Algemene Rechtsleer - UU - Oefententamen 2018/2019

 

Vragen

Casus bij vragen 1-3

Fabian M.

In de zaak Fabian M. wordt er een lijk van een man gevonden in een graf in het Veluwsche bos. Het graf is afgezet met boomstammetjes. De stropdas van de man zit recht, de knoopjes van zijn overhemd zijn zorgvuldig dichtgeknoopt en zijn arm is piëteitsvol over zijn gezicht gelegd. Het blijkt te gaan om het stoffelijk overschot van Pim Overzier (door Derksen aangeduid met Ron O.), die sinds enige tijd vermist wordt. Vrijwel meteen ontstaat bij de politie en het Openbaar Ministerie (OM) het vermoeden dat Overzier vermoord is. Fabian M. komt vervolgens als verdachte in beeld, omdat het slachtoffer kort voor zijn dood nog contact heeft gezocht met diens (ex-)vriendin. M. vertelt de meest fantastische verhalen over zijn mogelijke betrokkenheid bij de dood van Overzier, waar bijna niemand iets van gelooft. Uiteindelijk wordt hij dan ook door het Gerechtshof Arnhem veroordeeld voor de moord en gestraft met een gevangenisstraf van twintig jaar.

Vraag 1

In De ware toedracht geeft Ton Derksen een voorbeeld van waarschijnlijkheidsargumentatie die geïnspireerd is op de zaak van Fabian M. (Lijk in het bos). Zie voor de casus het bij het tentamen gevoegde blad. Voorbeeld van waarschijnlijkheidsargumentatie: “Premisse: In 99 van de 100 gevallen dat een man in een graf in een Nederlands bos is aangetroffen, is hij vermoord. Feit: Er is een man in een graf in een Nederlands bos gevonden.

Clausule: We weten over deze man niets anders dat relevant is. (...) [Conclusie]: De (epistemische) waarschijnlijkheid dat de gevonden man vermoord is, is 0,99 (of 99%). (...)” Welk begrip van waarschijnlijkheid komt tot uitdrukking in de premisse in bovenstaand voorbeeld?

Vraag 2

In De ware toedracht onderscheidt Derksen verschillende soorten van waarschijnlijkheidsargumentatie. Welk soort waarschijnlijkheidsargumentatie is herkenbaar in bovenstaand voorbeeld van waarschijnlijkheidsargumentatie? NB: Leg in uw antwoord ook uit wat die waarschijnlijkheidsargumentatie inhoudt en hoe deze herkend kan worden in het voorbeeld.

Vraag 3

Wat is het belang van de clausule voor de conclusie in het voorbeeld hierboven? Betrek in uw antwoord op deze laatste vraag ook de informatie over de zaak Fabian M. (op het bij tentamen gevoegde blad).

Vraag 4

Wat komt volgens Vranken niet aan bod doordat juristen casusgericht zijn en niet geneigd zijn te denken in termen van rechterlijke rechtsvorming?

Vraag 5

In het Maring/Assuradeuren-arrest trad de Hoge Raad rechtsvormend op. J.B.M. Vranken bespreekt in Mr. C. Asser’s Handleiding tot de beoefening van het Nederlands Burgerlijk Recht. Algemeen Deel ***. Een vervolg het verschijnsel van rechterlijke rechtsvorming. Wat is Vrankens standpunt ten aanzien van de wenselijkheid van rechterlijke rechtsvorming?

Casus bij vragen 6-8

De Arnhemse villamoord

In 1998 werd een 63-jarige vrouw in een Arnhemse villa met een vuurwapen door haar hoofd geschoten en zodoende gedood. Ze werd tevens beroofd van een portemonnee, een bankpas en een armband. Een tweede vrouw overleefde de roofoverval door zich voor dood te houden. Deze vrouw getuigde dat sprake was van één overvaller. Ondanks deze getuigenverklaring, het vrijwel volledig ontbreken van technisch bewijsmateriaal en het ontbreken van een moordwapen zijn 9 mannen veroordeeld voor moord. De veroordeling van de verdachten is grotendeels gebaseerd op de bekentenissen van verdachte 3, waarin hij de andere verdachten als schuldigen aanwijst. De bewijskracht van zijn bekentenis werd gebaseerd op de specifieke daderkennis die eruit bleek. In juni 2018 verscheen een rapport van de Adviescommissie afgesloten strafzaken (ACAS) waarin de 9 veroordelingen “potentieel onveilig” worden genoemd. Een reden hiervoor was onder meer dat rechercheurs tijdens het verhoor mogelijk informatie gelekt hadden, zo bleek uit video-opnames van de verhoren.

Vraag 6

In de zaak van de Arnhemse villamoord is daderkennis gelekt. Volgens Ton Derksen in De ware toedracht is een bekentenis met daderkennis geen sluitend bewijs voor schuld, ondanks het feit dat in de praktijk door politie, OM en rechter dit vaak wel als zodanig beschouwd wordt. (I) Leg uit welke theorie volgens Derksen door politie, OM en rechter vaak gehanteerd wordt en (II) wat een verklaring is voor het hanteren van deze theorie door politie, OM en rechter.

Vraag 7

Wat zou, los van de zaak van de Arnhemse villamoord, een reden kunnen zijn voor een verdachte om tijdens een verhoor een valse bekentenis af te leggen? (II) Noem in uw antwoord de theorie die Derksen voor het afleggen van een valse bekentenis door een verdachte gebruikt.

Vraag 8

In De ware toedracht beschrijft Derksen drie waarheidsconcepties: waarheid als (1) correspondentie, (2) coherentie en (3) constructie. Leg deze drie waarheidsconcepties kort uit en bekritiseer met behulp van de opvatting van waarheid als coherentie de veroordeling van de negen mannen in de zaak van de Arnhemse villamoord.

Vraag 9

Ga voor elk genummerd zinsdeel na welke aspecten te herkennen zijn vanuit de theorie van Scholten die samenhangen met interpreteren, redeneren en waarderen vanuit de beginselen.

Vraag 9a

[...] [1] dat tekst en geschiedenis van deze bepalingen [de artikelen 288 en 289 van het Wetboek van Koophandel] er geen twijfel over kunnen laten bestaan dat de wetgever van 1838 bij verzekering van gebouwde eigendommen slechts twee vormen van verzekering heeft willen erkennen [...], hij daaronder in geen geval de volle herbouwwaarde kan hebben verstaan;

Vraag 9b

dat de beperkingen die aldus aan de brandverzekering van gebouwde eigendommen zijn aangelegd, echter niet in overeenstemming zijn gebleken met de behoeften welke zich met betrekking tot de brandverzekering in het maatschappelijk verkeer hebben doen gevoelen, en de verzekeringspraktijk zich aan die beperkingen ook niet heeft gehouden;

Vraag 9c

dat zulks niet alleen blijkt uit de omstandigheid dat brandverzekeringen waarbij de herbouwwaarde uitgangspunt is, regelmatig worden gesloten, maar tevens uit de usance [= dat wat gebruikelijk is, de docenten] welke, gelijk in het bestreden arrest is vastgesteld, meebrengt dat, ook indien de verzekering niet uitdrukkelijk op de grondslag van afrekening naar herbouwwaarde is gesloten, verzekeraars niettemin op de grondslag van die waarde plegen af te rekenen;

Vraag 9d

dat voorts gelijk in de MvA [= Memorie van Antwoord] aan de Tweede Kamer betreffende het ontwerp van de Pachtwet op art. 29 wordt opgemerkt, ook ten aanzien van de aftrek wegens de vervanging van nieuw voor oud aan de maatstaf van art. 289 in de praktijk niet pleegt te worden vastgehouden;

Vraag 9e

dat een en ander tot geen andere conclusie kan leiden dan dat de artt. 288 en 289, voor zover zij voorschriften behelzen die zich tegen brandverzekering van gebouwde eigendommen op de grondslag van herbouwwaarde of volle herbouwkosten verzetten, in onbruik zijn geraakt;

Vraag 9f

dat de wetgever zich blijkens art. 29 van de Pachtwet bij deze ontwikkeling heeft aangesloten en die als uitgangspunt heeft aanvaard voor een wetgeving waarvan de inhoud met de opvatting dat de artt. 288 en 289K. zich ook thans nog verzetten tegen de brandverzekering van gebouwde eigendommen waarbij op de basis van de volledige herbouwwaarde of volledige herbouwkosten wordt afgerekend, volstrekt onverenigbaar is, aangezien de bestaanbaarheid van deze verzekeringsvormen tot de grondslagen behoort waarop de regeling van de wederopbouwplicht van de verpachter is gebouwd;

Vraag 9g

dat, waar aldus niet alleen de praktijk, maar ook de wetgever zich op het standpunt heeft gesteld, dat de artt. 288 en 289, voor zover zij zich tegen dergelijke verzekeringen verzetten, hun kracht hebben verloren daarop ook voor de rechter geen beroep meer kan worden gedaan; dat het onderdeel dus niet tot cassatie kan leiden; [...]’

Vraag 10

Bij de uitoefening van de activiteiten van interpreteren, redeneren en waarderen vanuit de beginselen wisselt de rechter (herhaaldelijk) tussen these en antithese. Ook in de geciteerde overwegingen in het Maring/Assuradeuren-arrest is deze wijze van argumenteren (tussen these en antithese) te herkennen. Leg met een verwijzing naar de genummerde zinsdelen uit hoe deze wijze van argumenteren in dit arrest te herkennen is.

Antwoordindicatie

Vraag 1

De premisse drukt een (weliswaar fictieve) relatieve frequentie of artificiële kans uit.

Vraag 2

“In zijn algemeenheid zijn er twee soorten waarschijnlijkheidsargumentatie: de directe en de indirecte. In de directe argumentatie kijken we naar het bewijsmateriaal en bezien we hoe waarschijnlijk dat bewijsmateriaal ons scenario maakt.” (Derksen, p. 191.) In het voorbeeld kan de directe waarschijnlijkheidsargumentatie herkend worden. We kijken immers naar het bewijsmateriaal (er is een man in een graf in een Nederlands bos gevonden) en bezien hoe waarschijnlijk dat bewijsmateriaal ons scenario maakt (de waarschijnlijkheid dat de gevonden man vermoord is, is 0,99). Anders gezegd: we denken na over de vraag hoe waarschijnlijk het scenario is, gegeven het bewijsmateriaal. (Zie ook Derksen, p. 193.)

Vraag 3

De epistemische waarschijnlijkheid in de conclusie is afhankelijk van onze kennis (d.w.z.: relatief ten opzichte van ons kennisbestand en al het bewijsmateriaal dat we hebben). De clausule zegt dat we over deze man niets anders weten dat relevant is. Als dat zo is, geeft de premisse de relevante relatieve frequentie en is de conclusie, die daarop gebaseerd is, juist. Als we echter meer weten over het lijk van de man, moet de relatieve frequentie verder worden toegespitst. In dit geval weten we ook dat de man piëteitsvol lag opgebaard en dat het graf in het bos gemarkeerd was met boomstammetjes. Er moet dus gekeken worden naar het aantal keer dat een man die op een dergelijke manier wordt aangetroffen, is vermoord. Hoewel deze gegevens niet voorhanden zijn, zal deze relatieve frequentie vermoedelijk veel lager liggen dan de relatieve frequentie die in de premisse gegeven is. De conclusie zou dan moeten zijn dat het eerder onwaarschijnlijk is dat de man is vermoord.

Vraag 4

  • Argumenten op macro-niveau komen niet aan bod door de casusgerichtheid van juristen
  • Dit zijn argumenten die het individuele geval (de casus) overstijgen en/of in breder verband plaatsen, zoals morele overwegingen, sociaal-psychologische gegevens, fundamentele beginselen, economische gevolgen, praktische overwegingen en aan het stelsel ontleende gezichtspunten over wat een samenleving op een bepaald moment bereid is en in staat is te accepteren of aan betrokkenen op te leggen.
  • In termen van rechterlijke rechtsvorming betekent het dus dat aan de hand van macro-argumenten het recht in een breder verband wordt geplaatst en/of het recht het individuele geval overstijgt. Voorbeelden: een rechter stelt vragen over de effecten van de door het recht geboden bescherming bij een borgstelling of vraagt of de betrokkenen beter af zijn met de hoge eisen die gesteld zijn aan een borgtocht. Deze vragen komen niet aan bod wanneer de rechter alleen casusgericht te werk gaat. Zie Vranken op pagina 89 van de reader (nummer 11) en op pagina 97 van de reader (nummer 33).

Benoemen van het ontbreken van macro-argumenten, met uitleg van dit type van argumenten, gekoppeld aan de notie rechtsvinding levert maximaal 3 punten op. Alleen het noemen van het ontbreken van macro-argumenten (zonder uitleg) of alleen zeggen dat het recht in een breder verband wordt geplaatst, levert maximaal 1 punt op.

Vraag 5

  • Uitleg van het begrip rechterlijke rechtsvorming: de rechter gaat in zijn uitspraak verder dan het concrete geschil (de casus) en/of geeft een nieuwe interpretatie aan het bestaande recht.
  • Rechterlijke rechtsvorming is wenselijk; volgens Vranken ‘móét’ het, omdat ‘de wetgever het niet meer alleen afkan.’ ‘De bijdrage van de rechter aan de rechtsontwikkeling wordt onmisbaar geacht in een moderne samenleving.’ ‘Wetgeving en rechtspraak zijn ‘partners in de business of the law’ en dienen dat ook te zijn.’ Vranken op pagina 87 van de reader, nummer 9.
  • Het is jammer, vindt Vranken, dat rechtsvorming door sommigen als een ‘bijproduct’ wordt gezien. Volgens Vranken heeft die visie - dat rechtspraak bestaat uit het oplossen van individuele gevallen - een ‘remmende werking op het denkraam van de juristen: ingesleten patronen, die niet zijn getoetst aan de veranderde situatie, maar die wel de discussie daarover sturen en in feite beperken.’ Vranken op pagina 88 van de reader, nummer 10.

Uitleg van het begrip rechterlijke rechtsvorming en het benoemen van het juiste standpuntvan Vranken levert maximaal 3 punten op.

Vraag 6

De theorie die wordt gehanteerd is de Geen Lekkage theorie. Deze houdt ik dat ervan uit wordt gegaan dat politie en OM geen informatie lekken aan de verdachte. Dit uitgangspunt wordt verklaard door het vertrouwen dat men heeft in de professionaliteit en integriteit van politie en OM.

Vraag 7

Er zijn diverse redenen om een valse bekentenis af te leggen: angst, psychische druk, meegaandheid, misleiding door politie. In algemene zin gaat het om een korte termijn belang. De theorie die Derksen hierbij hanteert is de Eigenbelang theorie die ervan uit gaat dat een onschuldige verdachte nooit zou bekennen, omdat dit tegen zijn/haar eigen belang in zou gaan. Derksen betwist de geldigheid van de theorie door een onderscheid te maken tussen het lange en korte termijn belang.

Vraag 8

  1. Een bewering (of in algemene zin: object van denken) is waar als deze overeenkomt met de feitelijke werkelijkheid. Met andere woorden, er moet een direct verband bestaan tussen de empirie en de bewering.
  2. Een bewering (of in algemene zin: object van denken) is waar als deze overeenstemt met andere beweringen. Met andere woorden, beweringen zijn waar als ze onderling samenhang vertonen.
  3. Waarheid is het resultaat van conventies (afspraken) in de samenleving. De waarheid is een sociaal construct. Een voorbeeld hierbij is het feit dat wij als samenleving hebben afgesproken dat in een strafproces de rechter de waarheid vast mag stellen. Kritiek met behulp van de coherentietheorie: de verklaring van de getuige en de ‘bekentenis’ van verdachte 3 zijn niet coherent. Het is daarom twijfelachtig of de bekentenis van verdachte 3 waar is. Daarmee is ook de veroordeling op basis van die bekentenis twijfelachtig.

Vraag 9a

‘tekst’: interpretatie naar taalgebruik (§10). Er wordt door de Hoge Raad naar de betekenis van de tekst van de bepalingen verwezen. ‘geschiedenis’: wetshistorische interpretatie (§11). Door de Hoge Raad wordt de betekenis van de bepalingen afgeleid uit de geschiedenis van de bepalingen, te weten wat de wetgever van 1838 met de bepalingen bedoeld heeft. De redenering die de Hoge Raad hier opstelt, is strikt vasthouden aan de twee vormen van verzekering die uit de tekst en geschiedenis van de bepaling voortvloeien. Van analogie (uit een bijzondere regel een algemene vormen) of rechtsverfijning (de tegenhanger van analogie) is dus geen sprake.

Vraag 9b

‘met de behoeften welke zich met betrekking tot de brandverzekering in het maatschappelijk verkeer hebben doen gevoelen’: sociologische en teleologische interpretatie (§25). ‘en de verzekeringspraktijk zich aan die  beperkingen ook niet heeft gehouden’: sociologische en teleologische interpretatie (§25). De Hoge Raad verwijst hier naar het maatschappelijk verkeer en de verzekeringspraktijk. Daarbij heeft de Hoge Raad vastgesteld dat zowel in het maatschappelijk verkeer als de verzekeringspraktijk de feitelijke voorwaarden van de wettelijke regel (uit de artikelen 288 en 289 van het Wetboek van Koophandel) niet aanwezig zijn; in werkelijkheid ontbreken die voorwaarden.

Vraag 9c

‘uit de omstandigheid dat brandverzekeringen waarbij de herbouwwaarde uitgangspunt is, regelmatig worden gesloten’: sociologische en teleologische interpretatie (§25). De Hoge Raad verwijst naar de feitelijke regelmaat waarmee brandverzekeringen gesloten worden. ‘maar tevens uit de usance welke, gelijk in het bestreden arrest is vastgesteld: sociologische en teleologische interpretatie (§25). Ook hier gaat om de regelmaat in de praktijk (de ‘usance’) die door het hof is vastgesteld.

Vraag 9d

‘MvA aan de Tweede Kamer betreffende het ontwerp van de Pachtwet’: wetshistorische interpretatie (§11). Voor de uitlegging van de wet heeft de rechter de parlementaire geschiedenis, de MvA aan de Tweede Kamer,  geraadpleegd. Tevens is hierin de systematische interpretatie (§12 te herkennen. In het ontwerp van art. 29 van de Pachtwet wordt vastgesteld dat in de praktijk niet aan art. 289 wordt vastgehouden. Het wettelijk voorschrift van art. 289 wordt uitgelegd in verband met een andere wet. Daarmee wordt de afzonderlijke wet uitgelegd als onderdeel van de rechtsorde als geheel. Bij de vaststelling van de systematiek van het recht wordt gezocht naar het gelijke (en het ongelijke). Hier wordt de analogie niet op een beginsel gegrond, maar enerzijds op het maatschappelijk verkeer en het regelmatig gebruik en anderzijds de nieuwere wet die afwijkt van de oudere wet.

Vraag 9e

In dit zinsdeel trekt de Hoge Raad een tussenconclusie (een voorlopige synthese). ‘in onbruik zijn geraakt’: feitelijke constatering op basis van het voorgaande (enerzijds het maatschappelijk verkeer en de regelmaat in de praktijk (teleologische en sociologische interpretatie: zinsdelen 2, 3 en 4) en anderzijds wat de wetgever heeft opgemerkt (wetshistorische en systematische interpretatie: zinsdeel 5).

Vraag 9f

‘dat de wetgever zich blijkens art. 29 van de Pachtwet bij deze ontwikkeling heeft aangesloten (...)’: wetshistorische interpretatie (§11). De bedoeling van de wetgever, om in art. 29 Pachtwet af te wijken van het verbod op de verzekering van de herbouwwaarde in art. 288 en 289, wordt hier vastgesteld. Ook de systematische interpretatie (§12) dient hier genoemd te worden. De Hoge Raad behandelt het Wetboek van Koophandel en de Pachtwet als onderdeel van één rechtsorde waarin de regel geldt dat de nieuwe wet (de Pachtwet) die met de oude wet (Wetboek van Koophandel) in strijd is de oude doet vervallen: ‘Dit heeft in de eenheid zijn grondslag, het ‘lex posterior derogat priori’ is niet een bepaling van postief recht maar een logische voorwaarde van elk positief recht.’ (§12). Bij de vaststelling van de systematiek van het recht wordt gezocht naar het gelijke (en het ongelijke). Hier wordt de analogie niet op een beginsel gegrond, maar enerzijds op het maatschappelijk verkeer en het regelmatig gebruik en anderzijds de nieuwere wet die afwijkt van de oudere wet.

Vraag 9g

In dit zinsdeel komt de Hoge Raad tot zijn uiteindelijke conclusie (de synthese van de voorafgaande overwegingen. ‘niet alleen de praktijk,’ sociologische en teleologische interpretatie (§25), ‘maar ook de wetgever’:  wetshistorische interpretatie (§11). Uit de vorige overwegingen vloeit voort de uiteindelijke beslissing voort (de conclusie) dat de bepalingen uit het Wetboek van Koophandel die zich verzetten tegen de vergoeding van de herbouwwaarde hun juridische gelding verloren hebben. In de motivering laat de rechter zijn uiterlijke gebondenheid zien; gronden die gezag hebben en aanvaard worden (§28). Daarmee treedt het verstandelijk element – en niet de innerlijke gebondenheid, het intuïtieve element – in de motivering op de voorgrond.

Vraag 10

  1. In [1] formuleert de Hoge Raad, door middel van zowel grammaticale als wetshistorische interpretatie, een these die luidt: ‘De wetgever heeft bij het opstellen van de artikelen 288 en 289 van het Wetboek van Koophandel slechts twee vormen van verzekeringen van gebouwde eigendommen willen erkennen en daaronder verstond de wetgever in geen geval de volle herbouwwaarde."
  2. In [2] wordt vervolgens een antithese geformuleerd, namelijk dat de in de artikelen 288 en 289 van het Wetboek van Koophandel opgestelde beperkingen niet in overeenstemming zijn met de maatschappelijke behoeften ten aanzien van verzekeringen van gebouwde eigendommen (op grond van de sociologische en teleologische interpretatiemethode).
  3. Deze antithese wordt in [3] kracht bij gezet door te wijzen op enerzijds de grote regelmaat om verzekeringen op grond van de herbouwwaarde af te sluiten en anderzijds erop te wijzen dat de herbouwwaarde als grondslag voor de afrekening van verzekeringen wordt gebruikt, ook al wordt een verzekering niet uitdrukkelijk op grond van de herbouwwaarde afgesloten.
  4. In [4] wordt aan de antithese een tweede type argument toegevoegd. Naast het sociologische en teleologische argument uit [2] en [3] wordt een wetshistorisch en systematisch argument toegevoegd.
  5. In [5] komt de Hoge Raad tot een tussenconclusie, een voorlopige synthese. De artikelen 288 en 289 van het Wetboek van Koophandel, voor zover zij voorschriften behelzen die zich tegen brandverzekeringen op basis van de herbouwwaarde verzetten, zijn in onbruik geraakt in de rechtspraktijk.
  6. In [6] wordt het wetshistorische en systematische argument uit [4] nader uitgewerkt ter onderbouwing van de antithese. De wetgever heeft bij het ontwerp van de Pachtwet geconstateerd dat de praktijk [4] afweek van de artikelen 288 en 289 van het Wetboek van Koophandel en vervolgens is van die bepalingen in artikel 29 van de Pachtwet nadrukkelijk afgeweken.
  7. In [7] sluit de Hoge Raad af met de uiteindelijke conclusie de conclusie, de synthese. De these dat verzekering voor de herbouwwaarde in strijd met de artikelen 288 en 289 van het Wetboek van Koophandel is enerzijds in strijd met de antithese bestaande uit de praktijk [2-3] en de wetgever heeft met een beroep op de praktijk [4] in de Pachtwet van de artikelen 288en 289 van het Wetboek van Koophandel afgeweken in een latere wet [6], die daarmee hun kracht verloren hebben (synthese).
Access: 
Public

Image

This content is also used in .....

Algemene Rechtsleer - UU - Oefententamens

Algemene Rechtsleer - UU - Oefententamen 2018/2019

Algemene Rechtsleer - UU - Oefententamen 2018/2019

 

Vragen

Casus bij vragen 1-3

Fabian M.

In de zaak Fabian M. wordt er een lijk van een man gevonden in een graf in het Veluwsche bos. Het graf is afgezet met boomstammetjes. De stropdas van de man zit recht, de knoopjes van zijn overhemd zijn zorgvuldig dichtgeknoopt en zijn arm is piëteitsvol over zijn gezicht gelegd. Het blijkt te gaan om het stoffelijk overschot van Pim Overzier (door Derksen aangeduid met Ron O.), die sinds enige tijd vermist wordt. Vrijwel meteen ontstaat bij de politie en het Openbaar Ministerie (OM) het vermoeden dat Overzier vermoord is. Fabian M. komt vervolgens als verdachte in beeld, omdat het slachtoffer kort voor zijn dood nog contact heeft gezocht met diens (ex-)vriendin. M. vertelt de meest fantastische verhalen over zijn mogelijke betrokkenheid bij de dood van Overzier, waar bijna niemand iets van gelooft. Uiteindelijk wordt hij dan ook door het Gerechtshof Arnhem veroordeeld voor de moord en gestraft met een gevangenisstraf van twintig jaar.

Vraag 1

In De ware toedracht geeft Ton Derksen een voorbeeld van waarschijnlijkheidsargumentatie die geïnspireerd is op de zaak van Fabian M. (Lijk in het bos). Zie voor de casus het bij het tentamen gevoegde blad. Voorbeeld van waarschijnlijkheidsargumentatie: “Premisse: In 99 van de 100 gevallen dat een man in een graf in een Nederlands bos is aangetroffen, is hij vermoord. Feit: Er is een man in een graf in een Nederlands bos gevonden.

Clausule: We weten over deze man niets anders dat relevant is. (...) [Conclusie]: De (epistemische) waarschijnlijkheid dat de gevonden man vermoord is, is 0,99 (of 99%). (...)” Welk begrip van waarschijnlijkheid komt tot uitdrukking in de premisse in bovenstaand voorbeeld?

Vraag 2

In De ware toedracht onderscheidt Derksen verschillende soorten van waarschijnlijkheidsargumentatie. Welk soort waarschijnlijkheidsargumentatie is herkenbaar in bovenstaand voorbeeld van waarschijnlijkheidsargumentatie? NB: Leg in uw antwoord ook uit wat die waarschijnlijkheidsargumentatie inhoudt en hoe deze herkend kan worden in het voorbeeld.

Vraag 3

Wat is het belang van de clausule voor de conclusie in het voorbeeld hierboven? Betrek in uw antwoord op deze laatste vraag ook de informatie over de zaak Fabian M. (op het bij tentamen gevoegde blad).

Vraag 4

Wat komt volgens Vranken niet aan bod doordat juristen casusgericht zijn en niet geneigd zijn te denken in termen van rechterlijke rechtsvorming?

Vraag 5

In het Maring/Assuradeuren-arrest trad de Hoge Raad rechtsvormend op. J.B.M. Vranken bespreekt in Mr. C. Asser’s Handleiding tot de beoefening van het Nederlands Burgerlijk Recht. Algemeen Deel ***. Een vervolg het verschijnsel van rechterlijke rechtsvorming. Wat is Vrankens standpunt ten aanzien van de wenselijkheid van rechterlijke rechtsvorming?

Casus bij vragen 6-8

De Arnhemse villamoord

In 1998 werd een 63-jarige vrouw in een Arnhemse villa met een vuurwapen door haar hoofd geschoten en zodoende gedood. Ze werd tevens beroofd van een portemonnee, een bankpas en een armband. Een tweede vrouw overleefde de roofoverval door.....read more

Access: 
Public
Algemene Rechtsleer - UU - Oefententamen 2017/2018 (1)

Algemene Rechtsleer - UU - Oefententamen 2017/2018 (1)

Vragen

Vraag 1 [10 punten]

Algemeen Dagblad 28 september 2017

Robotrechter moet routinezaken gaan overnemen

Veel rechtszaken kunnen in de toekomst geautomatiseerd worden afgedaan. Dat betoogde voorzitter Frits Bakker van de Raad voor de Rechtspraak vandaag in ieder geval tijdens de afsluiting van de Dag voor de rechtspraak. Rechters kunnen de winst die computergestuurde rechters opleveren gebruiken om meer tijd te steken in zaken waarvoor ze nu tijd tekort komen. De techniek is volgens Bakker al bijna zover dat ze onderscheid kan maken tussen zaken die veel aandacht en menselijk contact nodig hebben en zaken waarvoor dat minder geldt.
In complexe zaken zoals problematische echtscheidingen komen rechters tijd tekort. Bakker: ‘Met alle negatieve maatschappelijke gevolgen van dien. Routinematige zaken kun je daarentegen geautomatiseerd afdoen. Door een robotrechter, laten we hem voor de grap zo noemen. Dat gaat snel, efficiënt en goedkoop.’

Vraag 1a

Bij welke opvatting over de bepaaldheid van het recht sluit het ideaal van de ‘robotrechter’ aan? Motiveer waarom de opvatting van deze visie op de bepaaldheid van het recht overeenstemt met het ideaal van de robotrechter. [3 punten]

Voorlopig kunnen nog niet alle rechtszaken door een robotrechter worden afgedaan. Mocht men toch een robotrechter willen invoeren, dan zal er een taakverdeling tussen ‘rechter van vlees en bloed’ en ‘robotrechter’ tot stand moeten komen.

Vraag 1b

Welk inzicht dat H.L.A. Harts visie op de bepaaldheid van het recht oplevert, kan behulpzaam zijn bij de toedeling van zaken aan de ‘robotrechter’ ten opzichte van de ‘rechter van vlees en bloed’? [3 punten]

Vraag 1c

Bespreek waarom in de visie op de bepaaldheid van het recht van Ronald Dworkin of Paul Scholten (u mag kiezen welke van deze visies u bespreekt; u bespreekt slechts één van beide visies) het ideaal van een robotrechter die alle rechtszaken beslist onwenselijk is. Ga in uw antwoord met nadruk in op de vraag waarom volgens de door u gekozen visie dit ideaal ongewenst is. [4 punten]

Vraag 2 [10 punten]

J.B.M. Vranken sluit hoofdstuk IV van Mr. C. Asser’s Handleiding tot de beoefening van het Nederlands Burgerlijk Recht. Algemeen Deel ***. Een vervolg af met een paragraaf getiteld ‘Een voorzichtige trendbreuk?’. In die paragraaf stelt Vranken dat er inmiddels onder juristen meer aandacht is voor de feitelijke grondslag en voor de maatschappelijke effecten van voorgenomen oplossingen en keuzen. Toch is Vranken nog niet helemaal tevreden; er is volgens hem onder juristen nog steeds te weinig aandacht voor de feitelijke grondslag en de maatschappelijke effecten van juridische beslissingen.

Vraag 2a

Wat is de belangrijkste verklaring die Vranken aandraagt voor het gebrek aan aandacht onder juristen voor de feitelijke grondslag en de maatschappelijke effecten van juridische beslissingen? [5 punten]

Vraag 2b

Zowel Vranken als Derksen pleit voor betere empirische scholing voor juristen. Leg uit waarom empirische scholing zowel volgens (I.) Vranken als (II.) Derksen van groot belang is voor.....read more

Access: 
Public
Algemene Rechtsleer - UU - Oefententamen 2017/2018 (2)

Algemene Rechtsleer - UU - Oefententamen 2017/2018 (2)

2e Oefententamen 2017/2018 bij het vak Algemene Rechtsleer - Universiteit Utrecht

Vragen

Vraag 1 (10 punten)

Tijdens de parlementaire behandeling van de Algemene wet gelijke behandeling (Handelingen II 1992/93, 48, p. 3598-3599) stelde de regering bij monde van minister van Justitie Ernst Hirsch Ballin het volgende
over rechterlijke interpretatie (nummers voor de zinnen ‘[1]’,‘[2]’ en ‘[3]’ zijn toegevoegd waarnaar u in uw antwoord kunt verwijzen):

  1. ‘Deze wet bouwt ook voort op de algemene beginselen van ons burgerlijk recht zoals wij die bij uitstek hebben neergelegd in het nieuwe Burgerlijk Wetboek, waarin in een veelheid van situaties een nadere afweging van belangen wordt gevraagd aan de rechter.
  2. Wij zien de rechters al lang niet meer als automaten die een geval onder een regel subsumeren en daarmee uit.
  3. De regel moet worden toegepast, jazeker, als regel, maar niet als wet van Meden en Perzen, niet als een rekenkundig voorschrift waarbij nadenken verder niet nodig zou zijn.

In thema I van het vak zijn de visies op bepaaldheid van het recht van het rechtsrealisme, H.L.A. Hart, Ronald Dworkin en Paul Scholten behandeld.

Vraag 1a

Breng elke zin in verband met één van de visies op de bepaaldheid van het recht die het beste op de betreffende zin aansluit. Licht steeds uw keuze voor de betreffende visie op bepaaldheid van het recht toe. [6 punten]

Vraag 1b

Bespreek een voorbeeld uit de jurisprudentie van de Hoge Raad of een andere rechter waarin de opvatting van de regering over rechterlijke interpretatie door de rechter tot uitdrukking wordt gebracht. [4 punten]

Vraag 2 (10 punten)

Paul Scholten schrijft in Mr. C. Asser’s handleiding tot de beoefening van het Nederlands Burgerlijk Recht. Algemeen Deel, pagina 133:

‘En in ieder geval toont de noodzakelijkheid, ook het intuïtief gevondene niet met schijngronden, maar met gronden, die het kunnen dragen, die gezag hebben en aanvaard worden, te motiveren, de
sterke gebondenheid naar buiten bij rechtsvinding.’

Ook J.B.M. Vranken zet in Mr. C. Asser’s Handleiding tot de beoefening van het Nederlands Burgerlijk Recht. Algemeen Deel ***. Een vervolg uiteen dat ‘schijngronden’ in de rechterlijke motivering vermeden
moeten worden.

Vraag 2a

Welke term gebruikt Vranken voor wat Scholten een motivering op grond van ‘schijngronden’ noemt en leg in eigen woorden uit wat hij daarmee bedoelt. (II.) Illustreer aan de hand van een voorbeeld uit de jurisprudentie een geval waarin de Hoge Raad in zijn motivering ‘schijngronden’ hanteerde. [5 punten]

In thema I zijn de visies op bepaaldheid van het recht van het rechtsrealisme, H.L.A. Hart, Ronald Dworkin en Paul Scholten besproken. In het bijzonder bij één van die visies op bepaaldheid van het recht is fundamentele kritiek geformuleerd op de ‘schijngronden’ die in de motivering van de rechter aan te treffen zouden zijn.

Vraag 2b

Door welke visie op bepaaldheid van het recht werd in het bijzonder kritiek op rechterlijke

.....read more
Access: 
Public
Algemene Rechtsleer - UU - Oefententamen 2016/2017

Algemene Rechtsleer - UU - Oefententamen 2016/2017

Vragen

Vraag 1 (10 punten)

G.J. Wiarda zet in Drie typen van rechtsvinding (behoort niet tot de voorgeschreven literatuur) zijn zogenaamde vergelijkingsmethode uiteen. Hij schrijft over de vergelijkingsmethode: ‘Zij [de vergelijkingsmethode] betekent dat ingeval de rechter voor zijn beslissing alleen op normen als redelijkheid en billijkheid e.d. is aangewezen, en hem voor het te berechten geval vooralsnog geen duidelijke toetsingsmaatstaf invalt, hij moet trachten zich naast het gegeven geval één of liefst meerdere gevarieerde, maar toch nog vergelijkbare gevallen voor de geest te stellen waarin de beslissing niet twijfelachtig, althans minder twijfelachtig zou zijn.’

Vraag 1a

In thema I zijn de visies op bepaaldheid van het recht van het rechtsrealisme, H.L.A. Hart, Ronald Dworkin en Paul Scholten behandeld.Bespreek op welke wijze bij twee van die visies op bepaaldheid van het recht het verschijnsel aan de orde komt dat door Wiarda ‘vergelijkingsmethode’ wordt genoemd. Gebruik in uw antwoord de terminologie die gehanteerd wordt in de stroming en/of auteur(s) die u gekozen hebt. [6 punten]

Vraag 1b

Stelling: “Wiarda’s vergelijkingsmethode en rechtsbeginselen hangen nauw met elkaar samen.” U beargumenteert waarom deze stelling te verdedigen is. Licht uw argumentatie voor deze stelling toe met behulp van argumenten ontleend aan één van de in thema I besproken visies op de bepaaldheid van het recht. [4 punten]

Vraag 2 (10 punten)

J.B.M. Vranken vraagt in Mr. C. Asser’s Handleiding tot de beoefening van het Nederlands Burgerlijk Recht. Algemeen Deel ***. Een vervolg aandacht voor het belang van de empirie in de rechtspraktijk.

Vraag 2a

Noem twee categorieën van gevallen waaruit het belang van de empirie in de rechtspraktijk blijkt. Licht in uw antwoord toe waaruit het belang van de empirie precies blijkt. [5 punten]

Vraag 2b

Ook in het rechtswetenschappelijk onderzoek is meer aandacht voor de empirie volgens J.B.M. Vranken en volgens aanhangers van de Civilologie gewenst. (I) Geef twee voorbeelden van rechtswetenschappelijk empirisch onderzoek en (II) breng die twee voorbeelden in verband met de onder vraag 2 a bedoelde categorieën. [5 punten]

Vraag 3 (10 punten)

Artikel 6, tweede lid, EVRM verwoordt de strafrechtelijke onschuldpresumptie: ‘Een ieder tegen wie een vervolging is ingesteld, wordt voor onschuldig gehouden totdat zijn schuld in rechte is komen vast te staan.’

Vraag 3a

Toch stelt Ton Derksen in De ware toedracht dat er in de praktijk van het strafrecht geregeld sprake is van een schuldpresumptie. Waarom is er volgens Derksen in de strafrechtelijke praktijk regelmatig sprake van een schuldpresumptie in plaats van, zoals artikel 6, tweede lid, EVRM voorschrijft, een onschuldpresumptie? [5 punten]

Vraag 3b

Ton Derksen bespreekt in De ware toedracht een verschijnsel dat hij ‘immunisering’ noemt. (I) Wat is volgens Derksen ‘immunisering’ en (II) leg het verband tussen ‘immunisering’ en de onder vraag 3 a gevraagde oorzaak waarom in de strafrechtelijke praktijk regelmatig van een schuldpresumptie wordt uitgegaan. [5 punten]

Vraag 4 (10 punten)

Iris van Domselaar constateert in haar.....read more

Access: 
Public
Algemene Rechtsleer - UU - Oefententamen 2015/2016

Algemene Rechtsleer - UU - Oefententamen 2015/2016

Vragen

Let op: bij een deel van de vragen wordt gevraagd naar de inzichten van Giesen. Dit is gebaseerd op de voorgeschreven literatuur uit voorgaande jaren. De vragen zijn echter nog steeds relevant. Bij de antwoordindicaties staan verwijzingen naar het hoofdstuk of artikel waar het antwoord te vinden is. 

Casus 1

In 1983 treedt de 38-jarige Peter in dienst als persoonlijk verzorger van de 78-jarige weduwe Doortje, die over een aanzienlijk vermogen beschikt. Zij hebben een prettige verstandhouding, wat voor Doortje aanleiding is Peter, die zelf nauwelijks iets bezit, ten huwelijk te vragen. Omdat de weduwe haar kinderen niet van haar plannen op de hoogte wenst te stellen, vindt het huwelijk in september 1983 in alle stilte plaats. Er worden geen huwelijkse voorwaarden opgemaakt. Op de avond van 4 november 1983 voelt Doortje zich onwel en gaat rond half tien ‘s avonds naar bed. Peter geeft haar rond half elf nog een kop soep, waarin hij een flinke scheut whisky heeft verwerkt. Wanneer hij om half twaalf bij haar gaat kijken, blijkt zij te zijn overleden.

Wanneer de kinderen van Doortje van de dood en het huwelijk van hun moeder op de hoogte raken, vinden de kinderen van Doortjes dood de situatie verdacht. Daarom schakelen zij de politie in.

Bij onderzoek naar het lichaam van de weduwe wordt een alcoholpromillage van 1,67 vastgesteld. Een dergelijk promillage is hoog, maar kan op zichzelf niet tot de dood leiden. De conclusie van de patholoog-anatoom acht het daarom onwaarschijnlijk, dat Doortje haar alcoholgebruik met haar dood verband houdt. Daarop schakelt het Openbaar Ministerie een vooraanstaande deskundige in, die na uitgebreid onderzoek oppert dat een hoog promillage in combinatie met bepaalde door Doortje gebruikte geneesmiddelen wel degelijk fataal kan zijn. Op grond van deze en enkele andere bevindingen concludeert het Amsterdamse hof dat Doortje op sinistere en geraffineerde wijze is omgebracht. Peter wordt wegens moord veroordeeld tot twaalf jaar cel.

Vraag 1

Als verdachte omstandigheid wordt door het hof onder andere aangemerkt, dat Doortjes ziekte voor Peter geen aanleiding was een huisarts in te lichten. Wat is over die opvatting van het hof uw oordeel? Motiveer uw antwoord en benoem daarbij een specifiek, u door onder andere Derksen en Giesen aangereikt inzicht.

Vraag 2

Het vandaag de dag zo gevreesde gevaar van ‘tunnelvisie’ bij strafrechtelijk onderzoek houdt sterk verband met wat door Derksen wordt omschreven als ‘geloofsvolharding’ en het vermijden van ‘cognitieve dissonantie’. Leg dit uit aan de hand van de casus. Licht elk van beide begrippen daarbij kort toe.

Vraag 3

Als gevolg van de evolutie is het menselijk brein volgens Derksen sterk bevooroordeeld tot het zien van causale verbanden. Met welke psychologische term wordt dit verschijnsel door Derksen en Giesen nader aangeduid? En hoe wordt het door Derksen vanuit de evolutionaire ontwikkeling van het brein nader verklaard?

Vraag 4

Wie geïnteresseerd is in de waarheid als.....read more

Access: 
Public
Algemene Rechtsleer: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - UU

Algemene Rechtsleer: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - UU

Image
  • In deze bundel worden o.a. samenvattingen, oefententamens en collegeaantekeningen gedeeld voor het vak Algemene Rechtsleer voor de opleiding Rechtsgeleerdheid, jaar 2 & 3, aan de Universiteit Utrecht.
  • Voor een compleet overzicht van de op JoHo WorldSupporter aangeboden samenvattingen & studiehulp en de beschikbare artikel- en arrestsamenvattingen maak je gebruik van de zoekfunctie
Access: 
Public
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Promotions
oneworld magazine
Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why would you use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
    • Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the topics and taxonomy terms
    • The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  3. Check or follow your (study) organizations:
    • by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
    • this option is only available trough partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
    • by following individual users, authors  you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Use the Search tools
    • 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
    • The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Field of study

Check the related and most recent topics and summaries:
Activity abroad, study field of working area:
Institutions, jobs and organizations:
Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
1837