Oefententamens Bestuursrecht: rechtsbescherming - RUG
- 3650 keer gelezen
Datum uitspraak: 13 mei 2015
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Alblasserdam,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 8 september 2014 in zaak nr. 13/7481 in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [wederpartij] Bouwmarkten B.V. en anderen (hierna: [wederpartij] en anderen)
en
het college.
Bij besluit van 24 april 2013 heeft het college het verzoek van [wederpartij] en anderen om handhavend optreden tegen het gebruik voor verkoopactiviteiten van de gronden op het buitenterrein aan de [locatie] te Alblasserdam afgewezen.
Bij besluit van 16 oktober 2013 heeft het college het door [wederpartij] en anderen daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 24 april 2013 in stand gelaten.
Bij uitspraak van 8 september 2014 heeft de rechtbank het door [wederpartij] en anderen daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 16 oktober 2013 vernietigd en de rechtsgevolgen van dat besluit in stand gelaten. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] en anderen hebben een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 maart 2015, waar het college, vertegenwoordigd door mr. H.J. Breeman, advocaat te Rotterdam, is verschenen.
1. Het college betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat ten tijde van het besluit van 16 oktober 2013 reeds concreet zicht op legalisering bestond. Het betoogt voorts dat de rechtbank bij beantwoording van de vraag of ten tijde van dat besluit concreet zicht op legalisering bestond een onjuist criterium heeft aangelegd en dat het relativiteitsvereiste, anders dan de rechtbank heeft overwogen, in de weg staat aan vernietiging van het besluit van 16 oktober 2013.
2. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (onder meer de uitspraak van 14 januari 2009 in zaak nr. 200803416/1) heeft een bestuursorgaan in de regel geen belang bij de beoordeling van zijn hoger beroep indien de rechtsgevolgen van een vernietigd besluit in stand zijn gelaten. Hetgeen het college heeft aangevoerd, is onvoldoende om wel belang aan te nemen. De bestuursrechter is slechts gehouden tot inhoudelijke beoordeling van een bij hem ingediend beroep indien de indiener daarbij een actueel en reëel belang heeft. Indien dat belang is vervallen, is de bestuursrechter niet geroepen uitspraak te doen. Voorts zijn de overwegingen van de rechtbank niet bindend in toekomstige zaken. Dat het college is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van [wederpartij] en anderen is eveneens onvoldoende om procesbelang aan te nemen.
3. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk.
4. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Alblasserdam tot vergoeding van bij de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [wederpartij] Bouwmarkten B.V. en anderen in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 490,00 (zegge: vierhonderdnegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
III. bepaalt dat van het college van burgemeester en wethouders van Alblasserdam een griffierecht van € 493,00 (zegge: vierhonderddrieënnegentig euro) wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. J. Kramer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, griffier.
w.g. Kramer w.g. Graaff-Haasnoot
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 mei 2015
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de rechtbank en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak in het licht van artikel 8:41a Awb? (5 punten)
Stel, anders dan in de hier gepubliceerde uitspraak stelt wederpartij (Bouwmarkten B.V.) wel hoger beroep in tegen de uitspraak van de rechtbank. Het verzoek om handhavend optreden ten aanzien van de verkoopactiviteiten op de gronden van het buitenterrein van concurrent Bouwmarkt X is volgens wederpartij ten onrechte afgewezen.
In het hoger beroepschrift voert wederpartij voor het eerst aan dat van legalisering van deze verkoopactiviteiten geen sprake kan zijn gelet op de aanwezigheid van de korenwolf. Deze in het wild levende hamster is een beschermde diersoort op grond van de Natuurbeschermingswet 1998. De Afdeling bestuursrechtspraak behandelt deze beroepsgrond in hoger beroep niet inhoudelijk. Leg uit waarom en noem daarbij twee redenen (5 punten)
Stel, Bouwmarkten B.V. ziet in de plaatselijke huis-aan-huiskrant een bericht dat op het bedrijventerrein waar zij gevestigd is een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen is verleend aan nog een andere bouwmarkt. Die concurrentie ziet de Bouwmarkten B.V. niet zitten en zij maakt bezwaar. Na de ontvangstbevestiging hoort Bouwmarkten B.V. echter lange tijd niets van het gemeentebestuur.
De gemeente Alblasserdam werkt aan een betere bereikbaarheid van het bedrijventerrein waarop Bouwmarkten B.V. is gevestigd. Het college van burgemeester en wethouders neemt daartoe een aantal samenhangende verkeersbesluiten, waaronder begrepen de afsluiting van de Overgauwseweg ten zuiden van de Oude Leedeweg nummer 1 voor motorvoertuigen. Bouwmarkten B.V. is daardoor een aantal maanden zeer slecht bereikbaar voor klanten die nu enkel via een omweg van een aantal kilometers het pand kunnen bereiken. Om de misgelopen inkomsten vergoed te krijgen, vordert Bouwmarkten B.V. van de gemeente een bedrag van € 40.000 bij de burgerlijke rechter. Heeft deze vordering bij de burgerlijke rechter kans van slagen? (5 punten)
Op het bedrijventerrein in de gemeente Alblasserdam bevinden zich tien monumentale bomen. In verband met de verbetering van de bereikbaarheid van het bedrijventerrein neemt het college van burgemeester en wethouders het besluit om deze bomen te kappen. De stichting Bomenridders springt in de bres als bomen onnodig het veld moeten ruimen. De stichting stelt dat de bomen niet gekapt mogen worden vanwege het monumentale karakter ervan. Dat aspect heeft het college onvoldoende meegewogen in de belangenafweging. Ook is niet onderzocht of er wellicht minder bomen gekapt kunnen worden in plaats van deze kaalslag. Nadat het bezwaar tegen het kapbesluit ongegrond is verklaard, stelt de stichting beroep in bij de rechtbank en dient daarbij ook een verzoek om voorlopige voorziening in. De voorzieningenrechter verklaart bij uitspraak van 21 mei 2015 (op diezelfde dag verzonden aan partijen) het beroep ongegrond (artikel 8:86 Awb) en wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
De stichting Bomenridders is het niet eens met de uitspraak van de voorzieningenrechter en schakelt uw hulp in. Stel namens de stichting Bomenridders een aan de juiste instantie gericht stuk op dat aan alle eisen voldoet en dateer dit stuk op de laatste dag van de termijn. (5 punten)
Artikel 8:41 a Awb geeft de bestuursrechter de opdracht om een geschil finaal te beslechten. Dat is het geval als met de uitspraak duidelijk is welk besluit voor de toekomst heeft te gelden.(1 pt). Rechtbank beslecht geschil finaal. Vernietiging met in stand lating van de rechtsgevolgen. Rechtsgevolgen besluit op bezwaar 16 oktober 2013 blijven in stand. 8:72 lid 3 onder a Awb. (2 pt). De Afdeling beslecht het geschil ook finaal. Niet-ontvankelijk (8:70 onder b). Oordeel rechter heeft tot gevolg dat bo geen nieuw besluit meer hoeft te nemen. (2 pt)(Damen2, Hoofdstuk 6)
De Afdeling hanteert de retrospectieve benadering (1 pt). Dit houdt in dat de ABRvS kijkt of de rechter in eerste aanleg juist heeft gehandeld bij zijn uitspraak en in het (voor)onderzoek (1 pt). Nieuwe gronden die niet al zijn aangevoerd kunnen in beginsel dus niet leiden tot het oordeel dat de uitspraak van de rechtbank moet worden gecorrigeerd (0,5 pt). Voor zover de grond wel wordt toegelaten: relativiteitsvereiste, artikel 8:69a Awb (1 pt). De bescherming van de hamstersoort strekt niet tot bescherming van de concurrentiebelangen van Bouwmarkt (1,5 pt). (Damen2, Hoofdstuk 6)
Dat ligt eraan. Als het verkeersbesluit is vernietigd en sprake is van een onrechtmatig besluit, dan wel. Zie art. 8:89 lid 2 Awb. (1 pt) Hier is bij een verzoek tot 25.000 tevens de ABRvS bevoegd, echter het bedrag van 40.000 gaat daar boven uit. Dus igv een onrechtmatig besluit naar de burgerlijke rechter. (1,5 pt). In geval van nadeelcompensatie wegens een rechtmatig verkeersbesluit is een procedure bij de burgerlijke rechter volstrekt kansloos: daar staat uitsluitend de bestuursrechtelijke weg open, van art. 4:126 Awb e.v. met daarna bezwaar en beroep (1,5 pt). Zie het arrest Asha / Amersfoort. (1 pt) (Damen2, Hoofdstuk 9)
De uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechter waarbij toepassing is gegeven en het beroep gegrond is verklaard is een uitspraak in de bodemprocedure (de beroepsprocedure) (zie art. 8:86 lid 1 Awb). Tegen die uitspraak kan hoger beroep (art. 8:104 lid 1 sub b) (1/2 pt) worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (1 pt) (art. 8:105 lid 1 Awb, juncto Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak; geen andere hogerberoepsrechter bevoegd). NB Er staat geen hoger beroep open tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter voor zover daarbij het verzoek vv ex art. 8:81 Awb is afgewezen (zie art. 8:104 lid 2 sub e). (Aftrek: ½ pt). Termijn voor hoger beroep: 6 wk (zie art. 6:7 juncto art. 6:24 (afdeling 6.2 is van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep)). Laatste dag van de termijn: 2 augustus 2015 (zie art. 6:8 > de termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt: bekendmaking op donderdag 21 mei, termijn begint op vrijdag 22 mei en eindigt (dus) op een donderdag, t.w. 2 augustus. (1 pt). Eisen aan het hoger beroepschrift: zie art. 6:5 lid en lid 2. Gronden: ½ pt, namen en adressen e.d.: ½ pt, overleggen bestreden besluit van B&W en eventueel machtiging: ½ pt (8:24). Petitum: vernietiging uitspraak voorzieningenrechter ex art. 8:86, vernietiging bob, proceskostenveroordeling (1 pt).
(Damen2, Hoofdstuk 8)
Martijn Huizinga heeft bij het college van B&W van Heerlen op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 een aanvraag ingediend voor het rolstoeltoegankelijk maken van zijn nieuwe benedenwoning. In het kader van de beoordeling van de aanvraag zijn ambtenaren van de gemeente Heerlen, zonder daarvoor om toestemming te vragen, de woning binnengegaan. De Wmo-aanvraag is vervolgens afgewezen. Martijn acht die afwijzing onrechtmatig en vindt dat hij € 15.000,- schade heeft geleden: psychische schade vanwege het ongewenste bezoek en materiële schade vanwege een tijdelijk verblijf in een vakantiepark omdat de woning niet rolstoeltoegankelijk is.
Geef aan via welke verschillende procedurele wegen Martijn Huizinga kan bereiken dat hij zijn schade volledig vergoed krijgt en vermeld daarbij de verschillende relevante procedurele stappen die hij moet zetten.
Stelling: als de voorzieningenrechter kortsluit, vervalt de noodzaak een voorlopige voorziening te treffen. Bespreek of, en zo ja, in hoeverre deze stelling juist dan wel onjuist is.
Lena Klevakina ontvangt op 26 mei 2018 – de brief is afgestempeld op 21 mei 2018 – de beslissing op het door haar gemaakte bezwaar tegen het besluit van 15 januari 2018, waarin het UWV heeft te kennen gegeven dat per 1 augustus 2018 geen recht meer bestaat op een uitkering ingevolgde de Ziektewet. Tot wanneer kan Lena Klevakina uiterlijk beroep instellen bij de rechtbank?
Stel dat in het besluit van 15 januari 2018 een onjuiste rechtsmiddelenclausule is opgenomen. Bespreek op welke wijze met een bezwaarschrift dat hierdoor te laat is ingediend, zal worden omgegaan.
Het college van B&W van Leeuwarden heeft op 22 maart 2018 aan tuincentrum Greenlife een ontheffing verleend van het in artikel 2 Winkeltijdenwet neergelegde verbod om op zondag voor publiek een winkel geopend te hebben. Tuincentrum Greenlife mag voortaan iedere laatste zondag van de maand van 13:00-17:00 uur geopend zijn. Deze zondagsopenstelling is tegen het zere been van het concurrerende tuincentrum World of Plants. Het door tuincentrum World of Plants gemaakte bezwaar leidt echter niet tot herroeping van de verleende ontheffing.
Leg uit bij welke bestuursrechter beroep en/of hoger beroep kan worden ingesteld.
De voorzitter van de landelijke stichting Tegen Verruiming Zondagopenstelling, Lieke Huiberts, heeft op 15 januari 2018 een informatiebijeenkomst van de Leeuwarder gemeenteraad bijgewoond waar onder meer het verzoek om zondagsopenstelling van tuincentrum Greenlife op de agenda stond. De heer Lopez, wethouder economie & ruimtelijke ontwikkeling van Leeuwarden, heeft tijdens deze informele bijeenkomst mondeling toegelicht dat hij verwacht dat een meerderheid van het college positief tegenover verzoek van het tuincentrum staat. Op 1 februari 2018 belt Lieke Huiberts met wethouder Lopez om te informeren naar de status van het verzoek van tuincentrum Greenlife Ze krijgt te horen: ‘een zondagsopenstelling van tuincentrum Greenlife kan een impuls geven aan het aantal toeristen dat Leeuwarden op zondag bezoekt’. De stichting Tegen Verruiming Zondagopenstelling geeft naar aanleiding.....read more
De vereniging Rinsen heeft bezwaar gemaakt tegen een door het college van B&W van Kronen verleende omgevingsvergunning voor de kap van vijf essen ten behoeve van het realiseren van een mestbassin. Uit de uitnodiging voor de hoorzitting blijkt dat het horen zal plaatsvinden door de heer Goossens, voorzitter en als ambtenaar werkzaam bij de aangrenzende gemeente Poldermeer, mevrouw Bergen, lid van de vereniging Rinsma en de heer Prins, gepensioneerd jurist algemene zaken van de gemeente Kronen.
Binnen welke termijn moet het college van B&W een beslissing op het bezwaarschrift van de vereniging Rinsen nemen? (3 punten)
Het bezwaar van de vereniging Rinsen is ongegrond verklaard. De rechtbank verklaart het daarop ingestelde beroep van de vereniging gegrond en vernietigt het bestreden besluit op bezwaar. Kan de rechtbank het college van B&W van Neerijnen veroordelen tot vergoeding van de kosten die de vereniging Rinsen in de bezwaarprocedure heeft gemaakt? (2 punten)
De bestuursrechter beschikt over verschillende bevoegdheden waarmee hij een geschil finaal kan (proberen) te beslechten bij de constatering dat het bestreden besluit onrechtmatig is. Bespreek voor de drie onderstaande situaties welke van de bevoegdheden ter finale beslechting van het geschil tussen partijen het meest voor de hand ligt om door de bestuursrechter te worden toegepast. (5 punten)
De Autoriteit Consument en Markt (ACM) heeft aan Built bouwsystemen b.v een boete opgelegd van € 305.000,- wegens overtreding van artikel 6 Mededingingswet. Het door Built gemaakte bezwaar is door de ACM niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank Rotterdam heeft het door Built ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Leg aan de hand van de relevante Awb-bepalingen uit waarom de rechtbank Rotterdam bevoegd is te oordelen over het beroep. (3 punten)
Leg aan de hand van de relevante Awb-bepalingen uit bij welke bestuursrechter hoger beroep kan worden ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam. (2 punten)
De heer Barends ontvangt in het voorjaar van 2015 twee beschikkingen: een van het UWV in het kader van een arbeidsongeschiktheidsuitkering en een van het college van B&W van Leeuwarden in het kader van een aanvraag om een gehandicaptenparkeerplaats. Tegen beide beschikkingen maakt hij zonder succes bezwaar, waarna hij tegen beide beslissingen op zijn bezwaar beroep instelt. Beide beroepen worden ongegrond verklaard. Hij gaat vervolgens tegen beide uitspraken in hoger beroep: tegen de ene uitspraak bij de Centrale Raad van Beroep (CRvB), tegen de andere uitspraak.....read more
Stelling: De invoering van artikel 8:69a Awb en de huidige formulering van artikel 6:22 Awb passen goed binnen een bestuursprocesrecht dat is gericht op individuele rechtsbescherming? Leg uit of, en zo ja, in hoeverre deze stelling juist, dan wel onjuist is.
Energieproducent EWR wil een grote energiecentrale oprichten aan de rand van een beschermd natuurgebied. Hiervoor is een vergunning als bedoeld in art. 19d van de Natuurbeschermingswet 1998 vereist. Gedeputeerde Staten (GS) van Gelderland die deze vergunning moeten verstrekken, publiceren een ontwerp-besluit waarin de vergunning wordt verleend. Aan de hand van zienswijzen ingediend door milieuorganisaties en omwonenden, waarin wordt gewezen op de negatieve effecten van de centrale op de beschermde natuur, komen GS hier echter op terug en bij het definitieve besluit wordt de aanvraag van de vergunning afgewezen. EWR legt zich niet neer bij deze afwijzing en wil gaan procederen.
Kan EWR rechtsmiddelen instellen tegen het definitieve besluit nu hij geen zienswijze tegen het ontwerp-besluit heeft ingediend?
Moet EWR eerst bezwaar maken tegen de afwijzing van de vergunning alvorens hij in beroep kan gaan?
Om de bereikbaarheid van de regio Groningen te verbeteren en de verkeersveiligheid te bevorderen, wordt gewerkt aan het aanpassen van de Zuidelijke Ringweg. Een deel van de Zuidelijke Ringweg wordt verdiept aangelegd. Over het verdiepte deel komen 'deksels', waarop een nieuw groen gebied wordt aangelegd: het Zuiderplantsoen. Bij besluit van 29 september 2015 heeft de minister van Infrastructuur en Milieu op grond van de Tracéwet het tracé-besluit “Zuidelijke Ringweg Groningen fase 2” vastgesteld. Het besluit is gepubliceerd in de Staatscourant op vrijdag 2 oktober 2015. Maandag 5 oktober volgt publicatie in het huis-aan-huisblad ‘Groninger Gezinsbode’. Een aantal belanghebbenden stelt beroep in bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Leg uit aan de hand van de relevante Awb-bepalingen waarom de Afdeling bestuursrechtspraak bevoegd is om in beroep van deze zaak kennis te nemen.
Leg uit aan de hand van de relevante Awb-bepalingen wat de laatste dag is waarop tegen het tracé-besluit ”Zuidelijke Ringweg Groningen fase 2” in beroep kan worden gekomen.
De heer Spikkeveen vraagt bij het college van B&W een bijstandsuitkering aan vanaf 1 februari 2016. Omdat de aanvraag te laat is ingediend, wordt de uitkering toegekend per 1 maart 2016. Spikkeveen gaat in bezwaar omdat hij het niet eens is met de ingangsdatum van de bijstandsuitkering. Tijdens de bezwaarfase overlijdt zijn oudtante en ontvangt Spikkeveen een erfenis van 15.000 euro. Spikkeveen biecht dit eerlijk op tijdens de hoorzitting in bezwaar. Het college van B&W beslist op bezwaar dat, gelet op dit spaargeld, de aanvraag om bijstandsuitkering moet worden afgewezen. Spikkeveen stelt in beroep dat het college van B&W buiten de grondslag van het bezwaar is getreden. Hoe beoordeelt u de beslissing op bezwaar in licht van artikel 7:11 lid.....read more
Paddington Berenwinkel wil een berenwinkel openen in de binnenstad van Kampen. Bij besluit van 11 januari 2016 verleent het college van B&W aan Paddington een vergunning op grond van de Monumentenwet voor de verbouw van een monumentaal grachtenpand tot berenwinkel. Winnie Berenwinkel, gevestigd aan de overkant van de gracht, maakt bezwaar. Winnie vreest omzetverlies.
Paddington stelt dat bij de besluitvorming over het verlenen van een monumentenvergunning mogelijk omzetverlies van een concurrerende onderneming geen rol kan spelen en dat Winnie om die reden geen belanghebbende is bij het besluit. Het bezwaar van Winnie moet dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard, aldus Paddington. Wat vindt u van dat standpunt van Paddington? (3 pt.)
Winnie voert in bezwaar aan dat de door B&W verleende vergunning in strijd is met de Monumentenwet. Paddington stelt in reactie daarop dat de regels uit de Monumentenwet niet strekken ter bescherming van het belang van Winnie en dat B&W het argument van Winnie dus niet mogen betrekken bij de heroverweging. Heeft Paddington gelijk? (2 pt.)
Bij besluit van 27 juni 2014 heeft het college van B&W van Gorinchem een omgevingsvergunning met bouwtoestemming, milieutoestemming en kaptoestemming verleend voor de kap van vier oude eiken en de bouw en het in bedrijf nemen van een nieuwe fabriek van Zoetjes. De heer Sadeas maakt bezwaar tegen de vergunning.
Sadeas woont op 100 meter van de locatie waar de vergunning op ziet. Vanuit zijn woning heeft hij zicht op de te kappen bomen en zal hij in de toekomst zicht hebben op de te bouwen fabriek. Hij maakt uitsluitend bezwaar tegen de hoogte van het bouwwerk. Zijn bezwaar wordt ongegrond verklaard. In beroep bij de rechtbank voert hij opnieuw aan dat de te bouwen fabriek de maximale bouwhoogte overschrijdt. Bovendien schrijft hij in het beroepschrift: ‘We weten allemaal dat een suikerfabriek vreselijk stinkt. Slecht voor het milieu, en ik ga daar last van krijgen.’ Wat kan/mag/moet de rechtbank met deze uiting van onvrede bij het beoordelen van het beroep van Sadeas? (5 pt.)
Bij besluit van 8 december 2015 heeft de gemeenteraad van Leeuwarden het bestemmingsplan ‘Esserheem’ vastgesteld. Het plan voorziet in de bouw van 60 woningen. Kaladin, een omwonende met zicht op het te realiseren bouwplan, gaat tegen de vaststelling van het bestemmingsplan in beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS). Hij betoogt onder meer dat de gemeenteraad ten onrechte, want in strijd met art. 3:11 lid 1 Awb, de exploitatieberekening, die ten grondslag ligt aan het plan, niet ter inzage heeft gelegd. Vast staat dat Kaladin nog voordat hij beroep instelde inmiddels over de exploitatieberekening beschikte. Het is echter niet uitgesloten dat er belanghebbenden zijn die het ontwerpbesluit en de ter inzage gelegde stukken hebben geraadpleegd zonder dat ze op de hoogte waren van het bestaan van de exploitatieberekening. De advocaat van.....read more
Datum uitspraak: 13 mei 2015
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Alblasserdam,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 8 september 2014 in zaak nr. 13/7481 in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [wederpartij] Bouwmarkten B.V. en anderen (hierna: [wederpartij] en anderen)
en
het college.
Bij besluit van 24 april 2013 heeft het college het verzoek van [wederpartij] en anderen om handhavend optreden tegen het gebruik voor verkoopactiviteiten van de gronden op het buitenterrein aan de [locatie] te Alblasserdam afgewezen.
Bij besluit van 16 oktober 2013 heeft het college het door [wederpartij] en anderen daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 24 april 2013 in stand gelaten.
Bij uitspraak van 8 september 2014 heeft de rechtbank het door [wederpartij] en anderen daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 16 oktober 2013 vernietigd en de rechtsgevolgen van dat besluit in stand gelaten. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] en anderen hebben een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 maart 2015, waar het college, vertegenwoordigd door mr. H.J. Breeman, advocaat te Rotterdam, is verschenen.
1. Het college betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat ten tijde van het besluit van 16 oktober 2013 reeds concreet zicht op legalisering bestond. Het betoogt voorts dat de rechtbank bij beantwoording van de vraag of ten tijde van dat besluit concreet zicht op legalisering bestond een onjuist criterium heeft aangelegd en dat het relativiteitsvereiste, anders dan de rechtbank heeft overwogen, in de weg staat aan vernietiging van het besluit van 16 oktober 2013.
2. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (onder meer de uitspraak van 14 januari 2009 in zaak nr. 200803416/1) heeft een bestuursorgaan in de regel geen belang bij de beoordeling van zijn hoger beroep indien de rechtsgevolgen van een vernietigd besluit in stand zijn gelaten. Hetgeen het college heeft aangevoerd, is onvoldoende om wel belang aan te nemen. De bestuursrechter is slechts gehouden tot inhoudelijke beoordeling van een bij hem ingediend beroep indien de indiener daarbij een actueel en reëel belang heeft. Indien dat belang is vervallen, is de bestuursrechter niet geroepen uitspraak te doen. Voorts zijn de overwegingen van de rechtbank niet bindend in toekomstige zaken. Dat het college is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van [wederpartij] en anderen is eveneens onvoldoende om procesbelang aan te nemen.
3. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk.
4. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van
.....read moreCentrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 9 mei 2012, 12/164 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
Namens appellant heeft mr. S. de Vries, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 november 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. De Vries. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.A. Boes-Kouwenoord en A.A. de Bie.
1.1. Appellant was sinds 1 januari 1995 als ambtenaar aangesteld bij de gemeente Amsterdam. Ten tijde in geding was hij gedetacheerd bij [naam B.V. 1] [naam B.V. 1]) en werkzaam bij de servicebalie van het parkeerterrein [naam parkeerterrein].
1.2. Bij brief van 20 januari 2011 zijn de medewerkers van parkeergarages en parkeerterreinen van de Dienst Parkeergebouwen, onder wie appellant, op de hoogte gesteld van het verwijderen van twee medewerkers van hun werkplek in een parkeergarage vanwege frauduleuze handelingen. De medewerkers zijn in die brief gewaarschuwd voor de gevolgen van frauduleus handelen, zoals het aannemen van contant geld en het niet in de dagrapporten verklaren van handelingen als het handmatig openen van slagbomen. Er is op gewezen dat frauduleus handelen kan leiden tot einde detachering of tot ontslag, en dat zogenoemde mystery guests zullen worden ingezet, die alle werkplekken langs gaan en rapporteren over houding, communicatie, navolgen van procedures en frauduleuze handelingen.
1.3. Op 17 mei 2011 is de detachering van appellant bij [naam B.V. 1] met onmiddellijke ingang beëindigd wegens een melding van een integriteitsschending door appellant. Bij brief van 15 juni 2011 is aan het Bureau Integriteit van de gemeente Amsterdam (BIA) advies gevraagd over het voornemen appellant disciplinair te straffen met voorwaardelijk ontslag. Appellant wordt verweten dat hij voor een bezoekster van het parkeerterrein [naam parkeerterrein] (die achteraf een mystery guest, werkzaam bij [naam B.V. 2], bleek te zijn) de slagboom handmatig heeft geopend en dat hij daarvoor een bedrag van € 8,- van de bezoekster heeft ontvangen. Dit bedrag heeft appellant niet afgedragen en hij heeft niet gemeld dat dit incident heeft plaatsgevonden. Het BIA heeft, op grond van de ernst van de integriteitsschending en de omstandigheden, geadviseerd om appellant - in afwijking van het voornemen - te straffen met onvoorwaardelijk ontslag.
1.4. In navolging van het advies van het BIA heeft de algemeen directeur van [naam B.V. 1], namens het college, appellant bij besluit van 21 juli 2011 met onmiddellijke ingang de straf van onvoorwaardelijk ontslag opgelegd. Dit besluit is, na gemaakt bezwaar, gehandhaafd bij besluit van 23 december 2011 (bestreden besluit).
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant ongegrond verklaard en diens verzoek om schadevergoeding afgewezen.
3.1. In hoger beroep heeft appellant betoogd, dat de rechtbank ten onrechte niet op alle
.....read moreCentrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 9 mei 2012, 12/164 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
Namens appellant heeft mr. S. de Vries, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 november 2013. Appellant is verschenen,
bijgestaan door mr. De Vries. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.A.
Boes-Kouwenoord en A.A. de Bie.
1.1. Appellant was sinds 1 januari 1995 als ambtenaar aangesteld bij de gemeente Amsterdam. Ten tijde in geding was hij gedetacheerd bij [naam B.V. 1] [naam B.V. 1]) en werkzaam bij de servicebalie van het parkeerterrein [naam parkeerterrein].
1.2. Bij brief van 20 januari 2011 zijn de medewerkers van parkeergarages en parkeerterreinen van de Dienst Parkeergebouwen, onder wie appellant, op de hoogte gesteld van het verwijderen van twee medewerkers van hun werkplek in een parkeergarage vanwege frauduleuze handelingen. De medewerkers zijn in die brief gewaarschuwd voor de gevolgen van frauduleus handelen, zoals het aannemen van contant geld en het niet in de dagrapporten verklaren van handelingen als het handmatig openen van slagbomen. Er is op gewezen dat frauduleus handelen kan leiden tot einde detachering of tot ontslag, en dat zogenoemde mystery guests zullen worden ingezet, die alle werkplekken langs gaan en rapporteren over houding, communicatie, navolgen van procedures en frauduleuze handelingen.
1.3. Op 17 mei 2011 is de detachering van appellant bij [naam B.V. 1] met onmiddellijke ingang beëindigd wegens een melding van een integriteitsschending door appellant. Bij brief van 15 juni 2011 is aan het Bureau Integriteit van de gemeente Amsterdam (BIA) advies gevraagd over het voornemen appellant disciplinair te straffen met voorwaardelijk ontslag. Appellant wordt verweten dat hij voor een bezoekster van het parkeerterrein [naam parkeerterrein] (die achteraf een mystery guest, werkzaam bij [naam B.V. 2], bleek te zijn) de slagboom handmatig heeft geopend en dat hij daarvoor een bedrag van € 8,- van de bezoekster heeft ontvangen. Dit bedrag heeft appellant niet afgedragen en hij heeft niet gemeld dat dit incident heeft plaatsgevonden. Het BIA heeft, op grond van de ernst van de integriteitsschending en de omstandigheden, geadviseerd om appellant - in afwijking van het voornemen - te straffen met onvoorwaardelijk ontslag.
1.4. In navolging van het advies van het BIA heeft de algemeen directeur van [naam B.V. 1], namens het college, appellant bij besluit van 21 juli 2011 met onmiddellijke ingang de straf van onvoorwaardelijk ontslag opgelegd. Dit besluit is, na gemaakt bezwaar, gehandhaafd bij besluit van 23 december 2011 (bestreden besluit).
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant ongegrond verklaard en diens verzoek om schadevergoeding afgewezen.
3.1. In hoger beroep heeft appellant betoogd, dat de rechtbank ten onrechte niet op alle
.....read moreJoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Field of study
Add new contribution