Business and Economics - Theme
- 14159 keer gelezen
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
Als we spreken over een bedrijfshuishouding dan bedoelen we een bedrijf die een bepaald gedeelte van de maatschappelijke productie op zich neemt.
Een bedrijf krijgt over het algemeen per dag ladingen aan informatie binnen. Onder bestuurlijke informatieverzorging verstaan we het systematisch verzamelen, vastleggen en verwerken van gegevens, gericht op het verstrekken van informatie ten behoeve van het besturen, het laten functioneren en het beheersen van een bedrijf en ten behoeve van de verantwoordingen die daarover moeten worden afgelegd.
Als een bedrijf zijn administratie op orde wil houden, zal deze zich systematisch bezig moeten houden met het verwerkingsproces van informatie. De administratie bestaat uit twee onderdelen, namelijk:
Financiële administratie
Andere administraties
De financiële administratie is weer te verdelen in boekhouding en overige financiële administratie.
De financiële gegevens die in de boekhouding worden vastgelegd gaan over veranderingen in het eigen vermogen, de bezittingen en de schulden. Houd hierbij in de gaten dat het ontvangen of versturen van een offerte zelf niets verandert in de boekhouding, zodra er wordt betaald is dit wel het geval. Op bladzijde 10 staat in een schema duidelijk uitgelegd wanneer feiten horen tot de boekhouding of tot de overige financiële administratie.
Het is belangrijk dat de informatie die uit het informatieproces beschikbaar komt, betrouwbaar is. Om dit te bereiken moet controle worden uitgeoefend door functionarissen.
Buiten het bedrijf: externe controle van bijvoorbeeld een externe accountant.
Binnen het bedrijf: interne controle door het bestuur of een bepaalde afdeling.
Het is belangrijk om functionarissen niet hun eigen werk te laten controleren.
Het jaarlijkse financiële verslag bestaat uit de balans, de winst- en verliesrekening en een toelichting op deze overzichten. De jaarrekening is een hulpmiddel voor de bestuurders van een organisatie om beslissingen te nemen. Ook kan de jaarrekening dienen als een financieel overzicht voor de belasting, ook wel de financiële jaarrekening. Er wordt verschil gemaakt tussen een interne jaarrekening en een externe jaarrekening.
Een interne is opgesteld voor de leiding van de onderneming. Een externe jaarrekening is bedoeld voor de eigenaren van de orderneming (aandeelhouders bijvoorbeeld.)
De administratie binnen ondernemingen is vaak geautomatiseerd.
We kunnen het eigen vermogen van een onderneming uitrekenen door de bezittingen van die onderneming te verminderen met zijn schulden. Alle bezittingen en de schulden van een organisatie noemen we de inventaris. Inventariseren zijn de werkzaamheden die nodig zijn voor het samenstellen van de inventaris. De verkorte inventaris zijn de goederenvoorraad, debiteuren en crediteuren.
Als een onderneming vorderingen heeft op afnemers, noemen we deze afnemers de debiteuren. Deze staan altijd op de debetzijde van de balans vermeld. Op de creditzijde staan de crediteuren, dit zijn de schulden van de onderneming aan zijn leveranciers.
Op de balans vind je normaal gesproken de bezittingen van een organisatie en het eigen vermogen maar ook de schulden. De balans wordt meestal opgesteld in de scrontovorm. Er is dan een linker en een rechterkant op de balans. De linkerkant is dan de debetkant en de rechterkant is de creditkant. Op de debetkant staan de bezittingen van een organisatie en op de rechterkant staan de schulden van de organisatie en ook het eigen vermogen, dus de manier hoe de organisatie zijn bezittingen financiert.
De activa staat voor de bezittingen die een organisatie heeft en de passiva staat voor de manier waarop een organisatie zijn activa, oftewel zijn bezittingen, heeft gefinancierd. Het is een regel dat de totalen op de debet en de creditkant gelijk zijn.
De volgorde van de posten op debetzijde hangt af van de mate van liquiditeit van de activa. De liquiditeit is de snelheid waarmee een bezitting omgezet kan worden in geld. Er wordt op de balans eerst begonnen met de minst liquide activa, daarna neemt de mate van liquiditeit toe. Dus op de laatste plek staat de meest liquide activa.
De creditkant begint met het eigen vermogen waarop de schulden van de onderneming volgen. De schulden kunnen onderverdeeld worden in vreemd vermogen op de lange termijn en vreemd vermogen op de korte termijn.
Vreemd vermogen op de lange termijn is vermogen dat langer dan een jaar binnen de organisatie beschikbaar is. Vreemd vermogen op de korte termijn is slechts voor minder dan een jaar beschikbaar voor de organisatie. Op de balans tonen we eerst het vreemd vermogen op de lange termijn en vervolgens het vreemd vermogen op de korte termijn.
Denk er altijd aan om de posten crediteuren en debiteuren altijd boven de post bank te zetten.
Als een bedrijf koopt op rekening neemt bij hem de post crediteuren toe, voor de onderneming waarvan wordt gekocht op rekening neemt de post debiteuren toe.
Het eigen vermogen kan toe en afnemen. Het eigen vermogen neemt bijvoorbeeld toe door de brutowinst, maar het neemt af door bijvoorbeeld de kosten van een bedrijf.
Op een resultatenrekening, of winst-en-verliesrekening, is te zien door welke activiteiten het eigen vermogen toe of afneemt en met welk bedrag. De resultatenrekening gaat over een bepaalde periode en wordt meestal opgesteld in de verticale vorm. Als we gebruik maken van een scrontovorm van een resultatenrekening, dan vermelden we de nettowinst altijd op de debetzijde en het nettoverlies op de creditzijde. De brutowinst is de transactiewinst (omzet – inkoop) en de nettowinst is de periodewinst (omzet – inkoop – kosten.)
Een voorbeeld van een resultatenrekening in verticale vorm:
Winst en verliesrekening over februari 2002 |
Opbrengst verkopen |
| €56.000 |
Inkoopprijs verkopen |
| €31.000 |
|
|
|
Brutowinst op verkopen |
| €25.000 |
|
|
|
Huurkosten | €6.000 |
|
Loonkosten | €7.000 |
|
Overige kosten | €2.500 |
|
|
|
|
Totale kosten |
| €15.500 |
|
|
|
Nettowinst |
| €9.500 |
Om de administratie makkelijker te maken kun je in plaats van telkens opnieuw een balans en een resultatenrekening op te stellen, het boekhoudkundig model volgen. Het boekhoudkundig model bevat de volgende stappen:
Het grootboek
De proef en saldibalans
De resultatenrekening en de eindbalans
De afsluiting van de grootboekrekeningen
Het grootboek is bedoeld om voor elke balanspost afzonderlijk een overzicht bij te houden. In dit overzicht kunnen we alle financiële feiten opnemen. Het grootboek bevat de rekeningen bezit, schuld en het eigen vermogen. Ook de grootboekrekeningen kennen net als de balans een debet en een creditzijde.
Als je iets debiteert dan maak je een notitie op de debetzijde en bij crediteren maak je een aantekening op de creditzijde.
Een grootboek open je door het bedrag van een balanspost op dezelfde kant in het grootboek te zetten als deze staat op balans. Dus er geldt dat een bezitrekening wordt gedebiteerd met hetzelfde bedrag als waarvoor deze op de balans staat weergegeven. Een schuldrekening wordt gecrediteerd met hetzelfde bedrag als waarvoor deze op de balans staat vermeld. Het eigen vermogen wordt bij het openen van het grootboek gecrediteerd met hetzelfde bedrag waarvoor deze op de balans staat vermeld. Als we het grootboek openen, zetten we onder beschrijving het woord balans. De reden hiervoor is dat de hoogtes van de posten afkomstig zijn uit de balans.
Het is van belang dat er voor elke balanspost een rekening in het grootboek wordt geopend. Dit moet omdat ook de totalen van het grootboek op de debet en creditkant gelijk moeten zijn. Een bezitrekening wordt bij het openen van het grootboek gedebiteerd. Dit betekent dat als de bezitrekening toeneemt dat dit ook gedebiteerd wordt in het grootboek. Daar staat tegenover dat een afname gecrediteerd wordt.
Bij een schuldrekening geldt hetzelfde, omdat deze bij de opening van het grootboek wordt gecrediteerd, wordt een toename ervan ook gecrediteerd. Een afname moeten we debiteren. Ook het eigen vermogen wordt bij een toename gecrediteerd en bij een afname gedebiteerd.
Voorbeeld grootboek:
Voorraad goederen balans 1/1 is €100.000.
Er wordt €40.000 verkocht (V-01).
Er wordt €30.000 ingekocht (I-01).
Grootboek
Voorraad goederen
Debet | € | Credit | € |
1/1 Balans | €100.000 | V-01 | €40.000 |
I-01 | €30.000 |
|
|
Het is voor een bedrijf handig als een bedrijf ook de oorzaken van een verandering in het eigen vermogen vast te leggen. Dit kan op aparte rekeningen in het grootboek. Om dit te doen wordt er gebruik gemaakt van hulprekeningen van het eigen vermogen. Voor een hulprekening geldt dat deze wordt gecrediteerd voor een toename ervan en gedebiteerd voor een toename ervan. Een regel is dat hulprekeningen nooit worden geopend vanaf de balans. Verkopen, inkopen en kosten zijn voorbeelden van hulprekeningen.
Met de proefbalans checken we of het grootboek wel echt in balans is, zoals zou moeten. De totalen van de debet en de creditzijde moeten overeenkomen. Een proefbalans wordt meestal periodiek opgesteld. Dit kan aan het einde van de maand zijn of van een kwartaal.
Op de proefbalans worden de rekeningen in de volgorde van rekeningnummers opgesteld. Achter de namen van de rekeningen zijn twee kolommen vrij. Dit zijn de debetzijde en de creditzijde. In de debetkolom zetten we het totaal van alle gedebiteerde bedragen bij de goede rekening. In de creditkolom doen we hetzelfde.
Op de proefbalans moeten ook de debet en creditzijde gelijk zijn. Dit hoeft nog niet perse te betekenen dat de proefbalans helemaal geen fouten bevat. Het kan altijd nog zo zijn dat er per ongeluk een bedrag op de verkeerde rekeningen is gedebiteerd of gecrediteerd.
De saldibalans is een balans waarop we van elke grootboekrekening het saldo vermelden. Als een saldo debet staat in het grootboek, komt hij ook debet op de saldibalans. Dit geldt ook voor een saldo die credit staat in het grootboek, deze komt op zijn beurt weer credit op de saldibalans. Ook de totalen van de credit en debetzijde van de saldibalans moeten overeenkomen met elkaar.
Proefbalans Saldibalans
Nummer | Rekening | Debet | Credit | Debet | Credit |
1 | Voorraadgoederen | €130.000 | €20.000 | €110.000 |
|
2. | Debiteuren | €40.000 | €20.000 | €20.000 |
|
3. | Rabobank | €10.000 | €10.000 | €0 | €0 |
4. | Kas | €10.000 | €10.000 | €0 | €0 |
5. | Eigen vermogen | €10.000 | €60.000 |
| €50.000 |
6. | ING bank | €10.000 | €90.000 |
| €80.000 |
|
|
|
|
|
|
| Totaal | €210.000 | €210.000 | €130.000 | €130.000 |
De resultatenrekening en de eindbalans kunnen we opstellen aan de hand van de saldibalans. Alle overzichten bij elkaar vormen samen de kolommenbalans.
We zetten de nettowinst op de debetkant van de resultatenrekening, om ervoor te zorgen dat de totalen van de credit en de debetkant weer overeenkomen. We kunnen het grootboek afsluiten als alle tellingen gelijk zijn.
We kunnen een rekening in het grootboek gelijk krijgen door het saldo van die rekening bij te schrijven op de tegengestelde kant van de rekening. Dit wil zeggen dat als een rekening op de credit kant wordt geopend, dan wordt deze op de debetkant afgesloten.
Bij een rekening van het eigen vermogen zetten we op de creditkant van de resultatenrekening de nettowinst.
Een balansrekening kan heropend worden, maar bij een hulprekening mag je dat nooit doen! De brutowinstmarge is te berekenen door de brutowinst te delen door de omzet en die dan te vermenigvuldigen met 100%. De nettowinstmarge is te berekenen door de nettowinst te delen door de omzet en die dan te vermenigvuldigen met 100%.
De administratieve correlatie betekent dat de twee geldkolommen van de proefbalans hetzelfde bedrag moeten opleveren.
De kapitaalgoederen van een onderneming zijn de activa, het vermogen is de passiva. Op de balans staan de kapitaalgoederen aan de debetzijde. De kapitaalgoederen kunnen we onderverdelen in vaste activa en vlottende activa.
Het vaste activa is het deel van de activa die niet gemakkelijk in geld omgezet wordt, ook wel geliquideerd wordt. Het vlottende deel daarentegen kan snel geliquideerd worden.
Ook het vermogen dat op de rechterkant van de balans staat, kunnen we onderverdelen:
Het eigen vermogen
Het vreemd vermogen op de lange termijn
Het vreemd vermogen op de korte termijn
Het vreemd vermogen op de lange termijn is langer dan een jaar beschikbaar voor een organisatie. Het vreemd vermogen op de korte termijn is korter dan een jaar beschikbaar voor de organisatie.
Als je gebruik maakt van een decimale rekeningstelsel, dan plaats je alle gelijksoortige rekeningen bij elkaar. Dit gebeurt in maximaal tien rubrieken, namelijk de rubrieken 0 tot en met 9. Op bladzijde 104 en 105 van het boek staan alle soort posten per rubriek aangegeven.
Balans:
debet | Balans | credit |
Vaste kapitaalgoederen | Eigen vermogen |
Vlottende kapitaalgoederen | Vreemd vermogen lange termijn |
| Vreemd vermogen korte termijn |
|
|
Totaal kapitaal goederen | Totaal vermogen |
|
|
Stamgegevens zijn vaste gegevens voor in de computer. Verdichtingen zijn een aantal grootboekrekeningen die samen tot één rekening gevoegd kunnen worden. Bijvoorbeeld zes verschillende soorten voorraden die samen op één groepsrekening gevoegd kunnen worden. Hoofdverdichtingen zijn een verdere verdichting, door bijvoorbeeld alle vlottende activa samen te voegen.
In een journaalpost geef je weer welke grootboekrekeningen er gedebiteerd moeten worden en welke gecrediteerd. Ook kun je erin weergeven voor welke bedragen ze gedebiteerd of gecrediteerd moeten worden.
Om te kunnen controleren of de totalen van de debet en de creditzijde gelijk zijn, openen we het journaal met de bedragen op de beginbalans. Het journaal wordt afgesloten door alle bedragen in de credit en debetkolom op te tellen.
Door ook de balans te openen met de bedragen van de balans, kunnen we nagaan of de bedragen op het journaal hetzelfde zijn als die van de proefbalans.
Als het bedrag naar een grootboekrekening is overgebracht geven we dat aan door de rekening in het journaal af te vinken.
De ondernemer van een eenmanszaak heeft te maken met verschillende soorten belastingen, namelijk:
Zakelijke belastingen
Persoonlijke belastingen
De onderneming is de incasseerder van de belasting voor de belastingdienst
De zakelijke belastingen zijn kosten voor de onderneming. We boeken de zakelijke belasting in rubriek 4 op de rekening 460 belastingen. 460 belastingen is een hulprekening van het eigen vermogen.
De persoonlijke belastingen zijn geen kosten voor de onderneming. Hieronder vallen bijvoorbeeld de inkomstenbelasting.
Van de laatste categorie kunnen we een voorbeeld geven als loonbelasting. De loonheffing wordt door de werkgever gecrediteerd op de rekening 150 te betalen loonheffing, als deze aan de belasting afgedragen moet worden.
Alle belastingen die onder punt 3 vallen worden opgenomen in rubriek 1.
Een organisatie is verplicht om omzetbelasting te betalen over de verkochte goederen. Ze mogen wel de btw die zij aan hun leveranciers hebben betaald hiervan aftrekken. Btw is dus de belasting over de toegevoegde waarde, voor een onderneming vormt dit geen kostenpost.
De omzetbelasting die een onderneming in rekening brengt aan haar afnemers wordt gecrediteerd op de rekening 181 te betalen OB. De voorbelasting die een onderneming betaald aan haar leveranciers, heet de voorbelasting. Deze wordt gedebiteerd op de rekening 180 te vorderen OB.
Er zijn ondernemingen die vrijgesteld zijn van omzetbelasting. Dit betekent dat de onderneming geen omzetbelasting hoeft te vragen aan zijn klanten, maar dit betekent ook dat hij geen belasting terug mag vorderen die hij heeft betaald aan zijn leveranciers. De belasting is dus nu wel degelijk een kostenpost.
Er zijn twee stelsels waar ondernemingen mee kunnen werken: het factuurstelsel en het kasstelsel. Bij het factuurstelsel wordt de te betalen omzetbelasting berekend in die periode verzonden facturen naar afnemers. Bij het kasstelsel wordt de te betalen omzetbelasting berekend in die periode van de afnemers ontvangen bedragen.
Bij het invoeren van een boekingsstuk waarbij de BTW een rol speelt, moeten we aangeven of het ingetoetste bedrag inclusief BTW is en of het BTW percentage 0%, 6% of 19% is. Dit alles geven we aan met een BTW code:
0: Invoer van een bedrag waarbij geen BTW wordt berekend
1: Invoer van een bedrag exclusief 19% BTW
2: Invoer van een bedrag inclusief 19% BTW
3: Invoer van een bedrag exclusief 6% BTW
4: Invoer van een bedrag inclusief 6% BTW
Een retourinkoop boeken we altijd tegenovergesteld aan de inkopen. De creditnota wordt aan de koper verzonden als boekingstuk. Bij een inkoopcreditnota moet je er op letten dat je de omzetbelasting crediteert op de rekening 180 te vorderen OB en dus niet op de rekening 181 te betalen OB.
We beschouwen een ontvangen kwantumkorting als een verlaging van het bedrag waarvoor je de producten koopt. De kwantumkorting boekt de koper daarom ook niet op een aparte rekening.
De verkoper daarentegen zal de kwantumkorting wel op een aparte rekening boeken. Hij doet dit omdat hij over het algemeen graag zijn opbrengsten tegen de bruto-verkoopprijzen wil aanhouden. Daarom boekt de verkoper de kwantumkorting vaak op rekening 830 kortingen bij verkoop.
Als je een omzetbonus ontvangt, mag je deze niet toeschrijven aan bepaalde ingekochte goederen. De omzetbonus boeken we daarom dus wel op een aparte rekening.
Men kan een koper ook een korting geven als deze binnen een bepaalde termijn na de factuur betaalt. Dit heet de korting voor contant.
Als een ondernemer vooral met vaste verkoopprijzen werkt zal deze een voorkeur hebben om kortingen wel te boeken op een aparte rekening. Dit doet hij dan op rekening 830 korting bij verkoop.
Stel je koopt goederen in voor een bedrag van €20.000. Er wordt een kwantumkorting verstrekt van 25%. Als je betaalt binnen 30 dagen ontvang je ook een kredietbeperkingstoeslag van 2%. Als er betaald wordt binnen 10 dagen wordt er een contantkorting verstrekt van 1%. Deze contantkorting wordt genomen van het bedrag dat overblijft na de aftrek van de kwantumkorting.
De rekening 041 privé is geen opbrengsten of kostenrekening. Het is een hulprekening van het eigen vermogen.
De rekening privé vertoont een debetsaldo als deze aan het eind van de periode meer privé onttrekkingen heeft gehad dan privé toevoegingen. Dit saldo brengen we in de kolommenbalans meteen ten laste van het creditsaldo van het eigen vermogen.
We spreken van een creditsaldo op de rekening privé als deze aan het einde van de periode meer privé toevoegingen heeft dan privé onttrekkingen. Het is dan ook logisch dat we dit creditsaldo in de kolommenbalans toevoegen aan de rekening 040 eigen vermogen.
Houd bij het boekhouden altijd in je achterhoofd, dat je nooit de rekening 041 privé op de resultatenrekening mag zetten!
Voordat we de resultatenrekening op gaan stellen, moeten we eerst zorgen dat de saldibalans bijgewerkt is. We brengen de wijzigingen in beeld in de gewijzigde saldibalans.
De redenen dat we een wijziging door moeten voeren kan zijn doordat:
We een financieel feit zijn vergeten
We hebben een financieel feit verkeerd geboekt
Het saldo dat we hebben uitgerekend, komt niet overeen met de werkelijkheid
We maken de wijzigingen in journaalposten. We noemen ze de voorafgaande journaalposten. Ze worden gemaakt, nadat de saldibalans is opgesteld en voordat we de resultatenrekening en de balans in beeld gaan brengen. Zo is dus ook de naam voor deze posten ontstaan.
Een voorbeeld van een financieel feit dat we vergeten zijn. We zijn vergeten om het privégebruik van goederen te boeken voor een bedrag van €2000,- en €380 OB.
Dit boeken we als volgt weg:
We kunnen een financieel feit die we verkeerd geboekt hebben corrigeren door de Had – Is = Correctie.
We hebben bijvoorbeeld een huur betaald voor €1000,- per bank, maar dit is geboekt voor een bedrag van €100,- We kunnen dit corrigeren door het volgende uit te voeren:
| Had | -Is | =Correctie |
440 Huurkosten | D 1000 | D 100 | D 900 |
110 Bank | C 1000 | C 100 | C 900 |
De correctie-journaalpost:
Een wijziging die we maken omdat het saldo niet overeenkomt met de werkelijkheid, maken we omtrent de kas en voorraadverschillen. Stel op de saldibalans staat voor 100 kas een bedrag van €5.500,- en in werkelijkheid hebben we een saldo van € 6.000.
Een enkelvoudige journaalpost is een journaalpost met maar één financieel feit. In bedrijven komen per periode honderden en duizenden boekingsfeiten voor, waardoor het handiger is om de financiële feiten te ordenen per soort. Dit wordt een dagboek genoemd. Er is een inkoopboek, een verkoopboek, etc. Een financieel boek openen we met een beginsaldo en sluiten we af met een eindsaldo. Door het openen van het begin- en eindsaldo in het dagboek kunnen we dit boek gebruiken voor de controle. Wanneer er een verschil is gebruiken we de rekening kasverschillen of voorraadverschillen. Een tekort komt aan de creditkant en een kasoverschot komt aan de debetkant.
Voorbeeld van een inkoopboek is te vinden in het boek.
Voor een bankboek moet er goed opgelet worden. Een banksaldo kan namelijk uit een bezitting of een schuld bestaan. In dat geval maakt het nogal wat uit of iets gecrediteerd of gedebiteerd moet worden.
Mogelijkheid | Beginsaldo |
| Eindsaldo |
|
1 | Bezitting | Komt debet in bankboek | Bezitting | Komt credit in bankboek |
2 | Bezitting | Komt debet in bankboek | Schuld | Komt debet in bankboek |
3 | Schuld | Komt credit in bankboek | Bezitting | Komt credit in bankboek |
4 | Schuld | Komt credit in bankboek | Schuld | Komt debet in bankboek |
Een collectieve journaalpost is een journaalpost met het totaal aantal financiële feiten verzameld. Bijvoorbeeld: er zijn 30 inkoopfacturen en samen zijn die 200.000 euro waard, 38.000 OB en samen dus 238.000 euro crediteuren. In plaats van 30 enkelvoudige journaalposten, maken we een collectieve journaalpost:
| 700 | Voorraad goederen | 200.000 |
|
| 180 | Te vorderen OB | 38.000 |
|
Aan | 140 | Crediteuren |
| 238.000 |
Wanneer we kasgeld storten bij de bank, noteren we dit feit als uitgave aan de creditkant van het kasboek en als ontvangt aan de debetkant van het bankboek met als tegenrekening 129 kruisposten. Aan het einde van de periode moet de rekening 129 kruisposten geen saldo hebben, aangezien het tegen elkaar weggestreept wordt.
Op de volgende bladzijde staat een voorbeeld met kruisposten. Creditcardbetalingen, pinbetalingen en chipkaartbetalingen worden ook via de 129 kruisposten rekening verwerkt.
Voorbeelden van kruisposten zijn te vinden in het boek. Een voorbeeld van het boekhoudkundig model is te vinden in het boek.
Een boek dat een specificatie geeft van wat op een grootboekrekening in totalen voorkomt, is een subadministratie of een subgrootboek. Het is bijvoorbeeld handig om voor elke debiteur of crediteur een subadministratie te maken, zodat je weet welke schuld/debiteuren bij welke persoon/bedrijf hoort.
Een voorbeeld van een subadministratie is te vinden in het boek.
Bij een debiteurenkaart worden de posten genoemd en ook het saldo. Dus wanneer je 3000 artikelen hebt verkocht voor 1 euro is je saldo bij de eerste post 3000. Verkoop je daarna 2000 artikelen voor 1 euro, is je saldo 5000. Wanneer een debiteur 1000 euro overmaakt, wordt je saldo 4000 euro. En zo gaat het telkens door. Deze debiteurenkaarten worden in horizontale staffelvorm gemaakt. Hetzelfde geldt ook voor crediteuren, voorraad, opbrengst goederen, inkoopprijs verkopen, verkoopkosten, vaste activa, etc.
Alle financiële feiten doorlopen de volgende hoofdfasen (voorfase, fase 1a, 1b, 2 en 3.):
De feiten ordenen we in groepen gelijksoortige boekingsstukken en vervolgens noteren we ze in dagboeken.
Per dagboek gaan we de vastgelegde feiten periodiek zo veel mogelijk gezamenlijk journaliseren. We spreken daarom van collectieve journaalposten.
Aan de hand van deze journaalposten stellen we het grootboek samen.
Ten slotte stellen we aan de hand van het bijgewerkte grootboek de kolommenbalans samen.
Een gedeelte van de financiële feiten doorloopt bovendien nog de volgende subfase:
Deze feiten noteren we in subadministraties.
Per subadministratie maken we periodiek een saldilijst en een voorraadlijst.
Ten slotte controleren we of de eindsaldi op deze lijsten gelijk zijn aan de saldi op de betrokken collectieve grootboekrekeningen op de saldibalans.
De stappen kunnen veel sneller en goedkoper via een programma gedaan worden. Stamgegevens zijn vaste gegevens binnen zo’n boekhoudkundig programma. Transactiegegevens zijn financiële feiten. Het spreekt voor zich dat niet alle medewerkers bij dat programma kunnen komen. Daarnaast dient er ook een back-up gemaakt te worden. Reconciliëren is het afstemmen van bij elkaar horende transacties. Drilling down is het doorklikken naar details.
Een zuivere grootboekrekening is een grootboekrekening waarvan het saldo uitsluitend een bezit, of een schuld, of een resultaat voorstelt. Het saldo van een zuivere bezit- of schuldrekening gaat naar de balans. Zo’n rekening noemen we daarom ook wel een balansrekening. Een zuivere rekening waarvaan het saldo een resultaat voorstelt, is een hulprekening van het eigen vermogen en noemen we ook wel resultaatrekening. Wanneer we in het grootboek uitsluitend werken met zuivere rekeningen, spreken we van het toepassen van de permanence.
Het fifo-systeem houdt in dat je de inkoopprijs die je aanhoudt af laat hangen van de voorraad. Als je een product verkoopt, waardeer je hem tegen de inkoopprijzen van de eerst ingekochte goederen. First in, First out.
In de boekhouding passen we dit als volgt toe:
Een bedrijf heeft op 6 februari 5.000 goederen ingekocht tegen een prijs van €5,- per stuk. Totaal dus €25.000,-. Op 20 februari heeft het bedrijf nogmaals 3.000 goederen ingekocht voor een prijs van €6,- per stuk. Totaal dus €18.000,-. Op 21 februari worden er 6.000 goederen verkocht voor een prijs van €8,- per stuk. Totaal dus €48.000. De inkoop van de goederen wordt als volgt geboekt:
Je kan ook gebruik maken van vaste verrekenprijzen (VVP). Als er verschillen blijken te zijn tussen de vaste verrekenprijzen en de werkelijke inkoopprijzen, dan wordt dit verschil meteen geboekt bij inkoop op rekening 720 prijsverschillen bij inkoop.
Rekening 720 prijsverschillen bij inkoop debiteren we als de werkelijke inkoopprijzen hoger waren dan de vaste verrekenprijzen en we crediteren hem als de werkelijke inkoopprijzen lager lagen dan de vaste verrekenprijzen.
Als de schatting van de vaste verrekenprijzen toch blijkt de kloppen, dan wordt dat vanzelf gecompenseerd op debet en creditzijde van de balans.
Rekening 720 prijsverschillen bij inkoop is ook terug te vinden op de balans aan het einde van het boekjaar.
Als we rekening 700 voorraad goederen bijhouden tegen verkoopprijs (inclusief OB), is deze prijs als volgt samengesteld:
Inkoopprijs |
| % | % |
Brutowinst |
| % | % |
| ----------------------- + |
|
|
Verkoopprijs exclusief OB |
| 100% | 100% |
Omzetbelasting |
| 19% | Of 6% |
| ----------------------- + |
|
|
Verkoopprijs inclusief OB |
| 119% | Of 106% |
Er zijn twee correctierekeningen die bij 700 voorraad goederen tegen verkoopprijs horen: 701 Ongerealiseerde winst begrepen in voorraad goederen en 702 Omzetbelastingen begrepen in voorraad goederen. De twee correctierekeningen worden vaak gecombineerd tot één rekening: 701 Ongerealiseerde winst en omzetbelasting begrepen in voorraad goederen.
Bij voorraadverschillen moet er gekeken worden naar de inkoopprijs. Er moet dus terug gerekend worden wanneer bekend is dat het voorraad verschil 1000 euro is. Wanneer de inkoopprijs 100% is, de brutowinst 80% is en de omzetbelasting 19% is, moet er op de volgende manier terug gerekend worden:
1000 = 119% (verkoopprijs inclusief omzetbelasting.)
840 = 100% (1000/119*100)
160 = Omzetbelasting
840 = Verkoopprijs exclusief omzetbelasting
840 = 180% (inkoopprijs van 100% en brutowinst van 80%)
467 = 100% (840/180*100 = inkoopprijs)
Het voorraadverschil is dan 467 euro tegen inkoopprijs en niet 1000 euro.
| 481 | Voorraadverschillen | 467 |
|
| 701 | Ongerealiseerde winst + OB | 533 |
|
Aan | 700 | Voorraad goederen |
| 1000 |
Bij kortingen moet er ook terug gerekend worden, omdat er gekeken moet worden wat er van de omzetbelasting af gaat en wat de inkoopprijs is. De kortingen worden op dezelfde manier gejournaliseerd als bij voorraad tegen inkoopprijs. Zie bladzijde 307 van het boek voor een voorbeeld.
Er zijn drie mogelijkheden wanneer er gebruik gemaakt moet worden van een tussenrekening:
A - De facturen van de ingekochte goederen arriveren steeds enige tijd voor de ontvangst van de goederen.
B - De facturen van de ingekocht goederen arriveren steeds enige tijd na de ontvangst van de goederen.
C - Tussen de ontvangst van de facturen en de ontvangst van de goederen bestaat geen vaste tijdsperiode.
A - De facturen van de ingekochte goederen arriveren steeds enige tijd voor de ontvangst van de goederen.
In dit geval maken we gebruik van de tussenrekening 710 Nog te ontvangen goederen.
Voorbeeld 2 boek op bladzijde 315.
Aan het einde van de periode moet het saldo van de rekening 710 nul zijn, omdat de bijbehorende goederen dan zijn binnen gekomen. Er kan gerekend worden tegen inkoopprijzen, maar ook tegen de vaste verrekenprijs.
B - De facturen van de ingekocht goederen arriveren steeds enige tijd na de ontvangst van de goederen.
In dit geval maken we gebruik van de tussenrekening 145 Nog te ontvangen facturen. Voorbeeld 3 boek op bladzijde 319.
Aan het einde van de periode moet het saldo van de rekening 145 nul zijn, omdat alle bijbehorende facturen dan zijn binnen gekomen. Er kan gerekend worden tegen de vaste verrekenprijs, maar ook tegen inkoopprijs.
C - Tussen de ontvangst van de facturen en de ontvangst van de goederen bestaat geen vaste tijdsperiode.
Voorbeeld afstemregister.
Indien rekening 145 een saldo heeft, moet dit een creditsaldo zijn. Indien rekening 710 een saldo heeft, moet dit een debetsaldo zijn.
Het realisatiebeginsel heeft betrekking op de vraag op welk moment we de brutowinst op verkochte goederen als gerealiseerd (verdiend) kunnen beschouwen. In principe komt hiervoor in aanmerking het moment waarop we:
- De koopovereenkomst afsluiten.
- De goederen afleveren.
- De verkoopfactuur verzenden.
- Het geld van de afnemer ontvangen.
1. Bij verkopen op rekening beschouwen we de brutowinst als gerealiseerd op het moment waarop we de verkoopfactuur verzenden.
2. Bij contante verkopen beschouwen we de brutowinst als gerealiseerd op het moment waarop we het geld van de afnemer ontvangen.
Het matchingbeginsel geeft onder andere aan dat we voor een juiste berekening van de gerealiseerde brutowinst op de rekeningen 840 Opbrengst verkopen en 800 Inkoopprijs verkopen moeten uitgaan van gelijke aantallen goederen.
Zie voorbeeld boek bladzijde 323 voor een voorbeeld van het afstemmingsregister.
Indien rekening 134 Afgeleverde goederen een saldo heeft, moet dit een debetsaldo zijn. Indien rekening 735 Af te leveren goederen een saldo heeft, moet dit een creditsaldo zijn.
In deze permanence bespreken we de feiten dat de kosten voor een aantal maanden tegelijk vooruit worden betaald en dat de kosten tegelijk voor een aantal maanden achteraf worden betaald.
Om snel de nettowinst per maand uit te kunnen rekenen, voeren we ook hier een permanence door. Dit houdt in dat we dus een scheiding gaan maken tussen de betaling van de kosten en de boeking van de kosten.
Een voorbeeld: Een bedrijf betaalt zijn verzekeringspremie ter waarde van €1.500,-
Een transitorische post is post waarop een bedrag staat waarvan de onderneming nog een dienst moet ontvangen, dus bijvoorbeeld 190 vooruitbetaalde bedragen.
Een bedrijf journaliseert zijn maandelijkse assurantiekosten voor een bedrag van €250,-:
Het realisatiebeginsel heeft betrekking op de vraag op welk moment we de brutowinst op verkochte goederen als gerealiseerd kunnen beschouwen. Het matchingbeginsel geeft onder andere aan dat we voor een juiste berekening van de gerealiseerde brutowinst op de rekeningen 840 opbrengst verkopen en 800 inkoopprijs verkopen moeten uitgaan van gelijke aantallen goederen.
Bijvoorbeeld een onderneming betaalt zijn brutolonen voor een bedrag van €69.000 min loonheffing van €22.500 en premies werknemersverzekeringen van €10.500, per Postbank.
Een lening o/g is een lening opgenomen geld. Deze wordt meestal afgesloten voor langer dan 1 jaar en valt daarom onder het vreemd vermogen op de lange termijn.
Als je een duurzaam productiemiddelen gebruikt, of de tijd gaat gewoon heel simpel voorbij, dan neemt dat duurzame productiemiddel af in zijn waarde. De kosten die hierbij komen kijken noemen we de afschrijvingskosten.
De restwaarde is die waarde die het product nog heeft aan het eind van de periode waarin het bedrijf besluit gebruik te maken van het duurzame productiemiddel.
De boekwaarde is die waarde die op de balans wordt gezet van een bepaalde post aan het einde van het boekjaar.
De boekwaarde van een duurzaam productiemiddel kunnen we berekenen door de aanschafprijs van het duurzame productiemiddel te verminderen met het totaal van de geboekte afschrijvingsbedragen.
We berekenen het resultaat van de verkoop van een duurzame productiemiddel door de opbrengst van de verkoop te verminderen met de speciale verkoopkosten en daarna verminderen we die uitkomst nog eens met de boekwaarde.
Een standregister is een mutatieoverzicht.
In plaats van vaste activa te kopen, kan een onderneming deze leasen. De lessor is de onderneming die een bepaald object verhuurt aan de lessee, zonder dat de lessee daar juridisch eigenaar van wordt. Leasing wordt onderscheiden in:
- Financiële lease
- Operationele lease
Een financiële leaseovereenkomst is voor beide partijen in principe niet opzegbaar. Dit betekent dat de lessee het economisch risico draagt voor een eventueel snellere economische veroudering dan was voorzien. Een operationele leaseovereenkomst kan opgezegd worden. De economische eigendom van een leasemachine ligt bij de financiële lease bij de lessee, maar bij de operationele lease ligt deze bij de lessor.
Een onderneming heeft verschillende redenen om te besluiten om een voorziening aan te gaan houden. Dit kan te maken hebben met:
Het verdelen van kosten, die wel te schatten zijn maar waarvan de omvang niet precies te bepalen is, gelijkmatig over de jaren.
De risico die een onderneming loopt, voor bijvoorbeeld betalingen die nog gaan ontstaan, maar waarvan de onderneming de grootte niet precies kan bepalen.
De betalingsverplichtingen die al zijn ontstaan, maar waarvan de omvang nog onzeker is.
Als een onderneming een voorziening gaat creëren wordt een kostenrekening gedebiteerd, dit noemen we een dotatie.
Het boek maakt onderscheid in de volgende voorzieningen:
Voorziening milieuschade
Onderhoudsvoorziening
Garantievoorziening
Als je gebruik maakt van een dynamische methode dan wordt de dotatie berekend door met een percentage van een grootheid te rekenen. Bijvoorbeeld een garantievoorziening aanhouden met een percentage van 3% van de omzet.
Bij de statische methode wordt er zo nauwkeurig mogelijk geschat voor welke waarde de voorziening gestart moet worden en voor welke waarde hij aangehouden moet worden.
Als een voorziening vrijvalt moet een overboeking plaatsvinden die ten gunste uitvalt voor de resultatenrekening.
De rekening 062 Onderhoudsvoorziening is een egalisatierekening. Dit houdt in dat de uitgave die onregelmatig plaatsvinden toch zo gelijkmatig mogelijk als kosten worden verdeeld over bepaalde periodes.
Een voorbeeldje van een betaling van de onderhoudsnota voor een bedrag van €60.000:
In dit hoofdstuk wordt vooral ingegaan op de resultatenrekening op de korte termijn.
Om een goed inzicht te krijgen in een resultatenrekening, adviseer ik om paragraaf twee eens goed door te nemen.
Een collectieve overboekingsrekening maakt het journaliseren makkelijker. Je hoeft dan namelijk bij een overboeking binnen een bepaalde rubriek, niet alle rekeningen te gebruiken, maar je kan dan gewoon voldoen met de overboekingsrekening.
Een gemengde kostenrekening is een rekening waarvan het saldo aan het eind van een boekingsperiode een mengsel is van:
- Kosten voor de betrokken periode, en
- Vooruitbetaalde kostenbedragen en/of nog te betalen kostenbedragen.
Vooruitbetaalde bedragen:
| 190 | Vooruitbetaalde bedragen | € … |
|
Aan | 4… | Kosten… |
| € … |
Bedragen die nog betaald moeten worden:
| 4… | Kosten… | € … |
|
Aan | 193 | Nog te betalen bedragen |
| € … |
Het overboeken naar de balansrekeningen 190 en 193 aan het eind van het boekjaar noemen we het zuiver maken van gemengde kostenrekeningen.
Er moet goed gekeken worden wanneer bedragen betaald worden en voor welke periode ze gelden. Hoeveel is de verzekering per maand en voor hoeveel maanden heb je nu nog vooruitbetaald? Bijvoorbeeld: de verzekering bedraagt €1.200,- en wordt vooruitbetaald voor het eerst op 01 augustus 2009 voor 12 maanden. Om het bedrag te berekenen wat per 31 december 2009 vooruit betaald is, deel je eerst €1.200,- door 12 (aantal maanden.) Vervolgens doe je €100,- keer 7, want tussen 31 december en 1 augustus 2010 zitten nog 7 maanden. Je hebt voor nog zeven maanden verzekering tegoed. Per 01 augustus 2010 moet je opnieuw €1.200,- vooruitbetalen. Elke maand die voorbij gaat, zorgt er voor dat het vooruitbetaalde bedrag telkens met €100,- minder wordt.
Voorbeeld 434 blz.
Voor een gemengde batenrekening geldt dezelfde vormen en regels als hierboven.
Voor het risico dat een onderneming loopt bij oninbare vordering, leggen we hier een voorziening voor aan. Als we dit doen door middel van de dynamische methode dan pakken we een bepaald percentage van de omzet op rekening, exclusief de omzetbelasting.
Vorderingen waarvan dan blijkt dat ze niet geïnd kunnen worden, die boeken we af op rekening 135 voorziening debiteuren. We moeten hierbij wel rekening houden met de omzetbelasting. Bij een verkoop moet het bedrijf namelijk omzetbelasting afstaan aan de belastingdienst. Maar als een vordering niet geïnd kan worden kan de verkoper de belasting van de fiscus terugvorderen. Hiervoor gebruiken we de rekening 185 terug te vorderen OB.
Als we bijvoorbeeld iets verkocht hebben op rekening voor een waarde van €2.500 plus € 475 OB. En dit blijkt oninbaar te zijn dan boeken we dat als volgt:
De voorziening neemt af voor het bedrag exclusief omzetbelasting, omdat we dit van de belasting kunnen terug vorderen.
We kunnen ook de statische methode gebruiken. Als het bij deze methode gebeurt dat een vordering helemaal of gedeeltelijk oninbaar blijkt, dan boeken we dit af op rekening 136 afschrijving debiteuren.
Als een vordering van € 8.000 plus € 1520 OB oninbaar blijkt boeken we dit als volgt:
Een bedrijf kan ook besluiten, als er vorderingen zijn waarvan niet zeker is of ze wel totaal geïnd kunnen worden, deze vorderingen over te boeken naar rekening 131 dubieuze debiteuren.
23.3 Incourante voorraden
Bij incourante voorraden werken de dynamische en statische methodes eigenlijk hetzelfde als bij de oninbare vorderingen. Alleen wordt er nu gebruik gemaakt van de rekening 705 Voorziening incourante voorraden, 436 Afschrijvingskosten incourante voorraden en 706 afschrijving incourante voorraden.
Ondernemingen hebben een juridische vorm (rechtsvorm). We kunnen de aansprakelijkheid van de eigenaar(s) voor de schulden van de onderneming verdelen in:
- Ondernemingen waarbij de eigenaars met hun hele vermogen (dus ook privévermogen) aansprakelijk zijn.
- Ondernemingen waarbij de eigenaar(s) slechts met het vermogensbedrag waarvoor ze hebben deelgenomen aansprakelijk zijn.
Een onderneming die behoort tot de eerste groep is geen juridische eenheid. Zo’n onderneming bezit geen rechtspersoonlijkheid. Ondernemingen uit de tweede groep hebben wel een rechtspersoonlijkheid. Hierbij moet wel gezegd worden dat ook ondernemingen uit de eerste groep in de toekomst een rechtspersoonlijkheid kunnen krijgen.
Het voortbestaan van een eenmanszaak is zeer onzeker. Meestal wordt het bedrijf overgedragen aan een familielid of een andere opvolger. Wanneer er geen opvolger gevonden wordt, kan er veel verlies geleden worden. Bij een eenmanszaak kunnen schuldeisers ook geld uit het privévermogen halen, wanneer het zakelijk vermogen al op is. Het ondernemingsrisico is geheel voor de eigenaar.
Bij de vennootschap onder firma zijn twee of meer personen de eigenaren van een bedrijf. In de oprichtingsakte staan alle belangrijke bepalingen. Het voortbestaan van een VOF is minder onzeker dan bij een eenmanszaak. Als iemand stopt, hoeft er niet per se een opvolger gevonden te worden, omdat de andere eigenaren er ook nog zijn. Een compagnonverzekering wordt afgesloten om er voor te zorgen dat het bedrijf niet failliet gaat als één eigenaar overlijdt. Met deze uitkering kunnen de firmanten de erfgenamen betalen (zij krijgen het aandeel van de overleden eigenaar.)
Bij de vennootschap onder firma heeft iedere vennoot zijn eigen vermogensrekening. Aan elke vermogensrekening voegen we de naam van de betrokken firmant toe, terwijl we het woord ‘eigen’ weglaten. Vaak wordt nog niet al het vermogen van een firmant in het bedrijf gestopt. In dat geval komt het gedeelte wat nog gestort moet worden op de rekening 041 Vermogen Van Gurp nog te storten.
- Goodwill: Immateriële vaste activa. Goodwill is een vergoeding voor de waarde van de klantenkring van de eenmanszaak.
Bij de nv en de bv is het eigen vermogen verdeeld in aandelen. Een aandeel is een bewijs van deelname in het eigen vermogen van de nv of bv. De nv en bv zijn rechtspersoon, de aandeelhouders niet. Aandelen kunnen gesteld op naam of toonder. Bij de één staat de naam van de aandeelhouder op het aandeel, de andere is vrij verhandelbaar en degene die het in bezit heeft is de eigenaar. Een bv moet de aandelen in het register bijhouden.
- Nominale waarde: De waarde die op het aandeel staat gedrukt.
- Koerswaarde: De prijs waartegen het aandeel op een bepaald moment wordt verhandeld.
- Emissiekoers: De koers van uitgifte van de aandelen.
- Emissie a pari: Een emissiekoers gelijk aan de nominale waarde.
- Emissie boven pari: Een emissiekoers hoger dan de nominale waarde.
- Agio op aandelen: Het verschil tussen de emissiekoers en de nominale waarde.
- Disagio op aandelen: Het negatieve verschil tussen de emissiekoers en de nominale waarde.
Emissie beneden pari is wettelijk niet toegestaan, maar het mag wel als een bedrijf de aandelen verkoopt aan een bank die ze vervolgens gelijk of boven de nominale waarde door verkoopt.
- Preferent aandeel: Deze geeft de houder bepaalde voorrechten (zeggenschap.)
- Prioriteitsaandeel: Geeft de houder eerder dividend of extra dividend.
In de statuten van een nv of bv worden alle gegevens vastgelegd.
- Geplaatst kapitaal: Het verschil tussen het totale aandelenkapitaal en de aandelen in portefeuille.
- Tantièmes: Variabele beloningen aan het personeel, de directie en de commissarissen.
- Resultaat voor (vennootschap)belasting: Het verschil tussen de geboekte opbrengsten en kosten min de tantièmes.
- Resultaat na belasting: Resultaat voor (vennootschap)belasting min de vennootschapbelasting.
| 990 | Tantièmes | 100.000 |
|
Aan | 160 | Te betalen tantièmes |
| 100.000 |
| 991 | Vennootschapbelasting | 215.000 |
|
Aan | 161 | Te betalen vennootschapbelasting |
| 215.000 |
De winst na belasting boeken we over naar de balansrekening 048 Winst na belasting lopend boekjaar.
De winstbepaling kan als volgt worden verdeeld:
1. Dividenduitkering aan de aandeelhouders.
2. Vorming of vergroting van reserves.
Van het beschikbaar gestelde dividend is:
- 85% een opeisbare schuld aan de aandeelhouders. De nv/bv crediteert dit bedrag op de rekening 163 Te betalen dividend.
- 15% een aan de fiscus af te dragen bedrag voor dividendbelasting. De nv/bv crediteert dit bedrag op de rekening 164 Te betalen dividendbelasting.
Het dividend per aandeel wordt uitgedrukt in een geldbedrag of in percentages. Winst wordt ook vaak (voor een deel) gebruikt voor reserves. Alleen de reserveringen zorgen voor een toename van het eigen vermogen.
- Interim-dividend: Een voorschot op het dividend dat aan de aandeelhouders wordt verstrekt, nog voordat het dividend van het afgelopen boekjaar wordt bekend gemaakt.
- Cashdividend: Dividend dat wordt uitbetaald in contanten.
- Stockdividend: Dividend dat wordt ‘uitbetaald’ in aandelen.
Er kan ook een combinatie van beiden uitbetaald worden. De grootte van het cashdividend moet minimaal gelijk zijn aan het te betalen bedrag aan dividendbelasting over het in totaal beschikbaar gestelde dividend.
- Keuzedividend: De aandeelhouder moet kiezen tussen cashdividend of stockdividend.
Reserves vormen het gedeelte van het eigen vermogen dat aanwezig is boven de nominale waarde van het gestort en opgevraagd kapitaal. Deze staan aan de creditkant van de balans.
- Winstreserve: Een reserve kan ontstaan door winstinhouding.
- Agioreserve: De reserve die ontstaat door emissie van aandelen boven pari.
- Vervangingswaarde: Wanneer we de prijsstijging van de bezittingen in de boekhouding tot uitdrukking brengen, waarderen we de bezittingen tegen vervangingswaarde.
- Herwaarderingsreserve: Tegenover de opwaardering van de bezittingen leggen we de toename van het eigen vermogen vast op rekening 045 Herwaarderingsreserve.
- Financiële reorganisatie: Een noodzakelijke aanpassing van de vermogensstructuur aan gewijzigde omstandigheden.
Een emissie van aandelen a pari heeft alleen kans van slagen als het verlies over vorige boekjaren van de balans verdwijnt en de ‘oude’ aandelen boven pari noteren. Om dat te bereiken kan een onderneming overgaan tot het afstempelen van de ‘oude’ aandelen. Daarbij ontstaat een reorganisatiereserve, wanneer op het totaal van de geplaatste ‘oude’ aandelen een bedrag wordt afgestempeld, dat groter is dan het op de balans vermelde totale verlies.
- Intrinsieke waarde: De actuele waarde van de bezittingen verminderd met de waarde van de schulden. Op de balans is dat het eigen vermogen.
Een onderneming vormt winstreserves om de volgende redenen:
1. Het afboeken van mogelijke verliezen in volgende jaren.
2. Het verbeteren van de verhouding tussen het eigen vermogen en het vreemd vermogen.
3. Het voorzien in de vermogensbehoeften die ontstaan door nieuwe investeringen.
4. Het stabiliseren van de dividenduitkeringen.
- Formele reserves: Reserves die op de creditkant voorkomen als onderdeel van het eigen vermogen.
- Reserveactiva: Materiële of effectieve reserves. Extra liquide middelen.
- Dividendstabilisatie: Een nv keert dan een zoveel mogelijk gelijkblijvend dividend per aandeel in opeenvolgende jaren.
- Bonusaandelen: Gratis aandelen voor aandeelhouders. Deze worden ten laste van de agioreserve uitgekeerd, zodat er geen inkomstenbelasting over betaald hoeft te worden.
- Herkapitalisatie: Het aanbrengen van een wijziging in de samenstellende delen van het eigen vermogen.
Vreemd vermogen is op te delen in kort vreemd vermogen en lang vreemd vermogen. Kort vreemd vermogen is als het vermogen wordt verstrekt voor een periode van maximaal 1 jaar. Lang vreemd vermogen is langer dan 1 jaar.
- Leverancierskrediet: De betaling van goederen of diensten wordt pas enige tijd na de levering gedaan.
- Afnemerskrediet: De betaling van goederen of diensten wordt enige tijd voor de levering gedaan.
- Bankkrediet: Rekening-courant waarbij de klant een bepaald bedrag debet kan staan. Ook kan een bank krediet verlenen voor financieringen.
- Obligatielening: Een geldlening op lange termijn, afgesloten met een meestal groot aantal vermogensverschaffers. Deze krijgen, als bewijs voor de door hen verstrekte geldbedragen, schuldbekentenissen. Een voordeel van een obligatie boven een aandeel, is dat de obligatiehouder geen mede eigenaar wordt, terwijl een aandeelhouder dit wel wordt.
De geldnemer moet een vast interestbedrag aan de houder van de obligatie betalen. Dit bedrag wordt ook wel couponrente genoemd.
- Lineaire lening: De aflossing van de lening wordt in gelijke bedragen afgelost (elk jaar 10.000 bijv.)
- Bulletlening: De aflossing komt vooral de laatste jaren van de lening voor.
- Balloonlening: De laatste aflossing is veel groter dan de voorgaande. Dit is vooral handig wanneer aan het einde van de lening extra geldmiddelen worden verwacht.
In verband met een obligatielening komen in het grootboek van de geldnemer diverse speciale rekeningen voor:
1. Het sluiten van een obligatielening.
2. De interest op de obligatielening.
3. De aflossing van de obligatielening.
1. Journaalpost van de creatie van de obligatielening:
| 071 | 5% obligaties in portefeuille | 1.000.000 |
|
Aan | 070 | 5% obligatielening |
| 1.000.000 |
2. Journaalpost van de plaatsing van de obligaties:
| 110 | Bank | 980.100 |
|
|
| (99% van 1.000.000) – 9.900 |
|
|
| 074 | Disagio op % obligaties | 10.000 |
|
| 477 | Emissiekosten obligaties | 9.900 |
|
Aan | 071 | 5% obligaties in portefeuille |
| 1.000.000 |
3. Journaalpost van de gedeeltelijke afboeking van het disagio:
| 470 | Interestkosten | 500 |
|
Aan | 074 | Disagio op 5% obligaties |
| 500 |
- Converteerbare obligaties: De houders hebben het recht hun obligaties in te wisselen in aandelen van de betrokken onderneming.
- Conversiekoers: Het aantal obligaties dat voor de verkrijging van een aandeel moet worden ingeleverd en de eventuele bijbetaling in contanten.
Voorbeeld:
Tegen inlevering van 20 obligaties van 100 nominaal plus een bijbetaling van 40 euro, 200 aandelen van 5 euro nominaal kunnen worden verkregen.
200 aandelen = 20 obligaties van 100 + 40
200 aandelen = 2.040
1 aandeel = 10.20
De conversiekoers is dus 10.20 euro.
In de fabriek hebben we de volgende opbrengsten en kosten:
Door gebruik te maken van de opslagmethode kunnen we de indirecte kosten aan de producten doorberekenen. Bijvoorbeeld een bedrijf heeft werkelijke indirecte fabricagekosten voor een bedrag van €75.000,-. We berekenen deze kosten door met een opslagpercentage van 40% van de directe fabricagekosten. De directe fabricagekosten bedraagt €150.000.
Werkelijke kosten (nagecalculeerde kosten) berekenen we door de werkelijk verbruikte hoeveelheden van de verschillende productiemiddelen te vermenigvuldigen met de werkelijke inkoopprijzen. De toegestane kosten (voorgecalculeerde of standaardkosten) berekenen we door de toegestane hoeveelheden van de verschillende productiemiddelen te vermenigvuldigen met de standaardprijzen.
Directe kosten zijn kosten waarvan rechtstreeks kan worden vastgesteld voor welk product ze zijn gemaakt. Indirecte kosten zijn kosten waarvan niet rechtstreeks kan worden vastgesteld voor welk product ze zijn gemaakt.
Wanneer een industriële onderneming uitsluitend producten maakt volgens de wensen van de klant, spreken we van een stukproductie. Wanneer de industriële onderneming geen rekening houdt met de wensen van de klant, maar van de doorsnee wensen van een hele afnemersgroep, heet dat massaproductie.
Kenmerkend voor de fabrieksboekhouding is de in rubriek 6 opgenomen rekening 600 fabricagerekening. Op deze rekening boeken we de diverse kosten voor de fabricage van de verschillende orders in totaalbedragen. Omdat we uitgaan van stukproductie noteren we de fabricagekosten ook nog per order op de diverse kostprijskaarten.
In veel gevallen maakt een onderneming bij stukproductie voorcalculaties voordat de orders zijn gefabriceerd. Deze bestaan uit de toegestane kosten.
| 700 | Voorraad gereed product | … |
|
Aan | 610 | Gecalculeerde fabricagekosten |
| … |
Wanneer we in rubriek 6 voor het debiteren van de nacalculatorische kosten meer dan één rekening gebruiken, spreken we van partiële debitering.
- Fabricageresultaat: Het saldo van rubriek 6. Dit kan voor- en nadelig zijn. Afhankelijk daarvan wordt het bedrag gedebiteerd of gecrediteerd.
Nadelig fabricageresultaat van 4.200 euro.
| 910 | Fabricageresultaat | 4.200 |
|
Aan | 699 | Overboekingsrekening |
| 4.200 |
Bij een voordelig resultaat is de journaalpost tegengesteld.
- Standaardkostprijs: Een voorgecalculeerde kostprijs voor massaproductie die bijvoorbeeld een jaar blijft gelden.
Dienstverlenende ondernemingen worden verdeeld in de volgende vier groepen:
1. Dienstverlenende bedrijven die door middel van menselijke en machinale arbeid een technische vormverandering uitvoeren aan goederen die eigendom zijn van deze bedrijven (café, restaurant, etc.)
2. Dienstverlenende bedrijven die door middel van menselijke en machinale arbeid een technische vormverandering uitvoeren aan goederen die geen eigendom zijn van deze bedrijven (stomerijen etc.)
3. Dienstverlenende bedrijven waarin geen transformatie van goederen plaatsvinden (personeelsvervoersbedrijven, etc.)
4. Dienstverlenende bedrijven waarin één of meer personen een vrij beroep uitoefenen (arts, notaris, etc.)
Ze hebben allemaal een andere manier van boekhouden, maar het principe van journaalposten blijft hetzelfde.
- Quasigoederen: Waardepapieren of voorwerpen die een onderneming afgeeft en die recht geven op een toekomstige prestatie (tegoedbonnen etc.)
Sommige quasigoederen hebben een voorgedrukte waarde, zoals een boekenbon, terwijl een tegoedbon dit niet heeft. De intrinsieke waarde van quasigoederen is in het algemeen 0.
Bedrijven kunnen de voorraad van quasigoederen wel of niet in de boekhouding vastleggen.
| 200 | Tussenrekening kas afdeling Sport | 15.795 |
|
Aan | 843 | Opbrengst verkopen afdeling Sport |
| 13.000 |
Aan | 181 | OB |
| 2.740 |
Aan | 148 | Cadeaubonnen in omloop |
| 325 |
A
| 740 | Voorraad cd cards | 10.000 |
|
Aan | 741 | In omloop te brengen cd cards |
| 10.000 |
B
| 495 | Aanmaakkosten cd cards | 400 |
|
| 180 | Te vorderen OB | 76 |
|
Aan | 160 | Crediteuren |
| 476 |
C
| 100 | Kas | 2.200 |
|
Aan | 740 | Voorraad cd cards |
| 2.200 |
+
| 741 | In omloop te brengen cd cards | 2.200 |
|
Aan | 145 | Cd cards in omloop |
| 2.200 |
Hieronder vind je samenvattingen en studiemateriaal te gebruiken bij Bedrijfskunde jaar 3 aan de Rijksuniversiteit te Groningen
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Field of study
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
10107 |
Add new contribution