Bestuursrecht - UL - B2 - Hoorcollegeaantekeningen 2019/2020
- 1861 keer gelezen
1. Welke onderwerpen worden behandeld in het hoorcollege?
Er zijn bijzondere rechtsnormen (formele wetten, beleidsregels, etc.), algemene materiële rechtsnormen (b.v. het zorvuldigheids- en gelijkheidsbeginsel), en algemene procedurele normen (b.v. de doorzendplicht van bestuursorganen).
Functies van de a.b.b.b:
Wanneer zo'n beginsel geschonden is, kan de rechter het besluit vernietigen. Bij schending van een formeel beginsel kunnen de rechtsgevolgen vaak in stand blijven. Als a.b.b.b. is er onder andere het verbod van vooringenomenheid (art. 2:4 Awb) en het gelijkheidsbeginsel (niet opgenomen in de Awb, maar b.v. in art. 1 Grondwet). De belangrijkste vraag is hier of er een objectieve rechtvaardiging is voor het ongelijk behandelen van verschillende groepen. Worden ongelijke gevallen ook behandeld naar mate van de ongelijkheid?
Het specialiteitsbeginsel houdt in dat niet zomaar alle mogelijke belangen meegewogen mogen worden door de overheid bij het nemen van een besluit. Het gaat om de belangen die in de betreffende wet genoemd zijn.
Het evenredigheidsbeginsel is vastgelegd in art. 3:4 lid 2 Awb. Het resultaat van de belangenafweging moet evenredig zijn: nadelige gevolgen voor belanghebbenden en met het besluit te dienen doelen moeten in evenwicht zijn.
Als er in de wet staat 'kan' is er sprake van beleidsvrijheid. 'Naar het oordeel van' wijst op het bestaan van beoordelingsvrijheid. In deze gevallen is er sprake van marginale toetsing door de bestuursrechter. Heeft het bestuursorgaan in redelijkheid tot het genomen besluit kunnen komen? Dit gaat dus vooral om de motivering van het besluit, niet of de rechter het besluit zelf ook zo genomen zou hebben.
Ook bestuurswetgeving kan aan de a.b.b.b. getoetst worden, vooral aan de hand van de 'willekeurformule'. ('Het betreffende overheidsorgaan heeft in redelijkheid niet tot het genomen besluit kunnen komen'). Wanneer er geen beleids- of beoordelingsvrijheid is, is er sprake van een volle (intensieve) rechterlijke toets. Vaak voorziet de rechter dan zelf in de zaak, hij neemt zelf het juiste besluit. Ook wanneer er sprake is van beoordelingsruimte wordt er vol getoetst.
2. Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?
Er worden geen onderwerpen besproken die niet worden behandeld in de literatuur.
3. Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?
Een recente ontwikkeling is dat de democratisch gelegitimeerde wetgever steeds minder dingen expliciet regelt. Dit wordt wel 'terugtred van de wetgever' genoemd. Bestuursorganen krijgen steeds meer beleids- en beslissingsvrijheid. Het voordeel hiervan is dat wettelijke regels makkelijker toepasbaar zijn op concrete situaties. Het nadeel is echter dat bestuursorganen steeds meer vrijheid krijgen in hun handelen. Om toch normen aan het overheidsoptreden te kunnen stellen worden de algemene beginselen van behoorlijk bestuur steeds verder ontwikkeld. Zij moeten de afname van waarborgen in formele wetten compenseren. De ontwikkeling naar een algemene rechterlijke evenredigheidstoets lijkt uit de jurisprudentie naar voren te komen. Ook de conclusies en annotaties wijzen hierop.
Daarnaast gebruikt de ABRvS tegenwoordig niet meer de termen 'beleids- en beoordelingsvrijheid', maar 'beleids- en beoordelingsruimte' om de suggestie dat er een 'rechtsvrije sfeer' zou bestaan weg te nemen. De literatuur is hier echter kritisch op.
4. Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan met betrekking tot het tentamen?
Er worden geen opmerkingen gedaan met betrekking tot het tentamen.
5. Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen?
Er worden geen specifieke tentamenvragen besproken.
Vorige week hebben we gezien dat er verschillende besturen te onderkennen zijn. Toen ging het over dwingend bestuur en deze week zal het gaan over het handhavende bestuur.
We leven in een sociale rechtstaat. In zo’n sociale rechtstaat is er veel handhavend bestuur. Hierbij verricht de overheid eigenlijk een soort dienst voor de burgers. Er kan gedacht worden aan bijvoorbeeld het verlenen van een vergunning of het uitkeren van geld door middel van subsidies of toeslagen.
Er zijn heel veel overheidshandelingen en al deze handelingen moeten juridisch gekwalificeerd worden zodat er gekeken kan worden naar waar de bevoegdheid ligt, waar de normering ligt en hoe de rechtsbescherming is geregeld. De eerste vraag die dan van belang is of er gesproken kan worden van een besluit of niet.
Het bestuur bestuurt door het nemen van besluiten. Het begrip besluit staat omschreven in art. 1:3 Awb. Er moet sprake zijn van een:
Schriftelijke beslissing
van een bestuursorgaan
inhoudende een publiekrechtelijke
rechtshandeling
Een rechtshandeling is een handeling die erop gericht is om rechtsgevolg te veroorzaken. De handeling moet dus bedoeld zijn om een verandering in het recht teweeg te brengen. Het moet dan ook nog eens gaan om een publiekrechtelijke rechtshandeling. Dit is een rechtshandeling gebaseerd op een bevoegdheid in de wet die exclusief voor een bepaald bestuursorgaan is. Het moet dus niet iets zijn wat u en ik ook kunnen doen. Het moet dus bijvoorbeeld niet gaan om het kopen van een stuk grond.
Er zijn verschillende soorten besluiten. Het is belangrijk om ze verder in te kunnen delen:
De bovenste categorie is dus het besluit in de zin van art. 1:3 Awb. Het besluit van algemene strekking heeft dus een algemene strekking, terwijl een beschikking echt gericht is tot een persoon of een bepaalde zaak. Er zijn vervolgens drie soorten besluiten van algemene strekking. Het algemeen verbindend voorschrift (hierna: avv) is hierbij belangrijk. Hierin vinden we de algemene regels die voor een ieder gelden. Daarnaast zijn er ook beleidsregels, hier gaan we dit college beter naar kijken. Voor de uitvoeringspraktijk is het handig om regels vast te stellen over hoe een bevoegdheid door een bestuursorgaan toegepast gaat worden en het is ook handig om deze regels naar buiten te brengen. Dit met het oog op de rechtszekerheid, rechtsgelijkheid en efficiency. Zo is bijvoorbeeld duidelijk wie ‘de zielige gevallen’ zijn. De ‘niet-zielige gevallen’ weten dan dat het voor hun geen zin heeft om te gaan klagen bij het bestuursorgaan en dit scheelt een hoop werk voor het bestuursorgaan en later misschien ook voor de rechter.
In art. 1:3 lid 4 Awb wordt de beleidsregel verder gedefinieerd:
Bij besluit vastgestelde
algemene regel,
niet zijnde een avv: Het is namelijk geen algemene regel die de burger bindt, maar een beleidsregel bindt juist het bestuur zelf. Het is een vorm van zelfbinding.
omtrent de afweging van belangen, de vaststelling van feiten, of de uitleg van wettelijke voorschriften,
bij het gebruik van een bevoegdheid van een bestuursorgaan.
Een beleidsregel lijkt dus op een avv, maar het bindt alleen direct het bestuursorgaan en richt zich primair tot de ambtenaren, terwijl door een avv juist de burgers ook gebonden worden. Toch kunnen burgers zich wel beroepen op een beleidsregel, bijvoorbeeld door middel van het gelijkheidsbeginsel of het vertrouwensbeginsel.
Voor het maken van beleidsregels is geen wettelijke grondslag nodig: ‘wie vrij is, mag zichzelf binden met eigen regels’.
In art. 4:84 Awb is de inherente afwijkingsbevoegdheid opgenomen. In principe beslist het bestuursorgaan conform zijn eigen beleidsregels, tenzij er dringende omstandigheden zijn om hiervan af te wijken. Dit is bijvoorbeeld het geval als er zich een situatie voordoet, waar bij het maken van de beleidsregel helemaal niet aan gedacht is. Door deze afwijkingsbevoegdheid is het duidelijk dat het geen avv is.
De meeste besluiten zijn beschikkingen. Een beschikking is dus een besluit dat niet van algemene strekking is. De afwijzing van de aanvraag wordt ook als een beschikking gezien (art. 1:3 Awb, tweede lid). Dit is belangrijk, omdat het in principe geen publiekrechtelijke rechtshandeling is. Er verandert namelijk niets in het recht als er een aanvraag afgewezen wordt. Toch willen we in een rechtstaat juist tegen dit soort afwijzingen rechtsbescherming bieden. Daardoor zal de afwijzing ook worden beschouwd als een beschikking.
Er zijn ook nog meer ‘strategische besluiten’ die worden gecreëerd door een andere macht van onze rechtstaat. Een voorbeeld hiervan zijn de Stichting Silicose gevallen. Onder speciale voorwaarden wordt dit alsnog gezien als een besluit. Andere voorbeelden zijn zelfstandige schadebesluiten, soms rechtsoordelen en de uitspraak ABRvS 21 oktober 1996 (nu artikel 4:57 Awb).
Een vraag die hierbij opkomt, is of er eindeloos kan worden doorgegaan met het nemen van strategische besluiten? Hoe zit het dan met de gewenste normering van de besluiten, de rechtsbescherming én hoe verhoudt zich dat tot het legaliteitsbeginsel?
De normering wordt ten eerste gevonden in het geschreven recht, dus in de wet. Hierin worden bevoegdheden aan bepaalde bestuursorganen toebedeeld. Het is niet zo dat alle bevoegdheden hierin staan, want er zijn ook nog ongeschreven rechtsbeginselen/algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Er is nog geen manier gevonden om deze in de wet op te nemen. Toch normeren deze beginselen wel het overheidshandelen.
Het meeste wat genormeerd moet worden, staat in de algemeen verbindende voorschriften. Maar niet alles kan worden geregeld in de wet. Er blijven nog een heleboel vragen over, omdat het vaak zo is dat een bestuursorgaan een beoordelingsvrijheid/beleidsvrijheid toebedeeld krijgt. Dat algemeen verbindende voorschrift geeft altijd maar alleen een algemeen kader, waarbinnen het bestuursorgaan zelf nog heel veel mag invullen. Deze vrijheid wordt dan vaak weer op bepaalde punten begrensd in de jurisprudentie. Dit moet allemaal mee worden genomen in de vraag of een bestuursorgaan een rechtmatig besluit heeft genomen.
De normering van subsidies is geregeld in titel 4.2 van de Awb. Bij het toepassen van deze normen moet er goed gerealiseerd worden dat de Awb een gelaagde structuur heeft. Titel 4.2 staat niet op zichzelf. Zo geldt bijvoorbeeld alles wat in H1 staat voor het gehele Awb verder. In H3 gaat het over de bepalingen van besluiten. Deze gelden dus ook bij de normering van de subsidies, omdat het verlenen van een subsidies een besluit is in de zin van de Awb. In H4 worden er vervolgens regels gegeven over specifieke soorten besluiten.
Het verlenen van een subsidie is een typisch voorbeeld van presterend overheidsoptreden. Dit zie je ook terug in het wettelijke kader. Er is normering die hoort bij presterend bestuur. Een voorbeeld is art. 4:23 Awb. Hierin staat dat er een wettelijk voorschrift moet zijn waarin staat welk orgaan een subsidie kan verlenen voor welke activiteiten. Vervolgens worden er allerlei uitzonderingen gegeven, bijvoorbeeld lid 3 sub d: er is geen wettelijke grondslag nodig in incidentele gevallen mits de subsidie die voor ten minste 4 jaren wordt verstrekt. Het legaliteitsbeginsel geldt dus niet onverkort. Er zijn veel discretionaire bevoegdheden. Dit is te herkennen aan de vele ‘kan’-bepalingen. Deze discretionaire bevoegdheden passen goed bij presterend overheidsoptreden.
In de zaak ABRvS 2 april 2014, Stichting Jeugd op Zuid was er een jeugdzorg-instelling waarbij werd aangekondigd dan deze instelling geen subsidie meer zou krijgen. De stichting vond dat het bestuursorgaan niet zomaar na jaren kon zeggen dat de subsidie verlening zou stoppen. Om een goed beeld te krijgen van hoe de rechter is dit soort gevallen toetst, kan er gekeken worden naar r.o. 3.1: “Gezien deze gewijzigde inzichten, wordt met de rechtbank geoordeeld dat het dagelijks bestuur in redelijkheid heeft kunnen besluiten de structurele subsidierelatie met de stichting te beëindigen”.
Van de manier van toetsen kan worden afgeleid, dat de rechter dit doet met een beetje afstand. De rechter doet recht aan de discretionaire bevoegdheid van het bestuursorgaan. Als de rechter heel streng zou gaan toetsen, dan blijft er niks meer over van de discretionaire bevoegdheden.
Het is ook weer niet zo dat het ‘vrijheid blijheid’ is. Dit is te zien in de zaak ABRvS 15 juli 2015 Stichting Holland Opera (hierna: SHO). SHO krijgt al jaren subsidie voor het geven van operavoorstellingen, maar die subsidie moet in concurrentie verdiend worden. Er worden namelijk veel meer subsidies aangevraagd dan dat er beschikbaar zijn. In dit geval kreeg SHO geen subsidie, terwijl andere dit wel kregen. SHO was het hier niet mee eens en ze gingen procederen.
Een begrenzing is dus dat een begunstigend besluit voor de een heel fijn kan zijn, maar voor de ander heel vervelend, zoals voor de concurrent. Dit speelt ook heel erg bij de voetbalclubs. Sommige clubs krijgen binnen hun gemeente allerlei subsidies, terwijl andere clubs dit niet krijgen.
De aard van het overheidsoptreden heeft dus consequenties voor de normering en de rechterlijke toetsing van besluiten.
De Wet Langdurige Zorg (hierna: Wlz) is voor mensen bedoeld die de gehele dag toezicht en/of intensieve zorg dichtbij nodig hebben. Wie aanspraak wil maken op deze zorg en op de vergoeding ervan, moet een ‘indicatie’ aanvragen bij het Centrum Indicatiestelling Zorg (hierna: CIZ). Het CIZ stelt op de aanvraag het recht op zorg vast in een indicatiebesluit als bedoeld in art. 3.2.3 Wlz.
Om te bepalen of het CIZ een a-orgaan of b-orgaan is, moet er gekeken worden naar art. 7.1.1 Wlz. In dit artikel staat dat er een CIZ is dat rechtspersoonlijkheid bezit. Het CIZ heeft dus door middel van dit artikel rechtspersoonlijkheid krachtens publiekrecht. Besluiten worden in principe genomen door bestuursorganen, maar in art. 1.1.1 Wlz staat dat een indicatiebesluit wordt genomen door het CIZ, terwijl er net is geconstateerd dat het CIZ de rechtspersoon is. Het CIZ is dus de rechtspersoon maar ook het bestuursorgaan. Het CIZ is een a-bestuursorgaan en een publiekrechtelijk rechtspersoon tezamen.
Om te kunnen spreken van een besluit moet er zijn voldaan aan de voorwaarden genoemd in art. 1:3 Awb. Er gelden vier voorwaarden: schriftelijk, afkomstig van een bestuursorgaan, rechtshandeling en publiekrechtelijk. Zo’n ‘indicatie’ als hierboven genoemd kan dus bijvoorbeeld gezien worden als een besluit in de zin van art. 1:3 Awb. Een indicatie wordt namelijk op schrift gesteld, is afkomstig van een bestuursorgaan, namelijk het CIZ, het betreft een rechtshandeling omdat deze indicatie rechtsgevolg heeft doordat er wordt vastgesteld hoeveel zorg iemand nodig heeft en ten slotte is het ook publiekrechtelijk, het betreft namelijk een exclusieve bevoegdheid van de overheid.
Daarnaast kan deze indicatie ook worden gezien als een beschikking in de zin van art. 1:3 lid 2 Awb. Het is heel erg concreet en echt op de persoon gericht.
In de ‘Beleidsregel indicatiestelling Wlz 2015’ worden belangrijke begrippen uit de Wlz 2015 nader uitgewerkt. Dit is gebaseerd op artikel 21 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen. De beleidsregel is opgesteld door de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Er wordt bepaald hoe het CIZ gebruik moeten maken van zijn bevoegdheden. Dit mag dus alleen maar als hiervoor een expliciete wettelijke grondslag bestaat en dit is in casu art. 21 Kaderwet zelfstandige bestuursorganen. Er kan worden afgevraagd of deze beleidsregel gezien kan worden als een ministeriële regeling. Dit is een vraag naar de vorm (wie heeft het gemaakt?). Een ministeriële regeling kan worden opgesteld door een minister of staatssecretaris (aanwijzing 69). Qua vorm is het dus een ministeriële regeling, maar qua inhoud is het een beleidsregel.
Om te bepalen of het CIZ te allen tijde verplicht is om zich aan de Beleidsregel te houden, moet er gekeken worden naar art. 4:84 Awb. De hoofdregel is dat het bestuursorgaan moet handelen overeenkomstig de beleidsregel. Dit is een eis van stelselmatig handelen. De uitzondering hierop is de inherente afwijkingsbevoegdheid. Als er sprake is van een hele bijzondere situatie, dan moet er van de beleidsregel worden afgeweken. Als er sprake is van een ‘normale’ situatie, moet de beleidsregel gevolgd worden. Het is namelijk geen ‘kan-bepaling’.
Nadat het CIZ een indicatie heeft verleend, kan de verzekerde kiezen voor vergoeding van de zorg door middel van een persoonsgebonden budget (hierna: pgb). Deze pgb wordt verstrekt door zorgkantoren die per regio zijn aangewezen op grond van art. 4.2.4 Wlz.
Om te kijken wie als zorgkantoor aangewezen is voor de regio waarbinnen Leiden valt, moet er een heel stappenplan gevolgd worden. Ten eerste moet er dus gekeken worden in art. 4.2.4 Wlz. Hierin staat dat de wet de indeling in regio’s bepaalt per AMvB (Besluit Langdurige Zorg). In art. 4.2.1 Blz staat een opsomming van de regio’s. In lid 1 staat dat een ministeriële regeling (Regeling Langdurige Zorg) bepaalt welke gemeente bij welke regio hoort. Dit is dus een vorm van delegatie. In bijlage B bij art. 8.2 van de Regeling Langdurige Zorg staat een opsomming van de namen van de gemeenten per regio. Vervolgens staat in het Besluit Aanwijzing Zorgkantoren de opsomming van de zorgkantoren per regio. Leiden hoort bij de regio Zuid Holland Zuid, waardoor Stichting Wlz-uitvoerder Zorg en Zekerheid het zorgkantoor van de Gemeente Leiden is.
De pgb-verlening in de zin van art. 3.3.3 Wlz kan ook worden gezien als een besluit in de zin van art. 1:3 Awb. Een pgb-verlening geschiedt schriftelijk. Vervolgens moet de Stichting Wlz-uitvoerder Zorg en Zekerheid een bestuursorgaan zijn. Een stichting kan geen a-orgaan zijn. Om te bepalen of het een b-orgaan is, moet er gekeken worden of in de wet staat of zij bepaalde bevoegdheden hebben. In art. 3.3.3 Wlz staat dat het zorgkantoor pgb’s verleend. Hier is dus sprake van openbaar gezag. Het zorgkantoor beschikt over de bestuursrechtelijke bevoegdheid om pgb’s te verlenen. Het is dus een stichting met b-organen. Dan moet het ook nog gaan om een rechtshandeling. Een pgb heeft een apart rechtsgevolg, omdat er nu echt wordt bepaald of je pgb of zorg in natura krijgt. Ten slotte is het ook publiekrechtelijk, omdat het een exclusieve bevoegdheid van de overheid is. Er is dus sprake van een besluit in de zin van art. 1:3 Awb en om precies te zijn een beschikking omdat het echt gericht is tot een persoon.
Op de site van de Rijksdienst voor Ondernemend NL staan alle subsidies en financieringsregelingen die open staan voor indiening van een aanvraag.
In art. 4:21 lid 1 Awb wordt een subsidie gedefinieerd. Het is een financiële aansprak door een bestuursorgaan verstrekt, als stimulering van bepaalde activiteiten. Het subsidieproces begint altijd met de aanvraag. Daarna kan er de verlening van de subsidie plaatsvinden. In die verlening wordt een voorwaardelijke aanspraak op geld gecreëerd. Er wordt een activiteit, bedrag en periode afgesproken. De aanspraak is geregeld in art. 4:29-32 Awb. Ook moet de subsidie nog vastgesteld worden. De minister controleert dan of alle activiteiten daadwerkelijk hebben plaatsgevonden. De aanspraak geeft de definitieve aanspraak op de betaling. De aanspraak is geregeld in art. 4:42 Awb.
Een subsidieverlening kan worden ingetrokken als de activiteiten niet hebben plaatsgevonden waarvoor zij is aangevraagd. Dit kan op grond van de artt. 4:48 en 4:50 Awb. In art. 4:48 Awb staan de omstandigheden die zich kunnen afspelen aan de kant van de subsidie-ontvanger en in art. 4:50 Awb staan de omstandigheden die zich kunnen afspelen aan de kant van de subsidie-verlener. Daarnaast kan de subsidievaststelling ook worden ingetrokken. Art. 4:49 Awb gaat hierover. In dit artikel staan 3 limitatieve gronden. De mogelijkheden hierbij zijn dus veel beperkter.
In de Awb zijn er vaak bepalingen met beleidsvrijheid en/of beoordelingsvrijheid. Dit worden discretionaire bevoegdheden genoemd. Eerst moet er altijd de vraag gesteld worden of er sprake is van beoordelingsvrijheid. Dit is de vraag naar wanneer het bestuursorgaan bevoegd is. Hieruit vloeit voort of het bestuursorgaan wel over de bevoegdheid beschikt. Bij beleidsvrijheid kan het bestuursorgaan er vervolgens voor kiezen om de bevoegdheid wel of niet uit te oefenen. Als er sprake is van beleidsvrijheid of beoordelingsvrijheid oordeelt de rechter marginaal. In alle andere gevallen toetst de rechter vol.
Bij de ontwikkeling van het stationsgebied in Utrecht is veel te doen om de Rabobrug. Deze spoorbrug zal de binnenstad verbinden met het gebied ten westen van Utrecht Centraal. De brug loopt over de sporen en perrons.
Tussen Gemeente Utrecht en Hoog Catharijne BV is een geschil ontstaan over de vraag of deze burg mag worden ‘ontsloten’ op de perrons door het plaatsen van extra trappen. De Gemeenteraad van Utrecht ziet deze trappen graag gerealiseerd. Dit dient het gemak van de reizigers, aldus een motie van de SP die is aangenomen. De Raad maakt het daarom in zijn bestemmingsplan mogelijk om die trappen te kunnen bouwen. Hoog Catharijne wil de trappen niet, want de reizigers bij gebruik van deze trappen niet door het winkelcentrum meer zullen lopen.
Hoog Catharijne BV beroept zich op de samenwerkingsovereenkomst met de Gemeente waarin zou zijn vastgelegd dat de extra trappen naar de Rabobrug nooit mogen worden aangelegd.
In een bevoegdhedenovereenkomst spreekt een bestuursorgaan af in een overeenkomst hoe de publiekrechtelijke bevoegdheden ingezet gaan worden. Het is dus een privaatrechtelijke overeenkomst met uitleg over de publiekrechtelijke bevoegdheden.
De Gemeenteraad is alleen maar gebonden aan de afspraken die de Gemeente met de projectontwikkelaar heeft gemaakt, als het bestuursorgaan zelf ook daarmee heeft ingestemd. Dus als het bestuursorgaan heeft ‘meegecontracteerd’.
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
2529 |
Add new contribution