Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>

Begrippenlijst van Handboek psychodiagnostiek voor de hulpverlening aan kinderen en adolescenten van Tak e.a.

Hoofdstuk 1

Theoretische achtergronden van klinische diagnostiek

Psychodiagnostiek

Gericht op het verwerven en verwerken van informatie met het oog op het oplossen van problemen.

Assessment

Het vaststellen en meten van onderscheidende kenmerken van de (situatie van de) hulpvrager.

Screening

Het brede, maar vrij oppervlakkige verkennen van de problematiek. Eerste analyse van de hulpvraag.

Classificatie

Unieke, individuele kenmerken binnen een algemeen bekend ziektebeeld onderbrengen.

Diagnose

Screening, assessment en classificatie worden tot een klinisch beeld geïntegreerd waarmee de problematiek begrepen kan worden en waarmee advies gegeven kan worden.

Regulatieve cyclus (Van Strien)

1) Probleemherkenning

2) Probleemdefiniëring

3) Bedenken en afwegen van handelingsmogelijkheden

4) Plan maken

5) Het plan uitvoeren, inclusief monitoring

6) De effecten van de uitvoering van het plan evalueren

Empirische cyclus (De Groot)

1) Observatie: gegevens verzamelen en groeperen.

2) Inductie: op basis van waarnemingen hypothesen formuleren.

3) Deductie: uit deze hypothesen toetsbare voorspelling afleiden.

4) Toetsing: nieuwe gegevens verzamelen om na te gaan of voorspellingen uitkomen.

5) Evaluatie: de uitkomsten van het onderzoek aan de hypothesen verbinden.

Evidence-based assessment

Mogelijke verklaringen worden onderbouwd met wetenschappelijke verklaringen.

Evidence-based practice

Bewezen effectieve aanpak; wetenschappelijk onderzoek heeft laten zien dat een bepaalde aanpak bij een bepaalde groep hulpvragers meer effect heeft gehad dan een andere aanpak of helemaal geen hulpverlening.

Traditie van de psychiatrie

Hierin is de diagnostiek gericht op het onderkennen van psychopathologie en stoornissen. Afkomstig uit de geneeskunde.

Differentiële psychologie

De psychologische test is belangrijk. Men heeft interesse in het vaststellen van (intra-) individuele veranderingen in gedrag in samenhang met de leeftijd.

Traditie van de (ortho)pedagogiek

De wetenschap van het beschrijven, verklaren en veranderen van de stagnerende opvoedings- of leersituatie van kinderen en jeugdigen.

Psychodynamisch model

Richt zich op de intrapsychische ontwikkeling, die vorm krijgt in het conflict tussen het streven van het individu en de ontwikkelingstaken die vanuit de buitenwereld op hem of haar af komen.

Gedragstherapeutisch model

Gaat ervan uit dat probleemgedrag bestaat doordat het wordt bekrachtigd, door de omgeving of door de persoon zelf.

Normaal als afwezigheid van stoornissen

Normaal is wanneer bepaalde toestandsbeelden niet constateerbaar zijn. Stoornissen zijn aanwezig wanneer het problematische gedrag kenmerken laat zien die een herkenbaar patroon vormen en passen bij een bepaalde categorie uit een klinisch classificatiesysteem.

Normaal als statistisch gegeven

Gedrag dat de meerderheid van de populatie voorkomt wordt als normaal gezien en gedrag dat bij de minderheid voorkomt wordt als abnormaal of afwijkend gezien.

Normaal als ideale of gewenste toestand

Men heeft bepaalde idealen met betrekking tot gezonden psychische ontwikkeling, die meestal hun oorsprong hebben in maatschappelijke, culturele opvattingen of therapeutische ideeën.

Normaal als succesvolle adaptatie

Geslaagde adaptatie betekent een ontwikkeling die zo verloopt dat men flexibel en effectief om kan gaan met diverse mogelijkheden en moeilijkheden die zich voordoen. In de praktijk zijn er de volgende criteria: men moet bevredigende interpersoonlijke relaties aan kunnen gaan en in een werksituatie productief bezig kunnen zijn.

Kwantitatieve criteria voor normaal gedrag

1) Leeftijd of ontwikkelingsniveau

2) Verloop van het ontwikkelingsproces

3) Sekse van de persoon

4) Relatie met actuele omstandigheden

5) Relatie met sociaal-culturele omstandigheden

Kwalitatieve criteria voor normaal gedrag

1) De aanwezigheid van lijden

2) Belemmeringen in het adaptief functioneren

3) De aanwezigheid van klinische syndromen

Hoofdstuk 3

Het gebruik van onderzoeksmiddelen

Bredebandonderzoek

Onderzoek doen met behulp van instrumenten die gericht zijn op een aantal uiteenlopende aspecten van het functioneren.

Smallebandonderzoek

Gericht onderzoek waarmee verdere informatie over een beperkt probleem wordt verworven.

Norm-referenced tests (genormeerde tests)

Deze tests maken een vergelijking mogelijk tussen de persoon die onderzocht is en een bepaalde groep (normgroep). Door middel van tabellen wordt de uitslag van een individuele afname vergeleken met die van een grote groep, vaak leeftijdsgenoten van dezelfde sekse. Vb.: intelligentietest.

Genormeerde gedragsvragenlijst

Een combinatie van een checklist en een genormeerd screeningsinstrument. Hiermee kan genormeerde informatie worden verkregen zonder direct in een gestandaardiseerde situatie te testen.

Criterion-referenced tests (criteriumtoetsen)

Test de mate waarin een kind bepaalde kennis of bepaalde vaardigheden bezit. Er wordt gekeken naar het gewenste gedrag van dít kind in déze situatie. Is geschikt om individuele vooruitgang met betrekking tot bepaalde vaardigheden te meten. Daarom kan het gebruikt worden als evaluatie van een interventie.

Communication-referenced

Primair gericht op het individueel beleven en functioneren van de hulpvrager. Het gaat om het beschrijven van typerend gedrag van iemand zonder te vergelijken met van tevoren vastgestelde gedragscriteria of met een normgroep. Er is geen sprake van een expliciet uitgesproken of vastgesteld criterium, maar er is wel een impliciet verwachtingspatroon. Vb.: projectieve tests.

Natuurlijke situatie

Wanneer de onderzoeker zo weinig mogelijk structurerende invloed uitoefent op een situatie waarin hij de proefpersoon observeert.

Gestandaardiseerde observatie

De onderzoeker lokt bepaalde reacties uit bij de proefpersoon, door hem of haar in een situatie te brengen die van tevoren vrij precies is vastgelegd (zoals bij een testafname).

 

Hoofdstuk 8

Individueel testonderzoek bij kinderen

Testvoorwaarden

Gedragsaspecten die een voorwaarde zijn voor een valide testafname, zoals: verdroeg de proefpersoon de situatie, vormden de opdrachten een uitdaging, kon hij zich concentreren, durfde hij te antwoorden?

Testafname

Een gedragsobservatie van een (proef)persoon in een experimentele situatie die in bepaalde mate gesystematiseerd, geobjectiveerd en gestandaardiseerd is.

Domeinen die onderzocht kunnen worden met een individueel testonderzoek:

Het (psycho)motorisch en neuro(psycho)logisch functioneren, het cognitief functioneren en taalvaardigheid, het sociaal-emotionele functioneren en de aanwezigheid van symptomen van psychopathologie.

Bayles scales of infant development (BSID-II-NL)

Doet gericht onderzoek naar het ontwikkelingsniveau van heel jonge kinderen van 1 tot 42 maanden. Er zijn drie schalen: een Mentale schaal, een Motorische Schaal en een Gedragsobservatieschaal. Volgens de COTAN is alleen de criteriumvaliditeit onvoldoende.

Snijders-Oomen Niet-verbale intelligentietest, gereviseerd (SON-R)

Genormeerd voor kinderen van 5,5 tot 17 jaar. De afname duurt ongeveer 80 minuten. Bedoeld als een algemeen toepasbare intelligentietest voor kinderen, men probeert een zo breed mogelijk spectrum van cognitieve functies te onderzoeken. De volgende dimensies worden onderscheiden: abstract redeneren, ruimtelijke inzicht, concreet redeneren en perceptuele vaardigheden.

Raven tests

Er zijn drie versies: de Standard Progressive Matrices (SPM), de Coloured Progessive Matrices (CPM) en de Advanced Progressive Matrices (APM). Alleen de CPM is Nederlands genormeerd.

Raven CPM

Bestemd voor kinderen van 4 tot 10 jaar. Sluit aan bij de intelligentieopvatting van Spearman. Het kind moet relaties ontdekken tussen figuratieve elementen en regels op grond waarvan deze elementen qua vorm, plaats en aantal veranderen. De test doet een beroep op inductief redeneren.

Kaufman Assessment Battery for Children (K-ABC)

Bestemd voor kinderen van 2,5 tot 12 jaar. Bij oudere kinderen duurt de test ongeveer 2 uur. Twee uitgangspunten: het onderscheid tussen sequentiële en simultane informatieverwerking en het onderscheid tussen fluid en crystallized intelligentie. Het doel is het analyseren van het kind in termen van zwakke en sterke kanten m.b.t. verschillende vormen van informatieverwerking.

Groningse Ontwikkelingsschaal (GOS)

Nederlandse bewerking van de K-ABC. Bestemd voor kinderen van 2,6 tot 4,6 jaar en bestaat uit alle testonderdelen voor jonge kinderen uit de K-ABC. Daarnaast zijn er 2 motorische taken toegevoegd: motorische vaardigheden en figuren natekenen.

Revisie van de Amsterdamse Kinder Intelligentie Test (RAKIT)

Genormeerd van kinderen van 4,2 tot 11,2 jaar. De afnameduur is twee à tweeënhalf uur. Is bedoeld voor het vaststellen van een algemeen intelligentieniveau. Ook kan onderzoek mee gedaan worden naar de opbouw van intelligentie. Gebaseerd op de intelligentieopvatting van Thurstone.

Nederlandse Intelligentietest voor Onderwijsniveau (NIO)

Is ontwikkeld voor ondersteuning van de keuze van onderwijstrajecten in het voortgezet onderwijs. Bedoeld voor groep 8 van de basisschool, de hoogste groep van het speciaal basisonderwijs en de eerste leerjaren van het voortgezet onderwijs. Refereert naar het hiërarchisch model van Carroll.

Behavior Rating Inventory of Executive Functions-NL (BRIEF-NL)

De meetpretentie is executief functioneren. Bedoeld voor kinderen van 6-18 jaar, kan ook door ouders en leerkracht ingevuld worden. Er zijn 2 indexen: Gedragsregulatie en Metacognitie en daarnaast 2 validiteitsschalen: Inconsistentie en Negativiteit. Is bij de COTAN in behandeling.

Behavioral Assessment of the desexecutive Syndrome for Children (BADS-C-NL)

Een gestandaardiseerde testbatterij voor kinderen van 8 tot 16 jaar, met 5 subtesten: Watertest, Speelkaartentest, Sleutel-zoektest, Zes-delentest en Dierentuin-plattegrondtest. Meetpretentie: verschillende executieve functies. Er is geen COTAN beoordeling en de test heeft Engelse normen.

STROOP Kleur Woord Test

De meetpretentie is selectieve aandacht en cognitieve flexibiliteit. De test kan gebruikt worden vanaf 8 jaar. De COTAN is negatief over de criteriumvaliditeit.

Test of Everyday Attention (TEA-Ch)

Bedoeld voor kinderen 6 tot 16 jaar. De meetpretentie is volgehouden aandacht, selectieve aandacht en aandachtscontrole/switching. De COTAN beoordeelt de normen, de betrouwbaarheid, de begripsvaliditeit en de criteriumvaliditeit als onvoldoende.

Bourdon-Vos Test voor Kinderen (BVT-K)

Bedoeld voor kinderen van 6 tot 17 jaar. De meetpretentie is continue selectieve aandacht/concentratie. Er wordt gekeken naar hoe snel en nauwkeurig een kind kan waarnemen. Volgens de COTAN zijn de normen onvoldoende (verouderd) en de criteriumvaliditeit is onvoldoende (geen onderzoek).

Amsterdamse Neuropsychologische Taken (ANT)

Geschikt voor kinderen vanaf 4 jaar. Opgebouwd uit 32 taken over executieve functies, informatieverwerking etc. Er is geen COTAN beoordeling.

ToM test-R

Bedoeld voor kinderen van 4 tot 12 jaar. Gekeken wordt in welke mate kinderen zich kunnen verplaatsen in het perspectief van een ander. Is een revisie van de TOM-test. Kan gebruikt worden als ondersteuning op bij ASS-diagnostiek en behandeling. De COTAN is negatief over de handleiding, de normen, de betrouwbaarheid, de begripsvaliditeit en de criteriumvaliditeit (naar deze laatste 2 aspecten is te weinig onderzoek gedaan).

Sociale Interpretatie Test (SIT)

Een individueel onderzoek naar het vermogen om sociale situaties samenhangend waar te nemen en te interpreteren. De test kan gebruikt worden vanaf groep 3 en is genormeerd tot 16 jaar.

Nederlandse Intelligentietest voor Onderwijsniveau (NIO)

Zie hoofdstuk 12.

Family Relations Test (FRT)

Geschikt voor gericht onderzoek naar hoe het kind zijn gezin beleeft en waarneemt. Bedoeld voor kinderen 4 tot en met 11 jaar. Het kind moet kaartjes met bepaalde boodschappen (zoals: Met deze speel ik graag) in doosjes te stoppen bij poppen die hij/zij zelf uitgekozen heeft. De COTAN is negatief over de normen, de betrouwbaarheid, de begripsvaliditeit en de criteriumvaliditeit.

Competentie Belevingsschaal voor Kinderen (CBSK)

De meetpretentie is competentiebeleving, een globaal gevoel van eigenwaarde. De zes subschalen zijn: sociale acceptatie, schoolvaardigheden, fysieke verschijning, sportieve vaardigheden, gedragshouding en gevoel van eigenwaarde. Bedoeld voor kinderen van 8 tot en met 12 jaar. De COTAN beoordeelt alleen de criteriumvaliditeit als onvoldoende (geen onderzoek).

Prestatiemotivatietest voor Kinderen (PMT-K)

Kan worden gebruikt bij kinderen van 10 tot 16 jaar, voor onderzoek naar de prestatiemotivatie. Daarnaast wordt positieve en negatieve faalangst gemeten en de neiging om sociaal wenselijk te antwoorden. De COTAN is alleen negatief over de criteriumvaliditeit.

Vragenlijst voor Angst bij Kinderen (VAK)

Er wordt gekeken naar de aard van de stimuli die een angstreactie oproepen. Er wordt onderscheid gemaakt in: angst voor falen en kritiek, het onbekende, kleine verwondingen of dieren, gevaar en dood of de medische situatie. Daarnaast is er een totaalscore en een prevalentiescore. De COTAN beoordeelt alleen de criteriumvaliditeit als onvoldoende.

Junior Nederlandse Persoonlijkheidsvragenlijst (NPV-J-2)

De meetpretentie is de persoonlijkheidsaspecten: sociale inadequatie, inadequatie, recalcitrantie, volhardendheid en dominantie. Genormeerd voor kinderen van 9 tot 15 jaar. De COTAN is geheel positief.

Situatie Specifieke Angst Test (SSAT)

Bedoeld voor kinderen van 11-16 jaar. De meetpretentie is evaluatieangst en vermijdingsgedrag in taaksituaties tijdens de les. De 5 subschalen zijn: Angst voor het niet kunnen, Evaluatieve Gevoelens, Begeleidingsverschijnselen van Angst (Angst), Persoonlijke Verantwoordelijkheid en Vermijdingstendens (Vermijding). De COTAN is positief.

Zin Aanvul Test (ZAT)

Projectieve test. Er is en vorm voor kinderen van 5-12 jaar met 35 items en een vorm voor oudere kinderen met 70 items. Gericht op beleving van verschillende milieus, zelfbeeld en toekomstbeeld. Het kind heeft de vrije hand om zinnetjes af te maken. Er zijn geen normen, er is wel een variant met vaste scoringsprotocollen. Men gaat bij de interpretatie om zoek naar bepaalde thema’s.

Zinnenaanvullijst Curium (ZALC)

Norm-referenced test voor gericht onderzoek naar sociaal-emotionele ontwikkeling. De test is gericht op ego-ontwikkeling, er wordt gekeken naar in welk ego-stadium iemand zit. Er zijn 6 versies: voor 8-12 jaar, voor 13-18 jaar, voor 19-25 jaar, met voor iedere leeftijdsgroep een versie voor mannen en vrouwen. De COTAN beoordeelt de normen en de criteriumvaliditeit als onvoldoende.

Columbus

Projectieve techniek voor kinderen van 5 tot 18 jaar. Is gericht op ontwikkelingstaken van kinderen op verschillende leeftijd, kijkt daarbij veel naar relaties met leeftijdsgenoten. Het kind mag vrijuit spreken over een plaat. De psychometrische kwaliteit is slecht.

Thematic Apperception Task (TAT)

31 platen waarbij het kind een verhaal moet verzinnen, over de personen, de situatie, wat er aan vooraf ging en hoe het afloopt. De meeste platen gaan over interpersoonlijke relaties. Normatieve toetsing is niet mogelijk.

Ouder-kind Interactie Vragenlijst-Revised (OKIV-R)

Geschikt voor kinderen van 8 tot 18 jaar en hun ouders. Kijkt naar concreet gedrag, affect en opvattingen tussen een ouder en een kind. De 2 dimensies zijn: Conflicthantering en Acceptatie. De COTAN beoordeelt de normen, de begripsvaliditeit en de criteriumvaliditeit als onvoldoende.

Nijmeegse Ouderlijke Stress Index (NOSI)

De meetpretentie is de stressbeleving in de opvoeding van een kind en de beleving van het kind. Bedoeld voor ouders. De COTAN is negatief over de normen, ze zijn niet representatief en verouderd.

 

Hoofdstuk 9

Achtergronden en gebruik van vragenlijsten voor het vaststellen van emotionele- en gedragsproblemen bij kinderen

Items

Uitspraken over probleemgedrag. Kunnen de vorm hebben van een enkelvoudige bewering of een meervoudige bewering met 2 polen. Meestal liggen de antwoordmogelijkheden vast. De gedragsbeschrijvingen zijn vaak niet te gedetailleerd en niet te algemeen.

Informanten

Personen die gevraagd worden om een vragenlijst in te vullen. Meestal: ouders, leerkracht of het kind zelf.

Factoren

Bepaalde groepjes items die bij elkaar horen en ook af te grenzen zijn van andere groepjes. Dit wordt vaak onderzocht met behulp van factoranalyse.

Normen

Vragenlijsten zijn over het algemeen genormeerd. Deze normen zijn gebaseerd op de verdeling van scores binnen een normgroep, hierdoor kan de score van een individueel kind vergeleken worden met de scores van kinderen uit de normgroep. Als instrument geen normering heeft, is het niet bruikbaar.

Kwaliteit van normering

1) Representativiteit

2) Normgroep van voldoende omvang: bij het nemen van belangrijke beslissingen, moet de normgroep uit tenminste 300 personen bestaan.

3) Het doel waarvoor de vragenlijst gebruikt wordt, moet overeenkomen met de aard van de normgroep.

Normen gebaseerd op rangorde

Percentielen en decielen.

Standaardnormen

Normen die gebaseerd zijn op het gemiddelde en de spreiding van scores binnen de normgroep. De aanname is dat deze scores normaal verdeeld zijn.

Test-hertestbetrouwbaarheid

Een vragenlijst is betrouwbaarder wanneer er op een later tijdstip opnieuw dezelfde problemen worden gesignaleerd.

Interbeoordelaarsbetrouwbaarheid

Een vragenlijst is betrouwbaarder als andere informanten dezelfde problemen signaleren.

Interne consistentie

De betrouwbaarheid van de test is hoger naarmate de items van een vragenlijst meer hetzelfde concept meten.

Normen betrouwbaarheidscoëfficiënt

1) Belangrijke beslissingen (verwijzing speciaal onderwijs): minimaal 0,80.

2) Minder belangrijke beslissingen (voortgangscontrole): minimaal 0,70.

3) Onderzoek op groepsniveau: minimaal 0,60.

Begripsvaliditeit

Of een vragenlijst het begrip dat men ermee wil meten ook echt meet. Vooral van belang in wetenschappelijk onderzoek.

Criteriumvaliditeit

De mate waarin een score op een vragenlijst het gedrag buiten de testsituatie goed voorspelt. Vooral van belang als een vragenlijst een beslissing moet onderbouwen.

Sensitiviteit

De kans dat de vragenlijst het gegeven aantal kinderen met een stoornis oppikt. Zegt iets over hoe gevoelig een vragenlijst is voor het meten van een bepaalde stoornis in een bepaalde bevolkingsgroep.

Specificiteit

De kans dat de vragenlijst het gegeven aantal kinderen zonder stoornis identificeert. Zegt iets over de mate waarin de vragenlijst kinderen zonder stoornis op kan sporen binnen een bevolkingsgroep.

Prevalentie

Het aantal personen met een stoornis in een bepaalde bevolkingsgroep.

Positieve predictieve waarde

De kans dat een kind met positieve score op een vragenlijst ook echt de stoornis heeft.

Negatieve predictieve waarde

De kans dat een kind met een negatieve score op de vragenlijst ook echt geen stoornis heeft.

Standaardmeetfout (SEM)

De standaarddeviatie van de frequentieverdeling. Hoe kleiner de SEM, hoe dichter de gevonden score bij de ware score ligt. Met de SEM kan een betrouwbaarheidsinterval worden opgesteld. Hoe hoger de betrouwbaarheid, hoe kleiner de SEM en hoe smaller het betrouwbaarheidsinterval.

Standaardschattingsfout

Hierbij wordt het betrouwbaarheidsinterval geschat rondom de ware score. Hoe lager de betrouwbaarheid, hoe meer de schatting van de ware score op zal schuiven naar het gemiddelde. Deze methode leidt tot een smaller betrouwbaarheidsinterval.

 

Hoofdstuk 12

Intelligentieonderzoek

Intelligentie

Enerzijds wordt intelligentie gezien als een globale capaciteit om de wereld om je heen te begrijpen en er mee om te gaan. Anderzijds kunnen er binnen intelligentie verschillende dimensies of cognitieve functies onderscheiden worden (bijv. redeneervermogen of probleemoplossingsvermogen).

Cognitieonderzoek

Hierbij gaat het vooral om algemene cognitieve processen, bijvoorbeeld waarnemen en denken, en om de vraag hoe met de leeftijd deze processen zich ontwikkelen.

Intelligentieonderzoek

Hierbij draaide het om individuele verschillen in intellectuele prestaties, hoe dit gemeten kan worden en wat dit zegt over prestaties in andere of toekomstige situaties. Recent worden deze invalshoeken steeds meer samengevoegd.

G-factor/algemene factor (Spearman)

Volgens Spearman is de prestatie van iemand op een (sub)test het resultaat van zijn of haar algemene vermogen (g) en de voor die test relevante specifieke vermogens.

Intelligentiefactoren van Thurstone

Thurstone ging uit van zeven primaire intelligentiefactoren. De algemene factor is van de tweede orde en geeft de samenhang weer tussen primaire factoren: woordvlotheid, verbaal begrip, waarnemingssnelheid, geheugen, cijferen, ruimtelijk inzicht en logisch redeneren.

Hiërarchisch model van Carroll

Dit model heeft drie niveaus: een algemene factor (g), acht groepsfactoren en onder iedere groepsfactor ligt een groot aantal specifieke factoren. Dit model wordt grotendeels ondersteund, al kunnen er nuanceringen aangebracht worden.

Fluid intelligentie

Bij taken die hier een beroep op doen ligt de nadruk op deductief en inductief redeneren. Het gaat om nieuwe problemen, waarbij nauwelijks teruggevallen kan worden op bestaande kennis of vaardigheden.

Crystallized intelligentie

Bij deze taken speelt ervaring en aangeleerde kennis of vaardigheden juist wel een grote rol.

Wechsler Intelligence Scale for Children (WISC-IIINL)

Intelligentietest voor 6 – tot en met 16-jarigen. De WISC-IIINL bestaat uit 13 subtesten: Onvolledige tekeningen, Informatie, Substitutie, Overeenkomsten, Plaatjes ordenen, Rekenopgaven, Blokpatronen, Woordkennis, Figuur leggen, Begrijpen, Symbolen vergelijken, Cijferreeksen en Doolhoven.

Verbale schaal

De instructie, informatie en respons zijn verbaal. Kennis speelt bij deze schaal een belangrijke rol.

Performale schaal

Alleen de instructie is verbaal. Alle subtesten hebben een tijdslimiet. Er is sprake van enige impliciete feedback, het kind kan zijn of haar antwoord/oplossing verbeteren.

Testscatter

De mate waarin subtestscores van elkaar of van het gemiddelde afwijken.

Scaled-score range

Eenvoudigste maat voor testscatter; het verschil tussen de hoogste en de laagste normscore.

Ipsatieve procedure

Het gemiddelde van de normscores van een kind wordt als criterium genomen waartegen de behaalde normscores op verschillende subtesten worden afgezet.

Indeling van Bannatyne

De subtesten van de WISC-IIINL kunnen in vier factoren of clusters verdeeld worden: begripsfactor, ruimtelijke-analytische factor, concentratie of sequentieerfactor en verworvenkennisfactor.

Verbaal begrip

Factor van de WISC-IIINL; gaat om het inzicht in d.m.v. taal gepresenteerde problemen (betekenis definiëren, kennis verwoorden en verbaal abstract redeneren).

Perceptuele organisatie

Factor van de WISC-IIINL; gaat om handelend probleemoplossen met visueel-ruimtelijk materiaal, werken onder tijdsdruk en motoriek. Externe stimuli moeten met interne representaties gematcht worden.

Verwerkingssnelheid

Visueel associatief geheugen, visuele informatieverwerking en visuele matching.

Flynn-effect

Het verschijnsel dat personen in de loop van de tijd steeds beter gaan presteren op taken van traditionele intelligentietests.

 

Hoofdstuk 18

Diagnostiek van de sociaal-emotionele ontwikkeling

Emotionele ontwikkeling

Hierbij ligt de focus op het individu/het kind. Vaak gerelateerd aan internaliserende problemen.

Sociale ontwikkeling

De ontwikkeling van sociale cognities en sociaal gedrag. Het verschil met emotionele ontwikkeling is dat hier de interactie tussen het kind en zijn omgeving meer van belang is. Externaliserende problemen hebben vaak te maken met sociale ontwikkeling.

Projectief materiaal

Het kind heeft een grote mate van vrijheid tijdens het uitvoeren van de opdracht. Daardoor komen vooral affectieve aspecten op een indirecte manier naar voren.

Psychometrische tests

Met zelfbeoordelingsvragenlijsten en vragenlijsten die de opvoeders over het kind invullen wordt relevante informatie verkregen voor diagnostiek.

Test

Een verzameling van opdrachten of vragen. De bedoeling is om onder gestandaardiseerde omstandigheden bepaalde soorten gedrag op te roepen zodat personen vergeleken kunnen worden.

Sociale cognitie

Hoe het kind denkt over de sociale werkelijkheid, dus over relaties en personen.

Shared attention

Wanneer kinderen hun aandacht beginnen te delen met anderen. Dit betekent dat ze anderen zien als ‘intentionele wezens’.

Social referencing

Wanneer kinderen de emotionele reacties van hun ouders op gebeurtenissen of peilen om te bepalen hoe ze zelf reageren.

Theory of mind

Het inzicht dat mentale toestanden menselijk gedrag verklaren. Kinderen verklaren dan bijvoorbeeld iemands gedrag op basis van zijn gedachten en vormen daarbij een theorie over de inhoud van die gedachten.

Stappen in sociale informatieverwerking

1) Encodering

2) Representatie

3) Emoties

4) Responsgeneratie

5) Emotieregulatie

6) Responsselectie

Model van Kohlberg

Dit model over morele ontwikkeling bouwt voort op de ontwikkeling in fasen van Piaget. Ook de ontwikkeling van het geweten doorloopt verschillende niveaus.

Emotie

Psychische en lichamelijke veranderingen die subjectief worden geregistreerd en die veroorzaakt worden door het meer algemene sociale systeem. Emotie heeft een fysiologische, motivationele, cognitieve, expressieve en gedragsmatige component.

Gehechtheid

Een uitgesproken voorkeur voor specifieke personen, meestal de moeder of de vader. In tijden van stress wordt actief de nabijheid van deze persoon gezocht. Onderzoek: Vreemde Situatie Procedure.

Spelgedrag

De eerste anderhalf jaar laten kinderen vooral solitair en functioneel spel zien. Rond 18 maanden ontstaat verbeeldend spel. Rond het tweede jaar ontstaat het verbeelden van mentale toestanden. Ook is constructief spel te zien. Vanaf 7 jaar kunnen kinderen spelregels aanvaarden.

Social referencing

Kinderen passen hun gedrag aan, aan de emotionele reacties die ze van anderen ontvangen.

False belief-taak

Hierbij gaat het om het onderkennen van mentale toestanden van een verhaalfiguur over een situatie.

Emotional display rules

Kinderen kunnen hun emotionele uitingen aanpassen op basis van verwachtingen van anderen.

Emotieregulatie

Strategieën om de eigen emotionele toestand te identificeren, te begrijpen en in balans te brengen met doelen die nagestreefd worden.

Bron:

  • Deze samenvatting is gebaseerd op collegejaar 2013-2014.

Image

Access: 
Public

Image

Click & Go to more related summaries or chapters

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why would you use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, study notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
    • Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the topics and taxonomy terms
    • The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  3. Check or follow your (study) organizations:
    • by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
    • this option is only available trough partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
    • by following individual users, authors  you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Use the Search tools
    • 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
    • The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Field of study

Follow the author: Vintage Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
8364 2