Recht en bestuur - Thema
- 13661 keer gelezen
Een ‘rechtsbron’ is voor juristen een ‘criterium op grond waarvan men kan uitmaken welke regels in Nederland de burger tot bepaald gedrag verplichten’. Over wat deze criteria precies zijn bestaat sterk verschil van mening. Volgens sommigen kunnen in het natuurrecht universele maatstaven worden gevonden waaraan al het geldende recht moet voldoen. Het interactionisme geeft ruimte aan een veelheid van bronnen (zoals bestuur en gewoonte) en focust voornamelijk op de interactie tussen mensen. Het positivisme kijkt vooral naar tekstuele bronnen als wetten, verdagen en rechtspraak. Voor de positivist is een regel een geldige rechtsregel als een tekstuele rechtsbron daarnaar verwijst, onafhankelijk van de inhoud ervan. Natuurrecht en interactionisme leggen meer nadruk op het recht dat buiten deze tekstuele rechtsbronnen te vinden is. Twee belangrijke bronnen van niet-tekstueel recht zijn de gewoonte en rechtsbeginselen. Dit hoofdstuk gaat over deze laatste bron.
Het standaardarrest Lindenbaum-Cohen uit 1919 was voor Nederland een belangrijke stap richting de erkenning van rechtsbeginselen als rechtsbron. De drukker Cohen kocht een werknemer van zijn concurrent Lindenbaum om. De werknemer speelde de prijsopgaven van Lindenbaum door aan Cohen, zodat deze altijd lagere prijzen kon rekenen en zo daadwerkelijk Lindenbaums klanten weglokte. Lindenbaum kwam erachter en sprak Cohen aan op onrechtmatige daad. Destijds moest er voor aansprakelijkheid wegens onrechtmatige daad sprake zijn van ‘inbreuk op een recht of plicht door de wet opgelegd’. Daarvan was in casu echter geen sprake. De Hoge Raad bepaalde uiteindelijk dat hoewel Lindenbaum geen duidelijke wettelijke grond had om Cohen op aan te spreken, van een onrechtmatige daad ook sprake is bij handelen of nalaten in strijd met ‘de zorgvuldigheid, welke in het maatschappelijke verkeer betaamt ten aanzien van eens anders persoon of goed.’ Dit arrest heeft de wetgever in 1963 ertoe bewogen om de bewoording van een van de cassatiegronden van art. 99 Wet op de Rechterlijke Organisatie te veranderen van ‘wegens schending van de wet’ door ‘wegens schending van het recht’. Hiermee werd duidelijk dat zowel de Hoge Raad als de wetgever ongeschreven recht als rechtsbron erkent.
In het algemeen komen de twee componenten van ongeschreven recht, maatschappelijke gewoonte en rechtsbeginselen, tot uiting in de rechtspraak. Een belangrijk kenmerk van rechtsbeginselen is dat zij hun gelding ontlenen aan hun inhoud, niet aan hun afkomst. Ze geven algemeen geldende waarden weer, die (nog) niet zijn uitgekristalliseerd in specifieke regels. De vertaling van beginselen naar onomstreden regelgeving is niet voor de hand liggend en lijkt tot veel discussie. Staat het gelijkheidsbeginsel bijvoorbeeld inde weg aan een minimumjeugdloon? Juristen worstelen vaak met vragen als: Hoe verhoudt het ene rechtsbeginsel zich tot het andere rechtsbeginsel? Is er een hiërarchie? En hoe verhouden rechtsbeginselen en rechtsregels zich tot elkaar? In ieder geval zes mogelijkheden zijn denkbaar:
Hoewel rechtsbeginselen hun basis vinden in ongeschreven recht, kan de wetgever besluiten om ze gedeeltelijk te codificeren. Zo bevat art 1. Grondwet (Gw) het gelijkheidsbeginsel, art. 6 EVRM het recht op een eerlijk proces en de Algemene Wet Bestuursrecht algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Volgens het positivisme maakt een rechtsbeginsel pas deel uit van het recht nadat en voor zover het gecodificeerd is. Waarom zou men dan niet simpelweg alle rechtsbeginselen in wetgeving opnemen? Zelfs voor positivisten gaat dit te ver, omdat principes die algemene waarden uitdrukken te vaag zijn om uitputtend te kunnen vertalen naar regels met concrete juridische consequenties. Daarnaast is er ook onvoldoende consensus over welke rechtsbeginselen het belangrijkst of waardevolst zijn. Dit is daarom deels een politiek en democratisch proces.
Een rechtsvormende instantie kan een rechtsbeginsel uitdrukkelijk accepteren, maar ze kan hem ook uitdrukkelijk verwerpen. Zo wordt in Nederland het beginsel dat ‘No one shall profit from his own wrong’ wel in het strafrecht, maar niet in het privaatrecht geaccepteerd. Het Burgerlijk Wetboek (BW) beperkt op geen enkele wijze de rechten van iemand die laakbaar handelt door een overeenkomst te sluiten of uit te voeren. Daarbij valt wel het een en ander aan te tekenen. De constructie van misbruik van bevoegdheid kan tot vergelijkbare resultaten leiden en bovendien kan het beginsel als ongeschreven bron alsnog invloed uitoefenen, voor zover het een algemeen gedeelde waarde behelst. Dit is de reden dat rechtsbeginselen vaak noch uitdrukkelijk worden erkend noch worden verworpen. Ze spelen sowieso een rol op de achtergrond.
Rechtsbeginselen kunnen ook een aanvullende rol spelen. Omdat de praktijk weerbarstig is en de wetgever onmogelijk in de toekomst kan kijken, komen er altijd gevallen voor die niet precies in de huidige wetgeving passen. Als in een concreet geval de wet geen oplossing biedt, dan kan de rechter een oplossing zoeken in rechtsbeginselen. Zo kunnen rechtsbeginselen leemten in de wet opvullen. Spelen rechtsbeginselen dan slechts een aanvullende rol? Vanuit natuurrechtelijk of interactionistisch perspectief is dit een te beperkte status voor rechtsbeginselen. Zij maken onderscheid tussen de naleving van rechtsregels en rechtsbeginselen. Regels zijn specifiek en zwartwit, ze gelden of ze gelden niet. Rechtsbeginselen zijn volgens de Duitse rechtsfilosoof Alexy ‘bevelen om het optimale na te streven’. Het zijn idealen die erom vragen in zo groot mogelijke mate, wat betreft juridische en feitelijke mogelijkheden, te worden verwezenlijkt. Idealiter moeten regels zo worden gehoorzaamd dat ze ten dienste staan van het werkelijk realiseren van de door de beginselen verwoorde idealen. Sociale grondrechten bieden een goed voorbeeld van deze denkstroom. Zo is het recht op een schoon leefmilieu van art. 21 Gw geen specifiek voorschrift die de burger kan afdwingen bij de rechter. Het geldt meer als doelstelling voor de overheid die in interactie met andere doelstellingen (zoals economische activiteit) dient te worden overwogen in het politieke proces.
Anders dan Alexy meent de Amerikaanse rechtsfilosoof Dworkin dat rechtsbeginselen zelfs niet gradueel verwerkelijkt kunnen worden. Wel spelen ze een belangrijke rol in argumentatie. Een tweede belangrijk verschil in opvatting is Dworkins bewering dat rechtsbeginselen, in tegenstelling tot rechtsregels, een zeker ‘gewicht’, of belang, hebben. Alle beginselen hebben een zeker gewicht, die in concrete gevallen tegen elkaar moet worden afgewogen.
Rechtsregels en rechtsbeginselen maken samen deel uit van het rechtssysteem. Dat systeem is een sociale constructie, geconstrueerd door juristen met behulp van allerlei bouwmaterialen naar aanleiding van concrete geschillen over de betekenis van rechtsregels. Volgens P. Scholten proberen juristen en rechters in het recht een systeem te vinden, waarbij ze op zoek zijn naar een gemeenschappelijke achtergrond voor de bestaande rechtsregels. Dat gemeenschappelijke noemt men dan een beginsel. Art. 35 BW bevat bijvoorbeeld de bepaling dat iemand die ter goeder trouw op een misleidende situatie afgaat, wettelijk beschermd dient te worden. Hieruit kan men dan afleiden dat er een beginsel bestaat dat ‘redelijk vertrouwen beschermt dient te worden’. Zo komt Scholten tot de ietwat natuurrechtelijke interpretatie dat achter iedere rechtsregel bepaalde grondgedachten aanwezig zijn, die echter niet uitputtelijk in de tekst zelf zijn neergelegd. We kunnen rechtsbeginselen dus vinden in het positieve recht, maar ze verwijzen naar iets buiten het positieve recht, namelijk de moraal, of gerechtigheid.
Een andere mogelijkheid is het toekennen van een overheersende status aan rechtsbeginselen. Deze klassieke natuurrechtelijke interpretatie geeft rechtsbeginselen voorrang op regels als ze met elkaar conflicteren. Onder omstandigheden is dit ook voor interactionisten en positivisten aanvaardbaar, met name als het rechtsbeginsel ook gecodificeerd is. Als een gemeentelijke verordening bijvoorbeeld ingaat tegen het strafrechtelijke legaliteitsbeginsel (geen feit is strafbaar als niet ten tijde van het feit een daarop van toepassing zijnde strafbepaling bestond), dan is de rechtsregel weliswaar formeel van kracht maar toch ongeldig wegens strijdigheid met het rechtsbeginsel.
Het komt geregeld voor dat rechtsbeginselen elkaar tegenspreken. Het BW erkent bijvoorbeeld het beginsel dat wie schuld heeft de daaraan verbonden schade moet vergoeden. Tegelijkertijd zijn er allerlei uitzonderingen afhankelijk van de aard van de betrokken persoon en diens inkomenspositie. Rechtsbeginselen kunnen verschuiven in gewicht, afhankelijk van de maatschappelijke opvattingen en discussie. Nog niet aanvaarde maar in opkomst zijnde rechtsbeginselen noemt Leijten ‘tegenbeginselen’. Zo’n beginsel kan op een gegeven moment deel uit gaan maken van de algemeen erkende beginselen.
Al de hierboven geschreven mogelijkheden komen in de praktijk voor. De drie betekenissystemen van positivisme, natuurrecht en interactionisme waarderen ze ieder op hun eigen manier. Voor de positivist winnen rechtsbeginselen aan kracht als ze zijn neergeschreven. De aanhanger van natuurrecht is geneigd rechtsbeginselen als overheersend te zien in plaats van conflicterend, terwijl de interactionist juist in conflicterende rechtsbeginselen de meest vruchtbare maatschappelijke discussie ziet plaatsvinden. Maar hoe werken deze rechtsbeginselen nou in de praktijk?
Het beginsel dat gelijke gevallen gelijk moeten worden behandeld en ongelijke gevallen ongelijk voor zover ze verschillen is een van de belangrijkste rechtsbeginselen. Maar waarom is dit beginsel zo centraal? Koopmans voert hiervoor verschillende redenen aan. Ten eerste is het gelijkheidsbeginsel een eis van ‘rechtvaardigheid’. Het is rechtvaardig als mensen die hetzelfde doen op dezelfde manier op hun handelen worden afgerekend, ongeacht de aard van hun persoon. Dezelfde belastingregels gelden bijvoorbeeld voor de minister-president en de fietsenmaker. Daarnaast is het gelijkheidsbeginsel van belang vanwege de maatschappelijke behoefte aan ‘voorspelbaarheid’. Er zijn dus min of meer vaste criteria nodig aan de hand waarvan beslissingen worden gemaakt. Ten derde is het ook voor de jurist belangrijk om te weten waar hij aan toe is. Een rechtssysteem vol willekeur is onwerkbaar voor rechters en andere juridische professionals.
Het principe kan op veel goedkeuring rekenen, maar veel problemen ontstaan als men moet beslissen welke gevallen nou eigenlijk echt gelijk zijn aan andere gevallen. Echte gebeurtenissen en situaties zijn namelijk altijd enigszins verschillend. De jurist moet dus een betekenisvolle analogie trekken. Wat zijn dus relevante punten van overeenkomst en verschil? Volgens Koopmans kun je denken aan onder andere: samenhang met andere rechtsregels, redelijkheid van het resultaat, gewoonte in bepaalde kringen van de samenleving en het consequent uitvoeren van bepaalde politiek. Het zal duidelijk zijn dat dit nog een hele juridische puzzel is.
Waar Koopmans het perspectief inneemt van een praktijkjurist, bekijkt Nieuwenhuis rechtsbeginselen vanuit het systeem waarin ze werkzaam zijn. Daaruit blijkt dat rechtsbeginselen met name naar voren komen wanneer er belangrijke wijzigingen plaatsvinden in het systeem. Het Lindenbaum-Cohen arrest is daarvan een goed voorbeeld. Rechtsbeginselen hebben volgens Nieuwenhuis een dynamische, beslissende invloed op rechtsregels, omdat ze rekeningen houden met de belangen van het rechtsverkeer. De samenleving aanvaardt ze dan ook. In het wisselrecht gaat men bijvoorbeeld uit van de legitimiteit en betrouwbaarheid van waardepapieren. Het gecodificeerde vertrouwensbeginsel dat opeenvolgende verkrijgers uit mogen gaan op de schijn van het recht die het papier vertoont speelt een belangrijke rol in het vloeiend verloop van het handelsverkeer. Zo spelen ideaal en praktijk op elkaar in.
Uit de Amerikaanse zaak Riggs v. Palmer blijkt de kracht van rechtsbeginselen tegenover rechtsregels. In de zaak kwam de vraag aan de orde of iemand die zijn eigen vader had vermoord als diens erfgenaam kon optreden. Daar stond destijds geen enkele wettelijke bepaling aan in de weg, maar de rechter overwoog: ‘wetten en overeenkomsten worden in hun werking beheerst en beperkt door algemene, fundamentele rechtsbeginselen. Het is niemand toegestaan profijt te trekken uit zijn eigen misdadige activiteit.’ De rechter kende dus aan rechtsbeginselen een sterkere werking dan aan de wet zelf toe.
Rechtsbeginselen in de interpretatie van Koopmans werken als gezichtspunten. Pas als je door de lens, of de bril, van een bepaald rechtsbeginsel naar een zaak kijkt kun je de daarin werkende principes ontdekken. Zodoende hebben rechtsbeginselen een ‘ordenende’ werking, ze bieden handvatten en duidelijkheid voor de interpretatie van weerbarstige en ingewikkelde juridische en ethische vraagstukken. De discussie over inenting van kinderen tegen polio, en de weerstand daartegen van hun religieuze ouders, ziet er heel anders uit als je er vanuit het gezichtspunt van de godsdienstvrijheid of vanuit dat van het belang van het kind naar kijkt. Zo bieden rechtsbeginselen argumenten voor de juridische discussie. Hierbij zie je ook het belang van de eerder genoemde ‘tegenbeginselen’ van Leijten. Ze geven energie en scherpte aan het debat.
Om de taal van het recht te begrijpen moet je eerst de relevante begrippen leren kennen. Wat is een ‘onrechtmatige daad’, et cetera. Vervolgens kun je het achterliggende systeem gaan begrijpen. Rechtsregels bestaan niet in een vacuüm, ze maken deel uit van een context. Dit begrip stelt de jurist vervolgens in staat om goed te argumenteren, wat de hoofdzaak is van de jurist. Door discussie en argumentatie kan de jurist vormgeven aan de idealen van het recht.
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
1965 |
Add new contribution