Strafrecht 1 - RUG - Oefententamen 2013/2014 (2)


Vragen

Casus I

Beeldt u zich in dat u een in Amsterdam woonachtige technicus bent, een goedwillende hacker om precies te zijn. Op 7 april 2015 heeft u uit betrouwbare bron vernomen dat een groep kwaadwillende hackers op het punt staat een grote DDOS-aanval uit te voeren op het beveiligde computernetwerk van het Ministerie van Veiligheid en Justitie (bij een DDOS-aanval worden in korte tijd zodanig veel gegevens verstuurd aan een computer of een netwerk dat het betreffende systeem wordt platgelegd). U weet dat de hackers onderling communiceren met behulp van een zelfgemaakt e-mailprogramma en dat de aanval zal beginnen zodra de hackers een e-mail met het startsein ontvangen van hun leider John de Bever.

Omdat uw bron meldt dat het startsein elk moment kan worden gegeven, besluit u snel een tegenaanval in te zetten. U maakt gebruik van een door u opgezet computernetwerk om een zogenoemde e-mailbom te versturen aan John de Bever. Een e-mailbom zorgt voor zo veel opstopping in het e-mailprogramma van de ontvanger, dat het programma tijdelijk onbruikbaar wordt. Voor de zekerheid voegt u een virus toe aan de e-mailbom, waardoor het gehele besturingssysteem van Johns computer tijdelijk onbruikbaar zal worden. Even later hoort u van uw bron dat uw actie succes heeft gehad. Zoals u al verwachtte, is door de met virus geladen e-mailbom het complete besturingssysteem van John de Bever besmet geraakt en gecrasht. John heeft de aanval noodgedwongen moeten uitstellen.

Tot uw verbazing ontvangt u enkele weken later een dagvaarding. Het blijkt dat John de Bever het Openbaar Ministerie heeft voorzien van bewijs dat u hem de schadelijke e-mailbom heeft gestuurd en dat hij aansluitend aangifte heeft gedaan. Omdat u het Openbaar Ministerie niet kunt overtuigen van het eerzame motief voor uw daad, komt het tot een strafzaak voor de (bevoegde) politierechter. U wordt verweten dat u:

‘op of omstreeks 7 april 2015, te Amsterdam, althans in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk het gebruik van een geautomatiseerd werk, te weten de computer van John de Bever, heeft belemmerd door daaraan gegevens, bestaande uit een (virus bevattende) e-mailbom, toe te zenden (art. 138b Sr).’

Ter zitting vertelt u aan de politierechter dat u inderdaad de e-mailbom heeft gestuurd. U geeft aan dat u wist dat de e-mailbom onder de gegeven omstandigheden vernietigend zou zijn voor de werking van het ontvangende computersysteem en dat u de e-mailbom juist daarom verstuurde. U wilde op deze manier zelf de aanval op het Ministerie van Veiligheid en Justitie voorkomen, omdat er geen tijd meer was om de politie in te schakelen. Ten slotte benadrukt u dat de aanval, die ieder moment kon plaatsvinden en tot grote materiële schade aan talloze computers zou hebben geleid, ook daadwerkelijk door de e-mailbom is voorkomen.

Uw raadsman voert daarna de volgende verweren:

  1. ‘Onder het bestanddeel ‘geautomatiseerd werk’ moet mijns inziens niet een enkele computer worden begrepen, maar een netwerk van computers, dus ten minste een verbinding tussen twee afzonderlijke computers. De conclusie moet dan ook zijn dat in deze zaak het bestanddeel ‘geautomatiseerd werk’ niet is vervuld.’
  2. ‘Daarnaast breng ik graag naar voren dat de tekst van art. 138b Sr te vaag en onbestemd is en dat de reikwijdte van de bepaling mede door zeer uiteenlopende rechtspraak volstrekt onvoorspelbaar is. Het genoemde artikel moet daarom in strijd worden geacht met art. 7 EVRM.’

Vraag 1

Is het aannemelijk dat ook een rechter de in verweer I beschreven interpretatie zou hanteren?

Op welke einduitspraak wordt in verweer II aangestuurd? Motiveer uw antwoord.

Vraag 2

Na het pleidooi van de raadsman blijkt dat hij met geen woord heeft gerept over de aanwezigheid van een rechtvaardigingsgrond. Kruip in de huid van de raadsman en maak op basis van de casusinformatie, waaronder het standpunt dat u heeft ingenomen ten overstaan van de politierechter, puntsgewijs aannemelijk dat twee rechtvaardigingsgronden van toepassing zijn.

Vraag 3

Geef aan welk schuldverband in de tenlastelegging van deze casus aan de orde is.

Wat is de hoogste graad van opzet die de politierechter zou kunnen aannemen op basis van uw verklaring ter zitting? Motiveer uw antwoord.

Vervolg casus

Stel dat de politierechter de tenlastelegging bewezen acht, met uitzondering van het bestanddeel wederrechtelijk; daarover twijfelt hij nog. Op basis van uw doorwrochte pleidooi bij de tweede vraag vindt de politierechter dat inderdaad sprake is van een rechtvaardigingsgrond, maar hij vraagt zich af of dat het bewijs van het bestanddeel ‘wederrechtelijk’ in de weg staat. Hij weet namelijk niet meer of hij dat bestanddeel hier beperkt of juist ruim moet uitleggen.

Vraag 4

Zet voor beide interpretaties van het bestanddeel ‘wederrechtelijk’ uiteen tot welke einduitspraak de politierechter in dat geval zou moeten komen.

Vervolg casus

Na uw strafzaak blijkt dat John de Bever met behulp van een nieuwe computer toch een succesvolle DDOS-aanval heeft kunnen uitvoeren op het netwerk van het Ministerie van Veiligheid en Justitie. John wordt vervolgd ter zake van art. 161sexies lid 1 aanhef en onder 2 Sr. De tenlastelegging is op de juiste wijze toegesneden op dit delict en op zijn gedraging.

Wanneer John vóór de zitting met zijn raadsman overlegt, vertelt John dat hij de aanval uitvoerde onder invloed van een psychose ten gevolge van zijn schizofrenie. John stelt dat hij de DDOS-aanval enkel door die psychose en de daarmee gepaard gaande waanideeën heeft gepleegd en zich bovendien maar in geringe mate realiseerde wat hij aan het doen was. Zijn raadsman antwoordt opgewekt: ‘Beste John, ik ga de rechter ervan overtuigen dat in jouw geval sprake is van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van je geestvermogens waardoor je nog maar in geringe mate wist wat je deed, dat er causaal verband is tussen dat gebrek in je geestvermogens en het uitvoeren van de DDOS-aanval, en dat dit alles een duidelijke reden is om het strafbare feit jou niet toe te rekenen.’

Vraag 5

Stel dat Johns raadsman de rechter inderdaad van de door de raadsman genoemde omstandigheden weet te overtuigen. Leidt het aannemen van dat verweer dan zonder meer tot vrijspraak? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet? Motiveer uw antwoord.

Casus II

Stijn Stekel houdt ervan om op zonnige dagen in zijn houten sloep rond te varen op het vaarwater rondom de stad Almere. Op 16 juli 2014, na een dag ronddobberen, knoopt Stijn zijn sloep met scheepstouw vast aan een aanlegsteiger. De steiger bevindt zich aan een oever van een kanaal, net na een vrij scherpe bocht. Het kanaal is bestemd voor pleziervaart en het wordt op dit tijdstip druk bevaren. Stijn is loom geworden van een dag in de zomerzon. Hij legt zich languit neer op de bank van zijn aangemeerde vaartuig. Al snel dommelt hij in. De langslopende dorpsgenoot Erik Ericsson neemt waar dat Stijn in zijn sloep slaapt. Erik, die in het dorp bekend staat om zijn geintjes, ziet zijn kans schoon: hij sluipt naar het bootje en maakt het aan de steiger bevestigde scheepstouw los. Erik ziet dat de sloep langzaam afdrijft naar het midden van het kanaal. Gniffelend verlaat hij de steiger en vervolgt hij zijn weg.

Enkele minuten later komt een waterscooter hard in botsing met de sloep waarop de soezende Stijn zich nog steeds bevindt. Uit feitenonderzoek blijkt dat de waterscooter werd bestuurd door vaarinstructeur Jesse Jansen, een geoefend bestuurder. De in Rotterdam woonachtige Jesse geeft elke zomer vaarles op de Almeerse wateren. Jesse schatte de situatie verkeerd in en is frontaal tegen de houten boot gebotst. Verder blijkt dat het niet is toegestaan met een waterscooter te varen op het bewuste kanaal en komt aan het licht dat Jesse ten tijde van de botsing met te hoge snelheid door de bocht voer (20 km/h). Het ter plaatse geldende verbod (‘verboden voor waterscooters’) en gebod (‘verplichting de vaarsnelheid te beperken tot maximaal 10 km/h’) staan vermeld op goed waarneembare borden aan de oevers van het kanaal. Uit het feitenonderzoek blijkt ten slotte dat de nog slapende Stijn aan de dood is ontsnapt: een aan de sloep bevestigde plank is door de botsing losgekomen en hard tegen Stijns hoofd geklapt, waardoor Stijn bewusteloos van de kantelende sloep in het water is gegleden. Jesse heeft Stijn daarop met veel moeite uit het water gevist.

Naar aanleiding van dit ongeval wordt niet alleen Jesse Jansen vervolgd, maar ook Erik Ericsson. Erik wordt vervolgd voor overtreding van art. 169 aanhef en sub 1 Sr: kortweg ‘schuld aan het beschadigen van een vaartuig, waardoor levensgevaar ontstaat voor een ander’. De tenlastelegging is op juiste wijze toegesneden op dit artikel en toegespitst op de gedragingen van Erik.

Vraag 6

Is in het kader van het aan Erik gemaakte verwijt sprake van een strafrechtelijk relevant causaal verband tussen Eriks gedragingen en het beschadigen van de sloep?

Vervolg casus II

Bij de overige vragen over deze casus staat Jesse Jansen centraal. Ook Jesse wordt aangaande de botsing met de sloep vervolgd voor overtreding van art. 169 aanhef en sub 1 Sr: kortweg ‘schuld aan het beschadigen van een vaartuig, waardoor levensgevaar ontstaat voor een ander’. Ook in de strafzaak van Jesse heeft de officier van justitie de tenlastelegging correct geënt op deze strafbepaling en op de gedragingen van Jesse. Jesse wordt gedagvaard te verschijnen voor de meervoudige kamer van de rechtbank Rotterdam. Ter terechtzitting voert de raadsman bij pleidooi de volgende verweren:

‘De rechtbank is relatief onbevoegd. Het delict is in de gemeente Almere gepleegd. De officier had de strafzaak dus in Almere, althans bij de rechtbank Midden-Nederland, aanhangig moeten maken. Met het oog daarop moet uw rechtbank zich onbevoegd verklaren.’

‘Verder stel ik mij op het standpunt dat mijn cliënt moet worden vrijgesproken. Mijn cliënt heeft niet de vereiste schuld ten aanzien van het ontstaan van het levensgevaar.’

De officier van justitie ziet geen juridische beren op de weg. Hij vordert een veroordeling. De officier gaat enkel uitvoerig in op de strafmaat. Hij beargumenteert dat de rechter de strafzaak niet mag afdoen met een taakstraf, maar dat aan Jesse een onvoorwaardelijke gevangenisstraf moet worden opgelegd van drie maanden.

Na het onderzoek ter terechtzitting overlijdt Jesse plotseling als gevolg van een hartaanval. Dat gebeurt een week vóór de uitspraak. De rechtbank verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de door hem ingestelde vervolging.

Vraag 7

Welke beslissingen en motiveringen dient de rechter in het vonnis op te nemen? Zet uw antwoord zo veel mogelijk in schema en geef bij elke beslissing en bij elke motivering aan op grond van welk(e) artikel(en) en artikellid(-leden) het vonnis die beslissing en motivering moet bevatten.

Vervolg casus II

Stel, anders dan hiervoor dat Jesse ook na het onderzoek ter terechtzitting kerngezond blijft.

Vraag 8

Kan de rechtbank tot een bewezenverklaring komen van de ten laste gelegde culpa?

Vervolg casus II

Stel dat de rechtbank tot een veroordeling komt van het tenlastegelegde feit. Bij de straftoemeting weegt de rechtbank mee dat Jesse een jaar eerder onherroepelijk is veroordeeld voor hetzelfde vergrijp (art. 169 aanhef en sub 1 Sr). In verband daarmee is aan Jesse een taakstraf opgelegd, die Jesse vervolgens heeft uitgevoerd. De rechtbank neemt deze voorgeschiedenis mee bij het bepalen van de strafmaat.

De rechtbank besluit nu een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen van drie maanden met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast legt de rechtbank een taakstraf op, bestaande uit het verrichten van 240 uren onbetaalde arbeid met een vervangende hechtenis van 100 dagen. Ten slotte wordt de in beslag genomen waterscooter die toebehoort aan Jesse, en waarmee hij het ongeluk veroorzaakte, verbeurd verklaard.

Vraag 9

Voldoet het sanctiepakket aan de wettelijke voorwaarden? Bespreek alle sancties en combinaties daarvan, en verwijs daarbij naar de relevante bepalingen in de wet.

Casus III

Naar aanleiding van een geweldsincident op het voetbalveld wordt aan een van de betrokkenen een dagvaarding uitgereikt, waarin hem ten laste wordt gelegd:

‘dat hij op 5 mei 2012 te Appingedam, althans in de provincie Groningen, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een ernstige bloeding in de linkerlong) heeft toegebracht aan X door deze opzettelijk een (harde) (karate)trap tegen zijn borststreek, althans tegen zijn bovenlichaam, te geven, ten gevolge waarvan X is overleden (art. 302 lid 1 jo. lid 2 Sr)’.

Voorafgaande aan de zitting ontvangt de OvJ het rapport van een door de verdediging aangevraagde contra-expertise met betrekking tot de bloeding in de long en het overlijden van het slachtoffer. In het rapport wordt tot de conclusie gekomen: (1) dat de bloeding in de long mede het gevolg was van een al bestaande, maar verborgen gebleven longziekte van X, en (2) dat X uiteindelijk is overleden door een fout van de arts die de longbloeding van X had gestelpt. Deze arts zou een operatiemesje in het lichaam van X hebben achtergelaten.

Naar aanleiding van het rapport is de OvJ van plan op het onderzoek ter terechtzitting de zinsnede ‘ten gevolge waarvan X is overleden’ (art. 302 lid 2 Sr) uit de tenlastelegging te (laten) schrappen. Hij weet alleen niet meer welke procedure hij daarvoor moet volgen: die van art. 312 Sv of die van art. 313 Sv.

Vraag 10a

Welke procedure moet de OvJ volgen wanneer hij ter zitting de genoemde verandering van de tenlastelegging – het schrappen van de woorden ‘ten gevolge waarvan X is overleden’ – wil bewerkstelligen: die van art. 312 Sv dan wel die van art. 313 Sv? Motiveer uw antwoord en geef daarbij de kern aan van het verschil in procedure tussen art. 312 Sv enerzijds en art. 313 Sv anderzijds.

Vraag 10b

Tot welke einduitspraak moet de rechter komen indien hij het causaal verband tussen de trap en de bloeding in de long niet bewezen acht? Motiveer uw antwoord.

Antwoordindicatie

Vraag 1

Nee, omdat deze interpretatie haaks staat op de in de wet gegeven definitie; zie de betekenistitel, art.80sexies Sr; op een OVAR: bij strijd met de 7 EVRM kan de rechter de bepaling onverbindend verklaren (art. 94 GW; hoeft niet genoemd te worden), waarmee de bewezenverklaring niet kan worden gekwalificeerd.

Vraag 2

Overmacht-noodtoestand: conflict van plichten (wet niet overtreden vs. maatschappelijke plicht om schade aan ministerie en maatschappij te voorkomen). Proportionaliteit & Subsidiariteit: keuze lijkt volkomen proportioneel en er lijkt qua tijd ook geen redelijk alternatief te zijn geweest, dus is ook voldaan aan de eis van subsidiariteit

Noodweer: fysiek is een computer, dan wel netwerk (ministerie), een goed en het ernstig belemmeren van de werking van die goederen zou een aanranding mogen heten. Gezien de casus lijkt er onmiddellijk dreigend gevaar te zijn voor een dergelijke aanranding (criterium arrest Bijlmer Schietpartij). De aanval op het ministerie is ook wederrechtelijk; de casus geeft geen aanknopingspunten voor het aannemen van toestemming of een rechtvaardigingsgrond op dat punt; de verdediging was noodzakelijk; de aanval kon blijkbaar niet op eenvoudige, niet-strafbare wijze worden voorkomen. In overeenstemming met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.

Vraag 3

Het gaat erom dat men laat zien wat schuldverband is (hier: de gerichtheid/inhoud van het tll-opzet) en dat er wordt aangegeven dat de wederrechtelijkheid hier is geobjectiveerd. De verdachte moet opzettelijk gehandeld hebben: het gebruik van een geautomatiseerd werk (te weten de computer van John de Bever) heeft hij belemmerd door daaraan gegevens (bestaande uit een (virus bevattende) e-mailbom) toe te zenden.

‘Opzet als bedoeling’ + motivering a.h.v. verklaringonderdelen (waaruit blijkt dat het verdachte erom te doen was).

Ook voldoende is ‘opzet als zekerheids-/noodzakelijkheidsbewustzijn’ + motivering a.h.v. verklaringonderdelen die de aanwezigheid van dat bewustzijn schragen.

Vraag 4

  • Ruime uitleg

Bij deze uitleg krijgt het bestanddeel dezelfde inhoud als de inhoud van het element wederrechtelijk (waardoor wederrechtelijkheid als element komt te vervallen): ‘i.s.m. het recht’. Door deze ruimte uitleg grijpt een rechtvaardigingsgrond al in op het bewijs van het bestanddeel ‘wederrechtelijk’: bij aanwezigheid van een rechtvaardigingsgrond is het overige (de overige bestanddelen van de t.l.l., als zij al bewezen zouden worden geacht) niet ‘i.s.m. het recht’ te noemen; bestanddeel ‘wederrechtelijk’ kan niet worden bewezen. Dat leidt tot vrijspraak.

  • Beperkte uitleg

Beperkte uitleg is ‘zonder eigen recht’ dan wel ‘zonder toestemming’. Bij deze uitleg heeft het aannemen van een rechtvaardigingsgrond geen invloed op het bewijs van het bestanddeel ‘wederrechtelijk’.

Volgens de casus kan de politierechter nu komen tot een bewezenverklaring;

Kwalificatie levert geen problemen op;

Bij derde materiële vraag ontbreekt bij nader inzien (want eerst voorondersteld) het element wederrechtelijk en leidt e.e.a. tot OVAR wegens niet-strafbaarheid van de dader.

N.B. OVAR wegens niet-strafbaarheid van het feit wordt ook goed gerekend, mits er eerst aandacht wordt besteed aan de kwalificatie en vervolgens het beroep op de rechtvaardigingsgrond besproken wordt.

Vraag 5

Gezien de omstandigheden waarvan de rechter overtuigd raakt, neemt hij aan dat sprake is van art. 39 Sr, een schulduitsluitingsgrond.

Ten laste is gelegd: een opzetdelict (doleus delict); schulduitsluitingsgronden hebben in beginsel geen invloed op het opzet, met uitzondering van de situatie waarin bij de verdachte elk inzicht in de draagwijdte van zijn handelen en de mogelijke gevolgen daarvan heeft ontbroken. Het leidt dus niet zonder meer tot vrijspraak. Aangezien de rechter kennelijk ook overtuigd is geraakt van de deelopmerking van de raadsman, over het toch in geringe mate nog beseffen van de gedraging, ligt niet voor de hand dat hier vrijspraak zal volgen.

Vraag 6

Criterium: kan het beschadigen van de sloep in redelijkheid aan Erik worden toegerekend? (arrest Letale longembolie).

Voorvragen: ‘conditio sine qua non’ en ‘relevante veroorzakende factor’ leveren geen problemen op.

Differentiatie naar delict:

Het gaat hier om een ‘culpoos gevolgsdelict’ (hoewel, strikt genomen, de culpa a.h.v. gevolg hier geen zelfstandig delict is, maar een voorfase van een delict met een geobjectiveerd gevolg.

Het beschadigen van de sloep wordt door culpa bestreken. Is in het algemeen/voor Erik voorzienbaar dat het losmaken van het touw als mogelijk gevolg heeft dat de sloep (uiteindelijk) wordt beschadigd? Ja, de steiger waaraan de boot is bevestigd bevindt zich ‘net na een vrij scherpe bocht’ aan een oever van een ‘op dat tijdstip druk bevaren kanaal’.

Tussenconclusie: als de voorzienbaarheid vaststaat, dan is toerekening van het gevolg in beginsel redelijk.

Contra-indicaties:

Uitgangspunt: het ene strafrechtelijk causaliteitsverband (m.b.t. Erik) wordt niet weggenomen door het andere (Jesse).

Wat is aard en ernst van de gedragingen van Erik en Jesse in verhouding tot elkaar?

Voor toerekening pleit: ‘direct gevolg’ van Eriks handeling is dat de sloep stuurloos ronddobbert, waarbij een, gelet op plaats (bocht) en drukte, relatief grote kans bestaat dat het wordt geramd en beschadigd. Daarbij bestaat er een ‘kort tijdsverloop’ tussen Eriks gedraging en de intreding van het gevolg.

Tegen toerekening pleit: het gedrag van Jesse is dichtstbijzijnde oorzaak (causa proxima) en laakbaar (overtreding gebod en verbod).

Voor de hand liggende conclusie: causale tussenschakel niet van dien aard dat het causaliteitsverband daardoor wordt doorbroken. 

Vraag 7

Art. 359 lid 1 Sv: in het vonnis moet een tenlastelegging en een vordering van de OvJ zijn opgenomen.

Vervolgens moeten de drie categorieën beslissingen en motiveringseisen worden behandeld:

  • A. Ambtshalve beslissen en motiveringen op grond van de formele en materiële vragen.

Gegeven is dat de rechter komt tot een niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie. Die beslissing is een formele einduitspraak. Uit art. 358 lid 1 (jo. lid 2) Sv is af te leiden dat ambtshalve het vonnis in dat geval (alleen) die formele beslissing hoeft te bevatten.

>beslissing in vonnis o.g.v. motiveren o.g.v.

Niet-ontvankelijkheid OvJ art. 358 lid 1 Sv art. 359 lid 2, eerste zin.

  • B. 358 lid 3 verweren?

Verweer I is een ‘uitdrukkelijk voorgedragen verweer’ dat valt onder art. 358 lid 3 Sv (tweede formele vraag). De rechtbank beslist in afwijking van dat verweer. Dus: beslissing en motivering in vonnis.

Beslissing op verweer in vonnis o.g.v. motiveren o.g.v.

Verwerping verweer I art. 358 lid 3 Sv art. 359 lid 2, eerste zin Sv

  • C. Extra motiveringsplicht ex art. 359 lid 2, tweede zin?

Verweer II (bewijsverweer) en het standpunt van de OvJ over de strafmaat? De rechtbank neemt géén beslissing over deze punten. Om die reden geen extra motivering vereist.

Vraag 8

Criterium voor culpa: verwijtbare aanmerkelijke onvoorzichtigheid

  • Onvoorzichtigheid:

Ofwel via subjectieve voorzienbaarheid: een geoefende bestuurder van een waterscooter, vaarinstructeur (Garantenstellung) kan en behoort te voorzien dat deze wijze van varen kan leiden tot het (rammen en) beschadigen van een ander vaartuig.

Ofwel via objectieve voorzienbaarheid: gedragsverbod (verbod waterscooters) resp. gedragsgebod (maximumsnelheid) dat is overtreden, strekt mede ter voorkoming van (gevolgen zoals) het beschadigen van een vaartuig.

In het kader van de voorzienbaarheid moet opgemerkt worden dat verweer II geen hout snijdt: de culpa, en daarmee de voorzienbaarheid, is betrokken op het ‘beschadigen’ van de sloep; het ontstaan van ‘levensgevaar’ is geobjectiveerd.

Plicht gedrag achterwege te laten? Ja, geen geoorloofd risico, geen rechtvaardigingsgrond.

  • Verwijtbaarheid:

Ja, van Jesse mag natuurlijk gevergd worden anders te handelen dan hij heeft gedaan (lijkt heel eenvoudig te zijn geweest om anders te handelen). Geen schulduitsluitingsgrond.

  • Aanmerkelijke mate van onvoorzichtigheid:

Bij de vraag of sprake is van een aanmerkelijke mate van onvoorzichtigheid komt het aan op ‘het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de concrete ernst daarvan en de omstandigheden waaronder die gedraging is begaan’ (arrest Onvoldoende rechts houden te Winssen). Bezien door de mal van dit criterium, wijzen een aantal feiten en omstandigheden er sterk op dat Jesse zich aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gedragen: hij negeert het waterscooterverbod en hij houdt zich niet aan de maximumsnelheid.

Conclusie: De rechtbank kan tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde culpa komen.

Vraag 9

  • Veroordeling voor art. 169 sub 1 Sr; ten hoogste een jaar gevangenisstraf.

  • Drie maanden voorwaardelijk OK (art. 14 a lid 1 Sr).

  • Proeftijd twee jaren OK (14b lid 2 Sr).

  • Algemene voorwaarde ontbreekt NIET OK (14 c lid 1a Sr).

  • Taakstraf oplegging: NIET OK vanwege eerdere veroordeling (22b lid 2 Sr).

  • Taakstraf aard arbeid: OK (22c lid 1 Sr).

  • Taakstraf duur 240 uren: OK (22c lid 2 Sr).

  • Vervangende hechtenis duur: OK (22d lid 3 Sr).

  • Combinatie voorwaardelijk-taakstraf: OK (9 lid 4 Sr).

  • Verbeurdverklaring waterscooter: OK (33 lid 1 jo. 33a lid 1 onder b Sr).

Vraag 10a

Art. 313 Sv, omdat art. 312 Sv niet van toepassing is (zie eerste zinsnede 313 Sv): het gaat in casu om het schrappen van een strafverzwarende omstandigheid en niet om het wel door art. 312 Sv bestreken toevoegen van een strafverzwarende omstandigheid;

313 Sv heeft het oog op elke wijziging, behalve de wijzigingen bedoeld in art. 312 Sv.

Kern van het verschil in procedure tussen beide artikelen: uit hoofde van 312 Sv kan de OvJ zelf mondeling de strafverzwarende omstandigheid ten laste leggen, art. 313 Sv vereist een door hem tot de rechter gerichte vordering (geen zelfstandige bevoegdheid).

Vraag 10b

Vrijspraak, omdat … [de student dient een overweging te geven die aangeeft dat causaliteit gedraging ↔ zwaar lichamelijk letsel essentieel is op bestanddeelniveau; bijv. a.h.v. t.l.l. ‘dat hij … zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, door’].

Check page access:
Public
Check more or recent content:

Oefententamens Strafrecht 1 - RUG

Strafrecht 1 - RUG - Oefententamen 2017/2018

Strafrecht 1 - RUG - Oefententamen 2017/2018


Vragen

Motiveer uw antwoorden, zo nodig onder verwijzing naar relevante bepalingen en rechtspraak

Lees onderstaand fragment van een arrest

"Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

(...)

3 Beoordeling van het tweede namens de verdachte voorgestelde middel

3.1.

Het middel komt op tegen het bewezenverklaarde opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is. In de eerste plaats klaagt het middel dat het bewezenverklaarde opzet ontoereikend is gemotiveerd.

3.2.

Ten laste van de verdachte is onder 4 bewezenverklaard dat:

"hij op 23 oktober 2011 te Voorschoten opzettelijk een ontploffing te weeg heeft gebracht, doordacht hij:

  • een (metalen) pijp heeft dichtgelast en vervolgens
  • deze (metalen) pijp heeft gevuld met flitspoeder (op basis van kaliumperchloraat en aluminium) en vervolgens
  • aan deze (metalen) pijp een lont heeft bevestigd, en
  • aldus een zwaar explosief of zelfgemaakte bom heeft vervaardigd en vervolgens
  • dit/ deze explosief of zelfgemaakte bom aan een flitspaal gelegen op de openbare weg, te weten de Voorschoterweg, nabij de kruising met de Leidseweg, heeft bevestigd,
  • en dit/ deze explosief/ bom aldaar tot ontploffing heeft gebracht door het lont van het/ de explosief/ zelfgemaakte bom aan te steken, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was,"

Voorgaande levert op het delict brandstichting als genoemd in artikel 157 aanhef sub 1 Sr...

(...)

3.3.

Het middel steunt in de eerste plaats op de opvatting dat het opzet van de verdachte niet alleen moet zijn gericht op het teweegbrengen van een ontploffing, maar tevens op het bewezenverklaarde te duchten gemeen gevaar voor goederen. (...)"

Vraag 1a

Is de opvatting waarop het middel steunt juist? Licht uw antwoord toe.

Vervolg

Het volgende gaat aan het arrest vooraf.

De verdachte in bovenstaand arrest is een 33-jarige man genaamd Mark Visser. Nadat de bom ontploft is, staat Mark te kijken naar de schade die hij heeft aangericht. Op dat moment stopt naast hem een auto, waar Chris uitstapt. Chris heeft het allemaal zien gebeuren en loopt op Mark af. Terwijl Chris met zijn rug naar de vangrail staat, zegt hij: 'Wat bezielt je wel niet om dit soort strapasten uit te halen?' Mark is hier niet van gediend en wil snel naar zijn auto lopen. Hij geeft Chris met de vlakke hand een harde klap in het gezicht, waardoor Chris zijn evenwicht verliest en over de vangrail valt. Hierbij komt Chris ongelukkig neer. Hij valt met zijn hoofd op een kei die verscholen in het gras ligt. Chris loopt hierbij zwaar lichamelijk letsel op.

Mark wordt naast het teweegbrengen van een ontploffing (art. 157 aanhef en sub 1 Sr) tevens vervolgd voor eenvoudige mishandeling met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg (art. 300 lid 1 jo. lid 2 Sr). De tenlastelegging is op de juiste manier toegesneden op beide delicten.

Ter zitting verklaart Mark: "Het was

.....read more
Access: 
Public
Strafrecht 1 - RUG - Oefententamen 2016/2017

Strafrecht 1 - RUG - Oefententamen 2016/2017


Vragen

Casus 1

Sebastiaan Beer verkoopt samen met zijn broer Joost tweedehands LP-spelers via internet. Deze LP-spelers worden opgeslagen in het schuurtje bij het huis van Joost. De zaken lopen niet heel goed. Althans niet volgens Sebastiaan. Want Joost lijkt goed van de ‘LP-spelersbusiness’ te kunnen leven. Hij heeft onlangs een nieuwe auto gekocht en is met deze auto op vakantie naar Frankrijk gegaan.

Sebastiaan vermoedt dat Joost de inkomsten van de LP-spelersverkoop niet eerlijk deelt en geld achterhoudt. Hij vindt dit zo achterbaks dat hij in een vlaag van woede naar het huis van Joost rijdt. Hij heeft de sleutels gekregen om tijdens de afwezigheid van Joost toch bij het schuurtje te kunnen. In het schuurtje giet hij een jerrycan benzine uit en steekt die in de brand. Omdat de buurman van Joost goed oplet, is de brandweer snel ter plaatse. Sebastiaan, die nog bij het vuur staat, wordt opgepakt.

Sebastiaan Beer wordt gedagvaard om terecht te staan voor de rechtbank Groningen. Hem wordt ten laste gelegd dat:

‘Hij in de gemeente Groningen opzettelijk brand heeft gesticht in het perceel Klaproosstraat 26 aldaar, door toen en daar opzettelijk een hoeveelheid benzine over de vloer uit te gieten en vervolgens vuur in aanraking te brengen met die benzine, waardoor die vloer en/of dat perceel in brand is geraakt, van welke opzettelijke brandstichting gemeen gevaar voor goederen, te weten voor die vloer en/of dat perceel, te duchten is geweest’ (art. 157 sub 1 Sr)

Ter terechtzitting betoogt zijn raadsman dat Sebastiaan ten tijde van de brandstichting leed aan een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens, waarvoor hij inmiddels ook behandeld wordt. Zijn cliënt kan daarom het feit niet worden toegerekend.

Vraag 1a

Geef uw oordeel over de volgende stelling: “Art. 39 Sr ziet op de ontoerekeningsvatbaarheid van de dader.”

Vraag 1b

Welke vragen moet de rechter beantwoorden bij een beoordeling van het beroep op ontoerekeningsvatbaarheid?

Vraag 2

Tot welke einduitspraak zal de rechter komen?

Als Joost terug komt uit Frankrijk, wordt hij geconfronteerd met een ravage bij zijn huis. Hij wil dat de schade die hij heeft geleden door de brand en de bluswerkzaamheden van de brandweer wordt vergoed door Sebastiaan. Bovendien wil hij graag aan de rechter vertellen wat de hele affaire met hem persoonlijk heeft gedaan.

Vraag 3a

Welke mogelijkheden zijn er voor Joost om er in het kader van het strafproces, ter zitting, te zorgen dat hij zijn schade vergoed krijgt?

Vraag 3b

Heeft Joost het recht om de rechter te vertellen over de gevolgen van de brandstichting?

Casus 2

In Amsterdam is het advocatenkantoor Slagers & Herders gevestigd. Dewi werkt daar als secretaresse van Daan Slagers, een van de advocaten. Dewi is alleenstaande moeder van vier kinderen. Het afgelopen jaar is zij ernstig depressief geworden. Zij kan de eindjes met moeite

.....read more
Access: 
Public
Strafrecht 1 - RUG - Oefententamen 2015/2016

Strafrecht 1 - RUG - Oefententamen 2015/2016


Vragen

Casus 1

Fitz en Mollie hebben al jaren een relatie. Het stel woont samen in een appartement nabij het centrum van Holt. Op 3 januari 2016 zet Mollie echter een punt achter de relatie. Mollie vindt het hoog tijd om eens van het vrijgezelle leven te genieten. Dat Mollie de relatie beëindigt, komt voor Fitz als een donderslag bij heldere hemel. Hij was dolgelukkig met Mollie. Uiteindelijk verhuist Fitz naar een studentenkamer ergens in Holt. Fitz wil graag contact houden met zijn ex-vriendin, maar dat wil zij liever niet. Met veel moeite lukt het Fitz de eerste twee weken geen contact op te nemen met Mollie. Maar hij kan aan niets anders meer denken en wil Mollie voor zich terugwinnen. Creatief als Fitz is, verzamelt hij de mooiste foto's die hij van zichzelf en Mollie kan vinden en maakt daarvan een boek. "Ik kan niet zonder je! Ik wil je terug!" schrijft hij op de laatste pagina. Fitz pakt het fotoboek met zorg in en doet het op de post. Vol verwachting kijkt hij uit naar de reactie van Mollie, maar die blijft uit. Ook op zijn talloze WhatsApp-berichten en e-mails, waarin Fitz op indringende toon schrijft de relatie te willen herstellen, reageert Mollie niet. De zevende keer dat Fitz voor Mollies deur van haar appartement staat, doet ze eindelijk open. "Ik wil je niet terug. Scheer je weg!" schreeuwt Mollie en gooit de deur met een harde klap dicht. Fitz blijft wachten en intussen belt Mollie de politie. Even later arriveren twee politieagenten die Fitz sommeren naar huis te gaan, wat hij ook doet. Fitz neemt daarna geen contact meer op met Mollie.

Mollie dient een klacht in ter zake van belaging (art. 285b lid 1 jo. lid 2 Sr). Twee maanden later ontvangt Fitz een dagvaarding en daaruit blijkt dat hij wordt vervolgd voor belaging van zijn ex-vriendin (art. 285b lid 1 Sr). Fitz zal op 9 mei 2016 moeten verschijnen voor de rechtbank Noord, locatie Holt.

Aan hem is tenlastegelegd dat:

Hij in of omstreeks de periode van 17 januari tot en met 14 februari 2015 te Holt, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van Mollie met het oogmerk die Molie, te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, door het verzenden van een groot aantal (indringende) e-mail- en/of WhatsApp-berichten en een fotoboek aan die Mollie en/of zich meermalen ophouden nabij de woning van die Mollie (art. 285b lid 1 van het Wetboek van Strafrecht).

Als bijna afgestudeerd jurist voert Fitz zijn eigen verdediging. Tijdens de terechtzitting voert hij het volgende aan:

I. "De dagvaarding is dan wel op juiste wijze betekend, maar de dagvaarding vermeldt een verkeerde tijdsperiode waarbinnen de strafbare gedragingen zouden hebben plaatsgevonden. Een en

.....read more
Access: 
Public
Strafrecht 1 - RUG - Oefententamen 2014/2015

Strafrecht 1 - RUG - Oefententamen 2014/2015


Vragen

Casus

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

Op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 26 september 2011, nummer 23/002476-10, in de strafzaak tegen: Henk Jansma, geboren te Amstelveen op 5 maart 1987.

1 Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. D.E. Wiersum, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2 Beoordeling van het eerste middel

2.1. Het middel klaagt dat de bewezenverklaring wat betreft het (voorwaardelijk) opzet ontoereikend is gemotiveerd.
2.2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat: "hij op 14 maart 2010 te Amsterdam aan Jelle Pieter Hoekstra opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een snijwond in het gezicht met blijvend litteken in het gezicht, heeft toegebracht door deze Jelle Pieter Hoekstra opzettelijk met een glas in het gezicht te slaan."
2.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
1. Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL 1302 201006 van 15 maart 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren Douwe Draaijer en Tineke van Hulten. Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 14 maart 2010 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van Jelle Pieter Hoekstra: Ik wil aangifte doen van zware mishandeling. Op 14 maart 2010 bevond ik mij in Cooldown café te Amsterdam. Toen ik terugkwam van het toilet zei mijn vrouw tegen mij dat een jongen haar steeds knietjes gaf aan de zijkant van haar been. Ik ben toen naar de jongen toegelopen en zei tegen hem: "Hou even op met dat irritante gedoe en laat ons oudjes gewoon met rust". Ik hoorde dat hij zei: "Weet je wel wie ik ben". Ik zei toen tegen de jongen: "Dat boeit mij niet en nu even lekker opzouten". Toen ik dat zei heb ik de jongen met mijn vlakke hand boven op zijn borst weggeduwd. Ik zag dat de jongen op dat moment in zijn rechter hand een glas vasthield. Het volgende moment dat ik me kan herinneren is dat ik bij de bar stond. Ik voelde dat mijn linkerwang heel erg warm werd. Ik voelde toen aan mijn wang, zag dat mijn linker arm helemaal onder het bloed zat en besefte dat ik hevig bloedde. Ik ben vervolgens door de ambulance meegenomen naar het OLVG en daar is mijn wang gehecht met meer dan 46 hechtingen. De dokter heeft mij verteld dat de wond zeker zichtbaar
blijft. Ik ben getekend voor mijn leven.
2. Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer 20100649 van 14 maart 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar Douwe Draaijer.

.....read more
Access: 
Public
Strafrecht 1 - RUG - Oefententamen 2014/2015 (2)

Strafrecht 1 - RUG - Oefententamen 2014/2015 (2)


Vragen

Vraag 1

Marleen Deftig irriteert zich in de cabriolet tijdens een autotocht naar het prachtige dorpje Staphorst ernstig aan het gedrag van een viertal jongeren van het platteland. De jongeren gooien met stenen naar medereizigers. Marleen vind dit belachelijk en spreekt de jongeren op hun gedrag aan. Eén van de jongens antwoord in het plat Gronings: 'wacht moar, we pakk’n je wel’. Hierna wordt Marleen nog een aantal keren bedreigd door de jongeren. Eén van de jongens komt wel erg dicht in de buurt van Marleen tijdens een bedreiging, waarna Marleen met haar vuist op het oog van de jongen slaat. Marleen wordt veroordeeld voor mishandeling, terwijl zij meent dat er sprake is geweest van noodweer. Zij krijgt twee weken gevangenisstraf opgelegd.

Motiveer in uw antwoord of hier sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijk handeling van Marleen?

Vraag 2

Na bijgekomen te zijn van de kwajongens wil Marleen weer richting huis rijden. Tot haar grote verbazing verneemt zij dat één van haar banden leeg begint te lopen. Marleen haar huis is nog een paar enkele meters verderop en het lijkt haar het beste om rechtstreeks door te rijden, omdat zij dan niet langs de weg staat en dan thuis de ANWB wel belt. Echter met haar hoofd er niet helemaal bij, nadert Marleen een druk kruispunt, het stoplicht staat op rood en een aantal voetgangers steken over. Marleen besluit om door te rijden, waarna een vrouw die redelijk op leeftijd is, mevrouw Zwientjes, onder de wielen van de cabriolet terecht komt. Zij is op slag dood. Marleen wordt veroordeeld wegens dood door schuld conform artikel 307 Sr. Marleen voert ter zitting het volgende aan: ‘Het is verschrikkelijk dat dit dodelijke ongeluk heeft plaatsgevonden, echter leek mij het verstandigst om zo snel mogelijk naar huis te rijden."

Geef gemotiveerd aan tot welke uitspraak de rechter zal komen.

Culpa moet worden bewezen bij het beantwoorden van deze vraag. Het bewijs van culpa komt aan de orde bij de eerste vraag van artikel 350 Sv, namelijk de aanmerkelijke mate van onvoorzichtigheid. Alle voorwaarden moeten worden besproken.

Vraag 3

Cornelis en Niels, allebei tweeëntwintig jaar, hebben nog een eitje te pellen met Piet. Cornelis en Niels besluiten Piet maar eens bij zijn huis op te zoeken. Als Piet vervolgens opendoet, bedenkt Niels zich geen moment en slaat hij Piet met een harde knal op zijn gezicht tegen de muur. Daarna schopt Niels hem overal, tegen zijn hoofd, buik en benen. Zodra Niels is uitgeraasd ligt Piet bewusteloos op de grond. Vervolgens voelt Cornelis of Piet nog leeft en roept Cornelis: ‘Gek, je hebt hem doodgeschopt!’.

Na het incident wordt Niels wegens doodslag vervolgd. Het volgende wordt door Niels verklaard ter zitting: ‘Eigenlijk kan ik niet zoveel vertellen over wat er gebeurd is, aangezien ik mij het

.....read more
Access: 
Public
Strafrecht 1 - RUG - Oefententamen 2014/2015 (3)

Strafrecht 1 - RUG - Oefententamen 2014/2015 (3)


Vragen

Casus I

Lees onderstaand fragment van een vonnis.

Uitspraak
Rechtbank Utrecht
Vonnis van de meevoudige kamer

In de zaak van
De officier van justitie bij het arrondissementsparket Midden-Nederland
tegen
[verdachte] geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], wonende te [woonplaats]
raadsman: E. van Soest, advocaat te Utrecht

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 27 februari 2015.

1. De inhoud van de tenlastelegging

Aan de verdachte is, na een door de rechtbank toegewezen vordering wijziging tenlasteleggen, tenlastegelegd dat:

Primair
hij op of omstreeks 10 maart 2014 te Utrecht, gemeente Utrecht, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, merk Mini Cooper), zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend vanaf de door hem, verdachte bereden rijstrook van die weg naar links heeft gestuurd en/of naar links is gegaan en/of in strijd met het gestelde in artikel 76 van het Reglement verkeersregels en verkeersteken 1990 een doorgetrokken streep, die zich niet langs de rand van de rijbaan-verharding bevond, heeft overschreven waardoor of waarbij de bestuurder van een ander motorrijtuig (motorfiets) ten val is gekomen en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (genaam [slachtoffer]) werd gedood (art. 6 WVW);

Althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling leidt:

Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs

De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld:

Op 10 maart 2014 reed verdachte als bestuurder van een personenauto, een Mini Cooper, op de Maliebaan te Utrecht, komende uit de richting van de A27. Verdachte reed in de richting van de Nachtegaalstraat. Vanaf de richting van de Nachtegaalstraat reed de bestuurder een blauwe Volvo op de Maliebaan te Utrecht. Achter de blauwe Volvo reed een motor, deze motor werd bestuurd door [slachtoffer]. Verdachte reed op de linkerrijstrook van de Maliebaan (zijnde de rijstrook voor het tegemoetkomende verkeerd) en kwam daarbij in botsing met de hem tegemoetkomende Volvo. Na deze botsing reed verdachte naar links, richting de vangrail. Daarbij kwam de verdachte in botsing met de motorrijder en gleed de motor onderuit. De bestuurder van de motor is dusdanig ernstig gewond geraakt door deze aanrijding, dat hij aan de gevolgen hiervan is overleden.

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van het primair ten laste gelegde. Er is sprake van aanmerkelijke onvoorzichtigheid en onoplettendheid, nu verdachte op de verkeerde weghelft terecht is gekomen en daarmee al niet voldaan heeft aan zijn zorgplicht

.....read more
Access: 
Public
Strafrecht 1 - RUG - Oefententamen 2013/2014

Strafrecht 1 - RUG - Oefententamen 2013/2014


Vragen

Casus 1

Woningcooroporatie C beheert een aantal appartementsgebouwen in Den Haag, waaronder het appartementsgebouw aan de Poelenstraat 1 t/m 79. In een brief van 25 augustus 2014 laat de woningcoorporatie Simon weten dat hem voor de periode van een jaar, te weten van 26 augustus 2014 tot 27 augustus 2015, de toegang tot het appartementsgebouw Poelenstraat 1 t/m 79 wordt ontzegd (appartementsverbod). Simon is sinds de ontvangst van deze brief op de hoogte van het verbod. Naar aanleiding van Simons aanwezigheid in het appartementencomplex op 1 september 2014, wordt hij vervolgd ter zake van lokaalvredebreuk (art. 138 Sr). Uit de dagvaarding blijkt dat hij op 24 november 2014 voor de kantonrechter van de rechtbank Den Haag moet verschijnen. De tenlastelegging luidt:

‘dat hij op of omstreeks 1 september 2014 in de Poelenstraat te Den Haag is binnengedrongen in het appartementencomplex Poelenstraat 81 t/m 159 dat in gebruik is bij woningcoorporatie C althans bij een ander of anderen dan bij verdachte (art. 138 Sr).’

Vraag 1

Tot welke einduitspraak zal de de rechter komen? Motiveer hierbij uw antwoord.

Vervolg casus 1

Op 4 april 2015 loopt Simon langs het appartementencomplex de Poelenstraat 1 t/m 79. Op de open galerij van de derde verdieping ziet hij een oude man uitglijden en op de grond vallen. Na de val blijft de man bewegingloos liggen. Simon bedenkt zich geen moment en vliegt het appartementencomplex in. Bij de man aangekomen, blijkt dat de man moeite heeft met ademen. Simon legt de meneer in een stabiele zijligging. Met deze handeling redt Simon zijn leven. Door de val was de man in shock geraakt en dreigde hij te stikken in zijn tong. Met de reddingsactie overtrad Simon echter ook weer het appartementsverbod. Een ijverige Haagse officier van justitie besluit Simon daarvoor te vervolgen. De tenlastelegging is op de juiste wijze toegesneden op art. 138 Sr.

Voor het versturen van de dagvaarding ontdekt de officier van justitie dat er nog meer dossiers in de kast liggen over Simon. Uit die dossiers blijkt dat Simon ervan verdacht wordt ook op 15 oktober 2014, 24 december 2014, 3 januari 2015 en 15 februari 2015 aanwezig te zijn geweest in het appartementencomplex de Poelenstraat 1 t/m 79 te Den Haag. Hij besluit deze feiten ad informandum toe te voegen. Bij het uitbrengen van de dagvaarding wordt op de dagvaarding vermeld dat deze feiten ter terechtzitting ter sprake zullen worden gebracht.

Tijdens de terechtzitting stelt de officier van justitie dat wat hem betreft de ad informandum gevoegde feiten na afloop van deze zaak niet meer afzonderlijk vervolgd zullen worden.

Simon verklaart op de zitting dat hij op 4 april 2015 niet zonder reden in het flatgebouw was. ‘Ik was op 4 april in de buurt van het appartementencomplex. Toen ik omhoog keek, zag ik

.....read more
Access: 
Public
Strafrecht 1 - RUG - Oefententamen 2013/2014 (2)

Strafrecht 1 - RUG - Oefententamen 2013/2014 (2)


Vragen

Casus I

Beeldt u zich in dat u een in Amsterdam woonachtige technicus bent, een goedwillende hacker om precies te zijn. Op 7 april 2015 heeft u uit betrouwbare bron vernomen dat een groep kwaadwillende hackers op het punt staat een grote DDOS-aanval uit te voeren op het beveiligde computernetwerk van het Ministerie van Veiligheid en Justitie (bij een DDOS-aanval worden in korte tijd zodanig veel gegevens verstuurd aan een computer of een netwerk dat het betreffende systeem wordt platgelegd). U weet dat de hackers onderling communiceren met behulp van een zelfgemaakt e-mailprogramma en dat de aanval zal beginnen zodra de hackers een e-mail met het startsein ontvangen van hun leider John de Bever.

Omdat uw bron meldt dat het startsein elk moment kan worden gegeven, besluit u snel een tegenaanval in te zetten. U maakt gebruik van een door u opgezet computernetwerk om een zogenoemde e-mailbom te versturen aan John de Bever. Een e-mailbom zorgt voor zo veel opstopping in het e-mailprogramma van de ontvanger, dat het programma tijdelijk onbruikbaar wordt. Voor de zekerheid voegt u een virus toe aan de e-mailbom, waardoor het gehele besturingssysteem van Johns computer tijdelijk onbruikbaar zal worden. Even later hoort u van uw bron dat uw actie succes heeft gehad. Zoals u al verwachtte, is door de met virus geladen e-mailbom het complete besturingssysteem van John de Bever besmet geraakt en gecrasht. John heeft de aanval noodgedwongen moeten uitstellen.

Tot uw verbazing ontvangt u enkele weken later een dagvaarding. Het blijkt dat John de Bever het Openbaar Ministerie heeft voorzien van bewijs dat u hem de schadelijke e-mailbom heeft gestuurd en dat hij aansluitend aangifte heeft gedaan. Omdat u het Openbaar Ministerie niet kunt overtuigen van het eerzame motief voor uw daad, komt het tot een strafzaak voor de (bevoegde) politierechter. U wordt verweten dat u:

‘op of omstreeks 7 april 2015, te Amsterdam, althans in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk het gebruik van een geautomatiseerd werk, te weten de computer van John de Bever, heeft belemmerd door daaraan gegevens, bestaande uit een (virus bevattende) e-mailbom, toe te zenden (art. 138b Sr).’

Ter zitting vertelt u aan de politierechter dat u inderdaad de e-mailbom heeft gestuurd. U geeft aan dat u wist dat de e-mailbom onder de gegeven omstandigheden vernietigend zou zijn voor de werking van het ontvangende computersysteem en dat u de e-mailbom juist daarom verstuurde. U wilde op deze manier zelf de aanval op het Ministerie van Veiligheid en Justitie voorkomen, omdat er geen tijd meer was om de politie in te schakelen. Ten slotte benadrukt u dat de aanval, die ieder moment kon plaatsvinden en tot grote materiële schade aan talloze computers zou hebben geleid, ook daadwerkelijk door de e-mailbom is voorkomen.

Uw raadsman voert daarna de volgende verweren:

  1. ‘Onder
.....read more
Access: 
Public
Strafrecht 1 - RUG - Oefententamen 2010/2011

Strafrecht 1 - RUG - Oefententamen 2010/2011


Vragen

Casus 1

Mollie krijgt tot haar grote verbazing een dagvaarding uitgereikt om te verschijnen op de zitting van de politierechter in Utrecht op 3 januari 2011. Ten laste is gelegd dat
zij: ‘Op of omstreeks 14 april 2010 op de Grote Markt te Utrecht, heeft mishandeld een persoon, te weten Reyn, door hem met een glas in het gezicht te slaan, waardoor voornoemd slachtoffer letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden (art. 300 lid 1 Sr).’

Ter zitting wordt duidelijk wat er zich die avond allemaal heeft afgespeeld. Op 14 april 2009 was Mollie met haar twee vriendinnen aan het stappen in de binnenstad van Utrecht. Het was erg druk in het café waar ze met enkele andere vriendinnen hadden afgesproken, want het was donderdagavond, studentenavond. Tegen een uur of één komt er een jongen, Reyn, naar haar toe. Hij vraagt haar of ze iets wil drinken. Mollie bedankt beleefd, maar hij laat zich niet afschepen. Hoewel ze hem meerdere keren duidelijk te kennen geeft dat ze niet van zijn opdringerigheid is gediend, houdt hij vol. Hij geeft het pas op als ze zich hoogst geïrriteerd tot de barkeeper wendt met het verzoek Reyn uit de zaak te laten zetten. Reyn kiest weliswaar eieren voor zijn geld, maar reageert nog snel even zijn frustraties af op een meisje dat het tafereel geamuseerd heeft gadegeslagen, en hem met een nauwelijks verholen grijns uitlacht. Hij geeft het meisje een flinke duw, zodat ze van haar kruk valt, en gaat er vervolgens als een haas vandoor. Maar Mollie, die nog steeds behoorlijk geïrriteerd is over zijn toenaderingspogingen, bedenkt zich geen moment en slaat Reyn in het voorbijgaan met het glas dat ze in haar handen heeft, in zijn gezicht.

Mollie stelt op de zitting het volgende: ‘Het is toch ondenkbaar dat ik veroordeeld zou worden wordt voor mishandeling? Ik verdedigde immers dat andere meisje, want hij had haar geslagen. Ik beroep mij op noodweer. En mocht dat verweer niet slagen, dan doe ik een beroep op noodweerexces.’

Vraag 1

Heeft het beroep op noodweer dan wel noodweerexces kans van slagen? Bespreek alle voorwaarden voor een geslaagd beroep op noodweer(exces).

Casus 2

Selden is lid van de actiegroep ‘Boogschutters Hoodie 2001’. Deze actiegroep stelt zich ten doel het geld van de allerrijksten op een onorthodoxe wijze ‘in te zamelen’ en te verdelen onder de armen. Op een zaterdagochtend rijdt Selden door Utrecht op weg naar een groot landhuis dat hij al enige tijd op het oog heeft. Hij weet dat de eigenaren al aardig op leeftijd zijn en zo te zien zijn ze ook behoorlijk rijk. Selden heeft van te voren al een plan gemaakt om hen een aanzienlijke som geld afhandig te maken. Selden belt aan en een oude mevrouw doet open. Hij stelt

.....read more
Access: 
Public
Strafrecht 1 - RUG - Oefententamen 2009/2010

Strafrecht 1 - RUG - Oefententamen 2009/2010


Vragen

Casus I

Judith is uitbater van het bruine café ‘De Fles’ aan het Zuiderdiep 12 te Den Haag. Op vrijdag 7 oktober 2009 krijgt zij onverwachts bezoek van Carl en Wouter, beiden buitengewoon opsporingsambtenaar van de Voedsel en Waren Autoriteit Regio Noord. Ze komen controleren of Judith aan de verplichting voldoet om in haar café maatregelen te treffen als bedoeld in artikel 10 lid 1 van de Tabakswet, te weten: in de voor het publiek toegankelijke delen van het café een rookverbod in te stellen, aan te duiden en te handhaven. Dit blijkt niet het geval te zijn. Enkele stamgasten lurken gretig aan hun sigaar. Bovendien staat verspreid over de kroeg een aantal met peuken gevulde asbakken. Overtreding van art. 10 Tabakswet levert een economisch delict op dat (indien niet wordt gekozen voor een bestuurlijke afdoening) wordt bedreigd met maximaal een half jaar hechtenis en maximaal 18.500 Euro boete. Daarnaast kan een bijkomende straf worden opgelegd, te weten: stillegging van de onderneming voor ten hoogste een jaar. Buitengewoon opsporingsambtenaar Wouter neemt het woord en spreekt Judith vermanend toe. Hij tracht zijn betoog kracht bij te zetten met enkele ferme handgebaren. Op dat moment gaat de telefoon. Als Judith zich omdraait om de telefoon op te nemen, raakt Wouter hem met zijn hand vol in het gezicht, waarbij hij de bril van Judith kapot slaat. Judith, hevig geschrokken door het feit dat Wouter haar dure design-bril van haar neus heeft geslagen, grijpt Wouter direct, als in een reflex, bij zijn armen en geeft hem een zodanig ferme duw dat Wouter een gekneusde schouder en enkele fikse blauwe plekken oploopt en daardoor hevige pijn ondervindt.

Wouter meent dat de overtreding van de tabakswet niet mag worden afgedaan met een bestuurlijke boete, maar strafrechtelijk dient te worden aangepakt, omdat Judith al diverse keren is gewaarschuwd. Hij legt de zaak dan ook voor aan de Officier van Justitie. Tevens doet hij aangifte van mishandeling. De Officier van Justitie besluit Judith te vervolgen wegens mishandeling en overtreding van de Tabakswet. U kunt ervan uitgaan dat beide zaken door de gewone – niet-economische – strafrechter worden berecht.

In de cumulatieve tenlastelegging wordt Judith het volgende ten laste gelegd:

Feit 1

Dat zij op of omstreeks 7 oktober 2009 aan het Zuiderdiep, in de gemeente Den Haag, opzettelijk mishandelend een ambtenaar, te weten Wouter, zijnde een buitengewoon
opsporingsambtenaar van de Voedsel en Waren Autoriteit, Regio Noord, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, pijn en/of letsel heeft toegebracht, te weten een gekneusde schouder en enkele blauwe plekken waardoor deze Wouter hevige pijn ondervond, doordat zij deze Wouter bij de (boven)armen heeft beetgepakt en/of hem (daarbij) achterover heeft geduwd (art. 300 lid 1 jo art. 304 lid 2 Sr);

Feit 2

Dat zij op of

.....read more
Access: 
Public
Strafrecht 1 - RUG - Extra oefententamen

Strafrecht 1 - RUG - Extra oefententamen


Vragen

Vraag 1

Giesbert A. wordt vervolgd voor mishandeling art. 300 lid 1 Sr. De rechter acht Giesbert A. niet toerekeningsvatbaar. De rechter heeft een aantal beslissingsmogelijkheden, welke zijn dit?

Vraag 2

Stel dat de rechter uit vraag 1 besluit om tot ontslag van alle rechtsvervolging over te gaan en hij daarnaast een extra maatregel wil opleggen, is dit volgens de wet toegestaan?

Vraag 3

Aan verdachte Jan K. wordt tenlastegelegd dat hij in de nacht van 1 januari 2015 in de Schilderwijk aan een passant, Simon T., een aantal klappen heeft uitgedeeld, als gevolg waarvan Simon T. met zwaar lichamelijk letsel naar het ziekenhuis werd afgevoerd. Primair legt de Officier van Justitie aan Jan K. art. 300 lid 2 Sr ten laste en subsidiair art. 300 lid 1 Sr. De advocaat van Jan K. verweert zich door tijdens de zitting te zeggen dat er geen sprake kan zijn van het primaire tenlastegelegde feit, aangezien Jan K. geen opzet op het zwaar lichamelijke letsel van Simon T. had. De rechter vraagt zich af of de advocaat van Jan A. gelijk heeft, wat denkt u?

Vraag 4

Yourie C. is met wat vrienden op stap in de binnenstad van Groningen. De drank wordt er goed ingegoten en al snel is Yourie C. zo dronken dat hij geen idee heeft van wat er om hem heen gebeurd. Nietsvermoedend wil Bernard S. Yourie C. passeren in een drukke kroeg en tikt hem op zijn heup met zijn hand om zo achter hem langs te wippen, waarbij Bernard S. hem zachtjes naar voren duwt. Door de duw verliest Yourie C. zijn evenwicht en komt ten val. Vol woede staat Yourie C. op en kijkt met kwade ogen in de richting van Bernard S. en geeft hem vervolgens een enorme knal tegen zijn hoofd. Door deze mep verliest Bernard S. zijn bewustzijn en wordt met zwaar lichamelijk letsel per ambulance afgevoerd naar het ziekenhuis. De volgende ochtend, zodra Yourie C. nuchter wordt, en hoort wat er is gebeurd, toont hij berouw in is hij erg teleurgesteld in zichzelf. Nochtans besluit de Officier van Justitie om over te gaan tot een vervolging en legt Yourie C. mishandeling met zwaar lichamelijk letsel ten laste. Yourie C. overlegt samen met zijn raadsman dat een beroep zal worden gedaan op ontoerekeningsvatbaarheid, art. 39 Sr. Yourie C. zal volgens zijn raadsman dan ontslagen worden van alle rechtsvervolging, omdat ten tijde van de mishandeling sprake was van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens die hem niet kan worden toegerekend.

Zal het beroep op ontoerekeningsvatbaarheid conform art. 39 Sr kans van slagen hebben?

Vraag 5

Al een geruime tijd zit Maaike in financiële problemen en zij besluit daar radicaal verandering in te brengen. Haar huis is voor een veel hogere waarde dan de werkelijke waarde

.....read more
Access: 
Public
Strafrecht 1 - RUG - Extra oefenvragen

Strafrecht 1 - RUG - Extra oefenvragen


Vragen

Vraag 1

Wat wordt bedoeld met het zogenaamde vervolgingsmonopolie van het Openbaar Ministerie?

Vraag 2

Geef een definitie van het opportuniteitsbeginsel van het Openbaar Ministerie.

Vraag 3

Welk onderscheid in sepots kan gemaakt worden? En wat houden deze sepots in?

Vraag 4

Wanneer vangt het rechtsgeding officieel aan?

Vraag 5

Wanneer eindigt het rechtsding normaal gesproken?

Vraag 6

Welke materiële einduitspraken kan een rechter doen?

Vraag 7

Noem de functies van de tenlastelegging.

Vraag 8

Het vonnis van de rechter heeft ook een tweetal functies. Welke?

Vraag 9

Wanneer is er sprake van een art. 358 lid 3 Sv verweer?

Vraag 10

In welke gevallen kan niet volstaan worden met een standaard motivering en is extra strafmotivering vereist?

Vraag 11

Er wordt onderscheid gemaakt tussen krenkingsdelicten en gevaarzettingsdelicten. In deze laatste delicten kan ook weer onderscheid gemaakt worden tussen abstracte en concrete delicten. Wat wordt met deze termen bedoeld?

Vraag 12

Verwoord de functionele/relatieve theorie.

Vraag 13

Wat was Rossi’s visie op de functie van straffen?

Vraag 14

Wat was de opvatting van de Nieuwe Richting over het doel van strafrecht?

Vraag 15

Geef een definitie van het nulla poena-beginsel.

Vraag 16

Welke vier normen liggen besloten in het nulla poena-beginsel?

Vraag 17

Wat wordt bedoeld met het lex certa-beginsel/Bestimmtheitsgebot?

Vraag 18

Van welke interpretatiemethoden kan de rechter gebruik maken en wat houden de verschillende methoden in?

Vraag 19

Waar in het Europees recht is het rechtszekerheidsbeginsel vastgelegd?

Vraag 20

Noem de functies van de dagvaarding.

Vraag 21

Wat moet in ieder geval genoemd worden in de dagvaarding?

Vraag 22

Wat dient de rechter te beslissen als de dagvaarding niet voldoet aan de hiervoor genoemde eisen?

Vraag 23

Wat zijn bestanddelen en elementen?

Vraag 24

Wat is de betekenis van wederrechtelijkheid als bestanddeel?

Vraag 25

Welke drie strafrechttheorieën kunnen worden onderscheiden?

Vraag 26

Welke rechtvaardigingsgronden kent ons systeem? En wat neemt een rechtvaardigingsgrond weg?

Vraag 27

Welke schulduitsluitingsgronden kent ons systeem? En wat neemt een schulduitsluitingsgrond weg?

Vraag 28

Bij welke materiële vraag komen de strafuitsluitingsgronden aan de orde?

Vraag 29

Wanneer is sprake van putatieve overmacht?

Vraag 30

Wat wordt bedoeld met de dubbele causaliteit ingeval van noodweer-exces?

Vraag 31

Leg uit wat wordt bedoeld met extensief noodweer-exces.

Vraag 32

Leg uit wat wordt bedoeld met intensief noodweer-exces.

Vraag 33

Welke vormen van opzet zijn te onderscheiden?

Vraag 34

Wat houdt bewuste schuld in?

Vraag 35

Wat houdt onbewuste schuld in?

Vraag 36

De Hoge Raad hanteert in gevallen van een ontkennende verklaring van de verdachte wel eens de Ronde Klip-formule. Wat houdt deze formule in?

Vraag 37

Kunnen bestanddelen als ‘oogmerk’ en ‘wetende dat’ via de voorwaardelijke opzet-constructie bewezen worden?

Vraag 38

Wat is de rechtsregel uit het Vrees-arrest?

Vraag 39

Wat houdt het grondslagbeginsel in?

Vraag 40

Waartoe leidt

.....read more
Access: 
Public
Strafrecht 1: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - RUG

Strafrecht 1: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - RUG

  • In deze bundel worden o.a. samenvattingen, oefententamens en collegeaantekeningen gedeeld voor het vak Strafrecht 1 voor de opleiding Rechtsgeleerdheid, jaar 1, aan de Rijksuniversiteit Groningen.
  • Voor een compleet overzicht van de op JoHo WorldSupporter aangeboden samenvattingen & studiehulp en de beschikbare artikel- en arrestsamenvattingen maak je gebruik van de zoekfunctie
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Check more of this topic?
How to use more summaries?


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
  3. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  4. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Search tool : 'quick & dirty'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

Field of study

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
1799
Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Promotions
Image

Op zoek naar een uitdagende job die past bij je studie? Word studentmanager bij JoHo !

Werkzaamheden: o.a.

  • Het werven, aansturen en contact onderhouden met auteurs, studie-assistenten en het lokale studentennetwerk.
  • Het helpen bij samenstellen van de studiematerialen
  • PR & communicatie werkzaamheden

Interesse? Reageer of informeer