Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>

Europees Recht - B2 - Rechten - UL - Oefententamen 2011

Meerkeuzevragen

Vraag 1

De Europese Raad is:

  1. Een instelling van de Europese Unie

  2. Een internationale organisatie die mede het Europese Hof voor de Rechten van de Mens omvat.

  3. Hoewel geen formele instelling onder het VWEU wel de facto het machtigste orgaan van de Europese Unie.

  4. Sinds het Verdrag van Lissabon betrokken bij de ‘gewone wetgevingsprocedure’.

Vraag 2

Het Sinterklaasfeest staat weer voor de deur. Om te voorkomen dat kinderen te veel suiker binnenkrijgen, met alle gezondheidsrisico’s van dien, besluit de Nederlandse regering om producenten van pepernoten te verbieden suiker in de lekkernij te verwerken. Willy Suikeroom, banketbakker in Vlaanderen, is niet te spreken over de Nederlandse maatregel. Hij ziet zijn kansen om pepernoten te verkopen op de Nederlandse markt in sterke mate afnemen.

De maatregel van de Nederlandse regering is:

  1. Een maatregel die verbonden is aan de Nederlandse nationale identiteit en derhalve gerechtvaardigd kan worden onder art. 4 lid 2 VEU.

  2. Een maatregel van gelijke werking met onderscheid, omdat gediscrimineerd wordt tussen snoepgoed met en snoepgoed zonder suiker.

  3. Een maatregel van gelijke werking zonder onderscheid omdat de maatregel geldt ongeacht in welke lidstaat de pepernoot is geproduceerd.

  4. Een verkoopmodaliteit omdat het pepernoten op zich niet verbiedt, maar slechts het verkopen van gesuikerde pepernoten.

Vraag 3

Lees onderstaand stukje uit de Volkskrant van 12 oktober jl en beantwoord daarna de bijbehorende vraag:

Nederland dwarsboomde Servische droom jarenlang

Servië heeft er lang op moeten wachten, maar eindelijk mag het land zich kandidaat-lid van de Europese Unie noemen. Dat besloot de Europese Commissie vandaag. Het Servische verzoek hiertoe dateert van 2009, maar het was altijd Nederland dat dwarslag.

Hoe kon Nederland het verlenen van de kandidaat-status aan Servië tegenhouden?

  1. Zolang Servië niet voldeed aan de convergentiecriteria kon Nederland het verlenen van kandidaat-status dwarsbomen.

  2. De Nederlandse minister van Buitenlandse Zaken stemde tegen in de Raad van Ministers.

  3. De Nederlandse Europarlementariërs brachten geen stem uit in het Europees Parlement, omdat Servië de waarden schond waarop de Europese Unie berust.

  4. De Eurocommissaris van Nederland gaf geen goedkeuring voor de verlening van een kandidaat-status.

Vraag 4

Welke van de onderstaande stellingen betreffende Diensten van Algemeen Economisch Belang is juist?

I: Lidstaten mogen in principe voor iedere dienst besluiten deze via een staatsonderneming publiek te gaan leveren. Zodra zij dit doen valt een dienst in beginsel meer onder de regels van het VWEU.

II: Een onderneming die belast is met een dienst van algemeen economisch belang (DAEB) mag daarop een redelijke winst maken.

  1. Stelling I is juist, stelling II is onjuist.

  2. Stelling I is onjuist, stelling II is juist.

  3. Beide stellingen zijn juist.

  4. Beide stellingen zijn onjuist.

Vraag 5

Spanje biedt importeurs van verse voedingswaren de mogelijkheid om tijdens het in orde brengen van het papierwerk gerelateerd aan de import, de voedingswaren op te slaan in een nabijgelegen koelhuis. Op deze manier blijft de versheid van de producten gegarandeerd, ook als de temperatuur in de zomer hoog oploopt. Importeurs betalen hiervoor €20 per halve dag.

  1. Deze betaling is verboden omdat iedere financiële heffing op ingevoerde producten, ongeacht de hoogte van het bedrag, en ongeacht het doel of de benaming, een schending vormt van art. 30 VWEU.

  2. Deze heffing is verboden onder art. 34 VWEU omdat deze heffing een belemmering vormt voor het invoeren van verse producten, en kan niet worden gerechtvaardigd omdat zij een onderscheid maakt.

  3. Deze heffing op de invoer van producten is toegestaan omdat het hier om een vrijwillige dienst gaat die daadwerkelijk wordt geleverd aan de importeurs.

  4. Deze heffing op de invoer van producten is in principe verboden maar kan worden gerechtvaardigd onder art. 36 VWEU, dat ook maatregelen met onderscheid toelaat.

Vraag 6

Welke van de onderstaande stellingen betreffende de bevoegdheid van de nationale rechter is juist?

I. Nationale rechters zijn bevoegd om prijsovereenkomsten tussen ondernemingen te toetsen aan artikel 101(1) VWEU en artikel 101(3) VWEU.

II. Nationale rechters zijn bevoegd om steunmaatregelen te toetsen aan artikel 107(1) VWEU en artikel 107(3) VWEU.

  1. Stelling I is juist, stelling II is onjuist.

  2. Stelling I is onjuist, stelling II is juist.

  3. Beide stellingen zijn juist.

  4. Beide stellingen zijn onjuist.

Vraag 7

Om in Nederland een apotheek te mogen openen moet men een vergunning krijgen van de beroepsvereniging voor Apothekers. Deze vereniging eist een Nederlands diploma in de scheikunde. Aspros Pilledoupeldous, een in Griekenland opgeleide apotheker, krijgt om deze reden geen vergunning. Hij vraagt u of dit zomaar kan onder Europees recht. Welke van de volgende uitlatingen is in dit verband juist:

  1. Aangezien de voorwaarden door een particuliere beroepsvereniging zijn opgesteld kan Aspros geen beroep doen op EU recht.

  2. De eis van een geschikt diploma mag gesteld worden, zolang maar inhoudelijk wordt beoordeeld of de bekwaamheid die blijkt uit het Griekse diploma overeenkomt met de Nederlandse vereisten, waarbij praktische ervaring moet worden meegewogen.

  3. De Apothekersvereniging moet onder EU-recht en het beginsel van wederzijdse erkenning een Grieks diploma erkennen, en mag geen aanvullende diploma eis stellen.

  4. Gezien het grote belang voor de volksgezondheid en het inherente gevaar van medicijngebruik hoeft Nederland geen rekening te houden met een Grieks diploma, wel moet Nederland de toegang van Aspros tot een Nederlandse opleiding vergemakkelijken.

Vraag 8

In Corbeau mocht de Belgische staat een exclusief recht verlenen aan de Belgische post omdat:

  1. Het bezorgen van de post een Dienst van Algemeen Belang vormt en derhalve buiten het EU verdrag valt.

  2. Corbeau in strijd had gehandeld met de Belgische wet en derhalve geen beroep kon doen op EU- recht.

  3. Corbeau zelf niet bereid was post in het gehele land tegen een uniform tarief te leveren, maar hiervoor terugviel op de reguliere post.

  4. Dit exclusieve recht noodzakelijk was om de postbezorging door de Belgische post in het hele land rendabel te houden.

Vraag 9

Welke middelen, naast een klacht bij de Commissie, staan een individu ter beschikking bij schending van zijn EU-rechten door een lidstaat?

  1. Een individu kan de nationale rechter verzoeken een prejudiciële vraag te stellen aan het Hof van Justitie. Als de nationale rechter dit weigert, dienen eerst alle nationale mogelijkheden uitgeput te worden, alvorens een individu zich rechtstreeks tot het Hof van Justitie kan richten.

  2. Een individu kan direct een procedure te starten voor het Hof van Justitie, althans wanneer hij schade lijdt door een schending van het EU recht en er causaal verband is tussen de schade en de schending.

  3. Een individu kan zich voor de nationale rechter beroepen op direct werkend EU recht. Hij kan de rechter verzoeken een prejudiciële vraag te stellen aan het Hof van Justitie.

  4. Aangezien alleen ondernemingen direct naar het Hof van Justitie kunnen, zal een individu altijd een procedure bij de nationale rechter moeten starten.

Vraag 10

De Duitser beveiligingsexpert Matthias verhuist naar Spanje. Hij solliciteert daar direct op de vacature voor ‘nationaal coördinator terrorismebestrijding’. Het blijkt echter dat enkel Spaanse onderdanen in aanmerking komen voor de functie. Welke uitspraak is juist:

  1. De eis van het Ministerie van Veiligheid is direct discriminerend en daarom strijdig met art. 21 VWEU.

  2. De eis van het Ministerie van Veiligheid is indirect discriminerend en strijdig met art. 45 VWEU.

  3. De eis van het Ministerie van Veiligheid is toegestaan onder Europees recht onder art 45 lid 4 VWEU

  4. Geen van bovenstaande stellingen is juist.

Vraag 11

Welke uitspraak over het arrest van het Hof van Justitie in de zaak Josemans is juist?

  1. Het Hof van Justitie concludeerde dat de gemeentelijke regeling die coffeeshops verbood cannabis te verkopen aan niet-ingezetenen in strijd was met het vrij verkeer van diensten.

  2. Het Hof van Justitie onderzocht de gemeentelijke regeling alleen vanuit het oogpunt van het vrije verkeer van goederen aangezien de aspecten van het vrij verkeer van diensten volledig bijkomstig waren.

  3. Het Hof van Justitie concludeerde dat de gemeentelijke regeling strijdig was met het vrij verkeer van diensten en niet objectief kon worden gerechtvaardigd.

  4. Het Hof van Justitie concludeerde dat het geen uitspraak hoefde te doen over het recht van Unieburgers om vrij te reizen en te verblijven in de Unie omdat het recht op het vrij verkeer van diensten een lex specialis is van dit recht.

Vraag 12

Welke van de onderstaande stellingen betreffende de terugvordering van staatssteun is juist?

I. De Europese Commissie moet onrechtmatige steun altijd terugvorderen.

II. De Europese Commissie moet onverenigbare steun in beginsel terugvorderen.

  1. Stelling I is juist, stelling II is onjuist.

  2. Stelling I is onjuist, stelling II is juist.

  3. Beide stellingen zijn juist.

  4. Beide stellingen zijn onjuist.

Vraag 13

Welke stelling over Commissie/Italië (C-110/05, Italiaanse Brommeraanhangwagens) is juist?

  1. In deze zaak oordeelde het Hof van Justitie dat producteisen wel, maar verkoopmodaliteiten niet onder de Keck-uitzondering vallen.

  2. In deze zaak oordeelde het Hof van Justitie dat gebruikseisen net als verkoopmodaliteiten onder de Keck-uitzondering vallen.

  3. In deze zaak oordeelde het Hof van Justitie dat gebruikseisen net als producteisen niet onder de Keck-uitzondering vallen.

  4. In deze zaak oordeelde het Hof van Justitie dat gebruikseisen wel, maar producteisen niet onder Keck-uitzondering vallen.

Vraag 14

Lize is een Française die enkele jaren van haar familiefortuin aan het genieten is in Spanje. Aldaar ontmoet ze op een dag de oogverblindende Soefia-al-Libya. De Libische Soefia is als illegaal naar Spanje gevlucht en werkt daar nu zwart in een strandtent. Op een citytrip naar Nederland, overvallen door de woeste romantiek van dit land, besluiten zij per direct te huwen. Eenmaal terug in Spanje wordt Soefia echter opgepakt door de Spaanse politie en zij dreigt te worden uitgezet. Lize is voornemens haar uitzetting aan te vechten, biedt het Europese recht haar een argument?

  1. Nee, dan had Lize eerste met Soefia terug moeten keren naar Frankrijk, nu valt Soefia niet onder de reikwijdte van het Europese recht.

  2. Ja, als partner van een EU burger heeft Soefia een verblijfsrecht, ook al verbleef zij oorspronkelijk illegaal in Spanje, tenzij Spanje geen huwelijken van gelijk geslacht erkent.

  3. Nee, ook al erkent Spanje het huwelijk tussen Lize en Soefia, dan nog was Soefia illegaal in Spanje, en bestaat er daarom geen recht om een gezin te vormen onder Richtlijn 2003/86.

  4. Ja, aangezien Soefia werknemer is, mag zij legaal in Spanje verblijven, tenminste wanneer haar werkzaamheden kwalificeren als werk onder Europees recht.

Vraag 15

De directeuren van drie grote zeilbootmakerijen ‘King Boats 2000’, ‘Swan Sails’ en ‘Millenium Marine’ treffen elkaar gedurende de borrel van een zeilevenement. Na een flink aantal biertjes biechten de directeuren op welke prijzen zij volgend jaar zullen vragen voor de zeilboten. De volgende dag worden de directeuren met een kater wakker. Tevergeefs proberen zij zich de details van het gesprek van de avond ervoor voor de geest te halen. Het enige wat zij zich kunnen herinneren is dat er gesproken is over prijzen; de hoogte van de prijs en of het een prijsverhoging of -verlaging betrof is hen geheel onbekend.

Hebben de directeuren in strijd gehandeld met het EU mededingingsrecht?

  1. Ja. Het enkele bij elkaar komen en met elkaar spreken is voor directeuren van concurrerende ondernemingen immers al in strijd met het EU mededingingsrecht.

  2. Ja. De directeuren hebben in strijd met het EU mededingingsrecht onderling hun marktgedrag afgestemd.

  3. Ja. De directeuren zijn in strijd met het EU mededingingsrecht een strekkingsbeding overeengekomen.

  4. Nee. De directeuren hebben niet in strijd met het EU mededingingsrecht gehandeld.

Vraag 16

Welke van de onderstaande stellingen betreffende clementie is juist?

  1. De Commissie kan op grond van de zogenoemde klokkenluidersregeling per onderzoek naar een vermeend kartel maar aan één onderneming voorwaardelijke immuniteit tegen geldboeten verlenen.

  1. Het leveren van bewijs dat reeds bekend was bij de Commissie, leidt niet tot voorlopige boete immuniteit, ook al is een bedrijf de eerste die dit bewijs aan de Commissie levert.

  1. Stelling I is juist, stelling II is onjuist.

  2. Stelling I is onjuist, stelling II is juist.

  3. Beide stellingen zijn juist.

  4. Beide stellingen zijn onjuist.

Vraag 17

Het gezin Amorro woont sinds januari 2007 in Parijs. Angela, de moeder, heeft zowel de Duitse als de Argentijnse nationaliteit. De vader en de twee minderjarige dochters enkel de Argentijnse. Angela werkt als advocate bij een groot advocatenkantoor. Haar gezin heeft een verblijfsrecht voor vijf jaar. Vader Miguel is werkzoekende. Gezien zijn gebrekkige kennis van de Franse taal ziet het er niet naar uit dat hij werk zal gaan vinden. De twee dochters gaan naar een Franse school. Wanneer Angela in 2011 verliefd wordt op een Franse collega wordt het huwelijk ontbonden en verlaat zij het gezin. Miguel blijft achter met de twee minderjarige kinderen. Mogen Miguel en de twee dochters in Frankrijk blijven wonen?

  1. De vader en twee dochters mogen tot en met januari 2012 in Frankrijk blijven wonen.

  2. De vader en twee dochters mogen in ieder geval in Frankrijk blijven wonen zolang de kinderen naar school gaan.

  3. Frankrijk moet het verblijf van Miguel en zijn dochters vergemakkelijken zolang zij nog voldoende middelen van bestaan hebben.

  4. De vader en twee dochters mogen niet in Frankrijk blijven wonen.

Vraag 18

Welke stelling over verwijdering van EU-burgers is onjuist?

  1. De bestrijding van de georganiseerde drugscriminaliteit kan vallen onder het begrip ‘dwingende redenen van openbare veiligheid’ in de zin van art. 28, lid 3 van Richtlijn 2004/38.

  2. EU-burgers zonder duurzaam verblijfsrecht kunnen verwijderd worden indien zij een onredelijke belasting vormen voor de sociale zekerheid van het gastland.

  3. Het verstrijken van de geldigheidsduur van het identiteitsbewijs waarmee iemand een EU-lidstaat is binnengekomen vormt geen reden voor verwijdering uit die lidstaat.

  4. Op grond van Richtlijn 2004/38 kunnen EU-burgers voor een periode van maximaal vijf jaar verwijderd worden.

NB Gevraagd wordt welke stelling over verwijdering van EU-burgers onjuist is.

Vraag 19

Voor beantwoording van de vraag of in een bepaald geval het verbod op misbruik van machtspositie is geschonden, moet de relevante markt worden bepaald. Welke stelling over het afbakenen van de relevante markt in de context van art. 102 VWEU is juist?

  1. De geografische markt hoeft alleen te worden bepaald waar de productmarkt niet reeds afdoende duidelijk is.

  2. Bij het vaststellen van de relevante geografische markt moet gekeken worden naar het gebied waarin de mededingingsvoorwaarden voor het betrokken product voor alle handelaren afdoende homogeen zijn.

  3. Bij vaststelling van de relevante geografische markt kan gebruik worden gemaakt van de zogenoemde SSNIP-test.

  4. Bij het vaststellen van de relevante productmarkt is het marktaandeel van de betrokken onderneming een eerste indicator.

Vraag 20

Omdat Nederlandse restaurants dreigen te verdwijnen door de concurrentie met populairdere keukens zoals de Thaise en de Japanse, besluit Nederland om authentieke Nederlandse restaurants een steuntje in de rug te geven. Dergelijke restaurants krijgen €50.000 per jaar, zonder verdere verplichtingen. De eigenaar van de goedlopende Thai BaiBai ziet deze steun niet zitten en vraagt uw advies. Welke van de volgende observaties is juist:

  1. De maatregel is in strijd met Europees recht omdat deze direct discrimineert op basis van nationaliteit.

  2. De maatregel is in strijd met Europees recht omdat deze in strijd met het Altmark arrest een vergoeding geeft die geheel los staat van de daadwerkelijk gemaakte kosten.

  3. De maatregel is in overeenstemming met Europees recht zolang het marktaandeel van de authentieke Nederlandse restaurants maar beperkt blijft, en er geen aparte markt voor Nederlandse restaurants is.

  4. De maatregel is in overeenstemming met Europees recht omdat hier geen sprake is van verboden steun onder art.107(1) VWEU.

Essayvraag

In het Verdrag van Maastricht in 1992 is het Europese Burgerschap ingevoerd. Sinds de zaak Grzelczyk beschouwt het Hof van Justitie het EU Burgerschap zelfs als ‘de primaire hoedanigheid van de onderdanen van de lidstaten’. Het concept speelt dan ook een belangrijke rol in rechtspraak over het vrij verkeer van personen. Recentelijk is in de zaken Zambrano en McCarthy door het Hof een nieuw hoofdstuk aan deze rechtspraak toegevoegd.

Bespreek deze uitspraken en hun belang voor het EU burgerschap en het vrij verkeer van personen. Motiveer uw antwoord.

Casus I

Door de overmatige uitstoot van broeikasgassen wordt de wereld langzaam warmer. Steeds vaker klinkt daarom de roep om een ‘groene’ revolutie: zowel de industrie als de consument dient over te schakelen op milieuvriendelijke alternatieven. Het toenemende milieubewustzijn heeft ook zijn invloed op het gebruik van fietsen. Veel mensen laten voor het woon-werkverkeer hun auto staan en kiezen voor de fiets.

Voor fietsenfabrikant ‘Bazelle’ breken daarom goede tijden aan. De ‘elektromotobike’, een fiets met elektrische wielaandrijving, is een daverend succes. Bazelle is het enige bedrijf in Europa dat beschikt over de techniek om deze fiets te produceren. Ook Bazelle’s positie op de markt van stadsfietsen is goed. In Europa bezit de onderneming een qua stadsfietsen een marktaandeel van 40%. In Nederland is dit zelfs 50%. Smiant volgt op gepaste afstand met een marktaandeel op de Europese markt van 20%, en 15% in Nederland. De marktaandelen van Barta en Bimano zijn beduidend lager. Bazelle begrijpt dat het met de elektromotobike goud in handen heeft. Om ook zijn positie op de markt voor gewone stadsfietsen te verstevigen, besluit het bedrijf daarom om elke klant die een elektromotobike koopt 30% korting te geven op de aanschafprijs van een stadsfiets. Het hoopt zo zijn positie op de markt voor stadsfietsen te versterken en de elektromotobike nog aantrekkelijker te maken.

Vraag 1

Is Bazelles gedraging in overeenstemming met het Europese mededingingsrecht?

De overheid is zeer verheugd met de toegenomen populariteit van de elektromotobike. Niet alleen is het goed voor het milieu, ook zien zij grote gezondheidsvoordelen, en daarmee besparingen in de steeds duurder wordende zorg. Aan de andere kant worden de fietsen zo succesvol dat tankstations in de stad het steeds zwaarder krijgen: bijna iedereen rijdt op die vermaledijde elektromotobikes en komt dus niet meer tanken. Nederland vindt het echter ook belangrijk om een effectief netwerk van tankstations te houden, zodat automobilisten en het transportwezen nog wel kunnen tanken in en om de steden. Om die reden verzoekt de overheid alle gemeentes om al hun stedelijke tankstations te ondersteunen met een jaarlijkse bijdrage van €40.000 per tankstation. Zo zij dit willen, mogen de gemeentes dit geld weer ‘terugverdienen’ met een extra belasting op fietsbanden en het verhogen van de boetes voor fietsen zonder licht.

Vraag 2

Is deze maatregel in overeenstemming met Europees recht?

Casus II

In een klein landelijk dorpje in Bulgarije bevindt zich het atelier van gitaarbouwer Ivan Tokkel. Ivan bouwt exclusieve akoestische gitaren met stalen snaren. Hij begon hiermee in de jaren ’70, toen het niet mogelijk was om kwaliteitsgitaren uit West-Europa of de Verenigde Staten te importeren.

Sinds enkele maanden krijgt Ivan in het atelier hulp van de 19-jarige Poolse Woitek, die de techniek graag wil leren om later zelf gitaren te bouwen. Ivan en Woitek hebben afgesproken dat Woitek gedurende een jaar stage loopt en in ruil daarvoor kost en inwoning krijgt, alsook een prijzige, echte Tokkel-gitaar aan het einde van het stagejaar.

Vraag 1

Mag Woitek voor de gehele duur van zijn stage in Bulgarije verblijven? Motiveer uw antwoord.

Ondertussen zijn de Tokkel-gitaren niet alleen in Bulgarije, maar ook buiten de landsgrenzen zeer gewild. Muziekliefhebbers die kwaliteit en geluid echt op prijs stellen, verkiezen een Tokkel boven de grote Amerikaanse merknamen. Aangezien de Tokkel-gitaren steeds gewilder zijn, is het belangrijk dat het atelier met steeds efficiëntere technieken gaat werken. Ivan’s broer Sacha is erg handig met computers en heeft een computergestuurde houtzaag ontwikkeld. Deze zaagt automatisch vormen volgens zeer precieze afmetingen. Dit computerprogramma, genaamd GuitarHero ©, is niet alleen goed om consistentie in de productie te verzekeren, maar is voor de kleinere gitaarbouwer een zeer prijsvriendelijk alternatief. GuitarHero © is goedgekeurd door de Bulgaarse veiligheidsautoriteiten en kan in Bulgarije op de markt worden gebracht. Wanneer Ivan deze houtzaag wil gaan exporteren stuit hij in Spanje echter op problemen. De Spaanse verbieden de import van de computergestuurde zaag, omdat deze niet voldoet aan de strikte Spaanse veiligheidsvoorschriften die beogen de consument te beschermen tegen ongevallen. Verder mogen houtzagen enkel verkocht worden in gespecialiseerde winkels, dit om verdere ongevallen te voorkomen. Hoewel er geen EU-harmonisatie is over dit onderwerp, denkt Ivan toch dat de Spaanse beslissing indruist tegen Europees recht.

Vraag 2

Zijn de Spaanse vereisten in overeenstemming met Europees recht? Motiveer uw antwoord.

Antwoordindicatie

Meerkeuzevragen

  1. A - 6. A - 11. D - 16. C

  2. C - 7. B - 12. B - 17. B

  3. B - 8. D - 13. C - 18. D

  4. C - 9. C - 14. B - 19. C

  5. C - 10. C - 15. D - 20. B

Essayvraag

Algemeen

Aangezien het hier een essayvraag betreft is er meer ruimte voor eigen analyse en inbreng, met name in de tweede helft van de vraag. Meerdere juridische elementen moeten daarnaast wel aanwezig zijn om een volledig antwoord te kunnen geven, met name wat betreft de relevante arresten. De kern van Zambrano en van McCarthy moet worden weergegeven, waarbij de crux van de vraag is om vervolgens deze zaken te contrasteren op het cruciale punt van effectief burgerschap, de rechten die dit meebrengt, en hoe dit in Zambrano wel, maar in McCarthy niet leidt tot een verbreding van het toepassingsbereik van EU-recht tot een schijnbaar zuivere interne situatie. Als laatste dient deze juridische contrastering van beide arresten op dit kernpunt in het grotere plaatje van het EU burgerschap geplaatst te worden: hoe passen deze arresten, en hun onderlinge spanning, in de algehele ontwikkeling van dit concept? Is het een breuk met, logisch vervolg op, of nuancering van deze ontwikkeling, etc? Juist op dit punt is natuurlijk veel ruimte voor eigen analyse.

Specifieke antwoord

Zambrano betrof een vergaande toepassing van het EU burgerschap (art. 20 VWEU). Het ging in deze zaak om een Colombiaans vluchtelingenechtpaar dat woonde in België. Twee van hun drie kinderen waren in België geboren. Op grond van Belgisch recht hadden deze twee kinderen de Belgische nationaliteit.
(extra – niet verplicht – detail, België voerde ook een punt aan betreffende misbruik van recht: vader Zambrano zou niet eens echt geprobeerd hebben de Colombiaanse nationaliteit voor zijn kinderen te verkrijgen, terwijl hij wel alle stappen doorliep om hen de Belgische nationaliteit te laten verkrijgen.)

Vader Zambrano werd een werkeloosheidsuitkering maar ook een arbeidsvergunning geweigerd. Daarnaast kregen vader en moeder Zambrano geen vaste verblijfstitel in België. Zij beriepen zich direct op het EU recht om dit wel af te dwingen. Hierbij kwamen de vragen op of zij wel onder het toepassingsbereik van EU recht vielen, en of zij, zelfs als dat zo was, wel rechten kon ontlenen aan EU-recht.

Kernargument van alle betrokken overheden was dat het hier een zuiver interne situatie betrof die niet onder het EU-recht viel. Dit omdat de twee kinderen met EU-burgerschap België nooit hadden verlaten, en dus nooit gebruik hadden gemaakt van hun vrij verkeersrechten.

Het Hof geeft op dit punt aan dat Ri 2004/38 niet van toepassing is om dat deze alleen geldt voor EU burgers die zich in een andere lidstaten bevinden [NIET VEREIST]

Het Hof past vervolgens echter wel art. 20 VWEU toe op basis van een effectiviteitsredenering, die als volgt is opgebouwd:

  1. Burgerschap is de ‘primaire hoedanigheid’ van EU burgers (Grzelczyk, par. 41)

  2. Daarom mag burgers niet het ‘effectieve genot’ worden ontzegd van de ‘belangrijkste aan hun status van burger van de Unie ontleende rechten’. (par. 42).

  3. Het weigeren van A) een verblijfsrecht en B) een arbeidsvergunning aan de derdelander-ouders van minderjarige Unieburgers ondermijnt het effectieve genot van een van deze rechten (par. 43), aangezien

  4. uitzetting van de ouders noodzakelijkerwijs zal betekenen dat de kinderen met EU-burgerschap ook de EU moeten verlaten omdat zij met hun ouders mee zullen moeten.

  5. Door uitzetting en weigering van de arbeidsvergunning zouden de EU burgers dus in een feitelijke onmogelijkheid komen te verkeren ‘de belangrijkste aan hun status van burger van de Unie ontleende rechten uit te oefenen’(par. 44).

  6. Dientengevolge is de weigering in strijd met art. 20 VWEU.

Het cruciale gevolg van deze beslissing is dat de vereiste effectiviteit van het EU-burgerschap van de kinderen zo sterk is dat deze zelfs een communautaire dimensie creëert in een anders geheel interne situatie. Hiermee wordt het begrip burgerschap dus verder uitgebreid en versterkt, en krijgt het zelfs een effect op de reikwijdte van het Europese recht zelf. Dit ook nog eens, bovendien, op het gebied van immigratie, een politiek uiterst gevoelig terrein.

Na Zambrano ontstond grote ongerustheid dat het Hof de burgerschapsbepalingen te breed zou uitleggen en toepassen, en daardoor verdergaand het immigratiebeleid van lidstaten zou gaan doorkruisen. Het arrest McCarthy, dat ook over de aan het EU-burgerschap verbonden rechten ging, lijkt echter een rem te hebben gezet op Zambrano.

In McCarthy ging het om een staatsburger van het Verenigd Koninkrijk, die tevens de Ierse nationaliteit had. Zij was in het Verenigd Koninkrijk geboren en heeft er altijd verbleven, zonder ooit langdurig genoeg van haar vrijverkeersrechten in een andere lidstaat gebruik te hebben gemaakt. McCarthy ontving in het VK een uitkering. Zij trouwde met een Jamaicaanse onderdaan die niet in het bezit was van een machtiging tot verblijf in het Verenigd Koninkrijk. Naar aanleiding van haar huwelijk heeft McCarthy vervolgens voor het eerst een Iers paspoort aangevraagd en verkregen. Het VK weigerde echter om haar man een verblijfsvergunning te geven op basis van EU-recht. McCarthy zag dit als een beperking van haar Burgerschapsrechten. Het Hof, geraadpleegd via een prejudiciële vraag van het VK Supreme Court, wees dit beroep echter af.

Anders dan in Zambrano vond het Hof dat hier wél sprake was van een zuiver interne situatie, als gevolg waarvan McCarthy geen rechten kon ontlenen aan het EU-recht. Belangrijke punten in het oordeel van het Hof zijn:

  1. Net als in Zambrano oordeelt het HvJ wederom dat Ri. 2004/38 niet van toepassing is, aangezien er geen verblijf in een andere lidstaat is. [NIET VEREIST]

  2. Het enkele feit dat McCarthy ook de Ierse nationaliteit heeft, brengt dit nog niet binnen het toepassingsbereik / de reikwijdte van het EU-recht (zie ook Chen, niet verplicht) (paras. 41-42). De echtgenoot kan dan ook geen rechten afleiden via Ri. 2004/38.

  3. Ook art. 21 VWEU (NB niet art. 20 VWEU, zoals in Zambrano), biedt geen soelaas.

  4. Het HvJ vindt namelijk dat, anders dan in Zambrano, de weigering haar man in het VK te laten verblijven haar niet dwingt om de EU te verlaten, en haar ook niet verhindert om anderszins vrij te reizen en te verblijven in de EU.

  5. Als gevolg wordt haar dus niet het ‘effectieve genot’ ontzegd van ‘de belangrijkste aan haar status van burger van de Unie ontleende rechten’

  6. Dit betekent ook dat het EU recht in casu niet van toepassing is, en McCarthy er dus geen rechten aan kan ontlenen.

Het verschil met Zambrano en de verhouding tot de algemene ontwikkeling van het EU burgerschap

Het cruciale verschil ligt in toepassing en logica achter beide arresten: in Zambrano wordt gefocust op de effectiviteit, en het verder uitbreiden van de rechten die een burger ontleent aan het EU-burgerschap. Men kan dit in lijn zien met de eerdere rechtspraak over EU-burgerschap die telkens geënt is geweest op toekenning van meer rechten en meer bescherming.

Hoewel niet automatisch, had men met die Zambrano benadering in gedachte kunnen denken dat het Hof ook in McCarthy over zou gaan tot het verlenen van bescherming. Immers, men kan stellen dat ook het bij zich hebben van de partner een vereiste is om effectief genot te hebben van het burgerschap. Er kan zelfs betoogd worden dat het bij zich hebben van de partner direct behoort tot de ‘belangrijkste aan de status van burger van de Unie ontleende rechten’. [Chen, Akrich, niet vereist]

Het Hof kiest echter een andere, juist beperkende lijn: het bij zich hebben van de partner vormt geen kern van de EU-burgerschapsrechten.

Dit oordeel heeft tot gevolg dat Zambrano zo gelezen moet worden dat de feitelijke onmogelijkheid van de kinderen om zonder hun ouders te verblijven bepalend was. Dat impliceert dat de nadruk niet langer ligt op de positieve rechten in het algemeen die aan het burgerschap verbonden zouden zijn.

Algemene lijnen

Concluderend kan gesteld worden dat het Hof wellicht een meer beperkte weg is ingeslagen wat betreft het burgerschap, althans dat wellicht in deze lijn een grens is bereikt van hoever het EU HvJ bereid is om de werking van het EU-recht via het concept van burgerschap uit te breiden. McCarthy kan daarmee gezien worden als rem, meer algemeen, op de schier niet te stoppen optocht van burgerschap sinds het Hof dit beginsel ter hand nam in Grzelczyk.

NB1: Het is opmerkelijk dat het Hof de discussie over de toepasselijkheid van het EU-recht en de inhoud van het recht mengt.

NB2: Zambrano was een Grote Kamer, McCarthy was dat niet.

NB3: Via burgerschap worden op grond van de in Zambrano gekozen benadering allerhande reeds gestelde grenzen aan de andere EU-rechten ondergraven.

Antwoordindicatie casus I

Vraag 1

Art. 102 VWEU

Studenten dienen te concluderen dat de casus betrekking heeft op het misbruik van een machtspositie (Art. 102 VWEU) en NIET kartelvorming (art. 101 VWEU) of mergers (Ver. 139/2004).

Ondernemingsvereiste

Vervolgens dient te worden aangegeven dat Bazelle een onderneming vormt in de zin van het Europees mededingingsrecht. Er is sprake van een eenheid die een economische activiteit uitoefent (Höfner arrest).

Afbakening relevante markt

Van studenten wordt verwacht dat zij de relevante markt afbakenen. Achtereenvolgens dienen studenten de relevante productmarkt, de relevante geografische markt en eventueel het temporele element te behandelen. Studenten dienen in hun antwoord te verwijzen naar het United Brands arrest.

De relevante productmarkt omvat alle producten die concurreren met het product waarop de eventuele mededingingsbeperking van toepassing is. Om vast te stellen welke producten met elkaar concurreren kunnen twee perspectieven worden gehanteerd: dat van de consument (vraagzijdesubstitutie, SSNIP-test) en dat van de producent (aanbodzijdesubstitutie).

In casu is de vraag of de elektromotobike en de stadsfiets aparte productmarkten vormen of dat zij behoren tot één en dezelfde markt. Mits goede argumenten worden aangedragen, kunnen studenten beide mogelijkheden beargumenteren. Waarschijnlijk is echter dat de elektromotobike een aparte productmarkt vormt.

De relevante geografische markt is het gebied waarop de mededingingsvoorwaarden voor het betrokken product voor alle handelaren gelijk zijn.

Bij gebreke van specifieke informatie, kunnen studenten in casu concluderen dat de geografische markt de gehele interne markt betreft. Van belang is dat studenten zich niet in de war laten brengen door de verschillende marktaandelen die bedrijven bezitten op respectievelijk de Europese en Nederlandse markt.

Machtspositie

Na afbakening van de relevante productmarkt dienen studenten vast te stellen of Bazelle een machtspositie bezit.

Een onderneming heeft een machtspositie indien deze zich onafhankelijk op de markt kan gedragen van zijn concurrenten, afnemers, leveranciers of eindgebruikers. Een eerste indicator voor het al dan niet bestaan van een machtspositie is het marktaandeel. Verder spelen andere factoren een rol: het marktaandeel van de concurrenten, financiële reserves van de onderneming, de structuur van de betrokken ondernemingen en de expertise die daar aanwezig is.

In casu heeft Bazelle de gehele Europese markt voor elektromotobikes in handen (100%). Deze superdominantie leidt ertoe dat Bazelle een machtspositie heeft. Studenten kunnen ook beargumenteren dat elektromotobikes en stadsfietsen behoren tot één productmarkt. Analyse van andere factoren, zoals de marktaandelen van (eerstvolgende) concurrenten, is in dit geval wel noodzakelijk.

Misbruik

Het hebben van een machtspositie is niet verboden. Ondernemingen met een machtspositie hebben wel een bijzondere verantwoordelijkheid door hun gedragingen de concurrentievoorwaarden niet ongunstig te beïnvloeden. Kortom: misbruik van machtspositie is verboden.

In casu dienen studenten tot de conclusie te komen dat Bazelle misbruik maakt van zijn machtspositie door het verschaffen van 30% korting op de aanschafprijs van een stadsfiets indien consumenten een elektromotobike kopen. Het misbruik betreft een getrouwheidskorting. Een getrouwheidskorting is verboden aangezien zij verder gaat dan het enkel doorgeven van schaalvoordelen. Getrouwheidskortingen kunnen een misbruik opleveren als zij tot doel hebben om te verzekeren dat afnemers worden gebonden aan de onderneming met een machtspositie.

Ongunstige beïnvloeding tussenstaatse handel

Studenten dienen tot de conclusie te komen dat de gedragingen van Bazelle de tussenstaatse handel ongunstig beïnvloeden.

Daarbij moet worden verwezen naar het arrest Consten & Grundig, waarin het Hof stelt dat aan deze voorwaarde is voldaan indien de mededingingsbeperkende gedraging indirect, feitelijk of potentieel, de vrije handel tussen de lidstaten zodanig kan beïnvloeden dat de verwezenlijking van de doelstellingen van de gemeenschappelijke markt wordt geschaad.

Conclusie

De gedraging van Bazelle vormt een schending van art. 102 VWEU en is derhalve verboden. Zij kan, in tegenstelling tot schendingen van art. 101 VWEU, niet worden gerechtvaardigd.

Vraag 2

Art. 107 VWEU

Studenten dienen tot de conclusie te komen dat in de casus eventueel sprake is van staatsteun en dat er dient te worden getoetst aan artikel 107(1) VWEU.

Ondernemingsvereiste

Vervolgens dient te worden aangegeven dat tankstations ondernemingen vormen in de zin van het Europees mededingingsrecht. Er is sprake van een eenheid die een economische activiteit uitoefent (Höfner arrest).

Voordeel

Een noodzakelijke voorwaarde voor de kwalificatie van een maatregel als staatsteun is dat deze een voordeel behelst. Studenten dienen met name te toetsen aan het Market Economy Investor Principle (MEIP) en beoordelen of de maatregel een artificieel karakter heeft. In casu vormt de jaarlijkse gemeentelijke bijdrage van 40.000 per tankstation een voordeel.

Afkomstig van de staat of met staatsmiddelen bekostigd

Het voordeel dient afkomstig te zijn van de staat of met staatsmiddelen te zijn bekostigd (Gebroeders Van der Kooij). In casu is aan deze voorwaarde voldaan aangezien de jaarlijkse bijdrage van 40.000 euro afkomstig is van de gemeente.

Selectiviteit

Een maatregel kan enkel worden gekwalificeerd als staatsteun indien zij bepaalde onderneming(en) bevoordeeld en derhalve selectief van aard is. In casu is aan deze voorwaarde voldaan aangezien de jaarlijkse bijdrage van 40.000 euro enkel wordt toegekend aan stedelijke tankstations. Studenten dienen zich niet te laten verwarren door het feit dat alle (stedelijke) tankstations voor de bijdrage in aanmerking komen. Ook maatregelen die op een gehele sector van toepassing zijn, kunnen selectief van aard zijn.

Beperking van de mededinging

De maatregel dient de mededinging ongunstig te beïnvloeden. In casu is aan deze voorwaarde voldaan aangezien stedelijke tankstations door de gemeentelijke bijdrage een competitief voordeel genieten.

Ongunstige beïnvloeding tussenstaatse handel

Studenten dienen tot de conclusie te komen dat de gemeentelijke maatregel de tussenstaatse handel ongunstig beïnvloedt/kan beïnvloeden. Het criterium is feitelijk van aard en derhalve kunnen verschillende argumenten worden aangedragen. Een argument kan zijn dat tankstations die gelegen zijn in grensgebieden door de gemeentelijke bijdrage zich in een gunstigere positie bevinden dan buitenlandse tankstations.

De-minimis vereiste

Krachtens Verordening 1998/2006 inzake de-minimis steun mag de staat over een periode van 3 jaar tot 200.000 euro aan steun geven per onderneming (art. 2(1) en 2(2) 1998/2006).

In casu blijft de gemeentelijke steun over een periode van 3 jaar beperkt tot 120.000 euro per tankstation. Studenten kunnen daarom beargumenteren dat de steun onder de-minimis Verordening valt. Er kan echter ook worden gesteld dat bepaalde olieconcerns meerdere tankstations bezitten en dat op basis van het cumulatievereiste de steun niet valt onder de de-minimis bekendmaking.

Conclusie

Studenten kunnen 0,5 punt verdienen indien zij op basis van de bovenstaande voorwaarden tot de conclusie komen dat er geen staatssteun is in de zin van art. 107(1) VWEU en derhalve niet hoeft te worden getoetst aan artikel 107(3) VWEU en/of artikel 108 VWEU.

Studenten kunnen ook 0,5 punt verdienen indien zij stellen dat er wel sprake is van staatssteun aangezien er niet is voldaan aan het de-minimis vereiste (cumulatie).

N.B. Indien studenten stellen dat er niet is voldaan aan het de-minimis vereiste en vervolgens kijken of de maatregel kan worden vrijgesteld (groepsvrijstellingsvervordening 800/2008 en/of artikel 107(3) VWEU) en toetsen aan de procedurevereisten (art. 108(3) VWEU en Verordening 659/1999) kan 1 bonuspunt worden verdiend.

Studenten die op basis van andere argumenten tot de conclusie komen dat er sprake is van staatssteun en vervolgens kijken of de maatregel kan worden vrijgesteld en toetsen aan de procedurevereisten kunnen 0,5 bonuspunt verdienen.

Antwoordindicatie casus II

Vraag 1

  • art.20(1) VWEU: Woitek is een Poolse burger en daardoor ook Europees burger

  • art. 21(1) VWEU: als Europees burger heeft Woitek het recht vrij op het grondgebied van de lidstaten te reizen en te verblijven, onder voorbehoud van voorwaarden en beperkingen uit de wetgeving

  • Richtlijn 2004/3: Recht van vrij verkeer + verblijf op grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden

    • is van toepassing op Woitek: zie art. 2(1)

    • art.6(1) geeft Unieburgers het recht gedurende 3 maanden op het grondgebied van een andere lidstaat te verblijven indien het bezit van een geldige identiteitskaart

    • art.7(1(a)) geeft Unieburgers recht van verblijf in een andere lidstaat voor een periode langer dan 3 maanden voor werknemers

  • Is Woitek werknemer?

    • zie art.45 VWEU: vrij verkeer van werknemers

    • Zie arrest Trojani: er is sprake van werknemer als het gaan om reële en daadwerkelijke arbeid, die niet louter marginaal en bijkomstig is Trojani verrichte ong 30u/week arbeid voor het Leger Des Heils, kreeg hiervoor kost en inwoon: is vergelijkbaar met Woitek die bij Ivan werkt. Als Woitek voltijds werkt is dit niet louter bijkomstig en is dit aan te duiden als reële en daadwerkelijke arbeid. Woitek krijgt hiervoor verder ook een vergoeding, nl kost en inwoon en een echte Tokkel-gitaar aan het einde van de stage.

    • (zie ook arrest Lawrie-Blum: er is sprake van werknemers indien er een ondergeschikte werkrelatie is en werk geleverd wordt tegen vergoeding)

  • Conclusie: Woitek kan gezien worden als een werknemer en kan dus op basis van artikel 7(1(a)) van richtlijn 2004/38 gedurende zijn stage in Bulgarije werken en verblijven.

  • (Moest Woitek niet als werknemer gezien kunnen worden, dan kan er gekeken worden naar de andere voorwaarden in artikel 7(1) Ri. 2004/38, nl. of hij over voldoende bestaansmiddelen beschikt en een ziekteverzekering heeft (sub (b) en (c) van artikel 7(1) Ri.2004/38). In casu beschikt hij naar alle waarschijnlijkheid over voldoende bestaansmiddelen (kost en inwoon), over de verzekering hebben we geen verdere informatie. Het lijkt onwaarschijnlijk dat Woitek zich kan beroepen op artikel 7(1(c)) Ri.2004/38 (beroepsopleiding of studie) aangezien dit aan een erkende instelling moet plaatsvinden, en dit is hier waarschijnlijk niet het geval.)

Vraag 2

In deze casus zijn er 2 voorschriften van de Spaanse autoriteiten die behandeld moeten worden, nl de veiligheidsvoorschriften voor houtzagen, en de verkoopsvoorschriften.

a) veiligheidsvoorschriften houtzaag

  • niet-financiele beperking op vrij verkeer goederen (import): art.34 VWEU

  • In casu is er geen sprake van een kwantitatieve beperking, aangezien het hier niet gaat om een quota of een verbod: als de zagen aan de voorwaarden voldoen, worden ze wel toegelaten op de Spaanse markt

  • Is er sprake van een MGW? Zie arrest Dassonville: “iedere beperking die, direct/indirect, actueel/potentieel, handel kan belemmeren is MGW” hier MGW

  • Is het een maatregel met/zonder onderscheid? Hier: een maatregel zonder onderscheid, aangezien er geen onderscheid gemaakt wordt tussen de nationale producten of importproducten: alle producten op de Spaanse markt moeten aan voldoen aan de veiligheidsvoorschriften.

  • Het gaat verder om een producteis, aangezien het een voorschrift is waarbij iets aan het product moet veranderd worden (dus geen verkoopsmodaliteit zoals onder Keck)

  • In het arrest Cassis de Dijon werd het principe van de wederzijdse erkenning uitgewerkt: producten die legaal op de markt gebracht zijn in een lidstaat, worden in de andere lidstaten erkend en niet onderworpen aan vb extra controles, tenzij dit gerechtvaardigd kan onder dwingende vereisten en voldoet aan het principe van proportionaliteit

  • Is er hier rechtvaardiging mogelijk?:

    • art.36 VWEU/Dwingende vereiste: bescherming vd consument

    • Proportionaliteit: is de maatregel geschikt? Ja, want door strenge veiligheidsvoorschriften zullen er minder snel ongevallen gebeuren en wordt de consument extra beschermd - Is de maatregel noodzakelijk? waarschijnlijk niet, gezien er minder verregaande en beperkende maatregelen mogelijk zijn, zoals vb grote waarschuwing op verpakking, op zaag; gebruikshandleiding,…

Conclusie: de Spaanse veiligheidsvoorschriften zijn een MGW in strijd met artikel 34 VWEU en kan niet gerechtvaardigd worden onder artikel 36 VWEU of de dwingende vereisten onder de Cassis-rechtvaardiging.

b) Kan Spanje de verkoop van houtzagen beperken tot gespecialiseerde winkels? (3 punten)

  • niet-financiele beperking op vrij verkeer goederen (import): art.34 VWEU

  • In casu is er geen sprake van een kwantitatieve beperking, aangezien het hier niet gaat om een quota of een verbod: als de zagen aan de voorwaarden voldoen, worden ze wel toegelaten op de Spaanse markt

  • Is er sprake van een MGW? Zie arrest Dassonville: “iedere beperking die, direct/indirect, actueel/potentieel, handel kan belemmeren is MGW” hier MGW

  • In casu is er geen sprake van een producteis (er moet niets aan het product zelf veranderen), maar gaat het over de verkoop van de zagen (wat, waar, hoe, wanneer; een beperking die niet het doel/effect heeft om de handel te beperken), dus we kijken of dit als een verkoopsmodaliteit (zie arrest Keck en Mithouard) gezien kan worden. Als aan de 2 Keck-voorwaarden (proviso 16) voldaan is, valt de maatregel buiten het bereik van art.34 VWEU en is dus geen schending van Europees recht.

    • Mits van toepassing op alle markdeelnemers Hier is aan voldaan, want de verkoopsverplichting geldt voor alle verkopers van houtzagen

    • Mits rechtens en feitelijk zelfde invloed op verhandeling van nationale + importproducten ook aan deze voorwaarde is voldaan, want alle houtzagen op de Spaanse markt kunnen enkel in gespecialiseerde winkels verkocht worden en er wordt dus geen onderscheid gemaakt op basis van oorsprong.

  • Aan beide Keck-voorwaarden is voldaan, dus de verkoopsvoorschriften vallen buiten het bereik van artikel 34 VWEU en zijn dus niet in strijd met Europees recht.

  • (Zou aan een van de voorwaarden niet voldaan zijn, dan worden zelfde stappen gevolgd als bij de veiligheidsvoorschriften:

    • Met/zonder onderscheid?

    • Rechtvaardiging onder de dwingende vereisten (Cassis de Dijon?

    • Rechtvaardiging onder artikel 36 VWEU?

    • Proportionaliteit?)

Image

Access: 
Public

Image

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Check the related and most recent topics and summaries:
Institutions, jobs and organizations:

Universiteit Leiden en studieverenigingen

Crossroads: term ref right 1: 
Samenvattingen voor psychologie in Leiden via Labyrint en JoHo
Samenvattingen voor pedagogiek in Leiden via Emile en JoHo
Samenvattingen voor rechten in Leiden
Activity abroad, study field of working area:

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Follow the author: Law Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
2414