Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>

Image

Europees Recht - Rechten - UL - B2 - Oefententamen 2013 (1)

Meerkeuzevragen

Vraag 1

Welke van de onderstaande stellingen over de prejudiciële procedure is juist?

I: Waar de uitlegging van Europees recht noodzakelijk is voor de oplossing van een geschil moeten alle nationale rechters een prejudiciële vraag stellen aan het Hof van Justitie.

II: Een nationale rechter hoeft geen prejudiciële vraag over de uitlegging van Europees recht te stellen, indien over het antwoord op deze vraag redelijkerwijze geen twijfel kan bestaan.

  1. Stelling I is juist, stelling II is onjuist.

  2. Stelling I is onjuist, stelling II is juist.

  3. Beide stellingen zijn juist.

  4. Beide stellingen zijn onjuist.

Vraag 2

Welke van de onderstaande stellingen over de toepassing van artikel 101 VWEU is onjuist?

  1. Nationale rechterlijke instanties zijn bevoegd om de artikelen 101(1) en 101(2) VWEU toe te passen, maar niet artikel 101(3) VWEU.

  2. Indien de Commissie een procedure start die moet leiden tot de vaststelling van een inbreuk op artikel 101 VWEU zijn nationale mededingingsautoriteiten niet langer bevoegd om zelf artikel 101 VWEU toe te passen.

  3. Een onderneming die partij is bij een kartel kan in aanmerking komen voor immuniteit tegen een boete, indien zij als eerste informatie en bewijsmateriaal verschaft die de Commissie in staat stelt een inbreuk op artikel 101 VWEU vast te stellen.

  4. Een verticale overeenkomst valt onder de groepsvrijstelling in Verordening 330/2010 indien zowel de leverancier als de afnemer marktaandelen bezitten die niet meer bedragen dan 30%.

Vraag 3

Welke van deze voorwaarden is volgens het arrest Brasserie du Pêcheur niet vereist voor een recht op schadevergoeding ingevolge het Unierecht?

  1. De geschonden rechtsregel strekt ertoe rechten toe te kennen aan particulieren.

  2. De schending van het Unierecht is voldoende gekwalificeerd.

  3. Er is een direct causaal verband tussen de schending en de door benadeelde personen geleden schade.

  4. De persoon moet rechtstreeks en individueel geraakt zijn.

Vraag 4

Welke van de volgende stellingen over het vrij verkeer van goederen is juist?

I: In het arrest Cassis de Dijon introduceerde het Hof de ‘rule of reason’, op basis waarvan maatregelen van gelijke werking met onderscheid kunnen worden gerechtvaardigd door dwingende vereisten van algemeen belang.

II: In het arrest Keck heeft het Hof duidelijk gemaakt dat verkoopmodaliteiten buiten de reikwijdte van het verbod in artikel 34 VWEU kunnen vallen.

  1. Stelling I is juist, stelling II is onjuist.

  2. Stelling I is onjuist, stelling II is juist.

  3. Beide stellingen zijn juist.

  4. Beide stellingen zijn onjuist.

Vraag 5

Welke van de onderstaande stellingen betreffende het vrij verkeer van personen is juist:

  1. De kinderen van een Duitser die werk komt zoeken in Nederland hebben direct recht op studiefinanciering.

  2. De familieleden van de Spaanse Carlos, die zelf niet de nationaliteit van een lidstaat hebben, mogen niet meereizen wanneer Carlos een baan in België accepteert.

  3. Een Belg die werk komt zoeken in Nederland moet direct aanspraak kunnen maken op sociale bijstand.

  4. De minderjarige kinderen van een Italiaan die als werknemer naar Nederland komt, hebben direct recht op sociale bijstand.

Vraag 6

Welke van de onderstaande voorwaarden behoort niet tot de Altmark-criteria?

  1. De vergoeding moet kostendekkend zijn, met enkel een redelijke winst.

  2. De dienst mag alleen worden toegewezen aan ondernemingen die fundamenteel gezond zijn.

  3. De onderneming moet daadwerkelijk belast zijn met een dienst van algemeen economisch belang.

  4. De financiële compensatie mag alleen geschieden op basis van vooraf kenbare, objectieve en transparante parameters.

Vraag 7

In Ker-Optika was het verbieden van de verkoop van lenzen via internet:

  1. Een verkoopmodaliteit die niet aan de Keck-eisen voldeed, en ook niet gerechtvaardigd kon worden op basis van de volksgezondheid.

  2. Een verkoopmodaliteit die niet aan de Keck-eisen voldeed, maar wel kon worden gerechtvaardigd onder de Rule of Reason.

  3. Een verkoopmodaliteit in de zin van Keck die daarmee niet onder het verbod van art. 34 VWEU viel.

  4. Een producteis die daardoor niet onder de Keck-exceptie viel, en ook niet gerechtvaardigd kon worden.

Vraag 8

Welke van de onderstaande stellingen over een beroep tot nietigverklaring krachtens artikel 263 VWEU is juist?

I: Natuurlijke en rechtspersonen hebben enkel een beroepsrecht indien zij rechtstreeks en individueel zijn geraakt door een voor beroep vatbare handeling van de Unie.

II: De Europese Centrale Bank heeft enkel een beroepsrecht voor zover het de bescherming van haar prerogatieven betreft.

  1. Stelling I is juist, stelling II is onjuist.

  2. Stelling I is onjuist, stelling II is juist.

  3. Beide stellingen zijn juist.

  4. Beide stellingen zijn onjuist.

Vraag 9

Welke van de onderstaande stellingen over het mededingingsrecht is juist?

I: Het hebben van een machtspositie die de mededinging beperkt en de interstatelijke handel belemmert, is altijd in strijd met artikel 102 VWEU, omdat dit artikel, in tegenstelling tot artikel 101 VWEU, geen rechtvaardigingsgronden kent.

II: Voor een schending van Artikel 101 VWEU is altijd een vorm van coördinatie tussen twee of meer ondernemingen vereist.

  1. Stelling I is juist, stelling II is onjuist.

  2. Stelling I is onjuist, stelling II is juist.

  3. Beide stellingen zijn juist.

  4. Beide stellingen zijn onjuist

Vraag 10

Op welke manier verhoudt Richtlijn 2004/38 zich tot het Unieburgerschap?

  1. Richtlijn 2004/38 geeft een specifieke invulling aan het vrij verkeer van werknemers, en is dus van toepassing op een andere groep dan de Unieburgers.

  2. Richtlijn 2004/38 stelt het Unieburgerschap vast voor iedere inwoner van een lidstaat.

  3. Op grond van Richtlijn 2004/38 kunnen derdelanders het Unieburgerschap verkrijgen na een periode van vijf jaar.

  4. Richtlijn 2004/38 geeft een verdere uitwerking van de reis- en verblijfrechten die aan het Unieburgerschap verbonden zijn.

Vraag 11

Vrachtwagenchauffeur Jan van “Flora B.V.” uit België wordt bij het passeren van de Duitse grens verplicht om zijn tulpenbollen te laten opslaan en in te vriezen voor 80,- euro per uur in een nabije loods. Duitsland is namelijk bang voor de gevaarlijke en beruchte springkever die zich vermoedelijk in de Belgische tulpenbollen bevindt. Als deze springkever geïmporteerd wordt in Duitsland en niet wordt vermoord, zullen vele bloemen van zowel bedrijven als particulieren in rap tempo aangevreten worden. Is de Duitse maatregel geoorloofd onder EUrecht?

  1. De belemmering is niet geoorloofd en in strijd met art. 30 VWEU.

  2. In beginsel is de belemmering niet geoorloofd en in strijd met art. 30 VWEU, maar omdat Duitsland hier tracht haar consumenten en het milieu te beschermen is de maatregel gerechtvaardigd.

  3. De belemmering is wel geoorloofd, omdat in het kader van consumentenbescherming directe discriminatie is toegestaan, mits niet willekeurig.

  4. Volgens de uitspraak van het Hof van Justitie in Keck moet de regel voor elke marktdeelnemer gelden. Dat is hier niet het geval en daarom is de maatregel in strijd met het EU-recht.

Vraag 12

Welke van de onderstaande stellingen over het vrij verkeer van personen is juist?

I: In het arrest McCarthy oordeelde het Hof dat voor een succesvol beroep op richtlijn 2004/38 een grensoverschrijdend element is vereist.

II: In het arrest Zambrano oordeelde het Hof dat voor een succesvol beroep op artikel 20 VWEU een grensoverschrijdend element is vereist.

  1. Stelling I is juist, stelling II is onjuist.

  2. Stelling I is onjuist, stelling II is juist.

  3. Beide stellingen zijn juist.

  4. Beide stellingen zijn onjuist.

Vraag 13

In de zomermaanden juni, juli en augustus wordt in Nederland het meeste ijs verkocht. De grootste speler op de Nederlandse ijsmarkt is al jarenlang ‘Winterbol’ met een marktaandeel van 40%. De belangrijkste concurrenten op de Nederlandse ijsmarkt zijn ‘IJsbol’, ‘IJshoorn’ en ‘Top-IJs’. Zij bezitten marktaandelen van respectievelijk 6, 5 en 3 procent. Alle andere exploitanten van ijssalons in Nederland volgen op gepaste afstand. ‘IJsbol’, ‘IJshoorn’, en ‘Top-IJs’ zijn het zat dat in de zomermaanden ‘Winterbol’ het grootste deel van de ijsmarkt bedient. Ze besluiten daarom om in de zomerperiode de prijzen van hun ijsjes met 20% te verlagen in de hoop hun marktaandelen te vergroten. Welke stelling over de prijsverlaging is juist?

  1. De prijsverlaging is in strijd met artikel 101 VWEU maar kan worden vrijgesteld op basis van de groepsvrijstelling in Verordening 330/2010.

  2. De prijsverlaging is toegestaan onder artikel 101 VWEU aangezien zij de mededinging op de ijsmarkt niet ‘merkbaar’ beperkt in de zin van de ‘De Minimis’ bekendmaking van de Commissie.

  3. De prijsverlaging is in strijd met artikel 101 VWEU, tenzij deze kan worden vrijgesteld op basis van artikel 101(3) VWEU.

  4. De prijsverlaging is in strijd met artikel 102 VWEU aangezien de ondernemingen misbruik maken van hun collectieve machtspositie op de Nederlandse ijsmarkt.

Vraag 14

Sinter is het Nederlandse moederbedrijf van het Belgische Klaas, producent van pepernoten. Sinter beheert 100% van het kapitaal van haar dochter Klaas. Wanneer Sinter hoort dat haar dochter buiten haar weten om prijsafspraken heeft gemaakt met een andere grote Belgische producent van pepernoten, neemt ze meteen contact op met haar advocaat. Wat dient deze advocaat Sinter te adviseren?

  1. Sinter kan nooit verantwoordelijk worden gehouden voor het gedrag van haar dochter.

  2. Sinter kan naar de Europese Commissie stappen om het kartel te verklikken, en om boeteimmuniteit vragen.

  3. Sinter hoeft geen actie te ondernemen, aangezien deze afspraak slechts is gesloten op één productmarkt en niet ook op een geografische markt.

  4. Sinter moet het gedrag van haar dochter melden bij de Europese Commissie, maar kan zelf geen boete krijgen aangezien kartels tussen ondernemingen in hetzelfde land nooit de interstatelijke handel kunnen belemmeren.

Vraag 15

Van Catherine Ashton, de huidige EU Hoge Vertegenwoordiger, wordt ook wel gezegd dat ze ‘twee petten’ draagt. Wat wordt hiermee bedoeld?

  1. Als Britse Eurocommissaris behartigt Ashton zowel het Britse als het Europese belang.

  2. De EU Hoge Vertegenwoordiger moet in het buitenlandbeleid van de EU rekening houden met de wensen van alle lidstaten.

  3. Ashton heeft zowel een functie binnen de Europese Commissie als binnen de Raad van Ministers.

  4. De EU Hoge Vertegenwoordiger zorgt ervoor dat het buitenlandbeleid van de EU zowel is gericht op de wensen van derde landen als op de wensen van de EU zelf.

Vraag 16

Stel, de Emmense voetbalclub FC Emmen verkeert al jaren in zwaar weer. Door tegenvallende voetbalresultaten en teruglopende bezoekersaantallen kampt de voetbalclub al jarenlang met aanzienlijke tekorten op de begroting. Om het betaald voetbal te behouden voor de inwoners van Emmen besluit de gemeente om jaarlijks een bedrag van €195.000 te schenken aan de club. Welke stelling is juist?

  1. De maatregel vormt geen steun in de zin van artikel 107 VWEU, aangezien hij onder de ‘De minimis’ regeling valt.

  2. De maatregel vormt geen steun in de zin van artikel 107 VWEU, aangezien MVV de enige betaald voetbal organisatie is in de gemeente Maastricht en derhalve niet is voldaan aan het selectiviteitsvereiste.

  3. De maatregel vormt geen steun in de zin van artikel 107 VWEU, aangezien de steun niet afkomstig is van de centrale overheid.

  4. De maatregel vormt steun in de zin van artikel 107 VWEU die moet worden aangemeld bij de Commissie.

Vraag 17

De Nederlander Ruud van Distelmooi (38) werkte jarenlang als elektricien in de Verenigde Staten. Door de slechte economische ontwikkelingen in dat land besloot Ruud in 2008 om terug te keren naar Nederland en daar zijn werkzaamheden als elektricien voort te zetten. Ruud mist echter zijn Amerikaanse vrouw Janet (40) en hun twee kinderen Robin (17) en Arjen (22) die nog steeds in Chicago wonen. Ruud wil hen daarom zo snel mogelijk laten overkomen naar Nederland.

Kunnen zijn familieleden een verblijfsrecht ontlenen aan Europees recht?

  1. Zowel Janet, Robin als Arjen hebben als familielid van een Unieburger een verblijfsrecht voor langer dan drie maanden.

  2. Janet en Robin kunnen als familielid van een Unieburger aanspraak maken op een afgeleid verblijfsrecht voor langer dan drie maanden. Arjen echter niet, aangezien hij ouder is dan 21 jaar.

  3. Robin en Arjen kunnen als kinderen van een Unieburger aanspraak maken op een afgeleid verblijfsrecht voor langer dan drie maanden. Janet echter niet, aangezien zij de Amerikaanse nationaliteit bezit.

  4. Janet, Robin en Arjen kunnen geen verblijfsrecht ontlenen aan het Europese recht.

Vraag 18

Lees onderstaande stellingen over staatssteun en geef aan welke juist is:

I: Onrechtmatige steun kan verenigbaar zijn met de interne markt.

II: Onverenigbare steun kan op een juiste wijze zijn aangemeld bij de Europese Commissie.

  1. Stelling I is juist, stelling II is onjuist.

  2. Stelling I is onjuist, stelling II is juist.

  3. Beide stellingen zijn juist.

  4. Beide stellingen zijn onjuist

Vraag 19

In Liga Portugesa toetste het Hof van Justitie onder andere of de Portugese maatregel in geding wel ‘op coherente en systematische wijze’ haar doel nastreefde. Dit criterium:

  1. Is een element bij het toetsen van de noodzakelijkheid van een maatregel.

  2. Is een element bij het toetsen van de geschiktheid van een maatregel.

  3. Is een element bij het toetsen of een maatregel willekeurig discrimineert.

  4. Is een element bij het toetsen of een maatregel in strijd is met een Richtlijn.

Vraag 20

Welke van de onderstaande stellingen over de Economische en Monetaire Unie is juist?

I: Het hoofddoel van de Europese Centrale Bank is het handhaven van prijsstabiliteit.

II: Alle lidstaten van de Europese Unie zijn partij bij het Verdrag inzake Stabiliteit, Coördinatie en Bestuur in de Economische en Monetaire Unie (het VSCB-Verdrag).

  1. Stelling I is juist, Stelling II is onjuist.

  2. Stelling I is onjuist, Stelling II is juist.

  3. Beide stellingen zijn juist.

  4. Beide stellingen zijn onjuist.

Casusvragen

De Grieks-Turkse Platos Aristotolos werkt nu al een aantal jaar als filosoof in Manchester. Hoewel Platos het prima naar zijn zin heeft in het koude Verenigd Koninkrijk, draagt hij zowel zijn beide thuislanden als de EU een zeer warm hart toe. Wanneer hij derhalve in de krant leest dat de Europese Unie de Nobelprijs voor de Vrede heeft ontvangen, twijfelt hij niet en springt hij meteen in zijn auto: op naar Oslo! Na het Kanaal over te zijn gestoken, realiseert Platos zich tot zijn grote schrik dat hij zijn ouzo, een onmisbare Griekse drank voor onderweg, in Manchester is vergeten. Geen probleem, denkt Platos, en hij gaat op zoek naar een supermarkt in Antwerpen. Tot zijn grote ontsteltenis zijn alle supermarkten echter gesloten. De Belgische Winkeltijdenwet bepaalt namelijk dat alle supermarkten op donderdag na 15.00 moeten sluiten. Platos is furieus! ‘Dit kan toch niet?’ In Manchester zijn alle winkels 24/7 open.

Vraag 1

Is deze provisie van de Belgische Winkeltijdenwet in strijd met Europees recht? Motiveer uw antwoord.

Platos laat zich door deze tegenslag niet kisten; hij moet en zal naar Oslo. Terwijl hij, op doorreis naar Noorwegen, Zweden binnenrijdt, merkt hij echter dat zowel zijn benzine als zijn geld op zijn. Platos besluit het eerste het beste snackbar in te lopen om zich aan te bieden als bediende. Het Zweedse wegrestaurant in kwestie weigert Platos echter aan te nemen, aangezien hij niet in het bezit is van het Zweedse ‘bediendediploma’ dat volgens de directeur garantie biedt voor kwaliteit. Platos is woest: hij kan toch zeker wel tafels afruimen? Als filosoof heeft hij nota bene al heel wat in de bediening gewerkt in verschillende lidstaten voor hij zijn baan in Manchester had gevonden.

Vraag 2

Zijn de door de directeur van het Zweedse wegrestaurant gestelde eisen in lijn met Europees recht?

Platos is moedeloos, ‘dit is verschrikkelijk!’ Terwijl hij bij de pakken neer gaat zitten aan een picknicktafel op de snelwegparking, komt daar uit de bossen een vrouw, zo schoon dat zelfs de mooiste dichten van Homerus aan haar betoverende pracht geen recht zouden kunnen doen. De magie is wederzijds: de Azerbeidjaanse Alexandra en Platos besluiten direct te trouwen. Platos wil zijn nieuwe echtgenote zo snel mogelijk mee terug naar Manchester nemen om daar samen een nieuw leven te beginnen. De Britse grensautoriteiten denken daar echter anders over: Alexandra is geen Unieburger en heeft zodoende geen verblijfsrecht in het Verenigd Koninkrijk. Platos huurt meteen een advocaat in die gespecialiseerd is op het gebied van het Europees recht.

Vraag 3

Wat zal deze advocaat volgens u aan Platos moeten adviseren?

Casus II

Na een succesvol verlopen snackoorlog kan Hanno Hal, de CEO van HalBal

NV, tevreden zijn. Door zijn succesvolle campagne ‘lekker een bal van Hal’heeft hij zijn marktaandeel aanzienlijk vergroot. Ook heeft hij net de Utrechtse concurrent‘De Dikke Gehaktbal’ overgenomen, voor wie de snackoorlog te veel was geworden. Als gevolg is 60% van de in Nederland verkochte gehaktballen van Hanno. Daarnaast bestaat de markt nog maar uit twee andere spelers: Patatje Oorlog N.V. en Kroket LLP met beide 20% van de markt voor gehaktballen.

Door de vele investeringen en de overname, heeft Hanno echter wel een groot gat geslagen in zijn financiële reserves, hetgeen absoluut niet geldt voor Patatje Oorlog en Kroket. Zij overwegen beide om in hun productie de nadruk te gaan leggen op andere snacks omdat ook zij inzien dat de gehaktbal enigszins achterhaald is ten opzichte van nieuwere snacks. Zo is de gehakt-del, een combinatie van de gehaktbal en de frikandel erg in opkomst, terwijl Hanno Hal erg achter ligt in de productie van dit product. Daarnaast beseft Hanno ook wel dat je geen raketgeleerde hoeft te zijn om een goede snack te maken, zoals de recente intrede van de kro-bal© en de gehaktschijf© door nieuwe start-ups al duidelijk hebben gemaakt. Uit angst voor deze ontwikkelingen besluit Hanno weer hard de concurrentie aan te gaan.

Om te beginnen zet hij zijn leveranciers voor de keuze: of je neemt alleen maar snacks van Hanno af, of je krijgt niets meer van Hanno. Daarnaast moet hij zijn kapitaalpositie snel versterken. Daarom verhoogt hij de prijzen met 25%, behalve in Zuid-Holland omdat daar het marktaandeel van Patatje Oorlog nog relatief hoog is.

Vraag 1

Is het handelen van HalBal N.V. in strijd met Europees recht? Wat zou u HalBal N.V als advocaat adviseren?

Enkele maanden later overkomt Hanno en zijn concurrenten een ramp: tijdens een zeer goed bekeken uitzending van ‘De Wereld Draait Door’ stikt Jan Mulder –live- bijna in een gehaktbal. De gehaktbal raakt zwaar in diskrediet en de markt zakt volledig in. De Nederlandse overheid besluit meteen te handelen. De gehaktbal is immers een stuk nationaal cultuurgoed dat beschermd moet worden. De premier consumeert herhaaldelijk op TV, en met zichtbaar genoegen, grote hoeveelheden gehaktballen. Daarnaast krijgen alle snackfabrikanten in Nederland een subsidie van EUR. 65.000,- per jaar om onderzoek te doen naar betere en veiligere gehaktballen. Bovendien krijgen alle snackfabrikanten van de publieke omroep voor EUR. 30.000 per jaar reclametijd binnen de zendtijd voor politieke partijen.

De Nederlandse overheid vraagt zich echter af of de Europese Commissie nog problemen zal hebben met een dergelijke reddingsactie. Zij vragen u om uw advies: zal de Europese Commissie deze maatregel, indien deze wordt aangemeld, materieel in overeenstemming met Europees recht achten?

Vraag 2

Adviseer de Nederlandse overheid. Motiveer uw antwoord.

Antwoordindicatie

1 B

2 A

3 D

4 B

5 D

6 B

7 A

8 B

9 B

10 D

11 A

12 A

13 C

14 B

15 C

16 D

17 D

18 C

19 B

20 A .

Casus I

Vraag 1

Bij het oplossen van deze casus dienen studenten achtereenvolgens de volgende stappen te zetten:

  • De grensoverschrijdende dimensie

Studenten dienen allereerst tot de conclusie te komen dat de casus een grensoverschrijdend element bevat en niet volledig intern van aard is. Belgische supermarkten kunnen namelijk hun goederen niet verkopen aan consumenten uit andere EU-lidstaten. Ook kunnen goederen uit andere EU-lidstaten die in Belgische supermarkten worden aangeboden, niet worden verkocht.

  • Geen harmonisatie

Vervolgens dienen studenten op te merken dat er in casu geen sprake is van harmonisatie, of dat harmonisatie in ieder geval niet gegeven is. Bijgevolg moeten de verdragsregels worden toegepast.

  • Herkennen vrijheid in het geding en toepassen verkoopmodaliteit

Studenten dienen vervolgens aan te geven dat het in casu gaat om het vrij verkeer van goederen. Er is sprake van een niet-financiële belemmering, meer in het bijzonder hebben we hier te maken met een verkoopmodaliteit (0,25pt). De maatregel heeft immers betrekking op de vraag ‘waar’ en vooral ‘wanneer’ supermarktgoederen, in het bijzonder ouzo, mogen worden verkocht. (0,25 pt) In het Keck-arrest (0,25 pt) heeft het Hof van Justitie bepaald dat verkoopmodaliteiten niet onder de reikwijdte van artikel 34 VWEU vallen indien deze regels van toepassing zijn op alle marktdeelnemers die op het nationale grondgebied activiteiten ontplooien (0,25 pt) en indien zij zowel rechtens als feitelijk dezelfde invloed hebben op de verhandeling van nationale producten en op die van producten uit andere lidstaten.

Studenten dienen deze twee condities vervolgens toe te passen op de casus:

  • Van toepassing op alle marktdeelnemers die op het nationale grondgebied activiteiten ontplooien:

De Belgische Winkeltijdenwet is van toepassing op alle (zowel Belgische als niet-Belgische) marktdeelnemers (handelaren en consumenten) die op het Belgisch grondgebied supermarktactiviteiten ontplooien.

  • Zowel rechtens als feitelijk dezelfde invloed op de verhandeling van nationale producten en op die van producten uit andere lidstaten:

Het Belgische verbod voor supermarkten om op donderdag na 15.00 geopend te zijn heeft zowel rechtens als feitelijk dezelfde invloed op de verhandeling van nationale producten en op die van producten uit andere lidstaten.

  • Het heeft rechtens dezelfde invloed, aangezien de Belgische Winkeltijdenwet niet discrimineert tussen Belgische en niet Belgische winkels, noch tussen Belgische en niet-Belgische supermarktproducten.

  • Het heeft feitelijk dezelfde invloed, aangezien de verkoop van zowel Belgische als niet-Belgische supermarktproducten (in het bijzonder ouzo) even hard getroffen wordt door de Belgische Winkeltijdenwet. Het is namelijk niet zo dat de verkoop van ouzo in supermarkten “marktdeelnemers uit andere lidstaten een bijzonder doeltreffende modaliteit voor de verkoop van [ouzo] ontzegt en de toegang van laatstgenoemden tot de [Belgische] markt aanzienlijk hindert”, zoals wellicht voor bepaalde categorieën goederen het geval is bij internetverkoop (Ker Optika).

Conclusie

Aangezien aan de twee cumulatieve condities uit het Keck-arrest is voldaan, kan worden geconcludeerd dat er in casu sprake is van een verkoopmodaliteit die buiten de toepassing van artikel 34 VWEU valt en die verenigbaar is met het vrije verkeer van goederen.

Vraag 2

Bij het oplossen van deze casus dienen studenten achtereenvolgens de volgende stappen te zetten:

  • De grensoverschrijdende dimensie

Studenten dienen allereerst tot de conclusie te komen dat de casus een grensoverschrijdend element bevat en niet volledig intern van aard is. De Griekse Platos wil namelijk in een Zweedse snackbar aan de slag.

  • Harmonisatie

Vervolgens dienen studenten op te merken dat er in casu wel sprake is van harmonisatie. Het vrije verkeer van werknemers is namelijk geharmoniseerd door Verordening 492/2011. Studenten kunnen echter ook de verdragsregels inzake het vrij verkeer van personen toepassen, artikel 45 VWEU.

  • Toepassen schema vrij verkeer van werknemers

Vervolgens dienen studenten het schema mbt het vrij verkeer van werknemers toe te passen.

Allereerst dienen studenten te verwijzen naar de definitie van ‘werknemer’ zoals deze is gegeven in het Trojani-arrest (of het –niet voorgeschreven- Lawrie Blum–arrest):
„Werknemer" is eenieder die reële en daadwerkelijke arbeid verricht, met uitsluiting van werkzaamheden van zo geringe omvang dat zij louter marginaal en bijkomstig zijn. Volgens deze rechtspraak is het kenmerk van de arbeidsverhouding, dat iemand gedurende een bepaalde tijd voor een ander en onder diens gezag prestaties verricht tegen beloning.

Studenten dienen bovenstaande criteria op Platos toe te passen en te concluderen dat Platos een werknemer is in de zin van het Unierecht.

Het ‘Zweedse bediendediploma’, dat het wegrestaurant vereist voor Platos om als bediende aan de slag te gaan, is een vorm van indirecte discriminatie en kan worden gekwalificeerd als een maatregel zonder onderscheid. Dit omdat de maatregel in beginsel geen onderscheid lijkt te maken tussen Zweedse en niet-Zweedse Unieburgers: iedereen, ongeacht de nationaliteit, met een Zweeds bediendediploma kan in het wegrestaurant aan de slag. De maatregel is echter indirect discriminerend, aangezien het voor Zweedse staatsburgers in de praktijk veel makkelijker zal zijn om dit Zweedse bediendediploma te halen dan voor niet-Zweedse staatsburgers. Ook verzet het vrije verkeer van werknemers zich ertegen dat vaardigheden worden bewezen door middel van één enkel diploma dat in één enkele lidstaat kan worden behaald (Angonese).

Bovendien heeft het Hof van Justitie in het arrest Vlassopoulou bepaald dat lidstaten:

rekening moeten houden met de diploma's, certificaten en andere titels die [Unieburgers] met het oog op de uitoefening van hetzelfde beroep in een andere lidstaat hebben verworven, door de uit die diploma's blijkende bekwaamheden te vergelijken met de in de nationale regeling verlangde kennis en ervaring.

Wanneer dit vergelijkend onderzoek van de diploma's tot de conclusie leidt, dat de uit het buitenlandse diploma blijkende kennis en bekwaamheden overeenkomen met de in de nationale wettelijke regeling gestelde eisen, moet de lidstaat erkennen, dat dit diploma aan de in de nationale regeling gestelde voorwaarden voldoet.

Enkel wanneer blijkt, dat deze kennis en bekwaamheden slechts gedeeltelijk overeenkomen, mag het gastland van de betrokkene het bewijs verlangen, dat hij de ontbrekende kennis en bekwaamheden heeft verworven.”

Toepassing van het Vlassopoulou-arrest op de casus:

De Zweedse snackbar dient rekening te houden met de door Platos in andere lidstaten reeds verworven bedieningskennis. Uit de casus blijkt dat Platos “al heel wat in de bediening heeft gewerkt in verschillende lidstaten”. Dit wijst erop dat Platos waarschijnlijk over voldoende bedieningskennis beschikt om voor de Zweedse snackbar te werken. De snackbar dient hier rekening mee te houden. Enkel indien er bedieningsvaardigheden zijn waarover Platos nog niet beschikt, kan de snackbar van Platos eisen dat hij de ontbrekende vaardigheden verwerft. Hier is in de casus geen indicatie voor.

De Zweedse maatregel kan tevens niet gerechtvaardigd worden door één van de verdragsgronden van Artikel 45(3) of door de Rule of Reason en is niet proportioneel (niet geschikt en niet noodzakelijk).

Het door de Zweedse snackbar vereiste bedieningsdiploma is derhalve in strijd met het Unierecht, dat elke vorm van discriminatie op grond van nationaliteit tussen werknemers van de lidstaten verbiedt (zie artikel 7(1) van Vo. 492/2011 alsook artikel 45(2) VWEU).

Vraag 3

Platos is, als Grieks staatsburger, een Unieburger (zie artikel 20(1) VWEU en artikel 2(1) van Richtlijn 2004/38). Hij heeft, door te werken in het Verenigd Koninkrijk, gebruik gemaakt van zijn rechten van vrij verkeer. Dit maakt dat Richtlijn 2004/38 op Platos van toepassing is (artikel 1(a) Richtlijn).
Als Unieburger en tevens werknemer heeft Platos zelf een verblijfsrecht voor langer dan drie maanden in het Verenigd Koninkrijk (artikel 7(1)(a) Richtlijn). (Hij woont er volgens de casus al een aantal jaar, hetgeen zelfs kan wijzen op een permanent verblijfsrecht, artikel 16(1) Richtlijn).
De Azerbeidjaanse Alexandra (niet-Unieburger) is ‘familielid’ (‘echtgenote’) van Platos in de zin van Richtlijn 2004/38 (zie artikel 2(2)(a)).

Zij heeft, krachtens artikel 7(1)(a) jo. 7(2) van Richtlijn 2004/38 een afgeleid verblijfsrecht voor langer dan 3 maanden in het Verenigd Koninkrijk.
Het advies van studenten aan Platos dient dan ook te luiden dat hij zijn vrouw Alexandra mee terug naar het Verenigd Koninkrijk kan nemen. Zij heeft daar een afgeleid verblijfsrecht voor langer dan 3 maanden. De stelling van de Britse grensautoriteiten is derhalve onjuist.

Casus II

Vraag 1

Allereerst dient de student aan te geven dat in deze casus draait om het gedrag van één enkele onderneming (art. 101 VWEU is dus niet van toepassing). Vanzelfsprekend dient er dus gekeken te worden naar de voorwaarden van artikel 102 VWEU, aangezien er sprake zou kunnen zijn van misbruik van een machtspositie.

Artikel 102 stelt dat “onverenigbaar met de interne markt en verboden, voorzover handel tussen de lidstaten daardoor ongunstig kan worden beïnvloed, is het, dat een of meer ondernemingen misbruik maken van een machtspositie op de interne markt of op een wezenlijk deel daarvan”. Tevens somt het artikel enkele voorbeelden op van bepaalde vormen van misbruik.

De studenten dienen op basis van het artikel de volgende voorwaarden te bespreken:

  • één of meer ondernemingen

  • een machtspositie

  • Misbruik

  • Beïnvloeding tussenstaatse handel

  • Op de interne markt of een wezenlijk deel daarvan

1. Een of meer ondernemingen;

In casu draait het om één enkele onderneming - te weten HalBal N.V. - aangezien deze onderneming uit angst voor ontwikkelingen zelfstandig maatregelen neemt.

Ten opzichte van het begrip onderneming dient aangetekend te worden dat het moet gaan om een economische eenheid, die een economische activiteit uitoefent. Deze voorwaarden zijn vastgesteld in het Höfner-arrest. In casu is HalBal economisch actief, daar hij snacks verkoopt in (in ieder geval) de verschillende provincies van Nederland.

Ten aanzien van het begrip economische eenheid kan worden opgemerkt dat bij een 100 % deelneming van de moeder in de dochter deze eenheid aangenomen kan worden. Tevens is in het bierkartel-arrest benadrukt dat andere factoren van belang kunnen zijn om deze eenheid vast te stellen, te weten of (i) de dochteronderneming zelfstandig haar marktgedrag kan bepalen, (ii) de dochteronderneming verstrekte instructies volgt en (iii) hoe de juridische, economische en organisatorische banden zijn tussen beide juridische entiteiten.

2. Heeft HalBal een machtspositie;

In United Brands (para. 65) is vastgesteld dat er sprake is van een machtspositie indien een onderneming zich onafhankelijk in de markt kan gedragen van zijn concurrenten, afnemers, leveranciers of zijn eindgebruikers. Alvorens er gesproken kan worden van een machtspositie dient de relevante markt afgebakend te worden.

Deze relevante markt wordt vastgesteld aan de hand van drie verschillende aspecten; de relevante productmarkt, de geografische markt en een eventuele temporele dimensie.

  • Productmarkt; Om de product markt vast te stellen dient er gekeken te worden naar de voorwaarden waaronder het product kan worden vervangen door een ander, de zogenaamd vraag-/aanbodsubstitutie. Ten aanzien van de consument is het van belang in hoeverre bepaalde producten op grond van hun kenmerken , hun prijzen en hun gebruik onderling inwisselbaar zijn. Onder welke voorwaarden zal de consument overstappen naar een concurrerend product? De Commissie gebruikt hiervoor de SSNIP test (small but significant non-transitory increase in price), waarbij onderzocht wordt of de consument bij een kleine prijsverhoging een ander product gaat kopen. Wanneer hier sprake van is, zal dit product onderdeel zijn van dezelfde productmarkt. In United Brands wordt dit uitgebreid onderzocht waar het de markt voor bananen betreft.

(Vanuit het perspectief van de producent zal er gekeken worden hoe moeilijk het is voor de producent om over te stappen op de fabricage van een ander product.)

  • Geografische markt; ten aanzien van de geografische markt draait het om het onderdeel van de interne markt waar de mededingingsvoorwaarden homogeen zijn. Dus binnen welke geografisch gebied kunnen producten op een vergelijkbare manier met elkaar concurreren.

  • Temporele dimensie; tevens kan er een temporele dimensie van belang zijn bij het vaststellen van de relevante markt. Voor bepaalde producten geldt bijvoorbeeld dat deze seizoensgebonden zijn, waardoor er alleen sprake is van concurrerende producten in een bepaalde periode. Ook kunnen bepaalde producten die eerder niet tot dezelfde markt behoorden door bijvoorbeeld technologische vooruitgang of consumentenvoorkeuren op een later moment wel onder dezelfde markt vallen. De studenten hoeven alleen op te merken dat er hier eventueel sprake van kan zijn, maar hoeven er niet verder op in te gaan.

Toepassing relevante markt:

Deze onderdelen kunnen door de studenten geïnterpreteerd worden zoals zij dat wensen, er kan een ruimere markt geformuleerd worden, zoals bijvoorbeeld de snacks in het algemeen. Echter zijn hier de marktaandelen niet gegeven. Uit de casus blijkt dat Hanno bang is voor de concurrentie met haar innovatievere snacks, dit zou een implicatie kunnen zijn dat de consument ook deze andere opties als onderdeel van één productmarkt ziet.

Hieropvolgend dienen de studenten vast te stellen of er sprake is van een machtspositie. Allereerst zal opgemerkt moeten worden dat er sprake is van een vermoeden van een machtspositie, daar het marktaandeel hoger dan 50 % ligt. Daarbij kan opgemerkt worden dat de andere 2 ondernemingen een relatief groot marktaandeel hebben (20%) dit argument valt te plaatsen onder de marktstructuur die tevens van belang is bij het vaststellen van een machtspositie. Bij een aandeel tussen de 40 & 50 % zijn aanvullende voorwaarden vereist om tot een machtspositie te komen.

Deze aanvullende voorwaarden kunnen de financiële kracht en een technologische voorsprong zijn. Tevens kan er gekeken worden naar de mogelijkheid voor nieuwe concurrenten om toe te treden tot de markt.

3. Misbruik;

Uit Hoffmann-La Roche blijkt dat misbruik een objectief begrip is. De maatstaf voor de beoordeling van het gedrag van een onderneming met een machtspositie vormt het effect daarvan op de bestaande graad van concurrentie. Het gaat daarbij niet alleen maar om ‘oneerlijke’ gedragingen, maar het heeft ook betrekking op de gevolgen op de marktstructuur.

Indien een onderneming een machtspositie heeft, rust er op die betreffende onderneming een bijzondere verantwoordelijkheid om niet door haar gedrag inbreuk te maken op de daadwerkelijke en onvervalste mededinging op de gemeenschappelijke markt (Michelin). Dit brengt met zich mee dat gedragingen die voor ondernemingen zonder machtspositie acceptabel zouden zijn, misbruik op zouden kunnen leveren indien er wel sprake is van een machtspositie aangezien de concurrente op een dergelijke markt al zwakker is. (Handelingen die verboden zijn onder artikel 101 zullen in principe ook misbruik onder artikel 102 opleveren.)

Enkele vormen van misbruik staan genoemd in artikel 102: a. onbillijke prijzen, b. beperken van productie, c. discriminerende praktijken en d. koppelverkoop. Echter is dit geen limitatieve lijst.

Het onredelijk verhogen van prijzen terwijl een onderneming een machtspositie heeft valt te kwalificeren als misbruik. Hetzelfde geldt voor de toevoeging dat HalBal de prijzen niet in Zuid-Holland zal verhogen. Het stopzetten van levering wordt tevens in United Brands behandeld. Een bedrijf met een machtspositie dient dus bijzonder voorzichtig te handelen.

4. Beïnvloeding van de tussenstaatse handel;

Ongunstige beïnvloeding van de tussenstaatse handel; hier is sprake van indien “de gedraging rechtstreeks of indirect, feitelijk of potentieel, de vrije handel tussen de lidstaten zodanig kan beïnvloeden dat de verwezenlijking van de doelstellingen van de gemeenschappelijke markt worden geschaad” (Consten en Grundig, pag. 515 van arrest). Erg ruim criteria - dit dient ook benoemd te worden. Dit speelt tevens mee t.a.v. de bevoegdheidsafbakening tussen het mededingingsrecht van de Unie en dat van de Nederlandse autoriteit.

5. Op de interne markt of een wezenlijk deel daarvan;

Bij deze laatste voorwaarde dient er niet zozeer gekeken te worden naar het aantal vierkante kilometers, maar draait het voornamelijk om de economische importantie. Tevens is in Bronner herhaald door het Hof van Justitie dat het territorium van een lidstaat kan kwalificeren als een wezenlijk deel van de interne markt.

Conclusie

Hanno dient zich dus te onthouden van machtsmisbruik, wanneer de student vaststelt dat er sprake is van een machtspositie dan dient deze ook aan te tekenen dat er een bijzondere plicht op de onderneming met deze positie berust. De handelingen die Hanno voor ogen heeft zullen zeker tot misbruik leiden en zijn daarom in strijd met het Europees recht. There is no excuse for abuse! Dus er kan niet naar rechtvaardigingen gekeken worden. Alhoewel de student eventueel zou kunnen noemen dat een uitzondering op 102 te vinden valt in artikel 106 (2).

Vraag 2

Ondanks dat het duidelijk aangegeven staat in de vraag zouden de studenten nog kunnen verwijzen naar het onderscheid tussen de materiële en de procedurele toets. In deze vraag gaat het om de materiële beoordeling van een subsidie aan alle snackfabrikanten in Nederland. Ter beantwoording van deze vraag dienen de studenten allereerst naar artikel 107 VWEU te verwijzen, daar het om een eventuele steunmaatregel draait. Na het aflopen van de voorwaarden uit artikel 107 (1) kan de steun eventueel nog verenigbaar worden geacht op grond van artikel 107 (2) of (3). Daarbij moet de student het verschil aangeven tussen lid 2 en lid 3 (respectievelijk automatisch in werking, maar daardoor weinig gebruikt en vaker gebruikt maar niet vanzelfsprekend).

De voorwaarden voor deze toets zijn:

  • Voordeel voor een onderneming

  • Direct of indirect uit staatskas

  • Selectiviteit

  • Beperking van de mededinging

  • Effect tussenstaatse handel

  • De minimis

Is er een voordeel?

Deze voorwaarde kan in casu snel vastgesteld worden daar alle snackfabrikanten een jaarlijkse steun van 65.000 euro ontvangen en tevens een jaarlijkse reclametijd ter waarde van 30.000 euro. Dit komt neer op 95.000 euro per jaar (en 285.000 per 3 jaar). Om te spreken van een voordeel dient er gebruik gemaakt te worden van het Market Economy Investor Principle, hetgeen inhoudt dat de subsidie marktconform dient te zijn. Simpelweg dient de student zich af te vragen of een onafhankelijke private partij een zelfde investering gedaan zou hebben. Omdat de subsidie zonder verdere voorwaarden gestoken wordt in de ondernemingen is hier duidelijk geen sprake van. Een private partij zou altijd een vorm van rendement willen zien op dergelijke investeringen.

Direct of indirect uit de staatskas?

In dit geval komt de subsidie direct uit de staatskas. Ten aanzien van het begrip afkomstig van de staat kunnen de studenten drie verschillende vormen van financiering onderscheiden; direct uit de staatskas, staatsmiddelen niet afkomstig van de centrale overheid én indirect. Bij indirecte betalingen geldt dat deze dan toerekenbaar moet zijn aan de staat.

Selectiviteit?

Ook hier is sprake van omdat deze maatregelen alleen gericht zijn tot de snackindustrie. Ook dan kan er sprake zijn van een selectieve maatregel, alleen wanneer een dergelijke subsidie voor alle ondernemingen open staat en er sprake zou zijn van een algemene maatregel wordt er niet voldaan aan deze voorwaarde.

Beperking van de mededinging?

Aangezien snackondernemingen een voordeel verkrijgen dat andere ondernemingen niet ontvangen zullen zij hier een competitief voordeel uithalen. Deze ondernemingen kunnen vrijer concurreren omdat zij weten dat zij ieder jaar een bedrag van 65.000 euro op hun rekening gestort krijgen om bijvoorbeeld bepaalde investeringsrisico’s te dekken. Tevens hoeven zij als onderneming geen reclame zendtijd te kopen, terwijl andere ondernemingen (in binnen- en buitenland) dit wel moeten doen.

Effect op de tussenstaatse handel?

Zie het arrest Gebroeders van der Kooy(para. 59) en Altmark (para78 en 81). Aangezien het hier gaat om alle snackfabrikanten is het waarschijnlijk dat deze steun effect heeft op de tussenstaatse handel. Een dergelijk voordeel hebben de buitenlandse snackondernemingen namelijk niet, waardoor de nationale ondernemingen een sterkere positie in zullen kunnen nemen op zowel de nationale markt als mogelijk andere markten.

De Minimis?

In Vo. 1998/2006 is te vinden dat per 3 jaar tot 200.000 euro aan subsidie uitgekeerd mag worden aan 1 enkele onderneming. Indien het bedrag hieronder blijft is er geen sprake van steun. Echter komt de subsidie uit boven dit bedrag, omdat de studenten beide maatregelen bij elkaar op dienen te tellen. Concluderend is er dus sprake van steun.

Verenigbaar?

In de casus wordt duidelijk aangegeven dat er sprake is van de bescherming van cultureel erfgoed, hetgeen past binnen artikel 107 (3)(d). Echter dient daarbij aangetekend te worden dat het gemeenschappelijk belang niet mag worden geschaad. Deze gronden betekenen echter niet per definitie dat de steun verenigbaar is, maar het zou de steun verenigbaar kunnen maken met het EU recht. Het verschil tussen gronden van 107 (2) en (3) is dat indien een van de gronden van 107 (2) van toepassing zijn de steun van rechtswege verenigbaar is, terwijl 107 (3) ter discretie van die Commissie beoordeeld wordt. Het toepassen van deze gronden is een exclusieve bevoegdheid van de Commissie, waardoor ook het Hof van Justitie deze beoordeling alleen marginaal mag toetsen.

Naast de te noemen gronden uit artikel 107 (2) & (3) die de uitgekeerde steun eventueel verenigbaar met het EU recht zouden kunnen maken, zouden de studenten ook nog de groepsvrijstelling voor specifieke gevallen kunnen noemen (Landbouw & Milieusteun), echter zijn deze niet van toepassing op de casus.

Eventueel kunnen de studenten ook nog verwijzen naar de Altmark criteria/DAEB (dit kan ook bij “Voordeel”), echter deze zijn in dit geval niet van toepassing.

Conclusie;

In de casus draait het om een totaal bedrag van 285.000 euro in 3 jaar per onderneming en deze subsidie verstrekt de betrokken ondernemingen wel degelijk een voordeel. Zij zullen een sterkere concurrentiepositie in kunnen nemen door dit gegarandeerde bedrag en hebben 30.000 euro aan gratis reclametijd. De conclusie die de studenten dan ook dienen te trekken is dat er sprake van onverenigbare steun is, wanneer deze niet verenigbaar is op grond van artikel 107 (3)(d).

Image  Image  Image  Image

Access: 
Public

Image

Follow the author: Law Supporter
More contributions of WorldSupporter author: Law Supporter:
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why would you use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
    • Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the topics and taxonomy terms
    • The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  3. Check or follow your (study) organizations:
    • by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
    • this option is only available trough partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
    • by following individual users, authors  you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Use the Search tools
    • 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
    • The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Field of study

Check the related and most recent topics and summaries:
Activity abroad, study field of working area:
Institutions, jobs and organizations:
Statistics
2164