BulletPointsamenvatting bij de 11e druk van Zwaartepunten van het vermogensrecht van Brahn en Reehuis

DEEL 1 - Goederenrecht

Wat is vermogen en waaruit bestaat het vermogensrecht? - Chapter 1

  • De belangrijkste begrippen in het vermogensrecht zijn: vermogen, vermogensrecht, goederenrecht, verbintenissenrecht, subjectief recht en objectief recht.
  • Vermogen: alle op geld waardeerbare rechten en verplichtingen die iemand heeft.
  • Objectief recht: het geheel van geldende regels.
  • Subjectief recht: vloeit voort uit het objectieve recht en ziet op de bevoegdheden die een persoon heeft, bijvoorbeeld het eigendomsrecht.
  • Er wordt een onderscheid gemaakt tussen goederenrecht en verbintenissenrecht. Goederenrecht: ziet op de rechtsverhouding tussen een persoon en een goed. Verbintenissenrecht: ziet op de rechtsverhouding tussen personen onderling.
  • Uit het goederenrecht vloeien absolute rechten voort, deze zijn tegenover iedereen in te roepen. Uit het verbintenissenrecht vloeien relatieve (persoonlijke) rechten voort: alleen tegen een bepaalde persoon in te roepen.
  • Het goederenrecht is voornamelijk dwingendrechtelijk. Het verbintenissenrecht omvat overwegend regelend recht. Van veel verbintenisrechtelijke regels kan dus worden afgeweken bij overeenkomst.
  • Het vermogensrecht kent een gelaagde structuur: het BW is opgebouwd van algemeen naar bijzonder. In Boek 3 kijk je voor de rechtshandeling, daarna in Boek 6 voor de verbintenissen die hieruit voortvloeien.

Wat zijn absolute rechten op goederen? - Chapter 2

  • Eigendom is het meest omvattende recht dat iemand op een zaak kan hebben, art. 5:1 lid 1 BW. Hieruit kunnen andere rechten worden afgeleid (denk aan de beperkte rechten, art. 3:8). Het afgeleide recht van een absoluut recht is ook een absoluut recht.
  • Eigendom is een absoluut recht, waardoor revindicatie mogelijk is (art. 5:2 BW). Het recht van eigendom volgt de zaak waar het ook is: zaaksgevolg. Deze rechten zijn subjectieve rechten omdat zij zijn ontleend aan het object van de eigendom.
  • Een eigenaar heeft ten aanzien van zijn zaak een exclusief genotsrecht (alleen hem komt het vrije genot toe) en een beschikkingsrecht (exclusieve bevoegdheid de zaak te vervreemden of bezwaren).
  • Goederen zijn alle zaken en vermogensrechten (art 3:1 BW).
  • Vermogensrechten zijn alle op geld waardeerbare rechten, of althans rechten die in de economische sfeer liggen (art. 3:6 BW).
  • Eigendom kan alleen op een zaak worden gevestigd (art 5:1 jo 3:2 BW). Een vermogensrecht komt toe aan een ‘rechthebbende’. Beiden begrippen hebben een even absolute werking.
  • Eigendomsrecht kan worden beperkt in haar absolute werking (art 5:1 lid 2 BW). Dit kan onder andere door de leerstukken misbruik van het eigendomsrecht (art 5:13 BW) en hinder (5:37 BW).
  • In Boek 5 staan de zakelijke beperkte rechten erfpacht en het recht van opstal. Deze kunnen enkel op zaken worden gevestigd waar iemand anders het absolute recht van eigendom op heeft. Vruchtgebruik, pand- en hypotheek zijn voorbeelden van beperkte rechten die zowel op zaken als vermogensrechten kunnen worden gevestigd. Daarom staan deze in Boek 3.
  • Absolute werking uit zich bij vervreemding van het goed of bij faillissement: 1) derdenwerking: tegenover iedereen te handhaven, 2) zaaksgevolg: recht volgt het overgedragen goed, 3) verschaffen separatistpositie (faillissement negeren).
  • Een relatief recht (vorderingsrecht bijvoorbeeld), heeft geen absolute werking.
  • Bij botsende beperkte rechten geldt het prioriteitsbeginsel. Het eerst gevestigde beperkte recht gaat voor.
  • Er is een gesloten systeem van beperkte rechten: alleen de in de wet genoemde beperkte rechten kunnen worden gevestigd.

Hoe kan men goederen verkrijgen en verliezen? - Chapter 3

  • Zie titel 3.4 BW voor de verkrijging en het verlies van goederen.
  • Bij verkrijging onder algemene titel wordt je rechthebbende van het gehele, of een evenredig gedeelte van, het vermogen van een ander. De verkrijging vindt van rechtswege plaats, er zijn geen nadere handelingen voor nodig. Zodra de omstandigheid die in de wet genoemd wordt zich voordoet, komt de overgang tot stand (overlijden à vermogen gaat automatisch over op erfgenaam).
  • Verkrijging onder algemene titel: erfopvolging, fusie en splitsing (bij rechtspersonen, art 3:80 lid 2 BW). Voor 2018 was boedelmenging door het aangaan van een huwelijk er ook een, maar dit moet nu worden bepaald bij huwelijkse voorwaarden.
  • Bij verkrijging onder bijzondere titel verkrijg je enkel een of meerdere goederen van een ander en niet het gehele vermogen. Deze verkrijging kan van rechtswege plaatsvinden (verjaring) of het gevolg zijn van een handeling (overdracht).
  • Alle verkrijgingen die niet onder algemene titel zijn worden aangemerkt als verkrijging onder bijzondere titel. Art 3:80 lid 3 BW geeft drie voorbeelden, overdracht, verjaring en onteigening. In Boek 5 staan nog natrekking, toe-eigening, zaaksvorming, schatvinding en vermenging.
  • Er is een onderscheid tussen derivatieve (afgeleide) en originaire (oorspronkelijke) verkrijging. Door derivatieve verkrijging wordt het recht verkregen van een rechtsvoorganger (de vorige eigenaar bijvoorbeeld). Ingeval van een originaire verkrijging ontstaat het recht nieuw bij de verkrijger (toe-eigening van een zaak die bij het grof vuil staat en dus geen eigenaar had bijvoorbeeld).
  • Iemand verliest het eigendom van een roerende zaak als men het prijsgeeft met het oogmerk zich van het eigendom te ontdoen (art. 5:18 BW).
  • Onroerende zaken kunnen nooit geen eigenaar hebben. De overheid is namelijk eigenaar van alle onroerende zaken die geen andere eigenaar hebben (art. 5:24 BW).
  • In de regel heeft een relatief recht geen zaaksgevolg. Er bestaan echter kwalitatieve rechten. Deze relatieve rechten, die voortvloeien uit een overeenkomst, zijn zo afhankelijk van een bepaald goed dat aan de schuldeiser toebehoort, dat bij vervreemding het recht mee overgaat op de nieuwe rechthebbende (art. 6:251 BW).
  • Een kwalitatieve verplichting is een relatieve verplichting met zaaksgevolg. De verplichting is zodanig verbonden aan een goed, dat het mee overgaat als dit goed overgedragen wordt. Het is verbonden aan de kwaliteit van ‘eigenaar’.
  • Een kwalitatieve verplichting kan worden bedongen bij overeenkomst ten aanzien van registergoederen: een van de partijen is verplicht iets te dulden of niet te doen ten aanzien van het registergoed (art. 6:252 lid 2 BW). Wordt het registergoed overgedragen, dan is de verkrijger ook aan de verplichting gebonden.

Wat is derdenwerking en publicatie? - Chapter 4

  • Registergoederen moeten worden ingeschreven in de daarvoor bestemde openbare registers (art 3:10 BW).
  • Een goed is een registergoed: 1) als daarvoor een openbaar register bestaat, 2) dit register bestemd is voor de inschrijving van de vestiging en publicatie van de overdracht van deze goederen en 3) de overdracht of vestiging ervan alleen tot stand komt door de inschrijving in het openbare register.
  • De wet bepaalt of voor vestiging of overdracht van een goed inschrijving in een daarvoor bestemd register nodig is.
  • Alle onroerende zaken, te boek staande schepen en luchtvaartuigen zijn registergoederen (art. 3:89 lid 1, art. 8:199 jo. art. 8:790 jo. art. 8:1306 BW).
  • Een auto is geen registergoed. De overdracht hiervan komt niet tot stand door inschrijving in het Kentekenreglement.
  • De openbare registers voor onroerende registergoederen zijn te vinden bij het Kadaster.
  • Beperkte rechten op registergoederen zijn ook registergoederen. De vestiging van een beperkt recht geschiedt langs dezelfde wijze als de overdracht van het goed waarop het beperkte recht wordt gevestigd (art. 3:98 BW).
  • Persoonlijke rechten op registergoederen zijn geen beperkte rechten en dus ook geen registergoederen (art 3:17 lid 2 BW).
  • Zie art. 3:16-17 voor de feiten die worden ingeschreven in de registers. Deze hebben betrekking op de rechtstoestand van het goed (wie is eigenaar, wie heeft een beperkt recht etc.).

Wat is bezit? - Chapter 5

  • Bezit is niet hetzelfde als eigendom! Vaak is de bezitter ook tevens de eigenaar. Een dief is wel bezitter, maar geen eigenaar. De eigenaar van een gestolen zaak is geen bezitter. Ook iemand die een zaak geleverd heeft gekregen op grond van een (achteraf) ongeldige overdracht is alleen bezitter geworden.
  • De eigenaar die het bezit onvrijwillig is verloren (diefstal) kan het goed opvorderen onder bezitter (art. 5:2 revindicatie).
  • Houden komt in twee vormen voor: bezit en detentie.
  • Een bezitter houdt het goed voor zichzelf (art. 3:107 lid 1 BW). Als bezitter oefen je een dusdanige macht over een zaak uit dat het lijkt alsof je eigenaar bent.
  • Een detentor (houder) houdt het goed voor een ander.
  • Voor bezit en detentie is het daadwerkelijk onder je hebben van de zaak niet vereist. Een bezitter verliest alleen het bezit wanneer hij de zaak kennelijk prijsgeeft of een ander het bezit verkrijgt (art. 3:117 lid 1 BW).
  • Bezit is onmiddellijk als iemand het goed zelf houdt (art. 3:107 lid 1 BW). Middellijk bezit is wanneer iemand anders het goed voor de bezitter houdt (art. 3:107 lid 2 BW).
  • Drie wijzen van bezitsverkrijging: inbezitneming (toe-eigening), bezitsoverdracht en opvolging onder algemene titel. Zie art. 3:112-3:116 BW. Zie art. 3:117 voor bezitsverlies.
  • Een houder wordt vermoed bezitter te zijn (art. 3:109) en een bezitter wordt vermoed rechthebbende te zijn (art. 3:119). Als een ander bezitter/eigenaar van een zaak is, zal deze dit dus moeten bewijzen (art. 3:110). Door het aantonen van een leenovereenkomst bijvoorbeeld.
  • Interversieverbod: een houder kan zichzelf niet tot bezitter maken, art. 3:111. De enkele wilswijziging is niet voldoende. Hiervoor is medewerking van de bezitter vereist.
  • Bij conflict tussen eigenaar en bezitter geldt artikel 3:118 BW. Als de bezitter te goeder trouw zich als rechthebbende mocht beschouwen, zal hij als rechthebbende worden aangemerkt. Een bezitter te goeder trouw heeft een onderzoeksplicht. Elke bezitter die niet voldoet aan artikel 3:118 BW is te kwader trouw (art 3:11 BW).
  • Een bezitter te goeder trouw die geen eigenaar is kan vergoedingskosten krijgen van de eigenaar wanneer hij kosten heeft gemaakt voor het goed (art. 3:120 BW). Een bezitter kan er ook voor kiezen het goed in de oude staat terug te brengen (art. 3:123 BW).
  • Een bezitter niet te goeder trouw kan enkel schadevergoeding vorderen ingeval van ongerechtvaardigde verrijking door de eigenaar (art. 3:121 lid 2 BW).

Wat is overdracht? - Chapter 6

  • De drie vereisten voor overdracht zijn; een geldige titel, beschikkingsbevoegdheid van de vervreemder en een geldige levering (art. 3:84 lid 1 BW). Ook moet het goed overdraagbaar zijn.
  • Eigendom, beperkte rechten en vorderingsrechten zijn overdraagbaar (art 3:83 lid 1 BW). De wet en aard van het recht kunnen de overdraagbaarheid uitsluiten.
  • Beschikkingsbevoegdheid: het recht hebben om een goed te vervreemden (verkopen) en te bezwaren (met een beperkt recht).
  • Een rechthebbende van een overdraagbaar goed is in beginsel beschikkingsbevoegd. Op het goed gevestigde beperkte rechten vormen hiervoor geen belemmering, al kan het goed niet vrij ervan worden overdragen.
  • Beschikkingsbevoegdheid kan krachtens rechtshandeling ontstaan: winkelpersoneel is op grond van een overeenkomst bevoegd tot het verkopen van winkelwaar.
  • In sommige gevallen is een overdracht geldig ondanks het ontbreken van beschikkingsbevoegdheid (art. 3:86 lid en 3:88 BW).
  • Rechtsverhoudingen die overdracht rechtvaardigen zijn koop, ruil, verbruikleen en schenking.
  • Uit een koopovereenkomst vloeit een verbintenis tot overdracht (van het goed) voort. Deze verbintenis vormt de vereiste titel. Ook uit de wet kan een titel ontstaan (verbintenis tot ongedaanmaking die ontstaat door ontbinding of onverschuldigde betaling).
  • Causaal overdrachtsstelsel: aan alle vereisten moet worden voldaan, wil sprake zijn van een geslaagde overdracht. Een levering op basis van een ongeldige titel leidt niet tot eigendomsoverdracht.
  • Als de titel achteraf niet geldig blijkt te zijn, is de overdracht nooit tot stand gekomen. Voorbeeld: een onder curatele gestelde sluit een overeenkomst, welke door de curator vernietigd wordt. De titel vervalt hierdoor. Vernietiging heeft terugwerkende kracht (art. 3:53 BW). De ontvanger is nooit eigenaar geworden de eigenaar kan revindiceren (art. 5:2 BW).
  • Nietige overeenkomsten zijn bijvoorbeeld tot stand gekomen onder bedrog (art. 3:40 BW).
  • De wijze van levering is dwingend recht en verschilt per goed.
  • Onroerende zaken en registergoederen worden overgedragen middels een notariële akte en inschrijving daarvan in de openbare registers. (art. 3:89 lid 1 jo lid 4 BW).
  • Roerende zaken die in de macht van de vervreemder zijn worden geleverd door bezitsverschaffing (art. 3:90 lid 1 BW).
  • Rechten aan toonder of order worden geleverd door levering van het papier waarin de vordering is ‘belichaamd’. (art. 3:93 BW);
  • Rechten op naam worden geleverd door een daartoe bestemde akte, en mededeling daarvan aan die personen door de vervreemder of verkrijger (art. 3:94 lid 1 BW).
  • Beperkte rechten op goederen – die zelf ook goederen zijn, namelijk vermogensrechten – worden op dezelfde manier geleverd als bepaald is voor de levering van het goed waarop het beperkte recht rust (art. 3:98 BW).
  • Alle andere goederen worden geleverd door middel van een akte (art. 3:95 BW).

Hoe worden derden beschermd tegen beschikkingsonbevoegdheid? - Chapter 7

  • Soms kan ondanks beschikkingsonbevoegdheid bij de vervreemder toch een geldige overdracht tot stand komen. De verkrijger geniet dan derdenbescherming: art. 3:86 en 88.
  • Artikel 3:86 BW beschermt de verkrijger te goeder wanneer sprake is van levering van een roerende zaak of recht aan toonder/order krachtens 3:90, 3:91 of 3:93 BW, die ‘anders dan om niet’ geschiedde.
  • Art. 3:86 lid 1 beschermt alleen tegen beschikkingsonbevoegdheid! Een gebrek in de titel of levering valt buiten het toepassingsbereik.
  • ‘Anders dan om niet’: er moet sprake zijn van een (redelijke) tegenprestatie.
  • Verkrijger is te goede trouw, wanneer deze niet wist en redelijkerwijs ook niet behoorde te weten dat de vervreemder beschikkingsonbevoegd is (art. 3:11). Er bestaat dus een zekere onderzoeksplicht. De verkrijger moet op het moment van de levering te goeder trouw zijn.
  • Artikel 3:86 lid 3 is een uitzondering op de bescherming van lid 1. Wanneer de vervreemder een roerende zaak heeft gestolen, is de ontvanger (ondanks goed trouw) geen eigenaar geworden. Gedurende 3 jaar heeft de eigenaar het recht de zaak op te eisen.
  • Op art. 3:86 lid 3 bestaan uitzonderingen. De ontvanger wordt wel beschermd wanneer het een particulier betreft de zaak die in een winkel of warenhuis heeft gekocht. Of wanneer het om een toonder- of orderpapier gaat.
  • Art. 3:87: wegwijsplicht. De verkrijger moet tot drie jaar na de verkrijging kunnen aangeven hoe hij goed heeft verkregen: informatie verschaffen die voldoende is om de identiteit van de vervreemde te achterhalen. Kan hij dit niet, dan wordt de verkrijger niet beschermd door art. 3:86 lid 1.
  • Artikel 3:88 BW is van toepassing als sprake is van goederen waar artikel 3:86 BW niet voor geldt, zoals een registergoed of recht op naam. De verkrijger moet te goeder trouw zijn op het moment van levering. De openbare registers moeten geraadpleegd zijn.
  • De beschikkingsonbevoegdheid moet bovendien voortvloeien uit de ongeldigheid van een vroegere overdracht, die niet het gevolg was van de beschikkingsonbevoegdheid van de toenmalige vervreemder.
  • Bescherming via 3:88 BW is dus alleen mogelijk ingeval van een titel- of leveringsgebrek in een eerdere overdracht..

Op welke wijzen kan een goed geleverd worden? - Chapter 8

  • Er bestaat een gesloten stelsel van leveringswijzen, zie afdeling 3.4.2. Enkel de in de wet genoemde wijzen leiden tot een geldige levering.
  • Roerende zaken worden geleverd door bezitsverschaffing, bijvoorbeeld terhandstelling. Feitelijk overdragen van de zaak is niet hetzelfde als de eigendom overdragen! Door de enkele levering komt geen overdracht tot stand.
  • Bezit kan worden verschaft door zowel bezitter als houder. Bezitsoverdracht kan alleen de bezitter.
  • Corporele bezitsverschaffing: het verschaffen van de feitelijke macht. Niet-corporele bezitsverschaffing vindt plaats middels een tweezijdige verklaring (art. 3:115 BW).
  • 3:115 sub a regelt de CP-levering. Deze vindt plaats door een tweezijdige verklaring, een feitelijke handeling is niet vereist. De vervreemder verklaart het goed niet meer voor zichzelf maar voor de verkrijger te gaan houden. De vervreemder moet bezitter zijn,  want een detentor kan een ander niet tot bezitter maken (art. 3:111 BW). Iemand met een ouder recht dan de CP-levering heeft voorrang op grond van 3:90 lid 2 BW.
  • 3:115 sub b regelt de traditio brevi manu: levering met de korte hand. De verkrijger was al houder van het goed voor de vervreemder en wordt door een tweezijdige verklaring bezitter. Dit is een vorm van bezitsverschaffing, dus eigenaar, bezitter en houder kunnen op deze wijze leveren.
  • 3:115 sub c regelt de traditio longa manu: levering met de lange hand. Een derde hield het goed voor de vervreemder en gaat deze na de overdracht houden voor de verkrijger. Naast een tweezijdige verklaring, is hiertoe een mededeling aan de derde vereist.
  • Ingeval van transport over water wordt het bezit verschaft van zaken door levering van een cognossement. Bij een opslagbedrijf heet het leveringspapier een ceel.
  • Registergoederen worden geleverd door het opstellen van een notariële akte die wordt ingeschreven in de daarvoor bestemde openbare registers (art. 3:89 BW).
  • Het moment van inschrijving bepaalt het moment van overdracht, mits ook aan de andere twee vereisten van art. 3:84 lid 1 is voldaan.
  • Openbare registers kennen een negatief stelsel. De inschrijving van inschrijfbare feiten uit artikel 3:17 BW schept geen recht. Het is slechts een vereiste voor een bepaalde rechtshandeling.
  • Artikel 3:24 en 3:25 BW bieden bescherming tegen onvolledigheid en onjuistheid van de registers.
  • Cessie: levering van een vordering op naam, art. 3:94. .
  • Artikel 3:94 lid 1 vermeldt de openbare cessie: levering via een akte met een mededeling van de levering aan de schuldenaar.
  • Artikel 3:94 lid 3 bepaalt dat ook een stille cessie mogelijk is. Hierbij wordt geen mededeling gedaan aan de schuldenaar.
  • Hoofdregel: een schuldenaar kan alleen bevrijdend betalen aan de schuldeiser. Betaalt een schuldenaar ingeval van stille cessie aan de voormalig schuldeiser, dan wordt hij beschermd door art. 3:94 lid 3.
  • Derdenbescherming tegen beschikkingsonbevoegdheid van de vervreemder ingeval van een vordering op naam kan worden ontleend aan art. 3:88 BW omdat art. 3:94 niet wordt genoemd in 3:86.

Wat houdt verkrijging door verjaring in? - Chapter 9

  • Verkrijging door verjaring is een verkrijging onder bijzondere titel (art 3:80 lid 3 BW).
  • Er zijn twee soorten verkrijging door verjaring: verkrijgende verjaring (art. 3:99) en bevrijdende verjaring (art. 3:105).
  • Verkrijgende verjaring vindt van rechtswege plaats, op bevrijdende verjaring moet wel een beroep worden gedaan.
  • Vereisten art. 3:99: men moet bezitter te goeder trouw zijn, het bezit moet onafgebroken zijn en ingeval van bijvoorbeeld een roerende zaak drie jaar zijn geweest, voor andere goederen geldt een termijn van tien jaar. Door verloop van de termijn is de bezitter rechthebbende geworden.
  • Bij verkrijging onder algemene titel of bijzondere titel (te goeder trouw) wordt een lopende verjaring van de voorganger voortgezet (art. 3:102 BW).
  • Een verjaringstermijn kan gestuit worden, art. 3:320-321.
  • Ingeval van bevrijdende verjaring wordt de bezitter rechthebbende door het tenietgaan van een rechtsvordering op het goed van een ander. Vereisten art. 3:105: bezit hebben, de rechtsvordering is verjaard (termijn van 20 jaar, art. 3:306). Goede trouw en onafgebroken bezit zijn niet vereist, ook een dief kan zo dus eigenaar worden.

Welke eigendomsverkrijgingen zijn opgenomen in boek 5? - Chapter 10

  • Een ‘’res nullius’’ is een roerende zaak die aan niemand toe behoort. Door toe-eigening van een res nullius wordt de eigendom hiervan verkregen, art. 5:4.
  • Een vinder niet te goeder trouw is houder voor zichzelf en wordt na 20 jaar eigenaar (art. 3:105 jo 3:306 BW).
  • Een vinder te goeder trouw is detentor (houder voor een ander) die aangifte van zijn vondst heeft gedaan, wordt na één jaar eigenaar van de zaak, art. 5:5-5:6.
  • Bij schatvinding worden de eigenaar van de zaak waarin de schat is gevonden en de vinder voor gelijke delen eigenaar van de schat (art. 5:13 BW).
  • Bestanddelen van een zaak behoren tot de hoofdzaak. De eigenaar van de zaak is eigenaar van alle bestanddelen (art. 5:3 BW).
  • Een bestanddeel is hetgeen krachtens verkeersopvatting onderdeel uitmaakt van de zaak (art. 3:4 lid 1) en zodanig met de zaak verbonden is dat het daarvan niet kan worden afgescheiden zonder hieraan schade toe te brengen (art. 3:4 lid 2).
  • Natrekking: de eigendom van de grond omvat ook de gebouwen en werken die hiermee duurzaam zijn verenigd, art. 5:20 lid 1 sub e. Eigenaar van de grond is ook eigenaar van de woning erop, tenzij een opstalrecht is gevestigd.
  • Bestanddeelvorming: een roerende zaak wordt bestanddeel van een andere roerende zaak (hoofdzaak). Hierdoor gaat de eigendom mee over, art. 5:14.
  • Vermenging, art. 5:15: als twee zaken zich met elkaar vermengen en geen van hen zaken als hoofdzaak is aan te merken, ontstaat mede-eigendom/
  • Bij zaaksvorming wordt iemand die iets maakt van verschillende onderdelen eigenaar van de nieuwe zaak (art. 5:16 BW).
  • Een vrucht is een bestanddeel van de hoofdzaak zolang zij daarmee is verbonden. Bij afscheiding ontstaat een zelfstandige zaak. De persoon met het genotsrecht op de hoofdzaak is eigenaar van de vrucht, art. 3:9. Dit kan de eigenaar zijn, de vruchtgebruiker of erfpachter.

Wat zijn beperkte rechten op goederen? - Chapter 11

  • Beperkte rechten zijn afgeleid van een meeromvattend ‘moederrecht’ (art. 3:8 BW).
  • Boek 5 bevat beperkte rechten die enkel op zaken gevestigd kunnen worden. Boek 3 bevat beperkte rechten die zowel op zaken als op vermogensrechten kunnen worden gevestigd.
  • Er is een gesloten stelsel van beperkte rechten: alleen de in de wet genoemde kunnen worden gevestigd.
  • Beperkte rechten hebben absolute werking.
  • Een beperkt recht is een genotsrecht of een zekerheidsrecht.
  • Genotsrechten geven de bevoegdheid het goed te gebruiken en het genot ervan te hebben: vruchtgebruik, erfdienstbaarheid, erfpacht, opstal, appartementsrecht.
  • Zekerheidsrechten geven de schuldeiser een sterkere verhaalspositie: pand- en hypotheekrecht.
  • Afdeling 3.4.2 is van overeenkomstige toepassing op de vestiging, overdracht en afstand van een beperkt recht (art. 3:98 BW).
  • Een beperkt recht wordt verkregen door vestiging, art. 3:81 lid 1, overdracht of verjaring. Sommigen zijn echter niet overdraagbaar.
  • Afhankelijke rechten kunnen niet bestaan zonder het hoofdrecht waarop zij zijn gevestigd. Deze afhankelijke beperkte rechten zijn niet zelfstandig overdraagbaar (art. 3:7 BW): erfdienstbaarheid, pand en hypotheek.
  • In artikel 3:81 lid 2 zijn de wijzen waarop een beperkt recht teniet kan gaan te vinden: tenietgaan van moederrecht, afstand, vermenging, voldoening vordering (zekerheidsrecht) of overlijden van de vruchtgebruiker.
  • Vruchtgebruik kan op een zaak of vordering worden gevestigd. Het geeft iemand het recht het goed te gebruiken en de vruchten ervan te genieten (art. 3:201 BW).
  • Vruchtgebruik is tijdelijk: het gaat van rechtswege teniet wanneer de persoon tot wie het is gericht overlijdt, ook wanneer deze persoon zijn recht tot vruchtgebruik heeft overgedragen (art. 3:223 BW).
  • De hoofdgerechtigde van het goed draagt de kosten door normale slijtage en gebruik. De vruchtgebruiker  dient het goed in normale staat te houden.
  • In art. 3:226 staan de rechten van gebruik en bewoning. Deze zijn hoogst persoonlijk: niet over te dragen en te erven. Het zijn absolute rechte, geen persoonlijke.
  • Erfdienstbaarheid kan enkel op onroerende zaken worden gevestigd (art. 5:70 BW). Het dienende erf wordt belast ten behoeve van het heersende erf, bijvoorbeeld met een recht van overpad. De last kan alleen bestaan uit een dulden of een niet doen.
  • Afgesproken kan worden dat een periodieke geldsom wordt betaald. Binnen de grenzen van artikel 5:70 jo 5:71 BW kan de inhoud van de erfdienstbaarheid worden afgesproken.
  • Erfpacht is een zakelijk beperkt recht dat de erfpachter de bevoegdheid geeft de onroerende zaak van een ander te houden en te gebruiken (art. 5:85 BW).  
  • Het recht van erfpacht is vatbaar voor overdracht en vererving. Het eindigt door opzegging, opheffing of tijdsverloop.
  • Alleen de erfpachter kan tussentijds eenzijdig het recht van erfpacht opzeggen (art 5:86 jo 5:87 lid 1 BW). De eigenaar van de onroerende zaak kan alleen opzeggen wanneer voldaan is aan artikel 5:87 lid 2.
  • Na afloop van de erfpacht heeft de erfpachter recht op vergoeding van de door hem geplaatste planten of bebouwing (art. 5:99 BW).
  • Art. 5:101 definieert het opstalrecht als het zakelijke recht om in, op of boven een onroerende zaak van een ander gebouwen, werken of beplantingen in eigendom te hebben of te verkrijgen. Dit doorbreekt natrekking, totdat het opstalrecht eindigt (art. 5:105 lid 1). Er bestaat dan wel een wegneemrecht.
  • Een appartementsrecht bestaat uit een aandeel in een gebouw met toebehoren en de bijbehorende grond, dan wel een aandeel in een erfpacht- of opstalrecht daarop. Een appartementsrecht geeft het exclusieve recht tot gebruik van het aandeel van de desbetreffende zaak.(art. 5:106).
  • Het appartementsrecht is een genotsrecht, maar geen beperkt recht. Een appartementsrecht ontstaat door een opsplitsing van een hoofdrecht, waardoor deze laatste komt te vervallen.
  • Een appartementsrecht is als zelfstandig registergoed overdraagbaar ex art. 3:89 lid 4 jo lid 1.
  • Het burenrecht is geregeld in titel 5.4 (regelend recht). Mandeligheid is hier een bijzondere vorm van: de gemeenschappelijke eigendom van een onroerende zaak die strekt tot gemeenschappelijk nut van twee of meer erven. Zie art. 5:60. Denk aan een gedeelde oprit.
  • Pand en hypotheek zijn zekerheidsrechten en voorrangsrechten.

Wat zijn voorrangsrechten? - Chapter 12

  • Een schuldeiser kan zijn vordering op alle goederen van zijn schuldenaar verhalen (art. 3:276 BW).
  • Verhaal geschiedt middels executie. Uit de executieopbrengst wordt de vordering voldaan. Normaliter is hiertoe een executoriale titel (rechterlijke vonnis) vereist. Hiermee kan beslag worden gelegd, waarna de goederen verkocht kunnen worden.
  • Als meerdere schuldeisers verhaal zoeken op dezelfde goederen, hebben zij onderling een gelijk recht op voldoening uit de opbrengst, naar evenredigheid van hun vordering: paritas creditorum (art. 3:277 lid 1).
  • Sommige schuldeisers hebben voorrang, zij krijgen hun vordering eerst uitbetaald. Voorrang ontstaat uit een voorrecht en pand en hypotheek. Voorrecht, art. 3:278 lid 2, 280-281. De fiscus heeft een bijzonder voorrecht.
  • Pand en hypotheek zijn voorrangsrechten. Zij gaan voor op voorrechten, art. 3:279.
  • Pand- en hypotheekhouders kunnen zonder een executoriale titel overgaan tot verkoop van het goed dat belast is met pand of hypotheek. Dit heet parate executie (art. 3:248 jo. 3:268 BW).
  • In geval van faillissement mogen pand- en of hypotheekhouders zich gedragen alsof er geen faillissement is (art. 57 Fw).
  • Wanneer het zekerheidsrecht op een registergoed is gevestigd, gaat het om een hypotheekrecht. Op andere goederen kan een pandrecht worden gevestigd (art 3:227 BW).
  • Voor de vestiging van een beperkt recht op een goed gelden dezelfde vereisten als voor de overdracht van het goed, art. 3:98 jo. 3:84.
  • Vuistpand: pandrecht dat wordt gevestigd door het niet-registergoed in de macht van de pandhouder te brengen. De pandhouder wordt daardoor detentor (art. 3:226 lid 1 BW).
  • Bij een stilpandrecht is sprake van een niet naar buiten kenbare vestiging van pandrecht. De pandgever blijft het goed onder zich houden.
  • Een pandrecht kan ook op een vordering op naam worden gevestigd. Executie vindt dan plaats door de vordering te innen, art. 3:246.
  • Toe-eigening van het verpande goed door de pandhouder is niet toegestaan, tenzij het om een vordering in geld gaat (art. 3:235 jo 3:255 BW).
  • Als meerdere pand- of hypotheekrechten zijn gevestigd, gaat het oudste recht voor.
  • Zuivering: wordt het goed executoriaal verkocht, dan vervallen alle hypotheekrechten die erop rusten, art. 3:273 lid 1.

DEEL 2 - Verbintenissenrecht

Wat houden een verbintenis en het verbintenissenrecht in? - Chapter 13

  • Een verbintenis is een relatief recht. Kenmerken: recht van de ene persoon op een prestatie waartoe een ander verplicht is & is van vermogensrechtelijke aard. Een morele plicht levert geen verbintenis op.
  • Subjecten verbintenis: schuldeiser en schuldenaar. Object verbintenis: prestatie (doen, geven of niet-doen).
  • De partij met een plicht is de schuldenaar/debiteur. Deze heeft een schuld. De partij met het recht is de schuldeiser/crediteur. Deze heeft een vorderingsrecht.
  • De vordering van de schuldeiser bestaat uit het vorderingsrecht, een rechtsvordering en een executierecht.
  • De rechtsvordering is de bevoegdheid de schuldenaar te verplichten tot het nakomen van de prestatie, eventueel met tussenkomst van een rechter.
  • Tegenover het vorderingsrecht staat een schuld, tegenover de rechtsvordering de aansprakelijkheid van de schuldenaar en tegenover het executierecht de uitwinbaarheid van de schuldenaar.

Welke bronnen heeft een verbintenis? - Chapter 14

  • Verbintenissen kunnen slechts ontstaan wanneer dit uit de wet voortvloeit (art. 6:1 BW). De bron is altijd de wet dus.
  • Een overeenkomst is een bron van verbintenissen (art 6:213 BW). Dit is een meerzijdige rechtshandeling waarbij een of meer partijen jegens elkaar verbintenissen aangaan.
  • Obligatoire overeenkomst: overeenkomst die een verbintenissen in het leven roept is. Een bevrijdende overeenkomst doet verbintenissen teniet gaan (zoals afstand).
  • Een rechtsfeit is een feit waaraan het recht een rechtsgevolg koppelt. Bijvoorbeeld de totstandkoming van een overeenkomst of de dood van iemand.
  • Een overeenkomst is ook een rechtshandeling, deze is gericht op het tot stand brengen van een rechtsgevolg (het ontstaan van rechten en plichten).
  • Een rechtshandeling vereist een op een rechtsgevolg gericht wil die zich heeft geopenbaard door een verklaring, art. 3:33. Wil en verklaring dus.
  • Wanneer sprake is van een samenwerking van twee of meer personen, spreken we van een meerzijdige rechtshandeling (de overeenkomst bijvoorbeeld). Als geen samenwerking vereist is, gaat het om een enkelzijdige rechtshandeling (opstellen testament bijvoorbeeld).
  • Een eenzijdige rechtshandeling is gericht of ongericht (tot niemand gericht). Een testament is ongericht, niemand heeft ervan op de hoogte te worden gesteld. Opzegging van de huur is een gerichte rechtshandeling: deze moet de wederpartij bereiken.
  • Ingeval van een eenzijdige overeenkomst bestaat slechts aan één zijde een verbintenis. Ingeval van een wederkerige overeenkomst aan beiden zijden (art. 6:261 BW).
  • Een eenzijdige overeenkomst is een meerzijdige rechtshandeling. Schenking is een eenzijdige overeenkomst. Voor totstandkoming is instemming van de begiftigde nodig. Schenking is niet wederkerig, alleen de schenker is schuldenaar.
  • Een rechtshandeling is om baat of om niet. om niet, zoals schenking, schept geen verplichting voor een van de partijen. Bij een rechtshandeling om baat verkrijgen beide partijen voordeel.
  • Onrechtmatige daad (art. 6:162 BW): handelen dat niet gericht is op een bepaald rechtsgevolg, maar toch rechtsgevolgen met zich meebrengt. Omdat de wil niet gericht is op het rechtsgevolg is geen sprake van een rechtshandeling, enkel van een rechtsfeit.
  • Door het plegen van een onrechtmatige daad ontstaat een verbintenis tot het betalen van schadevergoeding.
  • De rechtmatige daad is een rechtsfeit en geen rechtshandeling omdat de wil niet gericht is op het ontstaan van verbintenissen. Bijvoorbeeld onverschuldigde betaling of zaakwaarneming.
  • Een rechtsfeit doet ook verbintenissen ontstaan, wanneer dit past in het stelsel van de wet en aansluit bij wel in de wet geregelde gevallen (HR Quint/Te Poel).

Hoe komen overeenkomsten tot stand? - Chapter 15

  • Een overeenkomst komt tot stand door een aanbod en de aanvaarding daarvan (art. 6:217).
  • Een aanbod is herroepelijk of onherroepelijk.
  • Een aanbod kan worden herroepen als het geen termijn van aanvaarding bevat of de onherroepelijkheid niet op andere wijze uit het aanbod blijkt (art. 6:219 lid 1 BW).
  • Herroeping kan alleen voor dat het aanbod is aanvaard, of een tot aanvaarding strekkende mededeling is verzonden.
  • Een juridisch aanbod bestaat pas wanneer een ‘ja’ van de wederpartij voldoende is om de overeenkomst tot stand te brengen.
  • Als een individueel bepaalde zaak te koop wordt aangeboden voor een bepaalde prijs, hoeft geen sprake te zijn van een aanbod (HR Hofland-Hennis). Er zijn dan meer factoren van belang, de persoon van de koper bijvoorbeeld. De advertentie is dan een uitnodiging om in onderhandeling te treden.
  • Een mondeling aanbod moet onmiddellijk aanvaard worden, anders vervalt het. Een schriftelijk aanbod vervalt wanneer het niet binnen redelijke tijd is aanvaard.
  • Een aanvaarding die van het aanbod afwijkt is een nieuw aanbod, tenzij het afwijkt op ondergeschikte punten.
  • Verklaring van aanvaarding is vormvrij en treedt in werking als het de aanbieder heeft bereikt (art. 3:37 BW).
  • Als de aanvaarding de aanbieder niet tijdig heeft bereikt en dit door handelen van de aanbieder komt, ontstaat de overeenkomst op het moment dat het tot stand zou zijn gekomen bij ontbreken van de storende omstandigheid (art. 6:224 BW).
  • Een late aanvaarding kan door de aanbieder als geldig worden geacht, mits hij dit mededeelt aan de aanvaardende (art 6:223 lid 1 BW).
  • Aanbod en aanvaarding zijn rechtshandelingen, beide komen tot stand door een wil die zich door een verklaring heeft geopenbaard (art. 3:33 BW).
  • Als de wil en verklaring overeenkomen, is sprake van wilsovereenstemming. Komen de wil en de verklaring niet met elkaar overeen, dan is sprake van een wilsontbreken.
  • Ondanks wilsontbreken kan op grond van art. 3:35 BW toch een overeenkomst tot stand komen. De wederpartij moet te goeder trouw zijn: mocht erop vertrouwen dat wil en verklaring met elkaar overeenkomen. Art. 3:11.
  • De beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid kan ertoe leiden dat ondanks art. 3:35 toch geen rechtshandeling tot stand is gekomen (art. 6:2 lid 2 jo 6:248 lid 2 BW). Dit wordt ook wel de billijkheidscorrectie genoemd.
  • Ingeval van een blijvende of tijdelijke geestelijke stoornis wordt de wil geacht te ontbreken (art. 3:34 BW). Dit maakt de rechtshandeling vernietigbaar. De wederpartij kan art. 3:35 eventueel inroepen.
  • Ingeval van handelingsonbekwaamheid komt de wilsovereenstemming gebrekkig tot stand. Artikel 3:35 BW biedt tegen wilsgebreken geen bescherming.
  • Algemene voorwaarden worden onderdeel van de overeenkomst door aanbod en aanvaarding. Ook als deze ‘kleine lettertjes’ niet gelezen zijn, is de wederpartij hieraan gebonden (art. 6:232).

Wat zijn nietige en vernietigbare overeenkomsten? - Chapter 16

  • Nietige overeenkomsten missen vanaf het begin de door de partijen beoogde rechtsgevolgen. Hieruit zijn nooit verbintenissen ontstaan.
  • Vernietigbare overeenkomsten zijn geldig, maar niet onaantastbaar: zij kunnen vernietigd worden. Vernietiging heeft terugwerkende kracht (art. 3:53 BW), waardoor de rechtsgevolgen geacht worden nooit te zijn ontstaan.
  • Nietigheid of vernietigbaarheid van rechtshandelingen kan volgen uit: de wijze van totstandkoming, de persoon die deze aangaat, de vorm en de inhoud.
  • Ingeval van wilsontbreken komt de wil niet overeen met de verklaring, waardoor geen overeenkomst tot stand is gekomen. Bij wilsgebreken komt de wil gebrekkig tot stand. Dit levert een vernietigbare overeenkomst op.
  • Wilsgebreken ontstaan door toedoen van de wederpartij. Dit kan zijn bedreiging, bedrog, misbruik van omstandigheden (art. 3:44 BW) of dwaling (art. 6:228 BW).
  • Een beroep op dwaling moet voldoen aan 4 eisen. Er moet sprake zijn van 1) een onjuiste voorstelling van zaken waaronder de overeenkomst tot stand is gekomen, 2) causaal verband: zonder deze onjuiste voorstelling was de overeenkomst niet tot stand gekomen, 3) er moet sprake zijn van een van de in lid 1 genoemde gevallen 4) kenbaarheid.
  • Art. 6:228 lid 1 geeft drie gevallen: a) dwaling is te wijten aan een inlichting van de wederpartij, b) wederpartij behoorde de dwalende in te lichten, c) beide partijen gingen uit van dezelfde onjuiste voorstelling.
  • Artikel 6:228 lid 2 belet in sommige gevallen de vernietigbaarheid. Een uitsluitend toekomstige omstandigheid kan niet tot vernietiging leiden. Ten tweede kan niet vernietigd worden wanneer de dwaling voor de rekening van de dwalende komt (vaag geformuleerde overeenkomsten, verzuim van onderzoeksplicht of omstandigheden van het geval leiden hiertoe.
  • Artikel 3:44 lid 2, bedreiging. De bedreiging moet gericht zijn op nadeel in persoon of goed. Causaal verband: zonder de bedreiging zou geen overeenkomst gesloten zijn. De bedreiging moet onrechtmatig zijn en een redelijk oordelend mens zou door deze bedreiging beïnvloed zijn.
  • Bij bedrog (art 3:44 lid 3) is iemand de overeenkomst aangegaan door een opzettelijk onjuiste mededeling, een opzettelijke kunstgreep of door opzettelijke verzwijging. Ten tweede moet een causaal verband bestaan tussen het bedrog en het sluiten van de overeenkomst. Als laatste dient het niet om een onjuiste reclame-uiting te gaan.
  • Artikel 3:44 lid 4, misbruik van omstandigheden. Er moet sprake zijn van een bijzondere omstandigheid waaronder de overeenkomst gesloten is. De persoon bevindt zich hierdoor in een zwakke positie. Causaal verband: zonder deze omstandigheid was de overeenkomst niet gesloten. Kenbaarheid: misbruiker wist of behoorde te weten dat de overeenkomst wordt gesloten door aanwezigheid van een bijzondere omstandigheid. Misbruik: aangaan overeenkomst bevorderen.
  • Alleen degene die een gebrekkige wil had, kan zich beroepen op het wilsgebrek en de overeenkomst dus vernietigen. Een gewenste schadevergoeding moet gebaseerd worden op art. 6:162.
  • Een door een handelingsonbekwame persoon verrichte rechtshandeling (aangaan overeenkomst bijvoorbeeld) is vernietigbaar (art. 3:32 lid 2 BW).
  • Minderjarigen zijn handelingsonbekwaam tenzij ze handelen met toestemming van ouder of voogd (art. 1:233 jo 1:234 lid 1 BW). Indien de toestemming verondersteld mag worden, omdat het in het maatschappelijk verkeer gebruikelijk is dat de rechtshandeling verricht wordt door iemand van die leeftijd, is de rechtshandeling rechtsgeldig (art. 1:234 lid 3).
  • Onder curatele gestelden zijn handelingsonbekwaam (art. 1:381 lid 2 BW, tenzij wordt gehandeld met toestemming van de curator (lid 3).
  • Rechtshandelingen verricht door een handelingsonkwame zijn vernietigbaar. De wederpartij kan zich hier niet op beroepen.
  • De inhoud of strekking van een rechtshandeling mag niet in strijd zijn met de goede zeden of openbare orde (art. 3:40 lid 1 BW). Dit levert een nietige overeenkomst op.
  • Een rechtshandeling is naar inhoud in strijd met de openbare orde of goede zeden, als iemand zich verplicht tot een verboden prestatie.
  • Een rechtshandeling is naar strekking in strijd met de openbare orde of goede zeden, als de overeenkomst op zichzelf niet in strijd is, maar de motieven en gevolgen wel. Deze motieven en gevolgen moeten dan wel kenbaar zijn.
  • De overeenkomst mag niet in strijd zijn met de wet (art. 3:40 lid 2). De wet, formele dringende wetgeving, kan het sluiten van een overeenkomst verbieden.
  • De wederpartij van een gebruiker van algemene voorwaarden wordt beschermd als er sprake is van een ‘onredelijk bezwarend’ beding, art. 6:233. Een beding van de zwarte lijst (art. 6:236) is onredelijk bezwarend en vernietigbaar. Een beding van de grijze lijst (6:237) wordt vermoed dit te zijn.

Wat geldt ten aanzien van de uitleg en uitvoering van een overeenkomst? - Chapter 17

  • Het beginsel van contractsvrijheid brengt met zich mee dat partijen vrij zijn de inhoud van hun overeenkomst te bepalen. Zij worden echter wel gebonden door hetgeen zij hebben afgesproken. Bij de uitvoering van de overeenkomst staat de partijafspraak voorop.
  • Als een overeenkomst een leemte bevat, kan deze aangevuld worden door de wet, gewoonte of de eis van redelijkheid en billijkheid, art. 6:248 lid 1.
  • Uit lid 2 van art. 6:248 volgt de beperkende (derogerende) werking van de redelijkheid en billijkheid. Een partijafspraak mist werking wanneer deze in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.
  • Contracten moeten niet strikt taalkundig worden uitgelegd. Mede de vertrouwensleer uit artikel 3:35 BW is hier van belang.
  • Haviltex-formule: het komt neer op wat de partijen over een weer hebben bedoeld tijdens de totstandkoming van de overeenkomst en wat zij redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
  • Redelijkheid en billijkheid zijn ongeschreven recht. Invulling hieraan wordt gegeven door algemeen erkende rechtsbeginselen, de in Nederland levende rechtsovertuigingen en de maatschappelijke en persoonlijke belangen.
  • Het is niet de rechter die een overeenkomst aanvult of beperkt, hij constateert dat de redelijkheid en billijkheid dit doen.
  • De schakelbepaling artikel 6:216 BW maakt het mogelijk om de eis van redelijkheid en billijkheid ook toe te passen op andere ‘meerzijdige vermogensrechtelijke rechtshandelingen’.
  • De rechter kan een overeenkomst op verzoek geheel of gedeeltelijk ontbinden of wijzigen wanneer er sprake is onvoorziene omstandigheden (art. 6:258 BW).
  • Onvoorziene omstandigheden treden in na het sluiten van de overeenkomst. In de overeenkomst is hierin niet voorzien. Zij moeten van dien aard zijn dat ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet verwacht mag worden. Strenge maatstaf, wordt alleen bij uitzondering aangenomen!

Wat houdt nakoming in en op welke andere wijzen gaan verbintenissen teniet? - Chapter 18

  • Een verbintenis gaat teniet door nakoming (verrichten van de prestatie: leveren of betalen bijvoorbeeld) of door andere manieren.
  • Als geen nakomingstermijn is afgesproken, is een vordering onmiddellijk opeisbaar (art. 6:38). Voor het verstrijken van een nakomingstermijn kan nakoming niet worden gevorderd (art. 6:39).
  • Wanneer de schuldeiser failliet is, handelingsonbekwaam of wanneer er een gemachtigde is aangesteld kan de schuldenaar enkel bevrijdend betalen aan de wettelijke vertegenwoordiger van de schuldeiser.
  • Een vordering kan door afstand teniet gaan, dit kan echter niet eenzijdig. De schuldenaar moet instemmen met het kwijtschelden door de schuldeiser., hiertoe wordt een liberatoire/bevrijdende overeenkomst opgesteld (art. 6:160 lid 1).
  • Een verbintenis kan teniet gaan door vermenging: door overgang van de vordering of de schuld verenigen de hoedanigheid van schuldeiser en die van schuldenaar zich in één persoon (art. 6:161 lid 1). Andersom is dit ook het geval.
  • Nietigheid en vernietigbaarheid zijn geen wijze van tenietgaan van een verbintenis. Nietige overeenkomst: verbintenissen zijn nooit ontstaan. Vernietigde overeenkomst: verbintenissen worden geacht nooit te zijn ontstaan..
  • Op grond van art. 6:265 kan een overeenkomst ontbonden worden. Ontbinding heeft geen terugwerkende kracht. Ontbinding brengt met zich mee dat de verbintenissen worden beëindigd (vanaf het tijdstip van ontbinding). Voor de al verrichte prestaties ontstaat een verbintenis tot ongedaanmaking.
  • De rechtsvordering van een schuldeiser verjaart na 20 jaar, tenzij de wet anders bepaalt (art. 3:306). Zie art. 3:307-310 voor afwijkende verjaringstermijn. Een rechtsvordering tot nakoming van een verbintenis uit overeenkomst (geven of doen) verjaart na vijf jaar.
  • Door verjaring gaat slechts de rechtsvordering teniet. Voor zover de schuldenaar de verbintenis alsnog nakomt, komt hij een rechtens niet-afdwingbare verbintenis na (art. 6:3 BW).
  • Een vervaltermijn wordt door de wet gegeven, maar kan ook contractueel worden bedongen. Het verschil met bevrijdende verjaring is dat bij een vervaltermijn het vorderingsrecht tenietgaat. Door verjaring gaat de rechtsvordering teniet.

Welke rechten heeft de schuldeiser bij niet-nakoming? (deel l) - Chapter 19

  • Indien de schuldenaar zijn verplichting niet nakomt, kan de schuldeiser de rechter vragen de schuldenaar te veroordelen tot nakoming (art. 3:296).
  • De vordering tot nakoming verjaart na vijf jaar (art. 3:307).
  • Een resultaatsverbintenis: verplichting tot het leveren van een bepaald resultaat. Aan de verbintenis is voldaan wanneer bijvoorbeeld het goed is overgedragen. Een inspanningsverbintenis is een verbintenis tot een bepaald handelen.
  • Ingeval van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming (wanprestatie) is de schuldenaar verplicht de schade te vergoeden (art. 6:74 lid 1 BW).
  • Tekortkoming: te laat, helemaal niet of ondeugdelijk nakomen van een opeisbare verbintenis.
  • Toerekenbaarheid kan voortvloeien uit de overeenkomst, de wet of verkeersopvatting. Hiervan is geen sprake ingeval van overmacht. Er moet sprake zijn van verwijtbaarheid.
  • Als nakoming niet blijvend onmogelijk is en sprake is van toerekenbaar tekortschieten, moet de schuldenaar eerst in verzuim zijn (art. 6:74 lid 2).
  • Het verzuim treedt in na ingebrekestelling door een schriftelijke aanmaning waarin een redelijke termijn voor de nakoming wordt gesteld, en nakoming binnen deze termijn uitblijft, art. 6:82 e.v.
  • Art. 6:83 noemt nog drie gevallen wanneer verzuim intreedt, zonder dat de schuldenaar eerst in gebreke hoeft te worden gesteld..
  • Wanneer verzuim eenmaal is ingetreden, kan de schuldeiser de nakomingsverbintenis omzetten in een verbintenis tot vervangende schadevergoeding (art. 6:85 BW).
  • Ingeval van een wederkerige overeenkomst ontstaat een ontbindingsbevoegdheid zodra de schuldenaar in verzuim is of wanneer nakoming tijdelijk of blijvend onmogelijk is (art. 6:265).
  • Als de schuldenaar de verbintenis alsnog nakomt in zijn verzuimperiode, noemt men dat zuivering van het verzuim. De schuldeiser kan dit weigeren wanneer betaling van de tot dan toe geleden schade niet wordt aangeboden (art. 6:86 BW).
  • In de overeenkomst kan een boetebeding worden opgenomen: het bedrag  verschuldigd is ingeval van wanprestatie (art. 6:91 BW).
  • Als de tekortkoming niet toerekenbaar is, bestaat er geen verplichting tot schadevergoeding. Wanneer de schuldenaar onrechtmatig verrijkt wordt door de overmachtssituatie, kan de schuldeiser schadevergoeding eisen tot hoogstens het bedrag van het voordeel (art. 6:78).
  • Vrijtekeningsbedingen of exoneratieclausules sluiten toerekenbaarheid van bepaalde tekortkomingen uit. Partijen komen deze zelf overeen (art 6:75 BW e.v.). Tegen tekortkomingen veroorzaakt door opzet of bewuste roekeloosheid kan men zich niet vrijtekenen.
  • Een exoneratieclausule in een overeenkomst met een consument kan vermoed worden onredelijk bezwarend te zijn (art. 6:237). Dit maakt hem vernietigbaar.

Welke rechten heeft de schuldeiser bij niet-nakoming? (deel II) - Chapter 20

  • Wanneer ene partij niet nakomt, leidt dit in beginsel niet tot bevrijding van de prestatie van de wederpartij. De wederpartij komt in dit geval twee speciale bevoegdheden toe: het opschortingsrecht en het ontbindingsrecht.
  • Komt de ene partij haar opeisbare verbintenis niet (behoorlijk) na, dan kan de wederpartij zijn eigen nakomingsverplichting opschorten (art. 6:262). Deze kan dan niet worden aangesproken tot nakoming of in verzuim raken. Opschorting = uitstel van de eigen prestatie.
  • Elke tekortkoming in de nakoming geeft de wederpartij het recht de overeenkomst te ontbinden (art. 6:265), Toerekenbaarheid is geen vereiste. Verzuim is vereist, tenzij de nakoming tijdelijk of blijvend onmogelijk is (lid 2). Ontbinding = afstel van de prestaties.
  • Ontbinding bevrijdt beide partijen van hun verbintenissen. Ingeval van reeds verrichte prestaties ontstaan verbintenissen tot ongedaanmaking (art. 6:271 BW). Is een prestatie feitelijk onmogelijk ongedaan te maken, dan treedt hiervoor een waardevergoeding in de plaats (art. 6:272 BW).
  • Bij ontbinding is geen sprake van terugwerkende kracht, dus blijft de rechtsgrond in stand. Een reeds verrichte prestatie is daarom niet onverschuldigd geschied.
  • Verschil ontbinding en vernietiging: vernietiging heeft terugwerkende kracht, de rechtsgrond vervalt.
  • Verschil ontbinding en wanprestatie: wanprestatie vereist een toerekenbare tekortkoming. Ontbinding is wel mogelijk ingeval van overmacht. Voor ontbinding is geen verzuim vereist als de nakoming tijdelijk of blijvend onmogelijk is. Wanprestatie vereist verzuim tenzij nakoming blijvend onmogelijk is.
  • Art 6:277 is een uitbreiding van 6:74: ook schade ontstaan door ontbinding moet worden vergoed.
  • Het reclamerecht biedt professionele verkopers de mogelijkheid om ingeval van wanbetaling de koopovereenkomst te ontbinden en de zaken terug te vorderen, art. 7:44 jo 7:39 BW.
  • Wanneer de schuldeiser nakoming van de schuldenaar in de weg staat, is er sprake van schuldeisersverzuim (art. 6:58 BW).
  • In het geval van schuldeisersverzuim is het niet mogelijk schadevergoeding te vorderen. Art. 6:74 biedt namelijk alleen de mogelijkheid tot schadevergoeding ingeval van een tekortkoming die toerekenbaar is aan de schuldenaar.
  • Als voor de opeisbaarheid van een verbintenis al duidelijk is dat de schuldenaar niet zal nakomen, treden de gevolgen van niet-nakoming al in (art. 6:80).

De verbintenissen uit de wet I – wat is een onrechtmatige daad en kwalitatieve aansprakelijkheid? - Chapter 21

  • Wanprestatie is een contractuele aansprakelijkheid. De onrechtmatige daad een buiten-contractuele aansprakelijkheid. Ingeval van een onrechtmatige daad ontstaat de verbintenis tot schadevergoeding van rechtswege uit de wet (art. 6:162).
  • Kwalitatieve aansprakelijkheid bestaat wanneer iemand voor een handelen van een ander aansprakelijk is. Ouders zijn kwalitatief aansprakelijk voor kinderen en bezitters van een huisdier voor dit dier (art. 6:169 en 6:179 BW).
  • Criteria onrechtmatige daad (art. 6:162 BW): 1) er is sprake van een onrechtmatige gedraging 2) tegenover de benadeelde (relativiteit, art. 6:163), 3) toerekenbaarheid aan de dader, 4) sprake van schade, 5) causaal verband tussen onrechtmatige gedraging en de schade.
  • Een onrechtmatige gedraging is een inbreuk op een subjectief recht, een doen of nalaten in strijd met een wettelijk plicht zijn of een doen of nalaten in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijke verkeer betaamt.
  • Vernieling van iemands zaak vormt een inbreuk op het eigendomsrecht. Mishandeling is een inbreuk op het recht op lichamelijke integriteit.
  • In strijd handelen met een vergunning valt onder strijd met ‘wettelijke plicht’.
  • Een doen of nalaten in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt biedt een ruime interpretatie voor de rechter. Het gaat om verschillende zorgvuldigheidsnormen. Het kan gaan om regels die verbieden zaken of personen bloot te stellen aan gevaren waarop zij niet bedacht hoeven te zijn. Hieronder valt ‘gevaarzetting’.
  • Het leerstuk gevaarzetting is uitgewerkt in het Kelderluikarrest. Iemand roept een gevaarlijke situatie in het leven of laat deze bestaan, waardoor schade dreigt aan personen of zaken. Als dit gevaar zich realiseert, wat voorkomen had kunnen worden door het treffen van veiligheidsmaatregelen, dan is sprake van een onrechtmatige daad.
  • Kelderluik-criteria: 1) is er een grote kans op niet-onderkenning van het gevaar door het slachtoffer? 2) hoe groot is de kans dat hieruit een ongeval ontstaat? 3) wat is de ernst van de mogelijke gevolgen? 4) in welke mate is het nemen van veiligheidsmaatregelen bezwaarlijk? .
  • De onrechtmatigheid kan nog worden weggenomen door een rechtvaardigingsgrond (overmacht, noodweer). Overmacht is het bijvoorbeeld het inslaan van een raam om iemand uit een brand te redden.
  • Relativiteitsbeginsel, art. 6:163: de geschonden norm moet strekken tot bescherming tegen de schade zoals de benadeelde die heeft geleden.
  • Toerekenen van de onrechtmatige daad kan aan de hand van schuld (verwijtbaarheid), wanneer de wet dat bepaalt of krachtens de in het maatschappelijk verkeer geldende opvattingen (art. 6:162 lid 3 BW).
  • Een lid van een groep kan aangesproken worden voor het plegen van een onrechtmatige daad in groepsverband, ook al heeft hij de onrechtmatige daad niet zelf gepleegd (art. 6:166 BW).
  • In beginsel is schadevergoeding in de vorm van geld, natura is ook mogelijk (art. 6:103 BW). In uitzonderlijke gevallen kan een verbod op een verwachte onrechtmatige daad worden geëist (art. 3:296 (indirect) jo. 6:168). Ook kan rectificatie worden geëist (art. 6:167).
  • Een rechtsvordering tot schadevergoeding verjaart vijf jaar nadat de schade en de aansprakelijke persoon bekend zijn geworden, en in ieder geval 20 jaar na de schadeveroorzakende gebeurtenis (art. 3:310 lid 1).
  • Kinderen tot 14 jaar zijn niet aansprakelijk voor het plegen van een onrechtmatige daad (art. 6:164). De ouders of de voogd zijn risico-aansprakelijk, art. 6:169. Ingeval van kinderen ouder dan 14 jaar maar jonger dan 16 geldt dat de ouders aansprakelijk zijn, tenzij hen niet kan worden verweten dat zij de gedraging niet hebben belet (art. 6:169 lid 2 BW). Dit is schuldaansprakelijkheid.
  • Risicoaansprakelijkheid van de werkgever voor ondergeschikten (werknemers), art. 6:170: 1) er is sprake van een ondergeschiktheidsverhouding, 2) de ondergeschikte heeft een toerekenbare onrechtmatige daad gepleegd (‘fout’), 3) de kans op de fout is door de opdracht vergroot, 4) er bestaat zeggenschap over de gedragingen van de ondergeschikte.).
  • De draagplicht tussen werkgever en ondergeschikte is geregeld in art. 6:170 lid 3. Als beiden aansprakelijk zijn (de ondergeschikte op grond van art. 6:162) en de ondergeschikte heeft de schadevergoeding betaalt, dan kan hij deze verhalen op de werkgever, tenzij sprake was van opzet of bewuste roekeloosheid. Andersom kan de werkgever zich niet verhalen op de werknemer.
  • Artikel 6:171 regelt de risicoaansprakelijkheid ingeval van een toerekenbare onrechtmatige daad gepleegd door een niet-ondergeschikte. 1) de niet-ondergeschikte heeft een fout gemaakt, 2) de opdracht is verricht ter uitoefening van het bedrijf van de opdrachtgever, 3) de fout is ontstaan bij de uitvoering van die werkzaamheden).
  • Aansprakelijkheid van de bezitter voor schade veroorzaakt door een gebrek aan een roerende zaak is geregeld in art. 6:173.
  • Aansprakelijkheid van de bezitter voor schade veroorzaakt door een gebrek aan een opstal is geregeld in art. 6:174.
  • Aansprakelijkheid van de bezitter voor schade veroorzaakt door een dier is geregeld in art. 6:179.
  • Producenten zijn aansprakelijk voor schade veroorzaakt door een gebrekkig product. Het gaat om een veiligheidsgebrek (art. 6:186 lid 1 BW).
  • Het enkele feit dat schade is veroorzaakt door zijn product brengt risicoaansprakelijkheid mee voor de producent. De benadeelde moet bewijzen dat er een oorzakelijk verband bestaat tussen het gebrek en de schade (art. 6:188 BW).
  • De producent is aansprakelijk, tenzij hij aantoont dat hij het product niet in het verkeer heeft gebracht, dat het gebrek niet bestond ten tijde van het in het verkeer brengen of dat het op grond van de wetenschappelijke/technische kennis ten tijde van het in het verkeer brengen, onmogelijk was het bestaan van het gebrek te ontdekken.
  • De producent is uitsluitend aansprakelijk voor schade uit artikel 6:190 lid 1.
  • De producent kan geen exoneratieclausule opstellen tegenover zijn afnemers (art. 6:192).
  • Voor schade die niet onder 6:185 valt, staat alsnog de weg van art. 6:162 open.

De verbintenissen uit de wet II: wat zijn zaakwaarneming, onverschuldigde betaling en ongerechtvaardigde verrijking? - Chapter 22

  • Zaakwaarneming is het zich willens en wetens en op redelijke grond inlaten met de behartiging van eens anders belang, zonder de bevoegdheid daartoe aan een rechtshandeling of een elders in de wet geregelde rechtsverhouding te ontlenen (art. 6:198 BW).
  • Er is geen verplichting tot zaakwaarneming, maar eenmaal gestart moet het worden voortgezet (art. 6:199).
  • De kosten die de zaakwaarnemer heeft gemaakt moeten door de belanghebbende worden vergoed, mits diens belang naar behoren is behartigd (art. 6:200).
  • Zaakwaarneming is een rechtvaardigingsgrond die de wederrechtelijkheid wegneemt.
  • Het verrichten van een prestatie zonder dat hier een rechtsgrond voor bestaat is een onverschuldigde betaling (art. 6:203 BW). Per ongeluk geld overmaken naar de verkeerde rekening per ongeluk.
  • Door onverschuldigde betaling ontstaat een verbintenis tot ongedaanmaking. De ontvanger moet het goed teruggeven.
  • Wanneer iemand ten koste van een ander ongerechtvaardigd verrijkt is, dient hij de schade die de benadeelde lijdt te vergoeden (art. 6:212 lid 1 BW).

Wat is schade en wat houdt de wettelijke schadevergoedingsplicht in? - Chapter 23

  • Artikel 6:95 stelt dat schade kan bestaan uit vermogensschade en schade uit een ander nadeel (immateriële schade, art. 6:106). Vermogensschade bestaat zowel uit geleden verlies als uit gederfde winst ( 6:96 lid 1).
  • Uitgangspunt: vermogensschade moet volledig worden vergoed. Beperkingen: 1)  er moet voldoende oorzakelijk verband bestaan tussen schade en gebeurtenis (art. 6:98), als de gebeurtenis ook voordeel heeft opgeleverd, moet deze verrekend worden met de schade (art. 6:100), is de schade mede het gevolg van een aan de benadeelde toerekenbare omstandigheid, dan moet de vergoedingsplicht naar evenredigheid worden verminderd (art. 6:101).
  • Voor de vaststelling van aansprakelijkheid op grond van art. 6:162 en 6:74 is een ‘condicio-sine-qua-non-verband’ voldoende: de schade zou niet zijn ontstaan zonder de gedraging. Deze leer kan niet worden toegepast voor het bepalen van de omvang van de schade.
  • Voor het vaststellen van de omvang van de schadevergoedingsplicht wordt de ‘leer van de toerekening naar redelijkheid’ toegepast. Dit is een multifactoriële benadering, zie art. 6:98.
  • Relevante factoren: aard van de aansprakelijkheid (risico of schuld, contractueel of buitencontractueel), aard van de schade (zaak-, letsel-, of andere vermogensschade). Ook de mate van voorzienbaarheid, de mate van verwijtbaarheid en de aard van de overtreden norm spelen een rol.
  • Voldoende causaal verband wordt eerder aangenomen wanneer: de schade naar ervaringsregels waarschijnlijker was, er een verkeers- of veiligheidsnorm is overtreden, het overlijdens- of letselschade betreft, de aansprakelijke een (groter) verwijt treft, het gevolg minder ver is verwijderd van de gebeurtenis. Dit zijn de Brunner regels.
  • De rechter hoeft de schade niet exact te berekenen, een begroting ervan is voldoende (art. 6:97).
  • Ingeval van immateriële schade bestaat een recht op vergoeding, wanneer: 1) de aansprakelijke het oogmerk had zodanig nadeel toe te brengen, 2) de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast, 3) het nadeel is gelegen in aantasting van de nagedachtenis van een overledene (art. 6:108).
  • Soms hebben derden recht op schadevergoeding, zie art. 6:107 lid 1.
  • Art. 6:107 lid 1 sub a: vergoeding van ‘verplaatste schade’: wanneer de derde kosten ten behoeve van het slachtoffer heeft gemaakt die deze zelf had kunnen terugvorderen als deze ze zelf had gemaakt. Betaalde ziektekosten bijvoorbeeld.
  • Art. 6:107 lid 1 sub b: vergoeding van affectieschade. Bepaalde naasten van een slachtoffer met ernstig en blijvend letsel kunnen affectieschade (ontstaan uit verdriet, gederfde levensvreugde) vergoed krijgen. Deze mogelijkheid bestaat sinds 2019. Vergelijk met HR Taxibusje.
  • Art. 6:108 ziet op schadevergoeding bij overlijden (verlies van levensonderhoud, begrafeniskosten, affectieschade).
  • In HR Taxibusje werd naast affectieschade ook shockschade gevorderd. De moeder van het overleden kind raakte in shock toen zij geconfronteerd werd met de gruwelijke omstandigheden. Hier hield zij ernstig geestelijk letsel aan over: eigen letsel.
  • In HR Taxibusje stond het relativiteitsbeginsel centraal. Had de chauffeur van het taxibusje ook onrechtmatig gehandeld jegens de moeder? De overtreden verkeersnorm strekt tot bescherming van verkeersdeelnemers, maar de Hoge Raad oordeelde dat onder bijzondere omstandigheden ook de belangen van anderen beschermd kunnen worden.

Wat is een natuurlijke verbintenis? - Chapter 24

  • Een natuurlijke verbintenis is een rechtens niet afdwingbare verbintenis (art. 6:3 lid 1 BW).
  • De actieve zijde heeft een vorderingsrecht zonder rechtsvordering, deze is niet afdwingbaar. De andere zijde heeft een schuld zonder aansprakelijkheid.
  • Een natuurlijke verbintenis ontstaat bijvoorbeeld uit een verjaarde rechtsvordering. De afdwingbaarheid is verdwenen maar de verbintenis blijft bestaan (art. 6:3 lid 2).
  • Alleen een ‘zeer dringende’ morele verplichting resulteert in een natuurlijke verbintenis.
  • Nakoming door de schuldenaar betreft geen schenking/gift of onverschuldigde betaling. Het wordt wel aangemerkt als een ‘onverplichte rechtshandeling’ in de zin van de Pauliana.
  • Schuldeiser en schuldenaar kunnen de verbintenis omzetten in een wel afdwingbare verbintenis (art. 6:5). Ook kan de natuurlijke verbintenis versterkt worden (borgstelling of vestiging pand/hypotheek).

Image

Access: 
Public

Image

This content refers to .....
Law and public administration - Theme

Law and public administration - Theme

Image
Summaries, internships, tips and tools for study and work in law and public administration Definitions, Jurisprudence, Stories, Subjects, Study assistance,

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Check the related and most recent topics and summaries:
Activity abroad, study field of working area:

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Follow the author: Law Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
1594