Strafrecht 1 - RUG - Oefententamen 2014/2015 (3)


Vragen

Casus I

Lees onderstaand fragment van een vonnis.

Uitspraak
Rechtbank Utrecht
Vonnis van de meevoudige kamer

In de zaak van
De officier van justitie bij het arrondissementsparket Midden-Nederland
tegen
[verdachte] geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], wonende te [woonplaats]
raadsman: E. van Soest, advocaat te Utrecht

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 27 februari 2015.

1. De inhoud van de tenlastelegging

Aan de verdachte is, na een door de rechtbank toegewezen vordering wijziging tenlasteleggen, tenlastegelegd dat:

Primair
hij op of omstreeks 10 maart 2014 te Utrecht, gemeente Utrecht, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, merk Mini Cooper), zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend vanaf de door hem, verdachte bereden rijstrook van die weg naar links heeft gestuurd en/of naar links is gegaan en/of in strijd met het gestelde in artikel 76 van het Reglement verkeersregels en verkeersteken 1990 een doorgetrokken streep, die zich niet langs de rand van de rijbaan-verharding bevond, heeft overschreven waardoor of waarbij de bestuurder van een ander motorrijtuig (motorfiets) ten val is gekomen en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (genaam [slachtoffer]) werd gedood (art. 6 WVW);

Althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling leidt:

Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs

De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld:

Op 10 maart 2014 reed verdachte als bestuurder van een personenauto, een Mini Cooper, op de Maliebaan te Utrecht, komende uit de richting van de A27. Verdachte reed in de richting van de Nachtegaalstraat. Vanaf de richting van de Nachtegaalstraat reed de bestuurder een blauwe Volvo op de Maliebaan te Utrecht. Achter de blauwe Volvo reed een motor, deze motor werd bestuurd door [slachtoffer]. Verdachte reed op de linkerrijstrook van de Maliebaan (zijnde de rijstrook voor het tegemoetkomende verkeerd) en kwam daarbij in botsing met de hem tegemoetkomende Volvo. Na deze botsing reed verdachte naar links, richting de vangrail. Daarbij kwam de verdachte in botsing met de motorrijder en gleed de motor onderuit. De bestuurder van de motor is dusdanig ernstig gewond geraakt door deze aanrijding, dat hij aan de gevolgen hiervan is overleden.

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van het primair ten laste gelegde. Er is sprake van aanmerkelijke onvoorzichtigheid en onoplettendheid, nu verdachte op de verkeerde weghelft terecht is gekomen en daarmee al niet voldaan heeft aan zijn zorgplicht om zoveel mogelijk rechts te (blijven) rijden.

Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van zowel het primair als het secundair tenlastegelegde heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde gedragingen niet aan verdachte kunnen worden verweten. (...) Naar de mening van de raadsvrouw is het aanemelijk geworden dat ten tijde van cq. kort voorafgaand aan het ongeval sprake is geweest van een korte hartstilstand bij verdachte tijdens de autorit. De raadsvrouw wijst daarbij, kort gezegd, op een brief van 11 juni 2014 van de cardioloog van verdachte en een aantal getuigenverklaringen. Uit deze getuigenverklaringen blijkt dat er geen enkele reactie vanuit verdachte kwam toen hij met zijn auto naar links reed. Verdachte zelf kan zich ook niets herinneren van momenten vlak voor en tijdens het ongeval. Volgens de raadsvrouw heeft verdachte deze toestand ook niet kunnen voorkomen, nu hij zich voorafgaand aan het ongeval fit voelde. Verdachte was weliswaar voorafgaand aan het ongeval ervan op de hoogte dat hij hartritmestoornissen had, maar hij ging elk jaar op controle bij de cardioloog en gebruikte medicijnen.

Beoordeling door de rechtbank
(...)
Zoals uit de vaststaande feiten blijkt, is verdachte met zijn auto op de linker rijbaan terecht gekomen, daarna gebotst tegen een hem tegemoet komende auto en vervolgens tegen een motor.

2.1.
Onderzoek door de politie
Naar de toedracht van het ongeval hebben verbalisanten van Forensische Opsporing onderzoek verricht. Zij hebben geen enkele aanwijzing in de vorm van een technisch gebrek aan de auto van verdachte gevonden, die de manoeuvre van de auto voorafgaand aan het ongeval zou kunnen verklaren. In het proces-verbaal Verkeers Ongevallen Analyse is vermeld dat de verbalisanten niet vast hebben kunnen stellen wat de reden is geweest dat de bestuurder van de Mini Cooper, zijnde verdachte, met de auto op de rijstrook voor het tegemoetkomende verkeer is gekomen.
Tevens is onderzoek verricht naar de bel- en sms-gegevens van de telefoon van verdachte. Uit dit onderzoek is gebleken dat verdachte rond het tijdstip van het ongeval, zijnde ongeveer 12.10 uur, niet gebeld is of heeft gebeld met zijn telefoon. Ook heeft hij rond dat tijdstip geen sms-berichten ontvangen of verstuurd.
Ten slotte blijkt uit onderzoek dat verdachte geen alcohol had gedronken. Ook is niet gebleken dat hij drugs of medicijnen had gebruikt die de rijvaardigheid nadelig kunnen beïnvloeden.
De rechtbank concludeert uit het voorgaande dat er geen objectieve oorzaak is gevonden voor het ongeval.

2.2. Schuldvraag
Ter zitting heeft verdachte, evenals hij tegenover de politie had gedaan, verklaard dat hij zich niets meer kan herinneren van het ongeval.

De vraag die de rechtbank thans dient te beantwoorden, is of het ongeval aan de schuld van verdachte is te wijten.

Verschillende getuigen hebben verklaringen afgelegd die inhouden dat zij zagen dat de auto van verdachte op de verkeerde weghelft terecht kwam, maar dat er geen ongeval corrigerende maatregelen werden genomen (...)

In het dossier bevindt zich voorts een verklaring van de cardioloog van verdachte, gedateerd 11 juni 2014. (...) De rechtbank begrijpt hieruit dat de cardioloog als mogelijke oorzaak voor het ongeval geeft dat verdachte buiten bewustzijn is geraakt ('collaps') als gevolg van een (kortdurend) hartinfarct. Weliswaar zijn dit bevindingen die de cardioloog achteraf heeft gedaan, maar de rechtbank heeft op grond van het schrijven van de cardioloog geen aanleiding te veronderstellen dat de situatie van verdachte in medisch opzicht anders was dan daarvoor. Deze mogelijke oorzaak wordt naar het oordeel van de rechtbank ondersteund door de hierboven weergegeven getuigenverklaringen. Bovendien verklaart getuige [getuige 4] dat hij naar de bestuurder van de Mini Cooper (zijnde verdachte: conclusie rechtbank) heeft gekeken en dat hij nog weet dat hij geen oogcontact met de bestuurder kon krijgen. De getuige verklaart dat het hoofd van de bestuurder naar beneden gebogen was.

Voorts verklaren enkele getuigen dat verdachte na het ongeval klaagde over pijn aan zijn borst. Zo verklaart de getuige [getuige 3] dat de bestuurder van de Mini Cooper klaagde over pijn in zijn borst en daarbij over zijn borst wreef. Ook had de bestuurder van de Mini Cooper gevraagd wat er gebeurd was. De getuige [getuige 5] verklaart ook dat de bestuurder van de Mini Cooper pijn aan zijn borst had. De rechtbank is van oordeel dat uit het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, aannemelijk is geworden dat verdachte als gevolg van bewustzijnsverlies ten gevolge van een (kortdurende) hartstilstand op de verkeerde weghelft terecht is gekomen, waarna de aanrijding met een dodelijk slachtoffer als gevolg, heeft plaatsgevonden.

(Einde fragment vonnis rechtbank Gelderland)

Vraag 1

In haar verweer (onder het kopje: het standpunt van de verdediging) doet de raadsvrouw van de verdachte een beroep op een schulduitsluitingsgrond. Op welke schulduitsluitingsgrond doet de raadsvrouw een beroep? En heeft dit beroep kans van slagen? Motiveer uw antwoord.

Vervolg casus I

Stel: de rechter aanvaardt het beroep op de schulduitsluitingsgrond. Stel verder dat - naast het bovenstaande verweer van de raadsvrouw met betrekking tot de toepasselijkheid van een strafuitsluitingsgrond op zowel het primair als subsidiair tenlastegelgde (onder het kopje: het standpunt van de verdediging) - de raadsvrouw ook betoogt dat de tenlastelegging een onbegrijpelijk samenstel van woorden oplevert. Volgens de raadsvrouw is de tenlastelegging van het primair tenlastegelegde feit een obscuur libel dat door geen enkel normaal mens kan worden begrepen. De rechtbank stelt echter dat het er niet toe doet dat normale mensen een tenlastelegging niet kunnen lezen. Zolang juristen het maar begrijpen, is er geen probleem. Daarom wordt het verweer verworpen.

Vraag 2

Welke beslissingen en motiveringen dient de rechter in het vonnis op te nemen ten aanzien van het primair tenlastegelegde feit en ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde feit? Onderbouw uw antwoord met een verwijzing naar de relevante bepalingen.

Casus II

Op de avond van vrijdag 18 oktober 2011 zitten de vrienden Aris en Wouter zich stierlijk te vervelen. Geld om de stad in te gaan hebben de beide mannen niet: ze zijn platzak door alle snelheidsboetes die zij in de afgelopen tijd hebben moeten betalen. Om wat leven in de brouwerij te brengen, vatten ze het plan op om een flitspaal, tenslotte de bron van hun ellende, op te blazen. Gezamenlijk fabriceren ze een vuurwerkbom. Het explosief bestaat uit een metalen pijp die ze vervullen met het zeer gevaarlijke en explosieve flitspoeder. Aan de metalen pijp bevestigd Aris een lont waarmee het explosief gemakkelijk kan worden aangestoken. De twee besluiten om de vuurwerkbom aan een flitspaal op te hangen bij een drukke provinciale weg in de buurt van hun woonplaats Utrecht.

Na de fabricatie van deze vuurwerkbom vertrekken Aris en Wouter per auto naar de flitspaal. Ze leggen het explosief samen met ducttape en een keukentrapje in de auto. Aris is van plan om na het bevestigen van de vuurwerkbom aan de flitspaal in zijn eentje op de fiets terug te komen om de lont aan te steken. Aris denkt op die manier sneller ongezien weg te kunnen komen. Bij de flitspaal aangekomen, stapt Aris op de keukentrap om het explosief te bevestigen. Het is dan inmiddels 3:00 uur 's nachts. Meerdere auto's passeren de twee jongens terwijl zij in de berm staan met het explosief.

Als Aris later op zijn fiets terugkomt om de vuurwerkbom aan te steken, ziet hij een politieauto bij de flitspaal staan. Een oplettende automobilist heeft de politie gewaarschuwd. Aris besluit om weg te gaan zonder de agenten op de hoogte te stellen van de gevaarlijke inhoud van de metalen pijp.
In overleg met de Explosieven Opruimingsdienst Defensie (hierna: EOD) besluiten de agenten het projectiel dat aan de flitspaal zit niet zelf te verwijderen.

Om 05:00 uur is de EOD ter plaatse. De ploegencommandant van de EOD verwijdert het projectiel van de flitspaal. Als dat gelukt is, opent hij het projectiel. Het flitspoeder vangt hij op in een daarvoor gereedstaande plastic zak. Vervolgens geeft hij aan EOD-medewerker Carl het teken dat de onderdelen gereed en veilig zijn om te worden verpakt voor vervoer. Carl loopt daarop naar de ploegencommandant toe. Als hij de metalen buis oppakt, merkt hij dat er nog kruitresten uit de pijp komen. Tijdens deze laatste handeling vindt om 07:00 uur een ontploffing plaats.
Carl, die de metalen buis in zijn hand houdt tijdens de explosie, loopt door het uiteenspatten van de vuurwerkbom blijvende gehoorschade op. Zijn rechterhand wordt bovendien deels weggeslagen.

De officier van justitie is van mening dat Aris zich schuldig heeft gemaakt aan het delict ex art. 302 lid 1 Sr.
Op 16 juni 2012 moet Aris voor de rechtbank te Utrecht verschijnen. De dagvaarding (die aan Aris in persoon is uitgereikt) bevat de volgende tenlastelegging:

'dat hij op of omstreeks 19 oktober 2011 te Utrecht, althans in Nederland, aan een persoon (te weten Carl), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten een weggeslagen rechterhand en/of blijvende schade aan de trommelvliezen van beide oren) heeft toegebracht, door met dat opzet een (zwaar) explosief te vervaardigen/fabriceren en vervolgens dit explosief te bevestigen aan een (zich op de openbare weg bevindende) flitspaal en dit explosief (aldaar) achter te laten, welk explosief vervolgens op enig moment in de (directe) nabijheid van die Carl is geëxplodeerd (art. 302 lid 1 Sr).'

Het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) heeft in opdracht van het OM onderzoek verricht naar de inhoud en het gevaar van het explosief. De deskundige van het NFI verklaart ter zitting dat als een metalen pijp zoals i.c. gebruikt tot ontploffing komt, gevuld met het zeer explosieve flitspoeder, stukken staal door de omgeving kunnen vliegen die zeer ernstige verwondingen kunnen toebrengen aan personen die binnen een straal van 150 meter lopen.

Ter zitting komt tevens vast te staan dat Carl, in strijd met het 'protocol explosieven ruimen' van de EOD, geen beschermende kleding (incl. gehoorbeschermers en een bril) droeg op het moment dat hij de metalen buis vastpakte.

Tijdens de terechtzitting betoogt Aris: "Ik wilde inderdaad de flitspaal opblazen. Die rotdingen verzieken onze samenleving. Mensen liggen krom voor het betalen van al die boetes. Het is volgens mij een ondemocratische manier om meer belastinggeld te innen. Ik zie het opblazen van een flitspaal als mijn plicht. Die plicht is belangrijker dan dat zo'n explosie volgens de wet niet mag of dat de brokstukken wat blikschade aan de auto's veroorzaken. Dat er wel eens een persoon geraakt zou kunnen worden, is achteraf bezien misschien logisch, dat had ik wel moeten beseffen. Maar met het opblazen van een flitspaal wilde ik de samenleving juist weer een beetje leefbaarder maken."

Vraag 3

Stel: de rechter hecht geloof aan de verklaring van Aris. Tot welke einduitspraak zal de rechter komen? Betrek in uw antwoord het verweer van Aris. U hoeft geen aandacht te besteden aan het causale verband tussen het handelen van Aris en het zware lichamelijke letsel van Carl.

Variant casus II

De officier van justitie besluit om niet artikel 302 Sr, maar een geheel ander feit ten laste te leggen. Aris zou zich schuldig hebben gemaakt aan artikel 308 Sr, het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel door schuld.

Ter terechtzitting betoogt de raadsman van Aris dat Aris niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor het zware lichamelijke letsel van EOD-medewerker Carl. "Het onzorgvuldig handelen van de EOD-medewerker zelf is de oorzaak van het lichamelijk letsel. Als hij zich aan het protocol had gehouden, was er niets aan de hand geweest. Ook had de ploegencommandant nooit het sein veilig mogen geven. Deze fouten kunnen daarom niet voor rekening van mijn cliënt komen."

De rechters zitten na afloop van het onderzoek ter terechtzitting in raadkamer te dubben. Ze twijfelen over de vraag of het zware lichamelijke letsel wel aan de gedragen Aris is toe te rekenen.

Vraag 4

Is er een (relevant) causaal verband tussen het handelen van Aris en het zware lichamelijke letsel van de medewerker van de Explosieven Dienst? Ga bij beantwoording van de vraag in op het betoog van de raadsman.

Variant casus II

De officier van justitie besluit aan Wouter - de vriend van Aris - een strafbeschikking op te leggen ex artikel 257a Sv. De officier meent dat Wouter zich schuldig heeft gemaakt aan artikel 158 sub 2 Sr. Op 4 maart 2012 wordt een afschrift van de strafbeschikking aan Wouter toegezonden. Wouter moet een taakstraf verrichten van 160 uur en een geldbedrag van 2500 euro storten in het schadefonds geweldsmisdrijven. In het bijzijn van zijn raadsman wordt Wouter gehoord door de officier van justitie en daarbij verklaart hij zijn taakstraf te zullen voldoen. Hij accepteert de strafbeschikking en voldoet aan de voorwaarden.

EOD-medewerker Carl die bij het opruimen van het explosief zijn rechterhand verloor en blijvende gehoorschade opliep, hoort op 16 juni 2012 van de strafbeschikking die aan Wouter is opgelegd. Carl is diep teleurgesteld in het Nederlands rechtssysteem en de officier van justitie in het bijzonder. Wouter komt er volgens hem veel te gemakkelijk van af met de strafbeschikking! Wouter zou zich net als Aris tegenover een rechter moeten verantwoorden.

Vraag 5

Kan Carl ervoor zorgen dat Wouter alsnog voor de rechter moet verschijnen? Zo ja, onder welke voorwaarden? Zo nee, waarom niet?

Casus III

Jitske zwerft al enige tijd doelloos door de straten van Utrecht. Zij heeft haar BSA-norm (bindend studie advies) niet gehaald, waardoor zij genoodzaakt was voortijdig met haar studie te stoppen. Sinds enige tijd houdt zij zich op in de universiteitsbibliotheek. Al die studerende, serieuze mensen vindt Jitske maar saai. Zij knoopt daarom graag een praatje aan met willekeurige studenten. Dit tot grote ergernis van een ieder. De directeur beheer van de bibliotheek heeft Jitske de toegang tot de bibliotheek ontzegd. De schriftelijke ontzegging is door de politie aan Jitske in persoon uitgereikt.

Op een regenachtige dag loopt Jitske ineens weer de bibliotheek binnen. Zodra de directeur beheer Jitske ziet lopen, waarschuwt hij de politie. De politie verwijdert Jitske uit het gebouw. Naar aanleiding van dit incident besluit de officier van justitie Jitske te vervolgen ter zake van lokaalvredebreuk (art. 139 Sr). De tenlastelegging luidt:

'dat verdachte Jitske op 15 mei 2015 in de gemeente Utrecht wederrechtelijk is binnengedrongen in een voor de openbare dienst bestemd lokaal, zijnde de universiteitsbibliotheek van de Universiteit Utrecht aan het Janskerkhof 16 (artikel 139 lid 1 Sr)'.

Ter zitting voert Jitske aan dat zij genoodzaakt was de bibliotheek binnen te vluchten. "Op het moment dat ik over het academieplein liep, ging het luchtalarm af. Ik schrok vreselijk. De op het Academieplein aanwezige politieagent gaf me het bevel zo snel mogelijk het dichtsbijzijnde gebouw in te lopen. Dat was toevallig de universiteitsbibliotheek."

Stel: de rechter aanvaardt het verweer dat Jitske inderdaad uitvoering heeft gegeven aan een ambtelijk bevel (art. 43 lid 1 Sr).
Met betrekking tot de juiste uitleg van het bestanddeel 'wederrechtelijk' in art. 139 Sr twijfelt de rechter echter nog.

Vraag 6

Heeft het voor de einduitspraak van de rechter in deze zaak (casus III) gevolgen of de rechter bij de uitleg van het bestanddeel wederrechtelijk kiest voor de interpretatie 'zonder toestemming van de rechthebbende' of voor de interpretatie van de Hoge Raad in het Dreigbrief-arrest? Motiveer uw antwoord.

Einde casus III

Vraag 7

Wat is de betekenis van het nulla poena-beginsel en welke vier sub-regels kunnen worden afgeleid uit dit beginsel?

Vraag 8

Op welk leerstuk hebben de arresten Bijlmer schietpartij en Vrees betrekking en welke conclusies kunnen uit deze arresten worden getrokken ten aanzien van dit leerstuk?

Antwoordindicatie

Vraag 1

De verdachte doet een beroep op de schulduitsluitingsgrond afwezigheid van alle schuld. Specifiek gaat het om een beroep op verontschuldigbare onmacht. Dit beroep op afwezigheid van alle schuld heeft kans van slagen. De rechtbank heeft overwogen:

De rechtbank is van oordeel dat uit het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, aannemelijk is geworden dat verdachte als gevolg van bewustzijnsverlies ten gevolge van een (kortdurende) hartstilstand op de verkeerde weghelft terecht is gekomen, waarna de aanrijding met een dodelijk slachtoffer als gevolg, heeft plaatsgevonden. Nu verdachte beschikte over een geldig rijbewijs, onder controle stond van een cardioloog, nooit eerder merkbare problemen had ondervonden van zijn hart en deze zich blijkens de informatie van de cardioloog (inderdaad) zonder evidente klachten kunnen voordoen, is de rechtbank van oordeel dat er aan de verdachte in strafrechtelijk opzicht geen verwijt kan worden gemaakt.

Relevante factoren die in de overweging kunnen worden betrokken zijn:

Factoren pro verontschuldigbare onmacht:

    • De auto had geen technisch gebrek;
    • De verdachte was niet aan het bellen, heeft niet gedronken en heeft geen drugs gebruikt;
    • Het is waarschijnlijk dat de verdachte zich niet bewust was van de koers van de auto, want de verdachte heeft geen enkele corrigerende maatregel genomen;
    • Het is waarschijnlijk dat de verdachte buiten bewustzijn is geraakt vanwege een kortdurend hartinfarct;
    • Verdachte ging elk jaar langs een cardioloog en gebruikte medicijnen.

Factoren contra verontschuldigbare onmacht:

    • Verdachte was ervan op de hoogte dat hij hartritmestoornissen had.

Vraag 2

Als het beroep op een schulduitsluitingsgrond wordt aanvaard, is er geen sprake van schuld (in de zin van verwijtbaarheid). Ten aanzien van het primair tenlastegelegde feit komt de rechter dan tot de einduitspraak vrijspraak. Primair is schuld (culpa) tenlastegelegd. Zonder verwijtbaarheid kan culpa niet worden bewezen. Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde feit komt de rechter dan tot de einduitspraak ontslag van alle rechtsvervolging wegens niet strafbaarheid van de dader. Door het succesvolle beroep op AVAS ontbreekt het element schuld (in de zin van verwijtbaarheid).

In het vonnis moeten daarom de volgende beslissingen en motiveringen komen te staan:

Art.359 lid 1 Sv: in het vonnis moet een tenlastelegging en een vordering van de OvJ zijn opgenomen. In het vonnis hoeven geen formele beslissingen te worden opgenomen. Dit is alleen verplicht indien de rechter tot een formele einduitspraak komt, zie art. 358 lid 1 Sv. Daar is in dit geval geen sprake van gelet op het feit dat de rechter tot een veroordeling komt.

T.a.v. het primair tenlastegelegde feit:

  • A. Ambtshalve beslissingen en motiveringen

De vrijspraak moet in het vonnis worden opgenomen.

Materiële beslissingenIn vonnis o.g.v.Motiveren o.g.v.
Vrijspraakart. 358 lid 2 Svart. 259 lid 2, 1e zin
  • B. 358 lid 3 Sv-verweren

Ten aanzien van het primair tenlastegelegde feit voert de raadsvrouw 2 verweren:

  • Beroep op nietigheid van de dagvaarding. Dit verweer wordt verworpen. De rechter moet op reageren op dit verweer op grond van art. 358 lid 3 Sv en zijn beslissing motiveren op grond van art. 359 lid 2 1e zin Sv.
  • Beroep op afwezigheid van alle schuld t.a.v. het primair tenlastegelegde feit. Dit verweer wordt gehonoreerd. De rechter hoeft daarom niet te reageren op dit verweer op grond van art. 359 lid 2 2e zin Sv.
BeslissingIn vonnis o.g.v.Motiveren o.g.v.
Verwerping verweer 1art. 358 lid 3 Svart. 359 lid 2, 1e zin Sv
  • C. 359 lid 2, 2 e zin Sv verweren

De officier van justitie huldigt 1 standpunt, namelijk dat het primair tenlastegelegde feit kan worden bewezen. De rechter wijkt af van dit standpunt. Het is de vraag of hier sprake is van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt. Het is duidelijk en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie. Er kan echter van mening worden verschilt over de vraag of het voldoende is geschraagd met argumenten. Afhankelijk van deze beoordeling moet de rechter hier al dan niet gemotiveerd op reageren op grond van art. 359 lid 2 2e zin Sv.

Afwijking van U.O.S. Motiver o.g.v.
Standpunt OvJ (?) art. 359 lid 2, 2e zin Sv

T.a.v. het subsidiair tenlastegelegde feit

  • A. Ambtshalve beslissingen en motiveringen

Het ontslag van alle rechtsvervolging wegens niet strafbaarheid van de dader moet in het vonnis worden opgenomen.

Materiële beslissingenIn vonnis o.g.v.Motiveren o.g.v.
Bewezenverklaringart. 358 lid 2 Svart. 359 lid 2, 1e zin en lid 3 Sv
Strafbaarheid feitart. 358 lid 2 Svart. 359 lid 2, 1e zin
OVAR daderart. 358 lid 2 Svart. 359 lid 2, 1e zin
  • B. 358 lid 3 Sv-verweren

Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde feit voert de raadsvrouw 1 verweer:
Verweer: Beroep op afwezigheid van alle schuld t.a.v. het subsidiair tenlastegelegde feit. Dit verweer wordt gehonoreerd. De rechter hoeft daarom niet te reageren op dit verweer op grond van art. 358 lid 3 Sv.

  • C. 359 lid 2, 2 e zin Sv verweren

Er zijn geen 359 lid 2, 2 e zin Sv verweren ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde feit.

Vraag 3

Aris lijkt in zijn verklaring een beroep op overmacht-noodtoestand te willen doen. Voor een geslaagd beroep op overmacht-noodtoestand moet in geval van een conflict van plichten/belangen voor het zwaarstwegende belang zijn gekozen. I.c. is er al geen sprake van een rechtens beschermd belang (geen gerechtvaardigd doel nagestreefd).

Het onderzoek naar de formele vragen geeft geen aanleiding tot het doen van een formele einduitspraak.
1e materiële vraag: kan bewezen worden dat Aris opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan Carl?

Uit de verklaring van Aris blijkt dat zijn opzet (bedoeling) enkel gericht is op het tot ontploffing brengen van het explosief om zo de flitspaal op te blazen. Gegeven is dat de rechter geloof hecht aan de verklaring van Aris.

Ten laste is echter gelegd niet het opzettelijk veroorzaken van een explosie maar het opzettelijk veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel. Heeft Aris bewust de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel aanvaard?
Omdat de rechter geloof hecht aan de verklaring van Aris, moet ervan uit worden gegaan dat Aris alleen heeft ingezien dat de brokstukken blikschade kunnen veroorzaken voor andere weggebruikers. Dat hij achteraf gezien wel had moeten beseffen dat een persoon geraakt zou kunnen worden, duidt erop dat Aris ten tijde van het feit geen wetenschap had van enige kans op lichamelijk letsel (laat staan op zwaar lichamelijk letsel).

Verder – voor de oplettende student – sluit ook het feit dat in de beleving van Aris het explosief nog moet worden aangestoken uit dat er sprake kan zijn van het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel. Aris heeft daarvoor nog niet de vereiste handelingen verricht en kan daarom geen opzet hebben op het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel.

Einduitspraak: vrijspraak.

Vraag 4

Deze vraag gaat over causaliteit. We hanteren de leer van de redelijke toerekening (dit is geïntroduceerd in het arrest ‘Letale Longembolie’).

Is er sprake van een conditio sine qua non verband? Kun je de gedraging van de verdachte wegdenken? Nee, dus er is een conditio sine qua non verband.

Is het zware lichamelijke letsel van Carl in redelijkheid aan de verdachte toe te rekenen?

  • Argumenten voor: indicatoren op grond waarvan mag worden aangenomen dat het zware lichamelijke letsel aan het handelen van Aris is toe te rekenen:

    • Differentiatie naar delict. Artikel 308 Sr is een culpoos gevolgsdelict, waarbij de culpa betrekking heeft op het zware lichamelijke letsel. Dan speelt de vraag of Aris in concreto had kunnen voorzien of (in het algemeen) het onbeheerd achterlaten van een zeer gevaarlijk explosief tot zwaar lichamelijk letsel zou kunnen leiden (ja). Indien de (subjectieve) voorzienbaarheid vaststaat, is toerekening doorgaans redelijk.
  • Argumenten tegen: zijn er, ondanks de voorzienbaarheid van het gevolg, contra-indicatoren die het onredelijk maken om het zware lichamelijke letsel toe te rekenen (zijn er andere doorslaggevende factoren)?
    • De raadsman stelt ter zitting dat het onzorgvuldig handelen van de EOD-medewerkers de oorzaak is van het lichamelijke letsel. Vast is komen te staan dat zij in strijd met het protocol geen beschermende kleding droegen. (De ploegencommandant heeft mogelijk ook een fout gemaakt door niet al het flitspoeder uit de buis te halen voordat hij het ‘sein veilig’ gaf.) Fouten of gedragingen van anderen dan de verdachte kunnen de causale keten tussen de gedraging van de verdachte en het gevolg ‘doorbreken’, maar daarvan zal niet snel sprake zijn (zie arrest Haarlemse steekpartij). De aard en de ernst van de gedraging van de verdachte moet in zo’n geval in verhouding tot andere (mogelijke) oorzaken worden beoordeeld. De verdachte heeft een zeer gevaarlijk explosief – binnen een straal van 150 meter kans op ernstig letsel bij ontploffing - onbeheerd achtergelaten zonder dat hij de politie heeft gewaarschuwd voor de inhoud van het explosief toen hij daar de kans voor had. Het is niet waarschijnlijk dat de fout van Carl zelf (het niet dragen van beschermende kleding) de causale ‘keten’ doorbreekt (ook gelet op de ernst van het veroorzaakte letsel).

Conclusie:het zware lichamelijke letsel is redelijkerwijs aan het handelen van Aris toe te rekenen.

Vraag 5

In het geval een strafbeschikking is uitgevaardigd die volledig ten uitvoer is gelegd (Wouter heeft aan alle voorwaarden voldaan) kan de verdachte niet opnieuw in rechte worden betrokken, behoudens een bevel van een gerechtshof ex artikel 12i Sv (artikel 255a Sv lid 1). Een rechtstreeks belanghebbende kan binnen 3 maanden nadat hij bekend is geworden met de strafbeschikking beklag doen, artikel 12 Sv jo. 12k lid 1 Sv. Die termijn begint hier te lopen op 16 juni 2012.

Carl kan als rechtstreeks belanghebbende in de zin van artikel 12 Sv worden aangemerkt. Hij wordt door het vervolgen van Wouter door middel van een strafbeschikking (als slachtoffer) getroffen in een objectief, redelijk en bijzonder (namelijk niet algemeen) belang.

Vraag 6

Volgens de Hoge Raad in het Dreigbrief-arrest betekent het bestanddeel wederrechtelijkheid ‘in strijd met het recht’ (overschrijden van grenzen maatschappelijke betamelijkheid).

Ja, het maakt uit welke interpretatie de rechter kiest. Als hij wederrechtelijkheid uitlegt als ‘zonder toestemming van de rechthebbende’ kan het tenlastegelegde feit worden bewezen en zal het geslaagde beroep op het bevoegd gegeven ambtelijk bevel leiden tot ontslag van alle rechtsvervolging wegens niet strafbaarheid van de dader (bestanddeel en element zijn niet inhoudelijk gelijk; nog ‘ruimte’ voor element). Als hij wederrechtelijkheid uitlegt als ‘in strijd met het recht’ zal de rechter het tenlastegelegde feit niet kunnen bewijzen, omdat de rechtvaardigingsgrond dan al bij de eerste materiële vraag aan de orde komt (bestanddeel en element inhoudelijk gelijk aan elkaar). In dat geval zal vrijspraak volgen.

Vraag 7

Betekenis van het nulla-poena beginsel - legaliteitsbeginsel

1De straf moet berusten op een wet in formele zin: allereerst het vereiste dat de straf moet berusten op een in de Nederlandse taal geschreven wet van de formele wetgever.

2. Het verbod van terugwerkende kracht: verder moet de wettelijke strafbepaling aan het feit voorafgegaan zijn. Dat houdt in dat de strafbaarheid niet op een later gemaakte wet gegrond mag worden en dat de straf niet achteraf mag worden verzwaard (een eventuele verzwaring heeft geen terugwerkende kracht). Straf verlichtende nieuwe wetten mogen echter wel met terugwerkende kracht worden toegepast.

3. Het Bestimmtheitsgebot (ook wel lex-certa-beginsel): van de wetgever wordt geëist dat hij de strafbare feiten en de straffen daarop zo nauwkeurig mogelijk beschrijft. Zo hoeft de rechter minder te interpreteren en weet de burger waar hij aan toe is. Het is belangrijk dat de wetgever deze eis in acht neemt, want vage artikelen zal de rechter niet mogen toetsen aan art.16 GW en dus gewoon moeten toepassen.

4. Verbod van analogie: tot slot geldt voor de rechter een verbod van analogie. Er mag niet te veel worden afgeweken van de normale betekenis van een woord. Alleen gedragingen die onder de wettelijke omschrijvingen kunnen worden geschaard, zijn strafbaar.

Vraag 8

Beide arresten hebben betrekking op de vraag of er sprake is van een ogenblikkelijke aanranding. Daarvan moet volgens art. 41 Sr sprake zijn, voordat met succes een beroep kan worden gedaan op noodweer (dan wel noodweerexces).

In beginsel is er alleen sprake van een ogenblikkelijke aanranding bij een ‘daadwerkelijke aanval’. Maar uit het Bijlmer Schietpartij-arrest blijkt dat een ogenblikkelijke aanranding een ruimer begrip is dan een alleen een ‘daadwerkelijke aanval’. Ook een onmiddellijk dreigend gevaar kan een ogenblikkelijke aanranding opleveren.

Ook in het Vrees-arrest was er geen sprake van een ‘daadwerkelijke aanval’. Maar in tegenstelling tot het Bijlmer Schietpartij-arrest was er ook nog geen onmiddellijk dreigend gevaar. Er bestond bij de verdachte ‘enkel vrees’. Enkel vrees is niet voldoende om aan te nemen dat er sprake is van een ogenblikkelijke aanranding.

Check page access:
Public
Check more or recent content:

Oefententamens Strafrecht 1 - RUG

Strafrecht 1 - RUG - Oefententamen 2017/2018

Strafrecht 1 - RUG - Oefententamen 2017/2018


Vragen

Motiveer uw antwoorden, zo nodig onder verwijzing naar relevante bepalingen en rechtspraak

Lees onderstaand fragment van een arrest

"Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

(...)

3 Beoordeling van het tweede namens de verdachte voorgestelde middel

3.1.

Het middel komt op tegen het bewezenverklaarde opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is. In de eerste plaats klaagt het middel dat het bewezenverklaarde opzet ontoereikend is gemotiveerd.

3.2.

Ten laste van de verdachte is onder 4 bewezenverklaard dat:

"hij op 23 oktober 2011 te Voorschoten opzettelijk een ontploffing te weeg heeft gebracht, doordacht hij:

  • een (metalen) pijp heeft dichtgelast en vervolgens
  • deze (metalen) pijp heeft gevuld met flitspoeder (op basis van kaliumperchloraat en aluminium) en vervolgens
  • aan deze (metalen) pijp een lont heeft bevestigd, en
  • aldus een zwaar explosief of zelfgemaakte bom heeft vervaardigd en vervolgens
  • dit/ deze explosief of zelfgemaakte bom aan een flitspaal gelegen op de openbare weg, te weten de Voorschoterweg, nabij de kruising met de Leidseweg, heeft bevestigd,
  • en dit/ deze explosief/ bom aldaar tot ontploffing heeft gebracht door het lont van het/ de explosief/ zelfgemaakte bom aan te steken, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was,"

Voorgaande levert op het delict brandstichting als genoemd in artikel 157 aanhef sub 1 Sr...

(...)

3.3.

Het middel steunt in de eerste plaats op de opvatting dat het opzet van de verdachte niet alleen moet zijn gericht op het teweegbrengen van een ontploffing, maar tevens op het bewezenverklaarde te duchten gemeen gevaar voor goederen. (...)"

Vraag 1a

Is de opvatting waarop het middel steunt juist? Licht uw antwoord toe.

Vervolg

Het volgende gaat aan het arrest vooraf.

De verdachte in bovenstaand arrest is een 33-jarige man genaamd Mark Visser. Nadat de bom ontploft is, staat Mark te kijken naar de schade die hij heeft aangericht. Op dat moment stopt naast hem een auto, waar Chris uitstapt. Chris heeft het allemaal zien gebeuren en loopt op Mark af. Terwijl Chris met zijn rug naar de vangrail staat, zegt hij: 'Wat bezielt je wel niet om dit soort strapasten uit te halen?' Mark is hier niet van gediend en wil snel naar zijn auto lopen. Hij geeft Chris met de vlakke hand een harde klap in het gezicht, waardoor Chris zijn evenwicht verliest en over de vangrail valt. Hierbij komt Chris ongelukkig neer. Hij valt met zijn hoofd op een kei die verscholen in het gras ligt. Chris loopt hierbij zwaar lichamelijk letsel op.

Mark wordt naast het teweegbrengen van een ontploffing (art. 157 aanhef en sub 1 Sr) tevens vervolgd voor eenvoudige mishandeling met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg (art. 300 lid 1 jo. lid 2 Sr). De tenlastelegging is op de juiste manier toegesneden op beide delicten.

Ter zitting verklaart Mark: "Het was

.....read more
Access: 
Public
Strafrecht 1 - RUG - Oefententamen 2016/2017

Strafrecht 1 - RUG - Oefententamen 2016/2017


Vragen

Casus 1

Sebastiaan Beer verkoopt samen met zijn broer Joost tweedehands LP-spelers via internet. Deze LP-spelers worden opgeslagen in het schuurtje bij het huis van Joost. De zaken lopen niet heel goed. Althans niet volgens Sebastiaan. Want Joost lijkt goed van de ‘LP-spelersbusiness’ te kunnen leven. Hij heeft onlangs een nieuwe auto gekocht en is met deze auto op vakantie naar Frankrijk gegaan.

Sebastiaan vermoedt dat Joost de inkomsten van de LP-spelersverkoop niet eerlijk deelt en geld achterhoudt. Hij vindt dit zo achterbaks dat hij in een vlaag van woede naar het huis van Joost rijdt. Hij heeft de sleutels gekregen om tijdens de afwezigheid van Joost toch bij het schuurtje te kunnen. In het schuurtje giet hij een jerrycan benzine uit en steekt die in de brand. Omdat de buurman van Joost goed oplet, is de brandweer snel ter plaatse. Sebastiaan, die nog bij het vuur staat, wordt opgepakt.

Sebastiaan Beer wordt gedagvaard om terecht te staan voor de rechtbank Groningen. Hem wordt ten laste gelegd dat:

‘Hij in de gemeente Groningen opzettelijk brand heeft gesticht in het perceel Klaproosstraat 26 aldaar, door toen en daar opzettelijk een hoeveelheid benzine over de vloer uit te gieten en vervolgens vuur in aanraking te brengen met die benzine, waardoor die vloer en/of dat perceel in brand is geraakt, van welke opzettelijke brandstichting gemeen gevaar voor goederen, te weten voor die vloer en/of dat perceel, te duchten is geweest’ (art. 157 sub 1 Sr)

Ter terechtzitting betoogt zijn raadsman dat Sebastiaan ten tijde van de brandstichting leed aan een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens, waarvoor hij inmiddels ook behandeld wordt. Zijn cliënt kan daarom het feit niet worden toegerekend.

Vraag 1a

Geef uw oordeel over de volgende stelling: “Art. 39 Sr ziet op de ontoerekeningsvatbaarheid van de dader.”

Vraag 1b

Welke vragen moet de rechter beantwoorden bij een beoordeling van het beroep op ontoerekeningsvatbaarheid?

Vraag 2

Tot welke einduitspraak zal de rechter komen?

Als Joost terug komt uit Frankrijk, wordt hij geconfronteerd met een ravage bij zijn huis. Hij wil dat de schade die hij heeft geleden door de brand en de bluswerkzaamheden van de brandweer wordt vergoed door Sebastiaan. Bovendien wil hij graag aan de rechter vertellen wat de hele affaire met hem persoonlijk heeft gedaan.

Vraag 3a

Welke mogelijkheden zijn er voor Joost om er in het kader van het strafproces, ter zitting, te zorgen dat hij zijn schade vergoed krijgt?

Vraag 3b

Heeft Joost het recht om de rechter te vertellen over de gevolgen van de brandstichting?

Casus 2

In Amsterdam is het advocatenkantoor Slagers & Herders gevestigd. Dewi werkt daar als secretaresse van Daan Slagers, een van de advocaten. Dewi is alleenstaande moeder van vier kinderen. Het afgelopen jaar is zij ernstig depressief geworden. Zij kan de eindjes met moeite

.....read more
Access: 
Public
Strafrecht 1 - RUG - Oefententamen 2015/2016

Strafrecht 1 - RUG - Oefententamen 2015/2016


Vragen

Casus 1

Fitz en Mollie hebben al jaren een relatie. Het stel woont samen in een appartement nabij het centrum van Holt. Op 3 januari 2016 zet Mollie echter een punt achter de relatie. Mollie vindt het hoog tijd om eens van het vrijgezelle leven te genieten. Dat Mollie de relatie beëindigt, komt voor Fitz als een donderslag bij heldere hemel. Hij was dolgelukkig met Mollie. Uiteindelijk verhuist Fitz naar een studentenkamer ergens in Holt. Fitz wil graag contact houden met zijn ex-vriendin, maar dat wil zij liever niet. Met veel moeite lukt het Fitz de eerste twee weken geen contact op te nemen met Mollie. Maar hij kan aan niets anders meer denken en wil Mollie voor zich terugwinnen. Creatief als Fitz is, verzamelt hij de mooiste foto's die hij van zichzelf en Mollie kan vinden en maakt daarvan een boek. "Ik kan niet zonder je! Ik wil je terug!" schrijft hij op de laatste pagina. Fitz pakt het fotoboek met zorg in en doet het op de post. Vol verwachting kijkt hij uit naar de reactie van Mollie, maar die blijft uit. Ook op zijn talloze WhatsApp-berichten en e-mails, waarin Fitz op indringende toon schrijft de relatie te willen herstellen, reageert Mollie niet. De zevende keer dat Fitz voor Mollies deur van haar appartement staat, doet ze eindelijk open. "Ik wil je niet terug. Scheer je weg!" schreeuwt Mollie en gooit de deur met een harde klap dicht. Fitz blijft wachten en intussen belt Mollie de politie. Even later arriveren twee politieagenten die Fitz sommeren naar huis te gaan, wat hij ook doet. Fitz neemt daarna geen contact meer op met Mollie.

Mollie dient een klacht in ter zake van belaging (art. 285b lid 1 jo. lid 2 Sr). Twee maanden later ontvangt Fitz een dagvaarding en daaruit blijkt dat hij wordt vervolgd voor belaging van zijn ex-vriendin (art. 285b lid 1 Sr). Fitz zal op 9 mei 2016 moeten verschijnen voor de rechtbank Noord, locatie Holt.

Aan hem is tenlastegelegd dat:

Hij in of omstreeks de periode van 17 januari tot en met 14 februari 2015 te Holt, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van Mollie met het oogmerk die Molie, te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, door het verzenden van een groot aantal (indringende) e-mail- en/of WhatsApp-berichten en een fotoboek aan die Mollie en/of zich meermalen ophouden nabij de woning van die Mollie (art. 285b lid 1 van het Wetboek van Strafrecht).

Als bijna afgestudeerd jurist voert Fitz zijn eigen verdediging. Tijdens de terechtzitting voert hij het volgende aan:

I. "De dagvaarding is dan wel op juiste wijze betekend, maar de dagvaarding vermeldt een verkeerde tijdsperiode waarbinnen de strafbare gedragingen zouden hebben plaatsgevonden. Een en

.....read more
Access: 
Public
Strafrecht 1 - RUG - Oefententamen 2014/2015

Strafrecht 1 - RUG - Oefententamen 2014/2015


Vragen

Casus

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

Op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 26 september 2011, nummer 23/002476-10, in de strafzaak tegen: Henk Jansma, geboren te Amstelveen op 5 maart 1987.

1 Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. D.E. Wiersum, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2 Beoordeling van het eerste middel

2.1. Het middel klaagt dat de bewezenverklaring wat betreft het (voorwaardelijk) opzet ontoereikend is gemotiveerd.
2.2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat: "hij op 14 maart 2010 te Amsterdam aan Jelle Pieter Hoekstra opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een snijwond in het gezicht met blijvend litteken in het gezicht, heeft toegebracht door deze Jelle Pieter Hoekstra opzettelijk met een glas in het gezicht te slaan."
2.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
1. Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL 1302 201006 van 15 maart 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren Douwe Draaijer en Tineke van Hulten. Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 14 maart 2010 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van Jelle Pieter Hoekstra: Ik wil aangifte doen van zware mishandeling. Op 14 maart 2010 bevond ik mij in Cooldown café te Amsterdam. Toen ik terugkwam van het toilet zei mijn vrouw tegen mij dat een jongen haar steeds knietjes gaf aan de zijkant van haar been. Ik ben toen naar de jongen toegelopen en zei tegen hem: "Hou even op met dat irritante gedoe en laat ons oudjes gewoon met rust". Ik hoorde dat hij zei: "Weet je wel wie ik ben". Ik zei toen tegen de jongen: "Dat boeit mij niet en nu even lekker opzouten". Toen ik dat zei heb ik de jongen met mijn vlakke hand boven op zijn borst weggeduwd. Ik zag dat de jongen op dat moment in zijn rechter hand een glas vasthield. Het volgende moment dat ik me kan herinneren is dat ik bij de bar stond. Ik voelde dat mijn linkerwang heel erg warm werd. Ik voelde toen aan mijn wang, zag dat mijn linker arm helemaal onder het bloed zat en besefte dat ik hevig bloedde. Ik ben vervolgens door de ambulance meegenomen naar het OLVG en daar is mijn wang gehecht met meer dan 46 hechtingen. De dokter heeft mij verteld dat de wond zeker zichtbaar
blijft. Ik ben getekend voor mijn leven.
2. Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer 20100649 van 14 maart 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar Douwe Draaijer.

.....read more
Access: 
Public
Strafrecht 1 - RUG - Oefententamen 2014/2015 (2)

Strafrecht 1 - RUG - Oefententamen 2014/2015 (2)


Vragen

Vraag 1

Marleen Deftig irriteert zich in de cabriolet tijdens een autotocht naar het prachtige dorpje Staphorst ernstig aan het gedrag van een viertal jongeren van het platteland. De jongeren gooien met stenen naar medereizigers. Marleen vind dit belachelijk en spreekt de jongeren op hun gedrag aan. Eén van de jongens antwoord in het plat Gronings: 'wacht moar, we pakk’n je wel’. Hierna wordt Marleen nog een aantal keren bedreigd door de jongeren. Eén van de jongens komt wel erg dicht in de buurt van Marleen tijdens een bedreiging, waarna Marleen met haar vuist op het oog van de jongen slaat. Marleen wordt veroordeeld voor mishandeling, terwijl zij meent dat er sprake is geweest van noodweer. Zij krijgt twee weken gevangenisstraf opgelegd.

Motiveer in uw antwoord of hier sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijk handeling van Marleen?

Vraag 2

Na bijgekomen te zijn van de kwajongens wil Marleen weer richting huis rijden. Tot haar grote verbazing verneemt zij dat één van haar banden leeg begint te lopen. Marleen haar huis is nog een paar enkele meters verderop en het lijkt haar het beste om rechtstreeks door te rijden, omdat zij dan niet langs de weg staat en dan thuis de ANWB wel belt. Echter met haar hoofd er niet helemaal bij, nadert Marleen een druk kruispunt, het stoplicht staat op rood en een aantal voetgangers steken over. Marleen besluit om door te rijden, waarna een vrouw die redelijk op leeftijd is, mevrouw Zwientjes, onder de wielen van de cabriolet terecht komt. Zij is op slag dood. Marleen wordt veroordeeld wegens dood door schuld conform artikel 307 Sr. Marleen voert ter zitting het volgende aan: ‘Het is verschrikkelijk dat dit dodelijke ongeluk heeft plaatsgevonden, echter leek mij het verstandigst om zo snel mogelijk naar huis te rijden."

Geef gemotiveerd aan tot welke uitspraak de rechter zal komen.

Culpa moet worden bewezen bij het beantwoorden van deze vraag. Het bewijs van culpa komt aan de orde bij de eerste vraag van artikel 350 Sv, namelijk de aanmerkelijke mate van onvoorzichtigheid. Alle voorwaarden moeten worden besproken.

Vraag 3

Cornelis en Niels, allebei tweeëntwintig jaar, hebben nog een eitje te pellen met Piet. Cornelis en Niels besluiten Piet maar eens bij zijn huis op te zoeken. Als Piet vervolgens opendoet, bedenkt Niels zich geen moment en slaat hij Piet met een harde knal op zijn gezicht tegen de muur. Daarna schopt Niels hem overal, tegen zijn hoofd, buik en benen. Zodra Niels is uitgeraasd ligt Piet bewusteloos op de grond. Vervolgens voelt Cornelis of Piet nog leeft en roept Cornelis: ‘Gek, je hebt hem doodgeschopt!’.

Na het incident wordt Niels wegens doodslag vervolgd. Het volgende wordt door Niels verklaard ter zitting: ‘Eigenlijk kan ik niet zoveel vertellen over wat er gebeurd is, aangezien ik mij het

.....read more
Access: 
Public
Strafrecht 1 - RUG - Oefententamen 2014/2015 (3)

Strafrecht 1 - RUG - Oefententamen 2014/2015 (3)


Vragen

Casus I

Lees onderstaand fragment van een vonnis.

Uitspraak
Rechtbank Utrecht
Vonnis van de meevoudige kamer

In de zaak van
De officier van justitie bij het arrondissementsparket Midden-Nederland
tegen
[verdachte] geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], wonende te [woonplaats]
raadsman: E. van Soest, advocaat te Utrecht

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 27 februari 2015.

1. De inhoud van de tenlastelegging

Aan de verdachte is, na een door de rechtbank toegewezen vordering wijziging tenlasteleggen, tenlastegelegd dat:

Primair
hij op of omstreeks 10 maart 2014 te Utrecht, gemeente Utrecht, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, merk Mini Cooper), zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend vanaf de door hem, verdachte bereden rijstrook van die weg naar links heeft gestuurd en/of naar links is gegaan en/of in strijd met het gestelde in artikel 76 van het Reglement verkeersregels en verkeersteken 1990 een doorgetrokken streep, die zich niet langs de rand van de rijbaan-verharding bevond, heeft overschreven waardoor of waarbij de bestuurder van een ander motorrijtuig (motorfiets) ten val is gekomen en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (genaam [slachtoffer]) werd gedood (art. 6 WVW);

Althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling leidt:

Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs

De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld:

Op 10 maart 2014 reed verdachte als bestuurder van een personenauto, een Mini Cooper, op de Maliebaan te Utrecht, komende uit de richting van de A27. Verdachte reed in de richting van de Nachtegaalstraat. Vanaf de richting van de Nachtegaalstraat reed de bestuurder een blauwe Volvo op de Maliebaan te Utrecht. Achter de blauwe Volvo reed een motor, deze motor werd bestuurd door [slachtoffer]. Verdachte reed op de linkerrijstrook van de Maliebaan (zijnde de rijstrook voor het tegemoetkomende verkeerd) en kwam daarbij in botsing met de hem tegemoetkomende Volvo. Na deze botsing reed verdachte naar links, richting de vangrail. Daarbij kwam de verdachte in botsing met de motorrijder en gleed de motor onderuit. De bestuurder van de motor is dusdanig ernstig gewond geraakt door deze aanrijding, dat hij aan de gevolgen hiervan is overleden.

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van het primair ten laste gelegde. Er is sprake van aanmerkelijke onvoorzichtigheid en onoplettendheid, nu verdachte op de verkeerde weghelft terecht is gekomen en daarmee al niet voldaan heeft aan zijn zorgplicht

.....read more
Access: 
Public
Strafrecht 1 - RUG - Oefententamen 2013/2014

Strafrecht 1 - RUG - Oefententamen 2013/2014


Vragen

Casus 1

Woningcooroporatie C beheert een aantal appartementsgebouwen in Den Haag, waaronder het appartementsgebouw aan de Poelenstraat 1 t/m 79. In een brief van 25 augustus 2014 laat de woningcoorporatie Simon weten dat hem voor de periode van een jaar, te weten van 26 augustus 2014 tot 27 augustus 2015, de toegang tot het appartementsgebouw Poelenstraat 1 t/m 79 wordt ontzegd (appartementsverbod). Simon is sinds de ontvangst van deze brief op de hoogte van het verbod. Naar aanleiding van Simons aanwezigheid in het appartementencomplex op 1 september 2014, wordt hij vervolgd ter zake van lokaalvredebreuk (art. 138 Sr). Uit de dagvaarding blijkt dat hij op 24 november 2014 voor de kantonrechter van de rechtbank Den Haag moet verschijnen. De tenlastelegging luidt:

‘dat hij op of omstreeks 1 september 2014 in de Poelenstraat te Den Haag is binnengedrongen in het appartementencomplex Poelenstraat 81 t/m 159 dat in gebruik is bij woningcoorporatie C althans bij een ander of anderen dan bij verdachte (art. 138 Sr).’

Vraag 1

Tot welke einduitspraak zal de de rechter komen? Motiveer hierbij uw antwoord.

Vervolg casus 1

Op 4 april 2015 loopt Simon langs het appartementencomplex de Poelenstraat 1 t/m 79. Op de open galerij van de derde verdieping ziet hij een oude man uitglijden en op de grond vallen. Na de val blijft de man bewegingloos liggen. Simon bedenkt zich geen moment en vliegt het appartementencomplex in. Bij de man aangekomen, blijkt dat de man moeite heeft met ademen. Simon legt de meneer in een stabiele zijligging. Met deze handeling redt Simon zijn leven. Door de val was de man in shock geraakt en dreigde hij te stikken in zijn tong. Met de reddingsactie overtrad Simon echter ook weer het appartementsverbod. Een ijverige Haagse officier van justitie besluit Simon daarvoor te vervolgen. De tenlastelegging is op de juiste wijze toegesneden op art. 138 Sr.

Voor het versturen van de dagvaarding ontdekt de officier van justitie dat er nog meer dossiers in de kast liggen over Simon. Uit die dossiers blijkt dat Simon ervan verdacht wordt ook op 15 oktober 2014, 24 december 2014, 3 januari 2015 en 15 februari 2015 aanwezig te zijn geweest in het appartementencomplex de Poelenstraat 1 t/m 79 te Den Haag. Hij besluit deze feiten ad informandum toe te voegen. Bij het uitbrengen van de dagvaarding wordt op de dagvaarding vermeld dat deze feiten ter terechtzitting ter sprake zullen worden gebracht.

Tijdens de terechtzitting stelt de officier van justitie dat wat hem betreft de ad informandum gevoegde feiten na afloop van deze zaak niet meer afzonderlijk vervolgd zullen worden.

Simon verklaart op de zitting dat hij op 4 april 2015 niet zonder reden in het flatgebouw was. ‘Ik was op 4 april in de buurt van het appartementencomplex. Toen ik omhoog keek, zag ik

.....read more
Access: 
Public
Strafrecht 1 - RUG - Oefententamen 2013/2014 (2)

Strafrecht 1 - RUG - Oefententamen 2013/2014 (2)


Vragen

Casus I

Beeldt u zich in dat u een in Amsterdam woonachtige technicus bent, een goedwillende hacker om precies te zijn. Op 7 april 2015 heeft u uit betrouwbare bron vernomen dat een groep kwaadwillende hackers op het punt staat een grote DDOS-aanval uit te voeren op het beveiligde computernetwerk van het Ministerie van Veiligheid en Justitie (bij een DDOS-aanval worden in korte tijd zodanig veel gegevens verstuurd aan een computer of een netwerk dat het betreffende systeem wordt platgelegd). U weet dat de hackers onderling communiceren met behulp van een zelfgemaakt e-mailprogramma en dat de aanval zal beginnen zodra de hackers een e-mail met het startsein ontvangen van hun leider John de Bever.

Omdat uw bron meldt dat het startsein elk moment kan worden gegeven, besluit u snel een tegenaanval in te zetten. U maakt gebruik van een door u opgezet computernetwerk om een zogenoemde e-mailbom te versturen aan John de Bever. Een e-mailbom zorgt voor zo veel opstopping in het e-mailprogramma van de ontvanger, dat het programma tijdelijk onbruikbaar wordt. Voor de zekerheid voegt u een virus toe aan de e-mailbom, waardoor het gehele besturingssysteem van Johns computer tijdelijk onbruikbaar zal worden. Even later hoort u van uw bron dat uw actie succes heeft gehad. Zoals u al verwachtte, is door de met virus geladen e-mailbom het complete besturingssysteem van John de Bever besmet geraakt en gecrasht. John heeft de aanval noodgedwongen moeten uitstellen.

Tot uw verbazing ontvangt u enkele weken later een dagvaarding. Het blijkt dat John de Bever het Openbaar Ministerie heeft voorzien van bewijs dat u hem de schadelijke e-mailbom heeft gestuurd en dat hij aansluitend aangifte heeft gedaan. Omdat u het Openbaar Ministerie niet kunt overtuigen van het eerzame motief voor uw daad, komt het tot een strafzaak voor de (bevoegde) politierechter. U wordt verweten dat u:

‘op of omstreeks 7 april 2015, te Amsterdam, althans in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk het gebruik van een geautomatiseerd werk, te weten de computer van John de Bever, heeft belemmerd door daaraan gegevens, bestaande uit een (virus bevattende) e-mailbom, toe te zenden (art. 138b Sr).’

Ter zitting vertelt u aan de politierechter dat u inderdaad de e-mailbom heeft gestuurd. U geeft aan dat u wist dat de e-mailbom onder de gegeven omstandigheden vernietigend zou zijn voor de werking van het ontvangende computersysteem en dat u de e-mailbom juist daarom verstuurde. U wilde op deze manier zelf de aanval op het Ministerie van Veiligheid en Justitie voorkomen, omdat er geen tijd meer was om de politie in te schakelen. Ten slotte benadrukt u dat de aanval, die ieder moment kon plaatsvinden en tot grote materiële schade aan talloze computers zou hebben geleid, ook daadwerkelijk door de e-mailbom is voorkomen.

Uw raadsman voert daarna de volgende verweren:

  1. ‘Onder
.....read more
Access: 
Public
Strafrecht 1 - RUG - Oefententamen 2010/2011

Strafrecht 1 - RUG - Oefententamen 2010/2011


Vragen

Casus 1

Mollie krijgt tot haar grote verbazing een dagvaarding uitgereikt om te verschijnen op de zitting van de politierechter in Utrecht op 3 januari 2011. Ten laste is gelegd dat
zij: ‘Op of omstreeks 14 april 2010 op de Grote Markt te Utrecht, heeft mishandeld een persoon, te weten Reyn, door hem met een glas in het gezicht te slaan, waardoor voornoemd slachtoffer letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden (art. 300 lid 1 Sr).’

Ter zitting wordt duidelijk wat er zich die avond allemaal heeft afgespeeld. Op 14 april 2009 was Mollie met haar twee vriendinnen aan het stappen in de binnenstad van Utrecht. Het was erg druk in het café waar ze met enkele andere vriendinnen hadden afgesproken, want het was donderdagavond, studentenavond. Tegen een uur of één komt er een jongen, Reyn, naar haar toe. Hij vraagt haar of ze iets wil drinken. Mollie bedankt beleefd, maar hij laat zich niet afschepen. Hoewel ze hem meerdere keren duidelijk te kennen geeft dat ze niet van zijn opdringerigheid is gediend, houdt hij vol. Hij geeft het pas op als ze zich hoogst geïrriteerd tot de barkeeper wendt met het verzoek Reyn uit de zaak te laten zetten. Reyn kiest weliswaar eieren voor zijn geld, maar reageert nog snel even zijn frustraties af op een meisje dat het tafereel geamuseerd heeft gadegeslagen, en hem met een nauwelijks verholen grijns uitlacht. Hij geeft het meisje een flinke duw, zodat ze van haar kruk valt, en gaat er vervolgens als een haas vandoor. Maar Mollie, die nog steeds behoorlijk geïrriteerd is over zijn toenaderingspogingen, bedenkt zich geen moment en slaat Reyn in het voorbijgaan met het glas dat ze in haar handen heeft, in zijn gezicht.

Mollie stelt op de zitting het volgende: ‘Het is toch ondenkbaar dat ik veroordeeld zou worden wordt voor mishandeling? Ik verdedigde immers dat andere meisje, want hij had haar geslagen. Ik beroep mij op noodweer. En mocht dat verweer niet slagen, dan doe ik een beroep op noodweerexces.’

Vraag 1

Heeft het beroep op noodweer dan wel noodweerexces kans van slagen? Bespreek alle voorwaarden voor een geslaagd beroep op noodweer(exces).

Casus 2

Selden is lid van de actiegroep ‘Boogschutters Hoodie 2001’. Deze actiegroep stelt zich ten doel het geld van de allerrijksten op een onorthodoxe wijze ‘in te zamelen’ en te verdelen onder de armen. Op een zaterdagochtend rijdt Selden door Utrecht op weg naar een groot landhuis dat hij al enige tijd op het oog heeft. Hij weet dat de eigenaren al aardig op leeftijd zijn en zo te zien zijn ze ook behoorlijk rijk. Selden heeft van te voren al een plan gemaakt om hen een aanzienlijke som geld afhandig te maken. Selden belt aan en een oude mevrouw doet open. Hij stelt

.....read more
Access: 
Public
Strafrecht 1 - RUG - Oefententamen 2009/2010

Strafrecht 1 - RUG - Oefententamen 2009/2010


Vragen

Casus I

Judith is uitbater van het bruine café ‘De Fles’ aan het Zuiderdiep 12 te Den Haag. Op vrijdag 7 oktober 2009 krijgt zij onverwachts bezoek van Carl en Wouter, beiden buitengewoon opsporingsambtenaar van de Voedsel en Waren Autoriteit Regio Noord. Ze komen controleren of Judith aan de verplichting voldoet om in haar café maatregelen te treffen als bedoeld in artikel 10 lid 1 van de Tabakswet, te weten: in de voor het publiek toegankelijke delen van het café een rookverbod in te stellen, aan te duiden en te handhaven. Dit blijkt niet het geval te zijn. Enkele stamgasten lurken gretig aan hun sigaar. Bovendien staat verspreid over de kroeg een aantal met peuken gevulde asbakken. Overtreding van art. 10 Tabakswet levert een economisch delict op dat (indien niet wordt gekozen voor een bestuurlijke afdoening) wordt bedreigd met maximaal een half jaar hechtenis en maximaal 18.500 Euro boete. Daarnaast kan een bijkomende straf worden opgelegd, te weten: stillegging van de onderneming voor ten hoogste een jaar. Buitengewoon opsporingsambtenaar Wouter neemt het woord en spreekt Judith vermanend toe. Hij tracht zijn betoog kracht bij te zetten met enkele ferme handgebaren. Op dat moment gaat de telefoon. Als Judith zich omdraait om de telefoon op te nemen, raakt Wouter hem met zijn hand vol in het gezicht, waarbij hij de bril van Judith kapot slaat. Judith, hevig geschrokken door het feit dat Wouter haar dure design-bril van haar neus heeft geslagen, grijpt Wouter direct, als in een reflex, bij zijn armen en geeft hem een zodanig ferme duw dat Wouter een gekneusde schouder en enkele fikse blauwe plekken oploopt en daardoor hevige pijn ondervindt.

Wouter meent dat de overtreding van de tabakswet niet mag worden afgedaan met een bestuurlijke boete, maar strafrechtelijk dient te worden aangepakt, omdat Judith al diverse keren is gewaarschuwd. Hij legt de zaak dan ook voor aan de Officier van Justitie. Tevens doet hij aangifte van mishandeling. De Officier van Justitie besluit Judith te vervolgen wegens mishandeling en overtreding van de Tabakswet. U kunt ervan uitgaan dat beide zaken door de gewone – niet-economische – strafrechter worden berecht.

In de cumulatieve tenlastelegging wordt Judith het volgende ten laste gelegd:

Feit 1

Dat zij op of omstreeks 7 oktober 2009 aan het Zuiderdiep, in de gemeente Den Haag, opzettelijk mishandelend een ambtenaar, te weten Wouter, zijnde een buitengewoon
opsporingsambtenaar van de Voedsel en Waren Autoriteit, Regio Noord, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, pijn en/of letsel heeft toegebracht, te weten een gekneusde schouder en enkele blauwe plekken waardoor deze Wouter hevige pijn ondervond, doordat zij deze Wouter bij de (boven)armen heeft beetgepakt en/of hem (daarbij) achterover heeft geduwd (art. 300 lid 1 jo art. 304 lid 2 Sr);

Feit 2

Dat zij op of

.....read more
Access: 
Public
Strafrecht 1 - RUG - Extra oefententamen

Strafrecht 1 - RUG - Extra oefententamen


Vragen

Vraag 1

Giesbert A. wordt vervolgd voor mishandeling art. 300 lid 1 Sr. De rechter acht Giesbert A. niet toerekeningsvatbaar. De rechter heeft een aantal beslissingsmogelijkheden, welke zijn dit?

Vraag 2

Stel dat de rechter uit vraag 1 besluit om tot ontslag van alle rechtsvervolging over te gaan en hij daarnaast een extra maatregel wil opleggen, is dit volgens de wet toegestaan?

Vraag 3

Aan verdachte Jan K. wordt tenlastegelegd dat hij in de nacht van 1 januari 2015 in de Schilderwijk aan een passant, Simon T., een aantal klappen heeft uitgedeeld, als gevolg waarvan Simon T. met zwaar lichamelijk letsel naar het ziekenhuis werd afgevoerd. Primair legt de Officier van Justitie aan Jan K. art. 300 lid 2 Sr ten laste en subsidiair art. 300 lid 1 Sr. De advocaat van Jan K. verweert zich door tijdens de zitting te zeggen dat er geen sprake kan zijn van het primaire tenlastegelegde feit, aangezien Jan K. geen opzet op het zwaar lichamelijke letsel van Simon T. had. De rechter vraagt zich af of de advocaat van Jan A. gelijk heeft, wat denkt u?

Vraag 4

Yourie C. is met wat vrienden op stap in de binnenstad van Groningen. De drank wordt er goed ingegoten en al snel is Yourie C. zo dronken dat hij geen idee heeft van wat er om hem heen gebeurd. Nietsvermoedend wil Bernard S. Yourie C. passeren in een drukke kroeg en tikt hem op zijn heup met zijn hand om zo achter hem langs te wippen, waarbij Bernard S. hem zachtjes naar voren duwt. Door de duw verliest Yourie C. zijn evenwicht en komt ten val. Vol woede staat Yourie C. op en kijkt met kwade ogen in de richting van Bernard S. en geeft hem vervolgens een enorme knal tegen zijn hoofd. Door deze mep verliest Bernard S. zijn bewustzijn en wordt met zwaar lichamelijk letsel per ambulance afgevoerd naar het ziekenhuis. De volgende ochtend, zodra Yourie C. nuchter wordt, en hoort wat er is gebeurd, toont hij berouw in is hij erg teleurgesteld in zichzelf. Nochtans besluit de Officier van Justitie om over te gaan tot een vervolging en legt Yourie C. mishandeling met zwaar lichamelijk letsel ten laste. Yourie C. overlegt samen met zijn raadsman dat een beroep zal worden gedaan op ontoerekeningsvatbaarheid, art. 39 Sr. Yourie C. zal volgens zijn raadsman dan ontslagen worden van alle rechtsvervolging, omdat ten tijde van de mishandeling sprake was van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens die hem niet kan worden toegerekend.

Zal het beroep op ontoerekeningsvatbaarheid conform art. 39 Sr kans van slagen hebben?

Vraag 5

Al een geruime tijd zit Maaike in financiële problemen en zij besluit daar radicaal verandering in te brengen. Haar huis is voor een veel hogere waarde dan de werkelijke waarde

.....read more
Access: 
Public
Strafrecht 1 - RUG - Extra oefenvragen

Strafrecht 1 - RUG - Extra oefenvragen


Vragen

Vraag 1

Wat wordt bedoeld met het zogenaamde vervolgingsmonopolie van het Openbaar Ministerie?

Vraag 2

Geef een definitie van het opportuniteitsbeginsel van het Openbaar Ministerie.

Vraag 3

Welk onderscheid in sepots kan gemaakt worden? En wat houden deze sepots in?

Vraag 4

Wanneer vangt het rechtsgeding officieel aan?

Vraag 5

Wanneer eindigt het rechtsding normaal gesproken?

Vraag 6

Welke materiële einduitspraken kan een rechter doen?

Vraag 7

Noem de functies van de tenlastelegging.

Vraag 8

Het vonnis van de rechter heeft ook een tweetal functies. Welke?

Vraag 9

Wanneer is er sprake van een art. 358 lid 3 Sv verweer?

Vraag 10

In welke gevallen kan niet volstaan worden met een standaard motivering en is extra strafmotivering vereist?

Vraag 11

Er wordt onderscheid gemaakt tussen krenkingsdelicten en gevaarzettingsdelicten. In deze laatste delicten kan ook weer onderscheid gemaakt worden tussen abstracte en concrete delicten. Wat wordt met deze termen bedoeld?

Vraag 12

Verwoord de functionele/relatieve theorie.

Vraag 13

Wat was Rossi’s visie op de functie van straffen?

Vraag 14

Wat was de opvatting van de Nieuwe Richting over het doel van strafrecht?

Vraag 15

Geef een definitie van het nulla poena-beginsel.

Vraag 16

Welke vier normen liggen besloten in het nulla poena-beginsel?

Vraag 17

Wat wordt bedoeld met het lex certa-beginsel/Bestimmtheitsgebot?

Vraag 18

Van welke interpretatiemethoden kan de rechter gebruik maken en wat houden de verschillende methoden in?

Vraag 19

Waar in het Europees recht is het rechtszekerheidsbeginsel vastgelegd?

Vraag 20

Noem de functies van de dagvaarding.

Vraag 21

Wat moet in ieder geval genoemd worden in de dagvaarding?

Vraag 22

Wat dient de rechter te beslissen als de dagvaarding niet voldoet aan de hiervoor genoemde eisen?

Vraag 23

Wat zijn bestanddelen en elementen?

Vraag 24

Wat is de betekenis van wederrechtelijkheid als bestanddeel?

Vraag 25

Welke drie strafrechttheorieën kunnen worden onderscheiden?

Vraag 26

Welke rechtvaardigingsgronden kent ons systeem? En wat neemt een rechtvaardigingsgrond weg?

Vraag 27

Welke schulduitsluitingsgronden kent ons systeem? En wat neemt een schulduitsluitingsgrond weg?

Vraag 28

Bij welke materiële vraag komen de strafuitsluitingsgronden aan de orde?

Vraag 29

Wanneer is sprake van putatieve overmacht?

Vraag 30

Wat wordt bedoeld met de dubbele causaliteit ingeval van noodweer-exces?

Vraag 31

Leg uit wat wordt bedoeld met extensief noodweer-exces.

Vraag 32

Leg uit wat wordt bedoeld met intensief noodweer-exces.

Vraag 33

Welke vormen van opzet zijn te onderscheiden?

Vraag 34

Wat houdt bewuste schuld in?

Vraag 35

Wat houdt onbewuste schuld in?

Vraag 36

De Hoge Raad hanteert in gevallen van een ontkennende verklaring van de verdachte wel eens de Ronde Klip-formule. Wat houdt deze formule in?

Vraag 37

Kunnen bestanddelen als ‘oogmerk’ en ‘wetende dat’ via de voorwaardelijke opzet-constructie bewezen worden?

Vraag 38

Wat is de rechtsregel uit het Vrees-arrest?

Vraag 39

Wat houdt het grondslagbeginsel in?

Vraag 40

Waartoe leidt

.....read more
Access: 
Public
Strafrecht 1: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - RUG

Strafrecht 1: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - RUG

  • In deze bundel worden o.a. samenvattingen, oefententamens en collegeaantekeningen gedeeld voor het vak Strafrecht 1 voor de opleiding Rechtsgeleerdheid, jaar 1, aan de Rijksuniversiteit Groningen.
  • Voor een compleet overzicht van de op JoHo WorldSupporter aangeboden samenvattingen & studiehulp en de beschikbare artikel- en arrestsamenvattingen maak je gebruik van de zoekfunctie
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Check more of this topic?
How to use more summaries?


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
  3. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  4. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Search tool : 'quick & dirty'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

Field of study

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
1860
Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Promotions
special isis de wereld in

Waag jij binnenkort de sprong naar het buitenland? Verzeker jezelf van een goede ervaring met de JoHo Special ISIS verzekering