Begrippenlijst: Psychological testing: History, principles and applications

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.

Hoofdstuk 1: Psychologisch testen: grondbeginselen en toepassingen

Begrip

Betekenis

Apgar test

Methode om de gezondheid van zuigelingen te testen op basis van onder andere hartslag en respiratie.

Psychometrist

Een specialist in psychologie of onderwijs die psychologische testen ontwikkelt en beoordeelt.

Test

Een gestandaardiseerde procedure voor het inventariseren van gedrag en het beschrijven door middel van categorieën en scores.

Gestandaardiseerde procedure

Kenmerk van psychologische testen; gestandaardiseerd wil zeggen dat de procedures voor afname van een test gelijk zijn in verschillende settings en bij verschillende proefleiders.

Gedragssteekproef

Representatieve steekproef getrokken uit alle mogelijke gedragingen die relevant zijn voor het onderzoek.

Standaardisatie-steekproef

Groep die representatief is voor de populatie die onderzocht wordt. Deze steekproef wordt gebruikt voor het vaststellen van normen.

Normen/standaarden

Resultaten of scores afkomstig van de standaardisatiesteekproef. Deze worden gebruikt om een gemiddelde score vast te stellen en de deviatie van de gemiddelde score.

Norm-referenced test

Test waarbij de score van elke deelnemer geïnterpreteerd wordt in vergelijking met een relevante gestandaardiseerde steekproef.

Criterion-referenced test

Test waarbij het doel is om vast te stellen waar een deelnemer staat met betrekking tot duidelijk gedefinieerde educatieve doelen.

Assessment

Het waarderen of schatten van de mate van aanwezigheid van bepaalde karakteristieken bij een individu. Een assessment is ongeveer gelijk aan een test, maar duidt meestal op een meer omvangrijk proces van het verzamelen van informatie over een individu.

Groepstesten

Testen die grotendeels met pen en papier en bij meerdere deelnemers tegelijk kunnen worden afgenomen.

Individuele testen

Testen die één-op-één bij een enkel individu worden afgenomen.

Intelligentietesten

Bij dit type test wordt het algemene intellectuele niveau van een individu gemeten, gebaseerd op de in een bepaalde cultuur belangrijke vaardigheden.

Bekwaamheidstesten

Bij dit type test worden één of meer specifiekere aspecten van een vaardigheid gemeten.

Prestatietesten

Bij dit type test wordt de mate van leren, succes of prestatie van een individu met betrekking tot een bepaald onderwerp gemeten.

 

Creativiteitstesten

Bij dit type test wordt de vaardigheid om nieuwe ideeën, inzichten of creaties te ontwikkelen gemeten.

Persoonlijkheidstesten

Bij dit type test worden kenmerken of gedragingen gemeten die de individualiteit van een persoon vaststellen gemeten.

Interesse-inventarissen

Bij dit type test wordt de voorkeur van een individu voor bepaalde activiteiten of onderwerpen gemeten.

Gedragsmatige procedures

Bij dit type test worden de antecedenten en consequenties van gedrag gemeten.

Neuropsychologische testen

Dit type test wordt gebruikt voor het onderzoeken van personen met mogelijke hersenschade.

Classificatie

Een van de toepassingen van testen; duidt op het toewijzen van

personen aan bepaalde categorieën.

Plaatsing

Type classificatie; duidt op het toewijzen aan verschillende programma’s op basis van vaardigheden.

Screening

Type classificatie; duidt op het afnemen van een korte test om personen met speciale behoeften of kenmerken te identificeren.

Certificatie

Type classificatie; hierbij levert het halen van een test bepaalde privileges op.

Selectie

Type classificatie; hierbij verleent certificatie toegang tot een bepaald programma, bijvoorbeeld een universiteit.

APA-standaarden

Gepubliceerde procedures door de American Psychological Association voor gestandaardiseerd testen.

Testangst

Verwijst naar alle gedragsmatige reacties die meekomen met zorgen over mogelijk falen van een test. Testangst kan zowel zorgen voor als een resultaat zijn van slechte prestaties.

Rapport

Een comfortabele, gemoedelijke sfeer met als doel deelnemers te motiveren en aan te sporen mee te werken. Het vestigen van rapport is de verantwoordelijkheid van de proefleider.

Gokcorrectie

Veel testen hebben deze correctie ingebouwd om te zorgen dat een deelnemer niet te hoog kan scoren door alleen te gokken.

Informed consent

Een belangrijke voorwaarde voor ethisch testgebruik; houdt in dat alle deelnemers van te voren worden ingelicht over het onderzoek en daarvoor hun toestemming verlenen.

Vertrouwelijkheid

Een belangrijke voorwaarde voor ethisch testgebruik; houdt in dat de proefleider discreet omgaat met gegevens en testresultaten van de deelnemer.

Zorgstandaard

De standaard voor welke methode of test op een bepaald moment het meest in gebruik is of geaccepteerd is.

Stereotypedreiging

Duidt op het negatieve effect op testscores als deelnemers onbewust het negatieve stereotype dat over hun groep bestaat, bevestigen.

Lake Wobegon Effect

Duidt op het feit dat op veel scholen meer dan 50% van de leerlingen bovengemiddelde cijfers heeft. Dit is een resultaat van door leraren ondersteunde fraude als gevolg van de druk die in onze maatschappij heerst op prestatie en uitblinken van scholen.

 

Hoofdstuk 2: Psychologisch testen door de eeuwen heen

Fysiognomie

Een van de vroege vormen van psychologisch testen (4e eeuw), waarbij men er vanuit ging dat het karakter van mensen af te lezen was aan het uiterlijk.

Frenologie

Speciale vorm van fysiognomie; waarbij het karakter afgelezen zou kunnen worden aan de bultjes op het hoofd.

Experimentele psychologie

Deze vorm van psychologisch onderzoek ontstond rond 1800. Er werd meer nadruk gelegd op objectieve maten van vaardigheden en kenmerken.

Rating-schalen

Schalen waarbij een kenmerk gemeten wordt aan de hand van toewijzen van een score op basis van een puntsschaal. Thomasius was degene die dit als eerste toepaste op psychologische variabelen.

Binet-Simon test

Wereldberoemde intelligentietest die in eerste instantie bedoeld was om mentale retardatie bij schoolkinderen te identificeren. Sindsdien zijn er vele herzieningen van de Binet-Simon geweest, waarbij er uiteindelijk een intelligentietest voor alle leeftijden uitkwam.

IQ

Intelligentiequotiënt; werd voor het eerst in gebruik genomen nadat Terman het originele quotiënt van de Binet-Simon met honderd vermenigvuldigde.

Stanford-Binet

Deze succesvolle herziening van de Binet-Simon die nog steeds in gebruik is.

Army Alpha

Een van de eerste groepstesten; bestond uit achter verbale testen om gemiddelde en hoog-functionerende legerrekruten te identificeren.

Army Beta

De alternatieve versie van de Army Alpha, die bestond uit visueel-perceptuele en motorische testen en dus geschikt was voor ongeletterden en rekruten met een andere moedertaal dan Engels.

College Entrance Examination Board (CEEB)

Na WOI opgerichte non-profit organisatie die de ontwikkeling, standaardisatie en validatie van bekende testen overzag.

Stanford Achievement Test (SachT)

Door Terman en collega’s ontwikkelde gestandaardiseerde prestatietest.

Personal Data Sheet

De eerste, door Woodworth (1919) ontwikkelde persoonlijkheidstest om rekruten te testen op ontvankelijkheid voor psychoneuroses.

Thurstone Personality Schedule

Neurose-vragenlijst van Thurstone. Dit was de eerste test die gebruik maakte van de methode van interne consistentie.

Projectieve test

Open methode waarbij mensen wordt gevraagd naar een interpretatie van een meestal ambigue stimulus.

Rorschach test

Projectieve methode bedacht door Rorschach (1884-1922) waarbij persoonlijkheid wordt gemeten op basis van reacties van deelnemers op ambigue stimuli (inktvlekken).

Thematic Apperception Test

Deze projectieve methode werd ontwikkeld voor het bestuderen van normale persoonlijkheid. Deelnemers krijgen een plaatje te zien, waarbij ze vervolgens een verhaal moeten vertellen.

Carnegie Interest Inventory

Een van de eerste interessetesten, die gedurende een aantal jaar ontwikkeld, getest en herzien werd. In 1927 werd deze omgedoopt tot de Strong Vocational Interest Blank (SVIB).

 

Hoofdstuk 3: Statistische methoden van betrouwbaarheid
 

Normgroep

Een steekproef van deelnemers die representatief zijn voor de populatie waarvoor de test bedoeld is.

Ruwe score

Het meest elementaire niveau van informatie die geleverd wordt door een psychologische test (bijvoorbeeld het aantal juist ingevulde antwoorden).

Frequentieverdeling

Manier om de data samen te vatten waarbij klasse intervallen (bijvoorbeeld 1-3) worden opgesteld, waarna voor elk interval de frequentie van de scores die binnen dat interval vallen worden aangegeven.

Histogram

Een grafiek waarin de informatie van de frequentieverdeling kan worden weergegeven door middel van kolommen

Frequentiepolygoon

Een grafiek waarin de informatie van de frequentieverdeling kan worden weergegeven door middel van een enkele lijn. Wordt ook wel lijndiagram genoemd.

Gemiddelde

Maat van de centrale tendens die verkregen wordt door alle scores op te tellen en te delen door het totaal aantal scores.

Mediaan

Maat van de centrale tendens; de middelste score als alle scores gerangschikt zijn.

Modus

Maat van centrale tendens; de score die het vaakst voorkomt.

Standaarddeviatie

Statistische index van variabiliteit in een groep van scores; de wortel van de variantie

Variantie

Maat van variabiliteit.

Normale verdeling

Verdeling van scores waarbij de grafiek een klokvormig, symmetrisch uiterlijk heeft.

Scheefheid

Duidt op de symmetrie of asymmetrie van een frequentieverdeling. Als veel scores aan het lage einde van de schaal vallen, is de verdeling rechts-scheef (positively skewed) en als er veel scores aan het hoge einde van de schaal vallen, is de verdeling links-scheef (negatively skewed).

Percentiel

Drukt het percentage personen in de standaardisatiesteekproef uit die onder een bepaalde ruwe score hebben gescoord.

Standaardscore

Drukt de afstand van een score tot het gemiddelde uit in eenheden van standaarddeviatie. Wordt ook wel z-score genoemd.

Gestandaardiseerde scores

Deze zijn conceptueel gezien identiek aan standaardscores, met als verschil dat gestandaardiseerde scores altijd uitgedrukt worden in hele positieve getallen.

T-score

Een populair type gestandaardiseerde score met een gemiddelde van 50 en een standaarddeviatie van 10. De T-score is in feite een transformatie van de z-score.

Genormaliseerde standaardscore

Hierbij wordt het percentiel voor elke ruwe score gebruikt om de overeenkomende standaardscore vast te stellen. Als dit voor elk geval gedaan wordt, zal de uiteindelijke verdeling normaal verdeeld zijn.

Stanineschaal

Hierbij worden alle ruwe scores omgezet naar een single-digit systeem van scores met een bereik van 1-9. Het gemiddelde van staninescores is altijd 5 en de standaarddeviatie ongeveer 2.

Stenschaal

Variatie op de stanineschaal.

C-schaal

Variatie op de stanineschaal.

Random sampling

Methode voor het selecteren van een steekproef waarbij elk lid van de populatie evenveel kans heeft om gekozen te worden.

Stratified random sampling

Hierbij wordt de populatie geclassificeerd aan de hand van belangrijke achtergrondvariabelen (e.g. leeftijd of geslacht), waarna er random een bepaald percentage uit elke klasse wordt getrokken.

Leeftijdsnorm

Geeft het niveau van testprestatie weer voor elke aparte leeftijdscategorie in de normatieve steekproef.

Graadnorm

Geeft het niveau van testprestatie weer voor elk apart schooljaar (bijvoorbeeld, groep 5 van de basisschool) in de normatieve steekproef.

Lokale norm

Type norm die wordt afgeleid van representatieve lokale deelnemers, in tegenstelling tot een nationale steekproef.

Subgroepnorm

Type norm die wordt afgeleid uit de scores verkregen uit een bepaalde subgroep (bijvoorbeeld vrouwen of Turkse immigranten).

Verwachtingstabel

Laat de gevestigde relatie zien tussen testscores en verwachte uitkomst op een bepaalde taak.

Betrouwbaarheid

Verwijst naar de mate van consistentie in meting op een continuüm van minimale consistentie (bijv. reactietijd) tot bijna perfecte herhaalbaarheid van resultaten (bijv. een weegschaal).

Klassieke testtheorie

Deze benadering gaat er vanuit dat test scores voortkomen uit twee factoren: factoren die bijdragen aan consistentie (de stabiele trekken van het individu) en factoren die bijdragen aan inconsistentie (karakteristieken of omstandigheden die niks te maken hebben met de trek die gemeten wordt).

Systematische meetfout

Ontstaat als de test per ongeluk iets anders meet dan het kenmerk waar de test voor bedoeld was.

Niet-systematische meetfout

Random bronnen van meetfout waarvan de effecten onvoorspelbaar en inconsistent zijn.

Betrouwbaarheids-coëfficiënt

De ratio van de variantie van de ware score tot de totale variantie van de testscores.

Correlatiecoëfficiënt

Drukt in zijn meest gebruikte toepassing de mate van lineaire relatie uit tussen twee scoresets verkregen door dezelfde persoon.

Test-hertestbetrouwbaarheid

Maat van betrouwbaarheid waarbij dezelfde test tweemaal bij dezelfde groep proefpersonen wordt afgenomen. De betrouwbaarheid is hoger naarmate de correlatie tussen de twee scores hoger is.

Alternatieve versies-betrouwbaarheid

Maat van betrouwbaarheid waarbij twee versies van dezelfde test bij dezelfde groep proefpersonen worden afgenomen. De betrouwbaarheid is hoger naarmate de correlatie tussen de twee scores hoger is.

Split-half betrouwbaarheid

Hierbij worden scores van dezelfde persoon op equivalente helften van een test met elkaar gecorreleerd.

Spearmman-Brown formule

Deze formule wordt gebruikt om de betrouwbaarheid van een test te voorspellen nadat de testlengte veranderd is.

Coëfficient alpha

Index voor interne consistentie; kan gezien worden als het gemiddelde van alle mogelijke split-halfcoëfficiënten, gecorrigeerd door de Spearman-Brownformule.

Interbeoordelaars-betrouwbaarheid

Bij deze methode worden scores die verschillende beoordelaars aan dezelfde test (afgenomen bij dezelfde persoon) met elkaar gecorreleerd.

Itemresponsfunctie (IRF)

Een wiskundige vergelijking die de relatie beschrijft tussen de hoeveelheid latente trek die een individu bezit en de kans dat diegene een bepaald antwoord geeft op een testitem die dat construct meet.

Itemresponsfunctie

Laat op grafische wijze de relatie tussen het trekniveau van de deelnemers en de informatie die door elk testitem geleverd wordt zien.

Computerized-adaptive testing

Testmethode waarbij de items die een individu krijgt afhankelijk zijn van de antwoorden die diegene heeft ingevuld bij eerder items.

 

Hoofdstuk 4: Methoden van validiteit en testontwikkeling

Validiteit

De mate waarin een test meet wat het beweert te meten.

Inhoudsvaliditeit

De mate waarin de testitems representatief zijn voor het universum aan gedragingen waarvoor de test geacht werd een steekproef te zijn.

Oppervlaktevaliditeit

De mate waarin een test er valide uitziet voor testgebruikers, testafnemers en deelnemers. Dit is geen officiële vorm van validiteit.

Criterium-gerelateerde validiteit

De mate waarin een test effectief blijkt te zijn in het schatten van de prestatie van een deelnemer op een bepaalde uitkomstmaat (een criterium).

Concurrente validiteit

Hierbij wordt de criteriummaat op ongeveer hetzelfde moment verkregen als de testresultaten zelf.

Voorspellende validiteit

Hierbij wordt de criteriummaat op een moment in de toekomst verkregen.

Validiteitscoëfficiënt

De correlatie tussen de test en het criterium.

Beslissingstheorie

Deze benadering stelt dat het doel van psychologisch testen niet het meten per se is maar meten in dienst van besluitvorming (bijvoorbeeld diagnostiek).

Construct

Een theoretische kwaliteit of trek waar mensen in verschillen.

Constructvaliditeit

De mate waarin de resultaten van een onderzoek wel werkelijk een indicatie zijn voor het construct waarover je een uitspraak wilt doen.

Testhomogeniteit

De mate waarin testitems intern consistent zijn, oftewel hetzelfde construct meten.

Convergente validiteit

De mate waarin een test correlatie vertoont met andere variabelen of testen die overlappen qua constructen.

Discriminatoire validiteit

De mate waarin een test niet correleert met variabelen of testen waar deze van zou moeten verschillen.

Factoranalyse

Methode om het minimum aantal bepalers (factoren) te identificeren die benodigd zijn om de onderlinge correlaties tussen een set van testen te kunnen uitleggen.

Factorlading

Beschrijft de correlatie tussen een individuele test en een enkele factor.

Gevoeligheid

Psychometrisch kenmerk met betrekking tot het accuraat identificeren van patiënten die een bepaald syndroom hebben.

Specificiteit

Psychometrisch kenmerk met betrekking tot de accurate identificatie van gezonde patiënten.

Extravaliditeit

De bijeffecten en onbedoelde consequenties van testen.

Testutiliteit

De mate waarin een test in betere uitkomsten resulteert voor patiënten of efficiëntere levering van diensten.

Nominale schaal

Bij dit schaaltype dienen nummers alleen als namen voor categorieën (bijvoorbeeld 1=man, 2= vrouw).

Ordinale schaal

Bij dit schaaltype is er sprake van een vorm van ordening of rangschikking zonder informatie over de relatieve sterkte van de rangordes of de afstanden daartussen.

Intervalschaal

Dit schaaltype levert informatie over rangschikking en een manier om de verschillen tussen rangordes te bepalen. Hierbij zijn de afstanden tussen de punten op de schaal ongeveer gelijk.

Ratioschaal

Dit schaaltype heeft alle kenmerken van een intervalschaal, maar heeft daarnaast ook een conceptueel betekenisvol nulpunt.

Expert rangordes

Schalingsmethode waarbij een panel van experts een lijst van gedragingen opstelt die horen bij verschillende niveaus van een bepaald kenmerk of een bepaalde toestand.

Methode van gelijk lijkende intervallen

Bij deze methode worden eerst een aantal items opgesteld die positieve of negatieve attitudes over een bepaald onderwerp weerspiegelen. Vervolgens beoordelen experts de mate waarin items positief of negatief zijn, waarvan dan per item het gemiddelde genomen wordt.

Methode van absolute schaling

Deze procedure is bedoeld voor het verkrijgen van een maat van absolute itemmoeilijkheid gebaseerd op de resultaten voor verschillende leeftijdsgroepen van deelnemers.

Likert-schalen

Dit soort schalen geven de deelnemers vijf keuzes gerangschikt op een continuüm van mee eens / niet mee eens.

Gutmann-schalen

Dit soort schalen gaat er vanuit dat deelnemers die het met een bepaald statement eens zijn het ook eens zijn met mildere statements met betrekking tot hetzelfde onderliggende continuüm.

Methode van empirisch labelen

Bij deze methode worden testitems enkel geselecteerd op basis van empirische overwegingen (en niet op theoretische overwegingen of expertise).

Methode van rationele schaling

De benadering bij deze methode is dat alle schaalitems positief correleren met elkaar en met de totale score voor de schaal.

Itemmoeilijkheidsindex

Maat van itemmoeilijkheid die wordt bepaald door de proportie deelnemers in een grote try-out steekproef die dat item goed heeft.

Item-betrouwbaarheidsindex

Maat voor interne consistentie van een test; wordt berekend door het product van de punt-biseriële correlatiecoëfficiënt en de standaarddeviatie.

Item-validiteitsindex

Het product van de punt-biseriële correlatiecoëfficiënt tussen de itemscore en de score op de criteriumvariabele en de standaarddeviatie.

Itemdiscriminatie-index

Statistische index voor hoe efficiënt een item discrimineert tussen hoge en lage scores.

Cross-validation

Methode waarbij een test wordt afgenomen bij een andere steekproef dan waarmee deze ontwikkeld is.

Inkrimping van de validiteit

Veelvoorkomend probleem waarbij de test het relevante criterium minder accuraat voorspelt bij de nieuwe deelnemers dan bij de oorspronkelijke steekproef.

 

Hoofdstuk 5: Intelligentie- en prestatietesten

Operationele definitie

Definieert een concept in termen van de manier waarop het gemeten wordt.

Echte definitie (real definition)

Streeft er naar om de ware aard van datgene wat gedefinieerd wordt te omvatten.

Factoranalyse

Statistische methode die manieren levert om intelligentie te proportioneren in subcomponenten.

Verkennende factoranalyse

Factoranalyse met als doel de onderlinge relaties tussen een groot aantal variabelen samen te vatten als hulpmiddel bij conceptualisatie.

Bevestigende factoranalyse

Factoranalyse met als doel om te bevestigen dat testscores en variabelen in een bepaald patroon passen dat wordt voorspeld door de theorie

Correlatiematrix

Een tabel waarin de onderliggende correlaties tussen alle variabelen worden weergegeven.

Factormatrix

Een tabel waarin alle factorladingen worden aangegeven.

Factorladingen

Correlaties die een waarde aannemen tussen -1.00 en +1.00 en de weging (of belasting) van elke variabele voor elke factor aangeven.

Rotation to positive manifold

Manier om een gedraaide factormatrix te krijgen waarbij een computerprogramma zoveel mogelijk negatieve factorladingen verwijdert.

Rotation to simple structure

Manier om een gedraaide factormatrix te krijgen waarbij een computerprogramma de factorladingen vereenvoudigt, zodat elke test op zo weinig mogelijk factoren significante ladingen heeft.

g-factor

Begrip binnen de theorie van Spearman; verwijst naar de factor van algemene intelligentie.

s-factor

Begrip binnen de theorie van Spearman; verwijst naar een factor van specifieke intelligentie.

Primaire mentale vaardigheden

De zeven brede groepsfactoren binnen de theorie van Thurstone die ondersteund worden door onderzoek; verbaal begrip, vloeiendheid in woord, nummer (voornamelijk de snelheid en accuraatheid van rekenen), ruimte (het visualiseren van driedimensionale objecten), associatief geheugen, perceptuele snelheid en inductief redeneren.

Stratum III

Hoogste niveau binnen de CHC-theorie; verwijst naar een enkele algemene factor bekend als g, die alle cognitieve activiteiten overziet.

Stratum II

Middelste niveau binnen de CHC-theorie; bestaat uit verschillende prominente en gevestigde vaardigheden.

Stratum I

Laagste niveau binnen de CHC-theorie; bestaat uit ongeveer 70 nauwere vaardigheden.

Structuur van intelligentie-model

Model van Guilford; classificeert intellectuele vaardigheden aan de hand van drie dimensies: operaties (het soort intellectuele operatie dat vereist wordt door de test), inhoud (de aard van het materiaal of informatie dat gepresenteerd wordt aan de deelnemer) en product (de verschillende soorten mentale structuren dat het brein moet produceren om tot het goede antwoord te komen).

Gelijktijdige informatieverwerking

Informatieverwerking die wordt gekarakteriseerd door het gelijktijdig uitvoeren van verschillende mentale operaties.

Opeenvolgende verwerking van informatie

Informatieverwerking die noodzakelijk is voor mentale activiteiten waarbij een bepaalde volgorde van operaties gevolgd moet worden.

Bouwkundig systeem

Binnen Borbowski’s informatieverwerkingstheorie: verwijst naar biologisch gebaseerde eigenschappen die noodzakelijk zijn voor informatieverwerking (bijvoorbeeld geheugencapaciteit)

Uitvoerend systeem

Binnen Borbowski’s informatieverwerkingstheorie: verwijst naar door de omgeving geleerde componenten die algemene sturing leveren naar de functionele componenten (zoals schema’s en metacognitie).

Componentiële intelligentie

Binnen Sternberg’s theorie; bestaat uit de interne mentale mechanismen die verantwoordelijk zijn voor intelligent gedrag.

Ervaringsgerichte intelligentie

Binnen Sternberg’s theorie; een persoon met goede ervaringsgerichte intelligentie is in staat om effectief om te gaan met nieuwe taken.

Contextuele intelligentie

Binnen Sternberg’s theorie; de mentale activiteit die betrokken is bij doelgerichte aanpassing aan, vorming en selectie van omgevingen in de wereld.

Wechsler Bellevue

De eerste Wechsler test, die werd gepubliceerd in 1939 en was gebaseerd op het idee dat bestaande instrumenten niet adequaat waren voor het testen van intelligentie bij volwassenen.

WAIS-IV

Herziene editie van de eerdere Wechsler testen voor volwassenen; is bedoeld voor volwassenen en heeft een goede validiteit en betrouwbaarheid.

WISC-IV

Herziene editie van de WISC-III, bedoeld voor kinderen en heeft een goede validiteit, betrouwbaarheid en utiliteit.

SB5

Meest recente editie van de Stanford-Binet; berust op de aanname dat de vijf factoren van intelligentie (vloeibaar redeneren, kennis, kwantitatief redeneren, visueel-ruimtelijke verwerking en werkgeheugen) getest konden worden binnen twee afzonderlijke domeinen: nonverbaal en verbaal. De test heeft een goede validiteit, betrouwbaarheid en utiliteit.

KABC-II

Een individueel afgenomen test die bedoeld is voor deelnemers met de leeftijden 3 tot 18. De test heeft verschillende innovatieve kenmerken, zoals het gestelde doel om verschillen tussen scores van kinderen met verschillende culturele en etnische achtergronden te verminderen.

KBIT-II

Individuele test die sneller en eenvoudiger af te nemen is dan traditionele intelligentietesten. De test is bedoeld voor de leeftijden 4 tot 90 en heeft als doel te screenen op de noodzaak voor meer intensief testen.

KTEA-II

Individuele prestatietest zonder tijdslimiet, bedoeld voor de leeftijden 4,5 tot 25. De kern bestaat uit acht subtesten in de vier gebieden lezen, wiskunde, geschreven taal en mondelinge taal.

Response to intervention

Methode voor identificatie van leerstoornissen; bestond uit verschillende stappen waarmee geprobeerd werd de capaciteit van schoolsystemen te vergroten om effectief te kunnen reageren op de diverse academische behoeften van kinderen.

 

Image

Access: 
Public

Image

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

This content is also used in .....

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Follow the author: Vintage Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
2417 2