TentamenTests bij Circulatie 1 - UU (2013-2014)

  • Casusvragen Cardiologie
    • 11 casusvragen gebaseerd op voortgangstoetsen (inclusief antwoorden)
  • Casusvragen Longheelkunde
    • 7 casusvragen gebaseerd op voortgangstoetsen (inclusief antwoorden)

 

Casusvragen Cardiologie

Deze vragen zijn gebaseerd op voortgangstoetsen en kunnen ook onderwerpen behandelen die niet bij Circulatie I aan bod komen.

Vraag 1

Een 72-jarige vrouw komt op de poli cardiologie en klaagt over toenemende kortademigheid bij inspanning en recent ook over kortademigheid in rust. Bij lichamelijk onderzoek worden tekenen gevonden van een ernstige aortaklepinsufficiëntie. Andere afwijkingen lijken niet aanwezig. Behandeling met diuretica, digitalis en een ACE remmer helpen onvoldoende.  

 

Klinische vraag                                                 Antwoord

1. Met welk niet-invasief onderzoek kan men het beste de diagnose bevestigen en de functie van de linker hartkamer beoordelen?

1. Echocardiografie.

2. Als uit het onderzoek van vraag (1) blijkt dat de insufficiëntie inderdaad ernstig is en de linker kamer normaal is, welk therapie is dan aangewezen?

2. Vervanging van de aortaklep door een klepprothese (alleen 'operatie' niet goed gerekend).

 

Biomedische vraag                                            Antwoord

1. Welk verschil is er tussen de sinus aortae en de sinus trunci pulmonalis ? Deze sinus zijn ruimtes achter de valvulae (cuspes) van de betreffende kleppen.

1. In de sinus aortae ontspringen twee arteriën, de coronairarteriën.

 

Vraag 2

Een 66-jarige man die bekend is met een inoperabel bronchuscarcinoom is door de huisarts verwezen naar de longarts. Hij is toenemend dyspnoïsch en blijkt veel vocht in de rechter pleuraholte te hebben. U overweegt in de eerste plaats een exsudaat, maar omdat hij vroeger ook een groot hartinfarct heeft gehad, denkt U ook aan een transsudaat bij decompensatio cordis.  

 

Klinische vraag                                                 Antwoord

1. Noem twee mogelijke laboratoriumbevindingen bij pleurapunctie die de conclusie 'exsudaat' zouden rechtvaardigen.

1.

- hoog totaal eiwit (> 0.5 totaal plasma eiwit); - hoog LDH (> 0.6 serum LDH of > 2/3 bovengrens normaalwaarde serum LDH.

 

Biomedische vraag                                            Antwoord

Verhoogde concentraties van bepaalde enzymen in bloedplasma duiden op beschadiging / celdood in specifieke weefsels.

1. Verhoging van welk enzym duidt op beschadiging / celdood in (hart)spierweefsel?

1. Creatine kinase (CK).

2. Verhoging van welk enzym duidt op beschadiging van pancreas weefsel?

2. Lipase of amylase.

3. Enzymen, die in vrijwel alle celtypen voorkomen, kunnen toch als indicatoren voor specifieke weefselschade gebruikt worden. Waardoor is dat mogelijk?

3. Het voorkomen van  verschillende weefselspecifieke iso-enzymen van LDH, resp. ALP.

Vraag 3

Een 66-jarige vrouw wordt binnengebracht in het ziekenhuis omdat zij op straat onwel is geworden. Zij is een beetje 'dizzy', maar heeft verder eigenlijk geen klachten, geen pijn op de borst, nauwelijks kortademig. Bij onderzoek is de bloeddruk 140/90 mm Hg, de pols (en hart) frequentie 172/min, lijkt regulair. In afwachting van het ECG laat de Eerste Hulp arts haar een Valsalva manoeuvre uitvoeren, wat geen effect heeft. Na carotismassage wordt de hartfrequentie meteen 84/min. 

 

Klinische vraag                                                 Antwoord

1. Van welke hartritmestoornis is hier sprake?

1. Supraventriculaire tachycardie.

 

Biomedische vraag                                            Antwoord

1. Hoe heet de verbinding tussen boezem en kamer?

1. AV-knoop.

2. Hoeveel vertraging treedt daar op in de voortgeleiding van de elektrische impuls?

2. 40-80 msec.

3. Waarom?

3. Lediging van de boezems / optimale contractie kamers.

 

 

Vraag 4

Een 63-jarige man meldt zich op uw huisartsspreekuur met plotseling ontstane pijn in het rechter onderbeen. Bij onderzoek is het rechter onderbeen bleek en ontbreken de perifere pulsaties. De patiënt heeft een regulair hartritme. Behalve hypertensie vermeldt de voorgeschiedenis geen bijzonderheden.  

 

Klinische vraag                                                 Antwoord

1. Wat is de meest waarschijnlijke diagnose?

1. Arteriële embolie.

2. Wat is in dat geval de therapie?

2. Embolectomie.

 

Biomedische vraag                                            Antwoord

De kamer contractie van het hart kent 4 fasen: vullingsfase, isovolumetrische aanspanningsfase, ejectiefase en de isovolumetrische relaxatiefase.

1. Waar bevindt de isovolumetrische aanspanningsfase zich in het ECG?

1. QRS-complex.

2. Welke kleppen sluiten tijdens deze fase?

2. AV-kleppen.

 

 

Vraag 5

Een 57-jarige boetiekhoudster wordt door haar huisarts naar de oogarts verwezen vanwege rode en pijnlijke ogen. De ogen komen ook duidelijk meer naar voren dan op de anderhalfjaar oude pasfoto in haar rijbewijs. Op de ochtend van het eerste consult bij de oogarts voelt ze zich niet lekker en heeft ze last van flinke hartkloppingen. Haar man besluit om vóór het bezoek aan de oogarts eerst maar even langs de afdeling Spoedeisende Hulp met haar te gaan. U bent daar werkzaam als poortarts en meet bij haar een bloeddruk van 170/65 mm Hg en een pols van 132 irregulair. Over het hart hoort u onregelmatige harttonen en een systolisch uitdrijvingsgeruis graad 2 uit 6. U telt een hartfrequentie van 176 slagen/minuut.

 

Klinische vraag                                                 Antwoord

1. Hoe heet het verschil dat u vindt tussen de polsfrequentie en de hartfrequentie?

1. Polsdeficit (1 punt).

2. Bij welke ritmestoornis passen uw bevindingen?

2. Atriumfibrilleren (1 punt). Ook goed: “snel atriumfibrilleren” of (beter) atriumfibrilleren met snel ventrikel volgen / snelle ventrikelvolgfrequentie. Niet goed:  “supraventriculaire tachycardie” en dergelijke (te weinig specifiek).

3. U wilt nader onderzoek laten verrichten om uw vermoeden van de onderliggende oorzaak van de ritmestoornis bij deze patiënte te bevestigen. Welke laboratoriumbepaling geeft u hierover de meeste informatie?

3. TSH (1 punt). Niet goed: (vrij)T4 /fT4, “schildklierhormoon”, “schildklierfunctie”.

 

Biomedische vraag                                            Antwoord

1. Waardoor ontstaan de eerste en tweede hartttoon?

1. Sluiten van de kleppen: van de mitraal en tricuspidaal klep voor de eerste (1 punt) en van de aorta en pulmonaal klep voor de tweede (1 punt).

2. Waar in het ECG kun je de eerste toon verwachten?

2. QRS-complex (1 punt).

 

 

Vraag 6

Als huisarts ziet u een 35-jarige vrouw vanwege hartkloppingen. Ze vertelt 3 kilo te zijn afgevallen in een maand tijd, en last heeft van transpireren. U vindt haar onrustig.   

 

Klinische vraag                                                 Antwoord

1. Waar dient u op te letten bij het lichamelijk onderzoek?

1. Vergroting van schildklier, protrusie (bol zijn) van het oog, lid-retractie.

2. Welke twee bloedbepalingen zijn aangewezen om de vermoedelijke diagnose te stellen?

2. TSH, vrij T4, TSI (=Thyreoid Stimulerende Immuunglobulinen, Stimulerende anti-stoffen tegen schildklier).

 

Biomedische vraag                                            Antwoord

Hartkloppingen kunnen veroorzaakt worden door geleidingsstoornissen in het hart.

1. Verklaar eerste, tweede en derde graads AV-blok aan de hand van de relatie tussen de aantallen van de P en R toppen in het ECG.

1.

1e graads: verlengde PQ met 1:1 P-R

2e graads: 2:1, 3:1, 3:2 P-R

3e graads: onafhankelijk

Vraag 7

Een vrouw van 79 jaar gebruikt als medicatie insuline wegens diabetes mellitus, furosemide en enalapril wegens hartfalen, digoxine en acenocoumarol wegens boezemfibrilleren en lactulose en magnesiumhydroxide wegens obstipatie en temazepam als slaapmiddel. Ze heeft last van een pijnlijke dikke pols en vraagt aan u om diclofenac, een NSAID, voor te schrijven.  

 

Klinische vraag                                                 Antwoord

1. Met welke drie van de genoemde geneesmiddelen geeft diclofenac een klinisch relevante interactie?

1. a. furosemide   b. digoxine   c. acenocoumarol.

 

Biomedische vraag                                            Antwoord

1. Benoem van elk van de geneesmiddelen het gevolg van de interactie.

1.

a: (1) verminderde werking furosemide door verminderde nierfunctie (2) kans op toename hartfalen.

b: (1)stijging digoxineconcentratie door verminderde nierfunctie (2) kans op digoxine-intoxicatie

c: (1) farmacodynamische interactie met acenocoumarol  (2) kans op verhoogde bloedingneiging met name gastro-intestinaal.

 

Vraag 8

De huisarts wordt geroepen bij een 85-jarige weduwe die sinds 3 jaar in een verzorgingstehuis woont. De laatste tijd heeft hij haar vaker bezocht omdat het niet zo goed met haar ging. Ze is moe en zit de hele dag in de stoel. Vroeger rookte ze graag een sigaretje maar dat is er de laatste tijd ook niet meer bij. Haar voorgeschiedenis vermeldt 1962 appendectomie, 1973 cholecystectomie, 1993 hypertensie, 1995 total hip rechts na val, 1996 emfyseem. Als medicatie gebruikt ze een diureticum chloorthiazide 1 dd 12,5 mg voor de hypertensie die daarmee redelijk geregeld is, variërend van RR 150/90 tot 165/105. Daarnaast gebruikt ze voor de pijn in haar heup af en toe paracetamol en voor de lucht 4 dd 2-4 puffs Ipratropium en zonodig bij dyspnoe Salbutamol 400 microgram, max. 4 dd. De huisarts wordt verzocht om snel te komen want ze is erg benauwd. Volgens de verzorgster heeft ze ook iets verhoogde temperatuur: 38,1 en werkt de salbutamol niet meer. Omdat ze zich al een tijdje niet lekker voelde, blijkt ze al twee weken haar tabletten niet te hebben ingenomen, maar haar pufjes wel.

 

Klinische vraag                                                 Antwoord

1. Geef de drie meest waarschijnlijke diagnosen.

1. (a) decompensatio cordis (b)luchtweginfectie bij emfyseempatient (Bronchitis (viraal of bacterieel); pneumonie) ©toename spastische component a.g.v. ontsteking, longembolie, hartinfarct

 

2. Een ACE-remmer, bijv. enalapril (2,5 – 10 mg 1-2 dd)

 

 

 

Biomedische vraag                                            Antwoord

1. Met welk medicament kan de kortademigheid in eerste instantie het beste worden behandeld?

1. Een lisdiureticum, bijv. furosemide (40 – 80 mg i.v.)

2. Indien verbetering is ingetreden, welke onderhoudsmedicatie kan dan – gelet op de diagnose - worden toegevoegd?

 

 

 

 

Vraag 9

Een 77-jarige vrouw komt bij de huisarts met klachten van dikke voeten 's avonds. 's Ochtends zijn ze weer normaal. Er zijn geen verdere klachten. Behalve het oedeem zijn er bij lichamelijk onderzoek geen afwijkingen, met name geen varices aan de benen. De centraal veneuze druk is R+1.  

 

Klinische vraag                                                 Antwoord

1. Welk medicamenteus beleid is hier aangewezen?

1. (Proef) behandeling met een diureticum.

 

Biomedische vraag                                            Antwoord

1. Welke drie fysiologische parameters worden gebruikt om de hartfunctie in uit te drukken?

1. (a) slagvolume (b) hartminuutvolume = cardiac output (c) ejectie fractie

 

Vraag 10

Een 55-jarige man bezoekt het spreekuur van de cardioloog. Hij heeft onlangs een coronaire bypass operatie ondergaan i.v.m. ernstige angina pectoris. Hij komt terug i.v.m. cardiovasculair risico management. De cardioloog heeft al aanvullend onderzoek laten doen: HDL-cholesterol 0.8 mmol/L (normaal >1.1), triglyceriden 2.4 mmol/L (normaal <1.7). De body mass index is 30 kg/m2. De bloeddruk is 150/90.  

 

Klinische vraag                                                 Antwoord

1. Welke andere diagnose dan ischemisch coronair lijden kunt u met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid stellen op grond van bovenstaande informatie? Motiveer uw antwoord.

1. Metabool Syndroom in verband met laag HDL, hoog triglyceriden, hoge tailleomtrek en hypertensie. Familiair gecombineerde hyperlipidemie is ook goed, type 2 diabetes.

 

Biomedische vraag                                            Antwoord

1. Welke lipoproteïne deeltjes vervoeren de uit de darm opgenomen triglyceriden naar vetweefsel?

1. Chylomicronen.

2. Welke lipoproteïne deeltjes transporteren in de lever gesynthetiseerde triglyceriden naar vetweefsel?

2. VLDL (very light density lipoprotein.

3. Welk extracellulair enzym is in het vetweefsel actief en bewerkstelligt, dat de aangevoerde vetzuren in de adipocyten opgenomen kunnen worden?

3. LpL (lipoproteine lipase)

 

 

 

Vraag 11

Op uw huisartsspreekuur komt een 56-jarige man met de klacht dat hij gisteravond bij het uitlaten van de hond pijn kreeg achter zijn borstbeen. Toen hij rustig ging zitten zakte de pijn af. Hij heeft dit nog nooit eerder gehad. U maakt een ECG: dit is normaal.  

 

Klinische vraag                                                 Antwoord

1. Welke diagnose past het best bij dit verhaal? (specificeer)

1. angina pectoris, typisch instabiel

2. Welk beleid is geïndiceerd?

2. verwijzen naar de cardioloog

 

Biomedische vraag                                            Antwoord

Vanuit het gehele lichaam stroomt veneus bloed terug naar de rechterharthelft

1. Noem twee mechanismen waardoor het veneuze bloed tegen de zwaartekracht in altijd naar het hart toe kan stromen.

1.

a. Spieractiviteit van de extremiteiten.

b. Veneuze kleppen.

Richting van bloeddoorstroming van veneuze kleppen: geen terugstroom mogelijk

 

 

 

 

 

Casusvragen Longheelkunde

Deze vragen zijn gebaseerd op voortgangstoetsen en kunnen ook onderwerpen behandelen die niet bij Circulatie I aan bod komen.

 

Vraag 1

Een 28-jarige man is hedenmiddag acuut ziek geworden nadat hij al een paar dagen verkouden was. Tijdens het werk (hij is verkoper in een gereedschapswinkel) zakte hij bijna in elkaar. Hij was niet buiten bewustzijn. Een collega bracht hem naar de Eerste Hulp. Hij blijkt een temperatuur van 39.8  C te hebben en heeft een koude rilling. Hij heeft vooral pijn rechts op de borst die niet uitstraalt. Hij hoest ook wat, maar geeft niet op. Bij onderzoek ziet U een zieke man, ademfrequentie 24/min, pols 120/min regulair. Rechts voor en lateraal is een gebied met verkorte percussie. Het ademgeruis is hier verscherpt en er zijn knetters. De O2-saturatie aan de vinger gemeten is 96% (zonder O2 toediening).

 

Klinische vraag                                                 Antwoord

1. Wat is de meest waarschijnlijke diagnose?

1. Pneumococcen pneumonie.

2. Vervallen.

2. Vervallen.

3. Welke beeldvormend onderzoek is geïndiceerd om tot een diagnose te komen?

3. Thoraxfoto.

 

Biomedische vraag                                            Antwoord

1. De barrière tussen lucht en bloed in respiratoir longweefsel wordt gevormd door twee celtypen. Welke twee?

1. Epitheel alveolaire wand (Pneumocyten I), Endotheel alveolaire capillairen.

2. De dikte van de bloed-lucht barrière is ongeveer: 1nm    1μm    1mm  (omcirkel het juiste antwoord.

2. 1 μm

 

Vraag 2

Als huisarts heeft U zojuist een 67-jarige man onderzocht, die de laatste paar maanden klaagt over een vastzittende hoest en het opgeven van sputum waarin zo nu en dan een spoortje bloed aanwezig is. De anamnese vermeldt verder, dat hij tot zijn  vijftigste jaar 20 sigaretten per dag heeft gerookt. De laatste tien jaar wordt patiënt behandeld met bloedverdunnende medicatie wegens claudicatio intermittens. Bij het lichamelijk onderzoek vindt U alleen een verhoogde bloeddruk (180/95 mmHg). Over de longen is beiderzijds ademgeruis te horen met verspreid enkele rhonchi. 

 

Klinische vraag                                                 Antwoord

1. Noem de drie meest waarschijnlijke diagnosen bij deze haemoptoe in volgorde van waarschijnlijkheid

1.

neoplastisch (m.n. longcarcinoom)

cardiovasculair (b.v. longembolie)

 ontstekingsprocessen (bronchusboom, longparenchym)

 

 

 

Biomedische vraag                                            Antwoord

Een X-thorax toont een 5 centimeter groot, centraal in de long gelegen proces.

1. Welk soort proces bevindt zich meestal centraal in de long?

1. Plaveiselcelcarcinoom.

2. Hoe is dat te verklaren?

2. Cylindrisch bronchusepitheel verandert in plaveiselepitheel (metaplasie) door exogene prikkel (roken), er kan dysplasie optreden en vervolgens ontstaat het plaveiselcelcarcinoom.

 

 

Vraag 3

U bent poortarts op de Spoedeisende Eerste Hulp. Bij onderzoek van een zojuist binnengebrachte 28-jarige man vindt u een steekwond ter hoogte van de 4de rib in de medio-claviculairlijn  rechter borstkas. Verder vindt u subcutaan emphyseem, afwezige ademgeruisen en een naar links verplaatste trachea.  

 

Klinische vraag                                                 Antwoord

1. Wat is de diagnose?

1. (Spannings)pneumothorax rechts.

2. Welke therapie is onmiddellijk geïndiceerd?

2. (Luchtdicht afdekken steekwond) Thorax-drain rechts.

 

Biomedische vraag                                            Antwoord

1. Benoem de anatomische structuren die betrokken zijn bij de adembeweging.

1. Longen, borstwand, (ademhalings)spieren.

2. Geef een relatieve schatting van de longfunctie bij deze man in %.

2. ± 50%.

 

Vraag 4

Op de Spoedeisende Hulp ziet u als poortarts een 25-jarige man die betrokken was bij een auto-ongeval.Bij onderzoek vindt u verminderd ademgeruis links. Patiënt heeft moeite met ademen. Op de thoraxfoto ziet u buikinhoud in de linker thoraxhelft.  

 

Klinische vraag                                                 Antwoord

1. Wat is de diagnose?

1. Traumatische ruptuur (linker) middenrif (diafragma).

2. Welke therapie is geïndiceerd?

2. Chirurgische correctie.

 

Biomedische vraag                                            Antwoord

1. Zal het ademhalingsprobleem van de patiënt eerder leiden tot respiratoire acidose of tot respiratoire alkalose?

1. Respiratoire acidose.

2. Waardoor wordt in dat geval de afwijkende zuurgraad (pH) van het bloed van de patiënt veroorzaakt?

2. Stijgende CO2 concentratie in het bloed.

3. Wat is de meest voorkomende oorzaak van respiratoire alkalose?

3. Hyperventilatie.

 

 

Vraag 5

Een 78-jarige Nederlandse vrouw komt bij u als haar huisarts, omdat ze de laatste maanden 3 kilo is afgevallen. Ze voelt zich sinds 2 maanden onwel en vertelt steeds wat te hoesten; soms hoest ze daarbij wat slijm op. Ze voelt zich wat koortsig. Op uw vraag blijkt ze last te hebben van nachtzweten. Ze heeft nooit gerookt. In haar jeugd heeft ze een periode van ruim een jaar gehoest. De vervangende huisarts had haar al twee maal gedurende tien dagen behandeld met een antibioticum zonder resultaat. Bij auscultatie van de thorax hoort u verspreide ronchi. 

 

Klinische vraag                                                 Antwoord

1. Welke ziekte dient u te overwegen?

1. Tuberculose (1 punt).

2. Welk twee aanvullende onderzoeken zijn geïndiceerd?

2. Een X-thorax (1 punt) , en een sputumkweek met Ziehl-Nielsen kleuring (1 punt).

 

Biomedische vraag                                            Antwoord

1. Leeft de verwekker van de ziekte obligaat intracellulair of extracellulair?

1. Obligaat intracellulair.

Bij mensen met HIV wordt dit ziektebeeld geregeld gezien.

2. T lymfocyten (Th1).

2. Welk type lymfocyten is bij deze groep defect of afwezig? 3. Op welke manier dragen lymfocyten van dit type bij aan het onschadelijk maken van de verwekker?

3. Activatie van killing mechanismen van macrofagen (via interleukine).

 

Vraag 6

Marjan van Aken, 12 jaar, komt met haar moeder op uw huisartsenspreekuur. Zij is de laatste maanden af en toe zo kortademig, vooral bij gymnastiek op school. Ook is ze wat benauwd als zij een weekend bij opa en oma heeft gelogeerd.   

 

Klinische vraag                                                 Antwoord

1. Waar let je in het bijzonder op bij deze patiënte bij longauscultatie?

1. Expiratie even lang als de inspiratie, ofwel geen verlengd expirium.

2. Als u de diagnose astma vermoedt, welk kenmerk van de dyspnoe moet u dan bevestigen voordat u de diagnose met zekerheid mag stellen?

2. Reversibiliteit van de dyspnoe (= van de bronchusobstructie).

3. Door middel van welk aanvullend onderzoek doet u dit?

3. Longfunktie-onderzoek d.m.v. spirometrie of piekstroommeting.

 

Biomedische vraag                                            Antwoord

In rust is de ademfrequentie 12-15 per minuut. Het ademvolume ligt rond de 500 ml per ademteug.

1. Hoe groot  is het ademminuutvolume?

1. 6-7.5 l/minuut.

Bij zware inspanning nemen ademfrequentie en ademvolume sterk toe.

 

2. Hoe verhoudt zich het ademvolume t.o.v. de vitale capaciteit bij een gezond persoon? Druk het uit in een verhouding.

2. 500-4500/5000 = 1:9/10.

 

 

Vraag 7

U bent huisarts en op uw spreekuur komt een 76-jarige man. Hij hoest al geruime tijd taai wit slijm op. Hij rookt al sinds zijn 17e een pakje per dag. Hij heeft het nu, na een verkoudheid, ook fors benauwd. Over zijn longen hoort U verzwakt ademgeruis  

 

Klinische vraag                                                 Antwoord

1. Wat is de meest waarschijnlijke diagnose?

1. COPD,( exacerbatie)

2. Noem twee andere diagnosen in de differentiaal diagnose.

2. ca, maligniteit (plaveiselcelcarcinoom), hartfalen.

 

Biomedische vraag                                            Antwoord

1. Wat is de belangrijkste ademhalingsspier?

1.Diafragma

2. Door welke zenuw wordt deze spier geïnnerveerd?

2.Nervus phrenicus

3. Van welke ruggenmergsegmenten is deze zenuw afkomstig?

3.Cervicaal 3 t/m 5 (C3,4,5) (goed indien cervicaal wordt genoemd)

 

Image

Access: 
Public

Image

Join WorldSupporter!
Search a summary

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Check the related and most recent topics and summaries:
Institutions, jobs and organizations:
Activity abroad, study field of working area:
WorldSupporter and development goals:
This content is also used in .....

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Follow the author: Medicine Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
2384