersenen en Beweging 1, Bachelor 1
  • Zintuigen, Hersenen en Beweging 2. Bachelor 2
  • Zintuigen, Hersenen en Beweging 3, Bachelor 2
  • Zintuigen, Hersenen en Beweging 4, Bachelor 3
Stamplijst GNK & Maatschappij

Stamplijst GNK & Maatschappij

Stamplijst met alle belangrijke begrippen voor Geneeskunde & Maatschappij.

 

4 takken van Sociale Geneeskunde:

 

Arts Maatschappij en Gezondheid

Jeugdgezondheidszorg, infectieziektebestrijding, forensische geneeskunde.

Arts Arbeid en Gezondheid

Arbo-, verzekerings- en sportgeneeskunde

Multidisciplinair/care

Verzorgings-/verpleeghuisarts, verslavings- en gehandicaptenzorg.

Beleid en management

GGD en ministerie van volksgezondheid

Volksgezondheid

De omvang en spreiding van gezondheid en ziekte in de bevolking

Public Health

Het vakgebied dat zich bezighoudt met de volksgezondheid en collectieve maatregelen om deze te bevorderen. Het wordt ook wel community medicine genoemd.

Sociale geneeskunde

Het onderdeel van Public Health waarbij artsen betrokken zijn

Model van Lalonde

De gezondheid is afhankelijk van de 4 volgende factoren:

  • Biologische factoren: genetica, geslacht en leeftijd

  • Omgeving: fysieke omgeving (woning, werk), sociale omgeving, financiële situatie, juridische omgeving en patiëntenomgeving

  • Leefstijl: BRAVIOS (bewegen, roken, alcohol, voeding, internetgebruik, ontspanning, seksualiteit)

  • Zorgverlening: deze wordt onderverdeeld in cure (specialistische zorg en huisartsenzorg), care (verpleeghuizen, verslavingszorg), preventie en terminale zorg

Belangrijkste successen Public Health in de 20e eeuw

  1. Vaccinaties

  2. Bestrijding infectieziekten

  3. Veiligheid van de werkplek

  4. Gezondere moeders en baby’s

  5. Veiliger en gezonder voedsel

  6. Family planning

  7. Fluoridering van drinkwater

  8. Veiligheid van motorvoertuigen

  9. Daling van sterfte aan hartziekte en beroerte

  10. Bestrijding van tabaksgebruik.

Model van Andersen

Dit model beschrijft de gezondheidszorg op macroniveau, er zijn 4 categoriën:

  • Omgeving: externe omgeving en het gezondheidszorgsysteem

  • Populatiekenmerken: ontvankelijkheid en aanleg (demografische kenmerken, sociale en culturele kenmerken en gezondheidsbeeld), financiële situatie

  • Gezondheidsgedrag: leefstijl en gezondheidsvoorlichting

  • Uitkomsten: ervaren gezondheid, gemeten gezondheid en gebruikers tevredenheid

Milleniumdoelen

  1. Halveren armoede en honger

  2. Elk kind naar school

  3. Gelijke rechten mannen en vrouwen

  4. Minder kindersterfte

  5. Minder moedersterfte

  6. Het stoppen van infectieziekten als aids en malaria

  7. Schoon milieu en veilig drinkwater

  8. Eerlijke handel en minder schulden arme in landen

Demografische transitie

Een vermindering van sterftecijfers, die wordt gevolgd door een periode van verlaagde geboortecijfers. Deze vorm van transitie zien we bij het ouder worden (vergrijzen) van een populatie.

Epidemiologische transitie

Een vermindering van sterftecijfers als gevolg van een radicale verschuiving in het patroon van doodsoorzaken. Dit gebeurt in drie fasen, eerst is er een fase van epidemieën en hongersnood, dan een fase van afnemende pandemieën en als laatste een fase van degeneratieve en door de mens

.....read more
Access: 
Public
Stamplijst Vrouw & Verloskunde

Stamplijst Vrouw & Verloskunde

 

 

Vroeggeboorte

Geboorte voor een zwangerschapsduur van 37 weken, kan iatrogeen of spontaan zijn.

Factoren die een rol spelen bij vroeggeboorte zijn o.a. de maternale leeftijd; de kans is verhoogd bij adolescenten en vrouwen van gevorderde leeftijd. Ook speelt etnische afkomst een rol en vrouwen die fysiek zwaar werk leveren hebben ook een verhoogde kans op partus prematurus.

Een belangrijke voorspeller voor vroeggeboorte is een eerdere vroeggeboorte.

Urineweginfecties, bacteriële vaginose, een meerlingzwangerschap en cervixinsufficiënties geven een verhoogde kans op vroeggeboorte.

Er is sprake van een dreigende vroeggeboorte bij een zwangerschapstermijn van minimaal 16 weken en maximaal 37 weken, waarbij wordt voldaan aan één van de volgende voorwaarden:

  • Aanwezigheid van objectiveerbare uteruscontracties met portioveranderingen (zoals verweking, verkorting of ontsluiting)

  • Aanwezigheid van objectiveerbare uteruscontracties met bloed- en/of vruchtwaterverlies

  • Vruchtwaterverlies zonder uteruscontracties

Bij vrouwen die op basis van hun obstetrische voorgeschiedenis een verhoogde kans hebben op vroeggeboorte kan in het tweede trimester preventief behandeld worden met progestativa.

Cervixinsufficiëntie

De afsluitende functie van de cervix onvoldoende, dit kan het gevolg zijn van beschadiging door een eerdere bevalling of na conisatie.

Conisatie

Het wegnemen van een kegelvormig stuk van de cervix, bijv. bij een maligniteit van de cervix.

Bacteriële vaginose

Wordt meestal veroorzaakt door Gardnerella vaginalis en verhoogt de kans op voortijdig gebroken vliezen. Meestal is dit gedurende de zwangerschap asymptomatisch, maar het kan gepaard gaan met riekende vaginale afscheiding. Behandeling bestaat uit antibiotica, metronidazol of clindamycine. Het is niet geheel duidelijk of het toedienen van antibiotica de kans op vroeggeboorte verkleint.

Varentest

Wordt gebruikt om vruchtwater aan te tonen. Vocht uit de vagina wordt opgevangen en vervolgens met een wattenstokje aangebracht op een objectglaasje, waarna het wordt bekeken onder de microscoop. De specificiteit is helaas matig, waardoor de test als positief kan worden afgegeven zonder dat er gebroken vliezen zijn.

 

.....read more

Tocolyse

Weeënremming. Objectiveerbare uteruscontracties met portioveranderingen bij een zwangerschapsduur van 24 tot 34 weken vormen een indicatie voor het weeënremming. Contra-indicaties voor tocolyse zijn ernstige pre-eclampsie, abruptio placentae,klinisch manifeste intra-uteriene infectie, ernstige intra-uteriene groeiachterstand en foetale aandoeningen die niet met het leven verenigbaar zijn.

Tocolytica

Calcium kanaal blokker (nifedipine): een bijwerking is ernstige hypotensie.

Selectieve oxytocine antagonisten (atosiban): dit middel is een stuk duurder dan nifedipine. Door binding aan de oxytocinereceptor komt er minder intracellulair calcium vrij en worden spiercontracties geremd. Er worden weinig bijwerkingen beschreven.

Cervixcerclage

Er wordt een draadje door de cervix getrokken. Indicatie hiervoor is een cervixinsufficiëntie. Dit wordt dan meestal uitgevoerd bij een volgende zwangerschap.

Antenatale corticosteroïden therapie

  • Betamethason of dexamethason

  • Corticosteroïden stimuleren de maturatie van vrijwel alle foetale organen

Access: 
Public
Stamplijst Kindergeneeskunde

Stamplijst Kindergeneeskunde

Stamplijst met belangrijke begrippen en toelichting bij het vak Kindergeneeskunde. De stamplijst is online beschikbaar met een abonnement 2 of als hardcopy verkrijgbaar in het JoHo Center Utrecht (gecombineerd met week 3 en 4)

.....read more

Tekenen van dehydratie

  • Droge slijmvliezen

  • Ingezonken ogen en ingezonken fontanel

  • Daling van het gewicht

  • Hypotensie (in laat stadium)

  • Tachycardie

  • Verlengde capillary refill

  • Afgenomen perifere pulsaties

  • Verminderde turgor

  • Snelle en diepe ademhaling

ORS

Oral rehydration solution, bevat natrium, kalium en glucose. Door de actieve absorptie van glucose samen met natrium en vocht kan de absorptie van water, suiker en zouten gelijk worden aan het verlies of zelfs groter worden.

 

Toddlers diarrhoea (peuterdiarree)

Pathofysiologie: vertraagde ontwikkeling van de darmmotiliteit + het eten van veel suikers spelen een rol

Behandeling: geen

 

Coeliakie

Pathofysiologie: gliadine in gluten veroorzaken een immunologische respons in de mucosa van het jejenum. Cellen migreren in toenemende maten van de crypten naar de villi, de compensatie is echter niet groot genoeg en er ontstaat door verlies van cellen een platte mucosa.

Diagnostiek: Serologie. Jejunumbiopt. Eventueel kijken of glutenvrij dieet klachten vermindert.

Behandeling: glutenvrij dieet

 

Post gastro-enteritis syndroom

Tijdelijke lactose-intolerantie t.g.v. een doorgemaakt gastro-enteritis

Oorzaken voor huilen

-E.c.i.: tanden krijgen (kinderen krijgen rond de 8 maanden tanden), psychisch (relatie-problemen moeder en kind), krampen

-Gastro-intestinale problematiek: reflux, darmkrampen, voedselallergie, obstipatie

-Infectie: UWI, OMA, luchtweginfectie of meningitis

-Neurologische oorzaken: zeldzame stoornissen

Normaal huilgedrag

6 weken is piekleeftijd, 2 tot 2,5 uur per dag

Excessief huilen: 3 uur per dag, 3 dagen in de week gedurende 3 weken

Koemelkallergie

Symptomen: Dunne ontlasting, failure to thrive, diarree, overgeven, huilen, urticaria, jeuk en oedeem in het gezicht. Door aantasting van villi kan er lactose-intolerantie ontstaan.

Diagnostiek: eliminatie provocatietest en dubbelblinde provocatietest.

Pathofysiologie functionele obstipatie

-Door ophouden van faeces zet het rectum uit, hierdoor vermindert het gevoel van aandrang

-Continue druk op de sfincter kan leiden tot incontinentie

-Druk van het uitgezette colon/rectum op de blaas kan leiden tot enuresis

-Stase van urine kan leiden tot UWI’s

Soorten diarree

-Osmotische diarree: hypertone darminhoud zorgt ervoor dat water zich naar het lumen verplaatst

-Secretoire diarree: secretie van water en elektrolyten in de darm, door bijv. virale of bacteriële infecties

-Exsudatieve diarree: door ontsteking van de darmwand vindt er meer vochtsecretie plaats, bijv. bij colitis ulcerosa en M. Crohn

-Gestoorde motiliteit van de darm: bijv. bij IBS(= irritable bowl syndrome)

Pylorus stenose

Pathofysiologie: is geassocieerd met hypochloremische alkalose en komt vaker voor bij jongens dan bij meisjes.

Symptomen: projectiel braken, palpabele massa en

Access: 
Public
Stamplijst Neurologie

Stamplijst Neurologie

 

Stamplijst neurologie

.....read more

Laesies van het centraal motorisch neuron

Kenmerken:

  • Spierzwakte

  • Hypertonie (spasticiteit)

  • Hyperreflexie

  • Pathologische reflexen

Laesies van het perifeer motorisch neuron

Kenmerken:

  • Spieratrofie

  • Hypotonie

  • Hyporeflexie

Perifere laesies

 

Voorhoorncel

Er is spieratrofie en er zijn fasciculaties. Pas bij ernstige paresen is er sprake van hyporeflexie. De sensibiliteit is ongestoord. Aandoeningen die hieronder vallen zijn spinale spieratrofie en amyotrofische lateraalsclerose.

Zenuwwortel/plexus

Symptomen zijn pijn, krachtsverlies en soms ook spieratrofie. Vaak zijn er sensibele stoornissen in de bijbehorende dermatomen. Wanneer een aangedane wortel deel uitmaakt van de reflexboog dan kan deze verzwakt of afwezig zijn. Een aandoening van de wortel is een hernia nuclei pulposi. Aandoeningen van de zenuwplexus kunnen o.a. veroorzaakt worden door diabetes mellitus of een trauma.

Perifere zenuw

Er is sprake van motorische en sensorische uitval van de aangedane zenuw, ook zijn de aangedane reflexen verlaagd of afwezig. Er kan onderscheid gemaakt worden tussen axonale en demyeliniserende neuropathiën, dit verschil kan worden aangetoond met een EMG. Neuropathiën kunnen worden veroorzaakt door o.a. diabetes mellitus, trauma of compressie.

Neuromusculaire overgang

Hierbij neemt de spierkracht tijdens inspanning en in de loop van de dag af. Meestal is er geen sprake van atrofie en de reflexen zijn niet afwijkend. Een voorbeeld hiervan is myasthenia gravis.

Spieren

Hierbij uit de spierzwakte zich met name in de proximale spieren. Soms ontstaat er bij spierziekten atrofie, maar meestal blijft de spiermassa normaal of neemt deze toe, doordat de spieren bij spierziekten vervetten. De reflexen blijven voor lange tijd normaal opwekbaar. De ziekte van Duchenne is een voorbeeld van een spierziekte.

 

 

Aandoeningen van het cerebellum

Aandoeningen van het cerebellum leiden er toe dat de verschillende elementen van een beweging niet goed op elkaar worden afgestemd, dit leidt tot schokkerige en ongecoördineerde bewegingen. Aandoeningen van het cerebellum uiten zich tevens in de spraak, waarbij het volume en de stemhoogte sterk wisselt en er een slechte articulatie (dysartrie) ontstaan. Andere symptomen die kunnen optreden zijn een dronkemansgang, ataxie, dysdiadochokinese en een intentietremor. Het cerebellum kan beschadigd raken door chronisch alcoholgebruik, maar ook door infarcten.

Hypokinesie

Dit is een vermindering van de spontane beweging, patiënten doen er langer over om op een externe of interne stimulus te reageren, zoals bij de ziekte van Parkinson.

Rigiditeit

Bij rigiditeit is er sprake van een verhoogde tonus. Er is vaak sprake van een tandradfenomeen, terwijl er bij spasticiteit sprake is van een knipmesfenomeen. Wanneer de onderzoeker de patiënt met afhangende benen op de onderzoeksbank laat

Access: 
Public
Stamplijst ACPZ (Acute en perioperatieve zorg)

Stamplijst ACPZ (Acute en perioperatieve zorg)

 

 

.....read more

Buikpijn

Anatomie buikorganen

 

Acute buik

Algemeen

-       Klinische term voor de toestand van acute buikpijn, waarbij meestal chirurgisch ingrijpen gewenst is

-       Duur meestal <1wk

Oorzaken

-       Infectieus: appendicitis acuta, cholecystitis, pancreatitis acuta, diverticulitis, adnexitis, cystitis, colitis, pyelitis, hepatitis, leverabces, abces bij ibd (crohn), pneumonie (referred pain)

-       Perforatie: ulcus ventriculi, ulcus duodeni, coloncarcinoom

-       Obstructie: ileus (paralytisch of mechanisch), urolithiasis, cholelithiasis, cholecystolithiasis, choledocholitiasis, hernia abdominalis/femoralis, blaasretentie, nefrolithiasis)

-       Bloeding/trauma: AAA, miltruptuur, EUG, follikelbloeding

-       Vasculair: myocardinfarct (referred pain), mesenteriale ischemie, miltinfarct, torsie van ovaria (meestal door ovariumcyste)

Aandoeningen galblaas/galwegen

Anatomie

   

-       Bron: http://www.aboutcancer.com/gallbladder.htm

Algemeen

-       Cholelithiasis: galstenen

-       Cholecystolithiasis: galstenen in galblaas

-       Choledocholitiasis: galstenen in ductis choledochus

-       Cholestase: stuwing van gal

-       Cholecystitis: galblaasontsteking

-       Cholangitis: ontsteking galwegen

Epidemiologie

-       Indicentie: 20.0000 opnames/jr in nl

-       Prevalentie: 8,6-18,8% in nl

Etiologie

-       75% cholesterolgalstenen, 25% pigmentstenen  (zwart en bruin)

-       Pathofysiologie: oververzadiging van gal met cholesterol,  versnelde kristallisatie van het cholesterol, motiliteitsstoornissen van galblaas en darm.

Risicofactoren

-       Vier f's: female, fatty, fourty, (leeftijde 40-60jr) fertile

-       Verder ook: zwangerschap, orale anticonceptie, biliaire infectie, obstructie

Symptomen

-       Meestal asymptomatisch

-       Bij klachten: 4-6 uur durende pijnaanvallen rechter bovenbuik, koliekachtig, veelal na de maaltijd/in de avond; vet eten kan uitlokker zijn; hevige bewegingsdrang, nausea en overgeven kunnen optreden

-       Verder: icterus, ontkleurde ontlasting (stopverf), donkere urine (oude thee)

Diagnostiek

-       Lab: stijging af en gamma-GT; stijging bilirubine in bloed bij complete obstructie; bij cholecystitis/cholangitis kunnen leukocytose en crp stijging optreden

-       Echo-bovenbuik: sens/spec 95%

-       X-BOZ: alleen bruikbaar bij porceleinen galbaas

Behandeling

-       ERCP (endoscopische retrograde cholangiopancreaticografie); vaststellen/verwijderen galwegsteen of door choledochotomie (papil van vater ligatie) waardoor galsteen kan wegvloeien); 3% kans op pancreatitis

-       MRCP (mri-cholangiopancreaticografie); non-invasief; steeds gangbaarder ipv ERCP ivm lager risico op pancreatitis

-       Cholecystectomie: bij porceleingalblaas (altijd, ivm 25% kan op galblaascarcinoom), bij symptomatisch lijden (binnen 72u of na 6-12wk)

Complicaties

-       15% cholecystitis (hevige pijn rechter bovenbuik, misselijkheid, braken, koorts, soms peritoneale prikkeling, verhoogde infectieparameters lab, verdikte wand galblaas op echo)

Appendicitis acuta

Epidemiologie

-       Vrouwen: 6.7%, mannen 8.6%

-       Piekincidentie 15-30jr

-       Appendectomie: bij 23,1% van vrouwen, bij 12% van mannen; 15-40% onnodig

Etiologie

-        Obstructie lumen appendix (zwelling omgevende submucosale lymfoïde weefsel, intraluminale fecoliet door kleine infectie, corpus alienum) > retentie mucus > distentie serosa > vasculaire insufficiëntie > na 6-24u necrose appendixtop > ontsteking >> ruptuur evt.

Symptomen

-        Begin: anorexie, peri-umbilicale pijnklachten, soms koliekpijn

-       Misselijkheid, braken

-       Later: pijn rechter onderbuik, vervoerspijn, drukpijn, loslaatpijn, contra-laterale loslaatpijn, defense musculaire, psoas sign bij retrocaecaal gelegen appendix

-       Bij ruptuur: uitgebreidere peritoneale prikkeling

Differentiaal diagnose

-        Gastro-enterologische oorzaken, gynaecologische infecties (pid), gynaecologische oorzaken anderszins, cholecystitis acuta, uwi, onbekend, overig

Diagnostiek

-        Leukocytengetal <10.500/mm3, en <75% neutrofiele cellen en normaal crp  100% negatief voorspellende waarde; vaak

Access: 
Public

Samenvattingen literatuur bij Circulatie 1 - UU - Studiebundel

Samenvatting literatuur bij Circulatie 1 - Week 1 - UU (2015-2016)

Samenvatting literatuur bij Circulatie 1 - Week 1 - UU (2015-2016)


Week 1: Fysiologie myocard

Hartspiercellen

Vergeleken met skeletspiercellen zijn hartspiercellen korter, vertakt en met elkaar verbonden door middel van glanslijnen. Deze glanslijnen bestaan uit desmosomen, die zorgen voor mechanische verbinding, uit fasciae adherentes en uit gap junctions, die zorgen voor een elektrische verbinding. Hartspierweefsel is net als skeletspierweefsel dwarsgestreept en opgebouwd uit sacromeren van dikke en dunne filamenten. Contractie van hartspierweefsel wordt echter niet teweeggebracht door neuronen, maar door de pacemaker van het hart, de sinusknoop. Deze produceert spontane, periodieke actiepotentialen. Wanneer er een actiepotentiaal ontstaat in een hartspiercel, wordt deze door de gap junctions doorgegeven naar de volgende cel. Myocyten krijgen informatie van autonome neuronen (sympathicus en parasympaticus). Deze informatie initieert de contractie niet, maar moduleert deze.

Voordat een hartspiercel kan samentrekken moet er calcium via het L-type calciumkanaal de cel instromen. Deze kanalen komen vooral voor in T-tubuli. Vervolgens maakt het calcium contact met het sarcoplasmatisch reticulum (SR) in de cel, waardoor er een grote verplaatsing van calcium plaatsvindt (uit het SR het cytosol in). Dit zorgt voor een grote toename van de intracellulaire calciumconcentratie. De L-type calciumkanalen en het SR-calciumkanaal liggen erg dicht bij elkaar bij de triade. Hierdoor is er een specifieke lokale regeling van de calciuminflux mogelijk. Na influx kan calcium binden aan troponine C, waardoor de kruisbrugcyclus plaats kan vinden.

Hartspiercellen moeten tegelijkertijd bij elke hartslag samentrekken en vervolgens compleet ontspannen. De hartspiercellen zijn daarom elektrisch met elkaar verbonden door gap junctions. Vanwege deze eigenschappen kan de contractiekracht van hartspiercellen niet worden gereguleerd door meerdere spiercellen te activeren of door de contractiefrequentie te verhogen (zoals bij skeletspiercellen). De contractiekracht van hartspiercellen moet daarom gereguleerd worden door alle individuele twitches te versterken of te verzwakken.

Regulatie vindt voornamelijk plaats door middel van noradrenaline van de sympathicus of acetylcholine van de parasympaticus.

Er geldt: hoe meer calcium de hartspiercel instroomt, des te krachtiger is de contractie. Hierdoor zijn er namelijk minder remmende eiwitten. Daarnaast kan ook de gevoeligheid van remmende eiwitten gereguleerd worden.

Noradrenaline grijpt aan op β-receptoren en zorgt voor verhoging van cAMP. Hierdoor wordt PKA geactiveerd, dat L-type calciumkanalen fosforyleert. De instroom van calcium wordt verhoogd, waardoor de contractiekracht toeneemt. Daarnaast worden regulerende eiwitten gefosofyleerd, waardoor deze gevoeliger worden voor calcium.

Acetylcholine grijpt aan op muscarinereceptoren en verhoogt de concentratie cGMP. Fosforylatering van L-type calciumkanalen door cGMP -afhankelijke kinases zorgt voor een verminderde calciuminflux, en dus tot verminderde contractiekracht.

Het hart als pomp

De hartcyclus is de volgorde van.....read more

Access: 
Public
Samenvatting literatuur bij Circulatie 1 - Week 2 - UU (2015-2016)

Samenvatting literatuur bij Circulatie 1 - Week 2 - UU (2015-2016)


Organisatie van het cardiovasculaire systeem

De belangrijkste rol van het circulatiesysteem is het verspreiden van opgeloste gassen en andere moleculen, zodat er voeding, groei en reparatie plaats kan vinden in het lichaam. Andere functies van de circulatie betreffen:

  • Het snel doorgeven van chemische signalen via hormonen en neurotransmitters;

  • De afvoer van warmte, door warmte door te geven van het binnenste van het lichaam naar de buitenkant;

  • Het zorgen voor afweer tegen micro-organismen.

De menselijke circulatie wordt tot stand gebracht door het hart. Het hart is eigenlijk twee pompen in één, omdat het bestaat uit een linker- en een rechterkant. Met elke hartslag leveren de ventrikels de energie die noodzakelijk is om het bloed in het vasculaire systeem te pompen. We kunnen de circulatie verdelen in een systemische en een pulmonale circulatie. De pulmonale circulatie gaat vanuit het rechterventrikel naar de longen en wisselt zuurstofarm bloed in voor zuurstofrijk bloed. Vervolgens komt het zuurstofrijke bloed in het linkeratrium. De systemische circulatie voorziet de rest van het lichaam vanuit het linkerventrikel van zuurstofrijk bloed en voert zuurstofarm bloed af naar het rechteratrium. We kunnen het vasculaire systeem ook verdelen in een hoge-drukgedeelte (vanaf het linkerventrikel tot de systemische capillairen) en een lage-drukgedeelte (vanaf de systemische capillairen, naar het rechterventrikel en door de longcirculatie tot het linkeratrium). Het bloed wordt gezien als een apart orgaan, dat cel-cel adhesie en de bloedstolling reguleert. De vaten kunnen reageren op de veranderende metabolische behoefte van weefsels. Daarnaast zijn zij zelfvernieuwend. De endotheelcellen die de vaten bekleden, herstellen beschadigd endotheel en kunnen nieuwe vaten opbouwen (angiogenese). Enkele levensbedreigende ziekten worden veroorzaakt door falen van het hart, bloed of de vaten.

De wet van Ohm, hemodynamica

Een belangrijke wet om de stationaire stroming van het bloed  te kunnen begrijpen, is de wet van Ohm:

  • ΔV = I · R       (voor elektriciteit)

  • ΔP = F · R      (voor vloeistoffen)

Waarin ΔP het drukverschil tussen twee punten is, F de hoeveelheid bloed (de flow) en R de weerstand tussen de twee punten.

De weerstand is op verschillende manieren te berekenen. Voor de weerstand over een serieschakeling geldt:

  • Rtotaal = R1 + R2 + R3 + ...

Voor de weerstand over een parallelschakeling geldt:

  • 1/Rtotaal = 1/R1 + 1/R2 + 1/R3 + ...

In werkelijkheid blijkt de druk tussen het hoge-drukgedeelte (aorta) en het lage-drukgedeelte (vena cava) redelijk constant. Deze drukverschillen worden in stand gehouden door het hart, zodat er een constante stroom van bloed blijft. Het bloed stroomt van hoge- naar lage-drukgebieden. Het kan via vele verschillende wegen van het linkerventrikel naar.....read more

Access: 
Public
Samenvatting literatuur bij Circulatie 1 - Week 3 - UU (2015-2016)

Samenvatting literatuur bij Circulatie 1 - Week 3 - UU (2015-2016)


Anatomie van de longen

De cavitas thoracica bestaat uit drie compartimenten, wetende:

  • Een linker en een rechter cavitas pulmonalis; in deze compartimenten liggen de longen en de pleura. De compartimenten nemen het grootste deel van de borstholte in beslag;

  • Het mediastinum in het midden van de thorax; het mediastinum scheidt de linker- en rechter- cavitas pulmonalis van elkaar en bevat alle andere structuren uit de borstholte (hart, delen van de grote vaten en de trachea, oesophagus, thymus en andere structuren).

Pleurae

De twee cavitas pulmonalis zijn bedekt met pleura. Deze slaan om en bedekken ook de buitenkant van de longen. De ruimte tussen het deel van de pleura dat de longen bedekt (pleura visceralis) en het deel dat de wanden van de cavitas pulmonale (pleura parietalis) bedekt wordt de pleurale holte genoemd. Deze holte is gevuld met een sereus laagje pleuraal vocht. De aanwezigheid van dit laagje maakt het voor de twee lagen mogelijk over elkaar te schuiven tijdens een ademhaling. De oppvervlaktespanning van dit laagje zorgt voor de cohesie tussen de wand van de long en de wand van de thorax. Als de thorax vergroot, zit de long er als het ware aan vas geplakt waardoor deze uitgerekt wordt en zich met lucht kan vullen. De pleura zijn tijdens de embryonale ontwikkeling ontstaan. Het coelemische epitheel bedekt de primordia van de longen en wordt uiteindelijk de viscerale pleura. Het epitheel dat de wanden van het pericardioperitoneale kanaal bedekt, wordt later de pariëtale pleura. De pleura visceralis bedekt de long en volgt de hele oppervlakte, ook de oppervlakte in de fissura horizontalis en de fissurae obliques. Meestal kan de viscerale pleura niet van de long gescheiden worden met dissectie. De pleura visceralis is continu met de pleura parietalis bij de hilus. Hier bevindt zich de wortel of radix van de long, die de bronchus en pulmonaire vaten bevat. De pleura parietalis is dikker dan de visceralis en kan gescheiden worden van de thoraxwand.

De pleura parietalis kan opgedeeld worden in de volgende drie delen:

  1. De pleura costalis (of costovertebralis) bedekt het interne oppervlak van de thoraxwand en wordt door de fascia endothoracica gescheiden van het interne oppervlak van de cavitas thoracica (dus: de ribben, de intercostaalspieren etc.);

  2. De pleura mediastinalis bedekt het laterale deel van het mediastinum;

  3. De pleura diafragmatica wordt met het spierweefsel van het diafragma verbonden door een dunne, meer elastische phrenopleurale fascia.

De cervicale pleura bedekt de apex van de long en wordt versterkt door een bindweefselmembraan: het suprapleurale membraan (ook wel de fascia van Sibson genoemd). Deze is bevestigd aan de interne grens van de eerste rib en de processus transversus van wervel C7. De pariëtale pleura maakt relatief.....read more

Access: 
Public

Study notes bij Circulatie 1 - UU - Studiebundel

Study notes bij Circulatie 1 - UU (2015-2016)

Study notes bij Circulatie 1 - UU (2015-2016)

Deze aantekeningen zijn gebasseerd op het het vak Circulatie 1 in 2015-2016


Thema 1: Het hart

HC - Hartfunctie en mechanische activiteit

Bloedsomloop en het hart

Het bloedvatsysteem is een gesloten systeem; het bloed dat het hart verlaat, komt het hart ook weer in. Het bloed wordt uit de linkerhelft van het hart via de aorta het lichaam ingepompt, vanwaar het naar allerlei organen gaat. Hier vindt uitwisseling plaats in het capillaire netwerk van deze organen. Dit is mogelijk doordat de stroomsnelheid van het bloed laag is. Aan het begin van het capillaire netwerk is de transmurale druk hoger dan de osmotische druk. Hierdoor is er sprake van filtratie. Aan het eind van het capillaire netwerk is de osmotische druk weer hoger, waardoor er absorptie plaatsvindt. Het bloed komt terug in het hart via de onderste of bovenste holle ader (vena cava inferior en superior) in het rechteratrium. Vanuit het rechteratrium gaat het bloed via het rechterventrikel en de longslagader (truncus pulmonalis) de kleine circulatie in (via de longen). Wanneer het bloed het capillaire vaatbed van de longen gepasseerd is, stroomt het dan zuurstofrijke bloed via de longader in het linkeratrium. Na ook het linkerventrikel te zijn gepasseerd, gaat het bloed vervolgens weer de aorta in.

In de longen verloopt de capillaire uitwisseling iets anders dan normaal. In de longen is er namelijk continu absorptie nodig. De zuurstof die geabsorbeerd moet worden is slecht oplosbaar in bloed. Daarom is er in het bloed een hulpstof aanwezig: hemoglobine. Om continu absorptie mogelijk te maken is de osmotische druk altijd hoger dan de transmurale druk.

Het hart heeft een linker- en een rechterhelft. De linkerhelft ontvangt bloed uit de longen en pompt bloed naar het lichaam. De rechterhelft ontvangt bloed uit het lichaam en pompt bloed naar de longen. Het bloed stroomt via venen de atria binnen. De ventrikels pompen het bloed in de arteriën. Tussen de ventrikels en de atria en tussen de ventrikels en de arteriën zijn kleppen aanwezig.

In het kader van hartwerking wordt vaak gesproken over de cardiac output (CO). De CO drukt uit hoeveel bloed het hart per minuut uitpompt via de aorta. Dit wordt ook wel het hartminuutvolume genoemd. In rust is dit zo’n 4 à 5 liter per minuut. CO = hartfrequentie x slagvolume. Hartfrequentie betekent het aantal slagen per minuut. Slagvolume staat voor de hoeveelheid bloed die per hartslag uit wordt gepompt uit één ventrikel. In het Engels heet het slagvolume stroke volume. De cardiac output van de linker kamer is gelijk van die van de rechterkamer

Wat betreft de hartcyclus, is er sprake van een systole (de fase van samentrekking van de ventrikels) en een diastole (de fase waarin.....read more

Access: 
Public
Study notes bij Circulatie 1 - UU (2014-2015)

Study notes bij Circulatie 1 - UU (2014-2015)


Week 1

Voorcollege hart anatomie

Anatomie

Het hart ligt in het middenste deel van de borstkas, genaamd het mediastinum. Naast het mediastinum liggen de twee cavitas pleuralis (links en rechts). Het mediastinum en de cavitas pleuralis vormen de drie compartimenten van de cavitas thoracica (borstholte).

Het hart ligt als een omgevallen en gedraaide piramide in het mediastinum. De hartpunt ligt namelijk linksonder en de hartbasis rechtsboven. De rechterkant van het hart is tevens naar het borstbeen toegedraaid.

Om het hart ligt het hartzakje, genaamd het pericardium. Dit pericardium bestaat uit drie onderdelen:

  • Pericardium fibrosum: de buitenste laag. De pericardium fibrosum is aan de onderkant gehecht aan het diafragma. Het pericardium fibrosum bestaat uit bindweefsel.

  • Pericardium serosum: het binnenste vlies bestaande uit een lamina parietalis en een lamina visceralis (epicard). De lamina parietalis ligt aan de binnenkant tegen de pericardium fibrosum aan. De lamina visceralis ligt tegen het hartweefsel zelf aan. Het pericardium serosum heeft een glad oppervlak en produceert vocht. Hierdoor ontstaat er een glijvlak tussen de lamina parietalis en de lamina visceralis. Wanneer er een ontsteking van het hartzakje is, kan er te veel vocht geproduceerd worden, waardoor het hart in verdrukking komt. Hierdoor kan het zijn functie, het rondpompen van bloed, niet meer goed uitoefenen.

  • Cavitas pericardiaca: ook wel pericardholte genoemd. Deze holte ligt tussen de lamina parietalis en lamina visceralis en is gevuld met vocht. In de cavitas pericardiaca kunnen twee delen worden onderscheiden: de sinus transversus pericardii en de sinus obliquus pericardii. De sinus obliquus pericardii ligt rondom de ventrikels. De sinus transversus pericardii ligt tussen de arteriële pool en de veneuze pool van het hart.

Het hart heeft zich gevormd uit een rechte, horizontale hartbuis met aan de ene kant arteriën (de arteriële pool) en aan de andere kant venen (de veneuze pool). In de loop van de ontwikkeling is het hart gaan groeien en gaan buigen. Door de buiging kwamen de arteriën en venen bij elkaar te liggen. De kleine ruimte die in een volwassen hart nog steeds bevindt tussen de arteriën en de venen van het hart heet de sinus tranversus pericardii.

Aan de kant van het borstbeen en ribben (dit deel wordt het facies sternocostalis genoemd) zijn verschillende hartonderdelen te zien:

  • Atrium met hartoor (auricula). Vooral het rechter atrium is met hartoor is goed te zien.

  • Ventrikel. In het vooraanzicht is voornamelijk het rechter ventrikel zichtbaar.

  • Sulcus coronarius. Deze groeve is loopt dwars rondom het hart.

  • Sulcus interventricularis anterior. Deze groeve is gelegen tussen linker- en rechterventrikel aan de voorzijde van het hart en loopt als de sulcus interventricularis posterior ook door op de achterkant van het hart.

  • .....read more
Access: 
Public

TentamenTests bij Circulatie 1 - UU - Studiebundel

TentamenTests bij Circulatie 1 - UU

TentamenTests bij Circulatie 1 - UU

Deze oefentoets bevat 40 vragen gevolgd door de antwoordsleutel bij het blok


Oefentoets

Deze oefentoets bevat 40 vragen gevolgd door de antwoordsleutel

1. De spieren van de thoraxwand en buikwand vertonen een sterke overeenkomst in:
  1. Hun vermogen een hoge druk te creëren in de betreffende lichaamsholte

  2. De aanwezigheid van grote aponeurosen

  3. De aanwezigheid van een in lengterichting verlopende spier

  4. De vezelrichting van de drie elkaar overlappende spierlagen

 

2. De “cardia output” kan niet oneindig groot worden door het hartritme te verhogen omdat:
  1. De beschikbare vullingstijd te kort wordt

  2. De cardiovasculaire centra het hartritme regelen

  3. Het aantal spontane depolarisaties afneemt bij toenemend hartritme

  4. De ion concentraties in de pacemaker cellen afnemen.

 

3. Iemand heeft een Tmax (tubulair maximum) voor resorptie van glucose van 500 mg/min en een GFR (glomerular filtration rate) van 125 ml/min. Wat is ongeveer de plasma drempel voor glucose voor dit individu?
  1. 40 mg/ml

  2. 4 mg/ml

  3. 0,4 mg/ml

  4. 0,04 mg/ml

 

4. Longoedeem als gevolg van astma cardiale ontstaat omdat:
  1. Het rechter ventrikel niet genoeg hydrostatitische druk kan leveren om het bloed snel genoeg door de longcapillairen te pompen.

  2. De kracht van het linkerventikel zo groot is dat de hydrostatische druk in het gehele lichaam te hoog is.

  3. Het linkerventrikel te slecht werkt waardoor stuwing van bloed in de longcirculatie optreedt.

  4. De colloïd osmotische druk in de longcapillairen verlaagd is.

 

5. In welke fase van de hartcyclus vindt de perfusie van de kransslagaders plaats?
  1. Voornamelijk tijdens de diastole

  2. Voornamelijk tijdens de systole

  3. In vergelijkbare mate tijdens de systole en de diastole

  4. Voornamelijk aan het einde van de diastole

 

6. Tijdens de sovolumetrische contratiefase van het hart zijn:
  1. De AV-kleppen dicht en de halfmaanvormige kleppen dicht

  2. De AV-kleppen open en de halfmaanvormige kleppen dicht

  3. De AV-kleppen open en de halfmaanvormige kleppen open

  4. De AV-kleppen dicht en de halfmaanvormige kleppen open

 

7. Als de K+ permeabiliteit van de cellen in de sinusknoop toeneemt:
  1. Wordt het potentiaalverschil over de celmembraan kleiner

  2. Daalt de hartfrequentie

  3. Wordt het interval tussen de atrium en ventrikelconcentratie langer

  4. Wordt de duur van de P top langer

 

8. De diameter van een capillair is veel kleiner dan de diameter van een arteriool. Toch wordt de totale perifere weerstand voornamelijk door arteriolen bepaald. Waarom?
  1. De cumulatieve “cross sectional area”oftewel totaal doorsnede van de capillairen is veel groter dan die van de arteriolen

  2. .....read more
Access: 
Public
TentamenTests bij Circulatie 1 - UU (2013-2014)

TentamenTests bij Circulatie 1 - UU (2013-2014)


  • Casusvragen Cardiologie
    • 11 casusvragen gebaseerd op voortgangstoetsen (inclusief antwoorden)
  • Casusvragen Longheelkunde
    • 7 casusvragen gebaseerd op voortgangstoetsen (inclusief antwoorden)

 

Casusvragen Cardiologie

Deze vragen zijn gebaseerd op voortgangstoetsen en kunnen ook onderwerpen behandelen die niet bij Circulatie I aan bod komen.

Vraag 1

Een 72-jarige vrouw komt op de poli cardiologie en klaagt over toenemende kortademigheid bij inspanning en recent ook over kortademigheid in rust. Bij lichamelijk onderzoek worden tekenen gevonden van een ernstige aortaklepinsufficiëntie. Andere afwijkingen lijken niet aanwezig. Behandeling met diuretica, digitalis en een ACE remmer helpen onvoldoende.  

 

Klinische vraag                                                 Antwoord

1. Met welk niet-invasief onderzoek kan men het beste de diagnose bevestigen en de functie van de linker hartkamer beoordelen?

1. Echocardiografie.

2. Als uit het onderzoek van vraag (1) blijkt dat de insufficiëntie inderdaad ernstig is en de linker kamer normaal is, welk therapie is dan aangewezen?

2. Vervanging van de aortaklep door een klepprothese (alleen 'operatie' niet goed gerekend).

 

Biomedische vraag                                            Antwoord

1. Welk verschil is er tussen de sinus aortae en de sinus trunci pulmonalis ? Deze sinus zijn ruimtes achter de valvulae (cuspes) van de betreffende kleppen.

1. In de sinus aortae ontspringen twee arteriën, de coronairarteriën.

 

Vraag 2

Een 66-jarige man die bekend is met een inoperabel bronchuscarcinoom is door de huisarts verwezen naar de longarts. Hij is toenemend dyspnoïsch en blijkt veel vocht in de rechter pleuraholte te hebben. U overweegt in de eerste plaats een exsudaat, maar omdat hij vroeger ook een groot hartinfarct heeft gehad, denkt U ook aan een transsudaat bij decompensatio cordis.  

 

Klinische vraag                                                 Antwoord

.....read more

1. Noem twee mogelijke laboratoriumbevindingen bij pleurapunctie die de conclusie 'exsudaat' zouden rechtvaardigen.

1.

- hoog totaal eiwit (> 0.5 totaal plasma eiwit); - hoog LDH (> 0.6 serum LDH of > 2/3 bovengrens normaalwaarde serum LDH.

 

Biomedische vraag                                            Antwoord

Verhoogde concentraties van bepaalde enzymen in bloedplasma duiden op beschadiging / celdood in specifieke weefsels.

1. Verhoging van welk enzym duidt op beschadiging / celdood in (hart)spierweefsel?

1. Creatine kinase (CK).

2. Verhoging van welk enzym duidt op beschadiging van pancreas weefsel?

2. Lipase of amylase.

3. Enzymen, die in vrijwel alle celtypen voorkomen, kunnen toch als indicatoren voor specifieke weefselschade gebruikt worden. Waardoor is dat mogelijk?

Access: 
Public
Follow the author: Medicine Supporter
Contributions, Comments & Kudos

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
2420