Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>

Inleiding tot het Recht - UvA - Oefententamen 2017/2018

Vragen

Vraag 1

Degene die zich verweert in hoger beroep bij het gerechtshof in geval van een dagvaardingsprocedure is een:

  1. Appellant
  2. Eiser tot cassatie
  3. Geïntimideerde

Vraag 2

Wat is een cassatiegrond?

  1. Schending van het recht
  2. De onderbouwing van het cassatiemiddel
  3. De onderbouwing van de klacht die bij het gerechtshof wordt aangevoerd tegen de beslissing van de rechtbank

Vraag 3

Wie wijst een vonnis?

  1. Uitsluitend de rechtbank
  2. Uitsluitend het gerechtshof
  3. Uitsluitend de Hoge Raad
  4. Zowel het gerechtshof als de Hoge Raad

Vraag 4

Een subjectief recht kan worden ontleend aan:

  1. Uitsluitend het objectieve recht
  2. Uitsluitend het geschreven recht
  3. Uitsluitend het ongeschreven recht

Vraag 5

Wat zijn rechtssubjecten?

  1. Uitsluitend natuurlijke personen
  2. Uitsluitend rechtspersonen
  3. Zowel natuurlijke personen als rechtspersonen

Vraag 6

De houder van een rijbewijs is bevoegd om met een auto op de openbare weg te rijden. Deze bevoegdheid heeft dus betrekking op:

  1. Een feitelijk handelen
  2. Het verrichten van een rechtshandeling
  3. Het verrichten van een rechtsfeit

Vraag 7

Welke publiekrechtelijke rechtspersoon is strafrechtelijk aansprakelijk, behalve voor gedragingen die 'naar haar aard en gelet op het wettelijke systeem rechtens niet anders dan door bestuursfunctionarissen kunnen worden verricht in het kader van de uitvoering van de aan het openbaar lichaam opgedragen bestuurstaak, zodat uitgesloten is dat derden in zoverre op gelijke voet als het openbaar lichaam aan het maatschappelijk verkeer deelnemen'?

  1. Uitsluitend de gemeente
  2. Uitsluitend de staat
  3. Zowel de gemeente als de staat

Vraag 8

Wie kan in beginsel aansprakelijk zijn op grond van onrechtmatige daad?

  1. Uitsluitend natuurlijke personen
  2. Uitsluitend natuurlijke personen en privaatrechtelijke rechtspersonen
  3. Natuurlijke personen, privaatrechtelijke rechtspersonen en publiekrechtelijke rechtspersonen (met uitzondering van de staat)
  4. Natuurlijke personen, privaatrechtelijke rechtspersonen en publiekrechtelijke rechtspersonen (met inbegrip van de staat)

Vraag 9

Het hypotheekrecht is:

  1. Uitsluitend een absoluut recht
  2. Uitsluitend een relatief recht
  3. Zowel een absoluut als een relatief recht

Vraag 10

Wat is het meest omvattende recht van een persoon op een zaak in het goederenrecht?

  1. Het eigendomsrecht
  2. Het hypotheekrecht
  3. Het pandrecht
  4. Het recht op vruchtgebruik

Vraag 11

In hoofdstuk 3 Denken als jurist (Object) staat onder meer: 'In een samenleving waarin het recht alleen maar 'zaken' en eigendomsrecht kent, is het echter lastig om tot volle productie en handel te komen. Het probleem is dat meestal een minderheid van de mensen over een meerderheid van de zaken beschikt (lees in vroegere samenlevingen: grond), terwijl de meerderheid van de mensen slechts hoofdzakelijk over arbeid beschikken. Om deze arbeid te gelde te kunnen maken, moeten mensen ook rechten en plichten tussen elkaar kunnen creëren waarbij de transactie niet bestaat uit het leveren van zaken maar uit een dienst of werk. Simpel gezegd: iets doen voor een ander. Juridisch gezien vertaalt zich dit als een X: de schuldeiser (bijvoorbeeld opdrachtgever) heeft recht op een prestatie door de schuldenaar (bijvoorbeeld aannemer). De schulenaar ontvangt als tegenprestatie een zaak of geld (of een vermogensrecht). Dankzij het X is het mogelijk dat ook zij die niet beschikken over zaken en rechten op zaken kunnen deelnemen aan het econoische verkeer. Zij kunnen hun prestaties juridisch te gelde maken. X maken het dus mogelijk om arbeid juridisch te mobiliseren, wat de productie bevordert'.

Welk woord ontbreekt in deze passage (ofwel: wat hoort te staan bij X)?

  1. Vorderingsrech(en)
  2. Eigendomsrecht(en)
  3. Absolu(u)t(e) recht(en)

Vraag 12

Stel Royce is 1000 euro verschuldigd aan Hadrian. Hadrian heeft dan een relatief vorderingsrecht. Verder is Royce ook nog eens 1000 euro verschuldigd aan Arista en nog eens 1000 euro aan Gwen. Royce heeft een fiets ter waarde van 2000 euro. Onder welke omstandigheden kan Hadrian de fiets opeisen door middel van een revindicatie?

  1. Hadrian heeft een relatief vorderingsrecht op Royce
  2. Hadrian heeft het eigendomsrecht op de fiets
  3. Hadrian heeft een bezitloos pand op de fiets

Vraag 13

Wat mag volgens het toetsingsverbod (artikel 120 Grondwet) niet worden getoetst aan de Grondwet?

  1. Uitsluitend een wet in materiële zin die niet tevens een wet in formele zin is
  2. Uitsluitend een wet in formele zin
  3. Zowel een wet in formele zin als een wet in materiële zin die niet tevens een wet in formele zin is

Vraag 14

Op welke vraag wordt gedoeld wanneer gesproken wordt over de directe (ofwel rechtstreekse) werking van internationaal recht in de Nederlandse rechtsorde?

  1. Zijn alle regels van internationaal en Europees recht geldig in de nationale rechtsorde, dat wil zeggen, hebben dergelijke regels in Nederland automatisch de status van recht?
  2. Kunnen burgers zich bij de nationale rechter beroepen op regels van internationaal en Europees recht?
  3. Stel dat een regel van internationaal of Europees recht botst met een regel van nationaal recht, welke regel gaat dan voor?

Vraag 15

Besluit rijkssubsidiëring instandhouding monumenten 2013
Geldend van 01-01-2013 t/m 30-06-2016

Besluit van 19 september 2012, houdende vaststelling van regels met betrekking tot financiële ondersteuning van eigenaren voor de instandhouding van rijksmonumenten (Besluit rijkssubsidiëring instandhouding monumenten 2013)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Op de voordracht van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, van 13 juni 2012, nr. WJZ/409362 (10146), directie Wetgeving en Juridische Zaken;

Gelet op artikel 34, derde lid, van de Monumentenwet 1988;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 9 augustus 2012, nr. W05.12.0209/I);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, van 14 september 2012, nr. WJZ/433457 (10146), directie Wetgeving en Juridische Zaken; Hebben goedgevonden en verstaan:...

Dit is de aanhef van het Besluit rijkssubsidiëring instandhouding monumenten 2013. Dit besluit is blijkens deze aanhef een:

  1. Wet in formele zin die niet tevens een wet in materiële zin is
  2. Wet in materiële zin die niet tevens een wet in formele zin is
  3. Wet in formele zin die tevens een wet in materiële zin is

Vraag 16

In ECLI:NL:PHR:2007:AZ2483 overweegt de P.G.: “In het middel wordt desondanks betoogd dat het Hof art. 38m Sr met terugwerkende kracht heeft toegepast. Dit omdat het Hof bij zijn oordeel dat aan de in art. 38m onder 2 ◦ Sr gestelde voorwaarden is voldaan, heeft betrokken de (onherroepelijke) veroordelingen van de verdachte van vóór 1 oktober 2004 (de datum van inwerkingtreding van het gewijzigde art. 38m Sr). Hierin kan ik de steller van het middel niet volgen. [. . . ]. Ik wijs de steller van het middel in dit verband op de volgende passage uit de Memorie van Toelichting: "De nieuwe maatregel kan worden opgelegd voor een nieuw strafbaar feit dat op of na de inwerkingtreding van de voorgestelde wetgeving is gepleegd. De daaraan voorafgaande veroordelingen en tenuitvoerleggingen behoeven niet voor dat tijdstip te hebben plaatsgevonden." In zijn beoordeling van het cassatiemiddel (beginnend met de woorden  ̈Ik wijs de steller... ̈) maakt de P.G. gebruik van de methode van:

  1. Grammaticale interpretatie.
  2. Wetshistorische interpretatie.
  3. Systematische interpretatie.
  4. Teleologische interpretatie.

Vraag 17

Welke uitspraak over gewoonterecht is juist?

  1. Gewoonterecht is ongeschreven recht, omdat nergens in de wet verwezen wordt naar gewoonterecht als bron van rechten en plichten.
  2. De intellectuele voorwaarde waaraan voldaan moet zijn wil er sprake zijn van gewoonterecht houdt in dat de leden van de groep in kwestie het als hun juridische plicht zien zich volgens de gewoonte te gedragen.
  3. Gewoonterecht is recht dat nergens is opgetekend en daarom gerekend wordt tot het ongeschreven recht.

Vraag 18

In lid 2 van artikel 6:162 BW staat: ́als onrechtmatige daad worden aangemerkt een inbreuk op een recht en een doen of nalaten in strijd met een wettelijke plicht of met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt ́. Welke baanbrekende uitspraak is in het onderstreepte deel te herkennen?

  1. Zutphense Waterleiding
  2. Melk en Water
  3. Lindenbaum/Cohen

Vraag 19

In zijn jurisprudentie heeft het Europees Hof voor de Rechten van de Mens aangegeven dat de essentie van het (materiële) strafrechtelijk legaliteitsbeginsel is dat voor de burgers kenbaar en redelijkerwijs voorzienbaar is wanneer een gedraging in strijd is met het strafrecht.  ́The Court thus indicated that when speaking of "law" Article 7 alludes to the very same concept as that to which the Convention refers elsewhere when using that term, a concept which comprises written as well as unwritten law and implies qualitative requirements, notably those of accessibility and foreseeability ́. Deze jurisprudentie:

  1. Bevestigt dat wederrechtelijk in het strafrecht synoniem is met ‘wederwettelijk’.
  2. Nuanceert dat wederrechtelijk in het strafrecht synoniem is met ‘wederwettelijk’.
  3. Is in strijd met het feit dat zich onder de lidstaten van de Raad van Europa ook landen bevinden met een common law stelsel, waaronder het Verenigd Koninkrijk.

Vraag 20

In Denken als jurist (hoofdstuk 7) wordt een aantal kanttekeningen gemaakt bij de stelling dat wederrechtelijkheid in het strafrecht synoniem is met wederwettelijk (d.w.z. strijd met geschreven recht). Wat is één van die kanttekeningen?

  1. In het Nederlandse strafrecht is een veroordeling op grond van internationaal gewoonterecht mogelijk
  2. In het Nederlandse strafrecht geldt het lex scripta-gebod
  3. In het Nederlandse strafrecht geldt het verbod op terugwerkende kracht

Vraag 21

In Denken als jurist (hoofdstuk 7) wordt gesteld dat het democratisch gehalte van ongeschreven recht twijfelachtig is. Waarom?

  1. Omdat de inhoud van ongeschreven recht wordt vastgesteld door de benoemde rechter
  2. Omdat ongeschreven recht zich langzamerhand in de samenleving ontwikkelt
  3. Omdat ongeschreven recht in strijd is met de rechtszekerheid

Vraag 22

In Denken als jurist (hoofdstuk 7) wordt betoogd dat de toepassing van ongeschreven recht minder grillig en veranderlijk is dan vaak wordt beweerd. Welk argument wordt aangedragen voor die stelling?

  1. Standaardjurisprudentie over de invulling van ongeschreven recht, zoals het Kelderluik-arrest (1966), blijft vaak vele decennia staan.
  2. In de praktijk is het derde criterium van onrechtmatigheid (in art. 6: 162 lid 2), strijd met ongeschreven recht, nauwelijks van belang. De beoordeling van onrechtmatigheid geschiedt meestal aan de hand van onwetmatigheid.
  3. Bij de toepassing van ongeschreven recht oordeelt de rechter als een scheidsman naar billijkheid.

Vraag 23

Welke uitspraak over de rechtsgevolgen van verschillende gradaties van schuld (opzet en schuld in de enge zin van het woord) is ONJUIST (blijkens hoofdstuk 8 Denken als jurist)?

  1. In het privaatrecht geldt wel onderscheid tussen opzet en schuld, maar daaraan worden geen verschillende rechtsgevolgen verbonden: wie opzettelijk handelt is op gelijke wijze aansprakelijk als degene die schuld had
  2. In het privaatrecht worden verschillende rechtsgevolgen verbonden aan opzet en schuld: bij opzet is de dader aansprakelijk, bij schuld niet.
  3. In het strafrecht worden doorgaans verschillende rechtsgevolgen verbonden aan opzet en schuld: opzet wordt zwaarder gestraft dan schuld.

Vraag 24

Welke uitspraak over het verband tussen schuld (in de ruime zin van het woord, d.w.z. omvattende opzet en schuld in enge zin) en straf is ONJUIST (blijkens hoofdstuk 11 Denken als jurist)

  1. In het strafrecht geldt het beginsel straf naar de mate van schuld
  2. Een nauwelijks schuldige dader (grotendeels ontoerekenbaar wegens een psychische stoornis) kan levenslange gevangenisstraf worden opgelegd
  3. Bij het bepalen van de strafsoort en strafmaat kan de rechter onder meer rekening houden met de noodzaak de samenleving te beveiligen

Vraag 25

Wat is volgens hoofdstuk 7-9 Denken als jurist een ONJUISTE uitspraak over de verhouding tussen strafrecht en privaatrecht (onrechtmatige daad)?

  1. In het strafrecht geldt het beginsel geen straf zonder schuld, in het privaatrecht kan toerekening ook plaatsvinden buiten schuld
  2. In het strafrecht is de heersende opvatting over causaal verband de leer van de alternatieve causaliteit, in het privaatrecht de leer van de redelijke toerekening
  3. In het strafrecht geldt als uitgangspunt dat wederrechtelijk synoniem is met onwetmatig, in het privaatrecht kan onrechtmatig ook betekenen strijd met wat volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt

Vraag 26

In Aortaperforatie steekt de verdachte het slachtoffer tijdens een ruzie met een groot vlijmscherp mes (dat hij van huis heeft meegenomen toen hij naar de kroeg ging) in de maagstreek. Het slachtoffer wordt naar het ziekenhuis gebracht en met spoed geopereerd aan zijn verwondingen. Tijdens deze operatie ontdekt de arts wel een perforatie in de maag, die hij hecht, maar ziet hij twee minieme perforatiesin de aorta over het hoofd. Uit deze perforaties spuit vervolgens bloed en als gevolg van deze inwendige bloeding overlijdt het slachtoffer. De advocaat van de verdachte stelt dat deze niet veroordeeld kan worden wegens het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel met de dood als gevolg (art. 302 lid 2 Sr). Volgens de advocaat ontbreekt namelijk causaal verband tussen de messteek en de dood. Op welke causaliteitsleer beroep de advocaat zich?

  1. Condicio sine qua non
  2. De adequatieleer
  3. De causa proximaleer

Vraag 27

In de arresten Waterwingebied en Letale Longembolie formuleerde de Hoge Raad een belangrijke leer over causaal verband. Welke?

  1. De adequatieleer
  2. De causa proximaleer
  3. De leer van de redelijke toerekening

Vraag 28

Wat is volgens Denken als Jurist kenmerkend voor juridische causaliteit (ten opzichte van causaliteit in andere wetenschapsgebieden)?

  1. Zij staat in het teken van een beslissing over aansprakelijkheid
  2. Zij beoogt gebeurtenissen in het verleden zo nauwkeurig mogelijk te verklaren
  3. Zij beoogt gebeurtenissen in de toekomst zo nauwkeurig mogelijk te voorspellen

Vraag 29

Kan de rechter causaal verband aannemen zonder dat vaststaat of het gedrag van de dader daadwerkelijk oorzaak (conditio sine que non) is geweest van het gevolg?

  1. Ja, zowel in het strafrecht als in het privaatrecht
  2. Ja, maar uitsluitend in het strafrecht
  3. Ja, maar uitsluitend in het privaatrecht
  4. Nee, aan de eis van zekerheid over conditio sine qua non moet worden voldaan

Vraag 30

In welk rechtsgebied is een cassatierechter?

  1. Uitsluitend in het strafrecht
  2. Uitsluitend in het strafrecht en in het privaatrecht
  3. In het strafrecht, in het privaatrecht en in het bestuursrecht

Vraag 31

In hoofdstuk 10 Denken als jurist, over de organisatie van de rechterlijke macht, wordt onderscheid gemaakt tussen de absolute en relatieve bevoegdheid van de rechter. De vraag naar de relatieve bevoegdheid van de rechter doet zich voor bij:

  1. Uitsluitend de rechtbank
  2. Uitsluitend de rechtbank en het gerechtshof
  3. De rechtbank, het gerechtshof en de Hoge Raad

Vraag 32

Wat is GEEN kenmerk van cassatie in het belang der wet?

  1. Cassatie in het belang van de wet wordt ingesteld door de procureur-generaal bij de Hoge Raad
  2. Aan de uitkomst van cassatie in het belang van de wet zijn geen rechtsgevolgen verbonden voor de partijen die bij het gerechtshof tegenover elkaar stonden
  3. Cassatie in het belang van de wet kan worden ingesteld door de advocaat-generaal bij het gerechtshof.

Vraag 33

Lees artikel 3:83 lid 1 BW. Waarom is gezien de functie van het goederenrecht het van belang dat eigendom overdraagbaar is? Kies het meest VOLLEDIGE en JUISTE antwoord.

  1. Door de overdraagbaarheid wordt een gelijke verdeling van goederen gegarandeerd, hetgeen er uiteindelijk voor zorgt dat mensen de middelen om welvaart te creëren effectief gebruiken.
  2. De overdraagbaarheid geregeld in dit artikel heeft tot doel dat goederen niet aan het economisch verkeer worden onttrokken en dat derden erop kunnen vertrouwen dat goederen voor overdracht vatbaar zijn.
  3. De overdraagbaarheid geregeld in dit artikel garandeert dat rechthebbende goederen ongestoord kunnen gebruiken hetgeen een voorwaarde is voor de productie van goederen en dus het creëren van economische welvaart.

Vraag 34

Een uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens in een zaak van een Franse burger tegen de Spaanse staat vanwege schending van de vrijheid van meningsuiting (artikel 10 EVRM) is bindend voor:

  1. De Spaanse staat
  2. De Spaanse en de Franse staat
  3. Alle lidstaten van de Raad van Europa

Vraag 35

De Rechtbank Rotterdam voert een sollicitatiegesprek met een kandidate voor de functie van griffier. De kandidate geeft aan dat zij om godsdienstige redenen haar hoofddoek op zal houden tijdens openbare zittingen. De Rechtbank (verweerster) neemt haar niet aan en onderbouwt deze beslissing als volgt:  ̈Verweerster voert aan dat van de rechter in functie verlangd wordt dat hij zich neutraal opstelt en zich onthoudt van het actief uitdragen van maatschappelijke opvattingen en overtuigingen, of die nu van politieke, religieuze of andere aard zijn. Verweerster verwijst hierbij naar de brief van de Minister van Justitie van 30 augustus 2001, gericht aan de voorzitter van de Tweede Kamer, kenmerk 5109689/01/6. Hierin geeft de Minister aan dat het in het vigerende wettelijk systeem onomstreden is dat de rechter en de overige bij de rechtspraak betrokken functionarissen zich zodanig dienen op te stellen dat hun onafhankelijkheid en hun onpartijdigheid niet ter discussie komen te staan. Een ieder die met de rechter te maken krijgt, aldus verweerster, moet er van op aan kunnen dat deze zijn of haar persoonlijke opvattingen ondergeschikt weet te maken aan het dienen van het recht. Bij de rechtzoekende mag geen twijfel of verwarring ontstaan over de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter. Iedere schijn van partijdigheid... dient vermeden te worden. Ook degenen die tot de rechterlijke organisatie behoren, zoals de griffiers, dienen zich in functie van het uitdragen van hun persoonlijke overtuiging te onthouden. In de rechtszaal is het voor de rechtzoekenden vaak niet gemakkelijk om scherp onderscheid te maken tussen de verschillende ambten. Een griffier draagt net als de rechter een toga, zit aan dezelfde tafel en trekt zich met de rechters terug in raadkamer. De functie van rechter en de functie van griffier zijn nauw met elkaar verknoopt. De ratio van de kledingvoorschriften is dat rechters en griffiers niet door het dragen van bepaalde kleding, insignes of andere uiterlijke kenmerken uitdrukking geven aan hun persoonlijke opvattingen, aangezien zij ter zitting niet als privépersoon optreden maar als functionaris. Het gaat in dezen om het bevorderen van het vertrouwen in de onpartijdigheid en de neutraliteit van de met rechtspraak belaste functionarissen ̈.

Waarop doelt de Rotterdamse rechtbank in de onderstreepte zin?

  1. O de zakelijke onafhankelijkheid van de rechter
  2. Op de subjectieve partijdigheid van de rechter
  3. Op de objectieve partijdigheid van de rechter

Vraag 36

 ̈[...] is de in het recht geregelde procedure waarbij de rechter verzoekt zich te mogen onttrekken aan een bepaalde zaak, wegens feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden ̈. Welk woord ontbreekt tussen de haakjes?

  1. Wraking
  2. Verschoning
  3. Terugtrekking

Vraag 37

Welke uitspraak met betrekking tot bewijs is ONJUIST?

  1. In het strafrecht onderzoekt de rechter actief of wat de Officier van Justitie stelt ook daadwerkelijk juist is, ongeacht of de verdachte een verweer voert.
  2. In het civiel recht zal de rechter voor waar aannemen wat niet door de wederpartij wordt weersproken.
  3. Zowel in het civiel recht als in het strafrecht onderzoekt de rechter actief of waar is wat door de Officier van Justitie of de eisende partij wordt gesteld, ongeacht of de verdachte cq de verweerder deze feiten weerspreekt.

Vraag 38

Welke stelling over bewijs in het strafrecht is JUIST?

  1. De verdachte moet bewijzen dat hij het hem ten laste gelegde feit niet heeft begaan
  2. Het openbaar ministerie moet bewijzen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan
  3. Als de verdachte nalaat feiten te betwisten die door het Openbaar Ministerie worden gesteld dan neemt de rechter deze feiten automatisch voor waar aan.

Vraag 39

Waarom mag de rechter zich in het strafrecht niet uitsluitend baseren op een getuigenis de auditu en moet hij kritisch omgaan met dit bewijsmiddel?

  1. Omdat een getuige de auditu niet door de verdachte kan worden ondervraagd
  2. Omdat een getuige de auditu niet verplicht is in de rechtszaal de eed af te leggen
  3. Omdat een getuige de auditu niet gerekend kan worden tot het wettelijk stelsel van bewijsmiddelen

Vraag 40

 ̈Artikel xyz

  1. Bewijs kan worden geleverd door alle middelen, tenzij de wet anders bepaalt.
  2. De waardering van het bewijs is aan het oordeel van de rechter overgelaten, tenzij de wet anders bepaalt ̈.

Een wettelijke bepaling met deze strekking kan opgenomen zijn in:

  1. Uitsluitend het strafrecht (Wetboek van Strafvordering)
  2. Uitsluitend het civiel recht (Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering)
  3. Zowel het strafrecht (Wetboek van Strafvordering) als het civiel recht (Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering)

Vraag 41

Welke stelling over voldoende bewijs is juist?

  1. In het strafrecht kan een verdachte alleen veroordeeld worden op grond van 100% zekerheid dat het ten laste gelegde feit bewezen is.
  2. In het civiel recht kan aansprakelijkheid worden aangenomen bij een redelijke mate van zekerheid dat de door de eiser gestelde feiten waar zijn
  3. Er is geen verschil tussen strafrecht en civiel recht wat betreft de mate van zekerheid die vereist is om feiten voor waar aan te nemen

Vraag 42

Een schuldeiser kan bevoegd zijn fysiek een goed van de schuldenaar onder zich te houden om de schuldenaar te dwingen tot nakoming van zijn verbintenis (art. 3:290 BW). Dit wordt genoemd:

  1. Rententierecht
  2. De exceptio non adempleti contractus
  3. Beslaglegging

Vraag 43

Hoofdstuk 13 Denken als jurist gaat over de uitvoering van juridische plichten. Een van de vormen van tenuitvoerlegging is vrijheidsbeneming. Vrijheidsbeneming kan plaatsvinden in:

  1. Uitsluitend het strafrecht
  2. Uitsluitend het civiel recht
  3. Zowel het strafrecht als het civiel recht

Vraag 44

Hoofdstuk 13 Denken als jurist gaat over de uitvoering van juridische plichten. Daarin komt onder meer eigenrichting aan bod. Wat wordt hieronder in dat hoofdstuk verstaan?

  1. Uitsluitend dat iemand zelf bepaalt dat het recht is geschonden. Hij laat dit oordeel dus niet over aan een bevoegde onafhankelijke rechter.
  2. Uitsluitend dat de persoon zelf - en niet een bevoegde rechter - beslist dat een vorm van uitvoering is geautoriseerd. Dus de persoon verleent zichzelf als het ware een uitvoerbare titel.
  3. Uitsluitend dat de persoon zelf overgaat tot de uitvoering met gebruik van geweld. Hij laat de uitvoering dus niet over aan degenen die beschikken over het geweldsmonopolie.
  4. Alle onder a tot en met c genoemde elementen.

Vraag 45

Hoofdstuk 13 Denken als jurist gaat over de uitvoering van juridische plichten. Hierin wordt onder meer betoogd:  ̈De uitvoerbare titel of de bevoegdheid tot uitvoering is niet alleen gericht jegens de begunstigde (in het burgerlijk recht), de uitvoerders (in het burgerlijk en strafrecht), maar ook jegens andere burgers ̈. Wat wordt met dit laatste -ook jegens burgers- bedoeld?

  1. Dat de uitvoerbare titel eigenlijk een juridisch verbod is dat gericht is aan mogelijke handlangers van de persoon tegen wie de uitvoering geschiedt. Het is deze handlangers verboden om de uitvoering te verhinderen of belemmeren.
  2. Dat de uitvoerbare titel burgers autoriseert tot eigenrichting
  3. Dat de uitvoerbare titel uiteindelijk berust op de aanwezigheid van vermogen van degene tot wie de titel gericht is: van een kale kip valt niet te plukken

Vraag 46

Welke als/dan-formulering correspondeert met de volgende bepaling?
“Als onrechtmatige daad worden aangemerkt een inbreuk op een recht en een doen of nalaten in strijd met een wettelijke plicht of met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt.”

  1. Als er sprake is van een inbreuk op een recht en een doen of nalaten in strijd met een wettelijke plicht of met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, dan is er sprake van een onrechtmatige daad.
  2. Als er sprake is van een onrechtmatige daad, dan is er sprake van een inbreuk op een recht of een doen of nalaten in strijd met een wettelijke plicht en met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt.
  3. Als er sprake is van een doen of nalaten in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, of van een inbreuk op een recht, of strijd met een wettelijke plicht, dan is er sprake van een onrechtmatige daad.

Vraag 47

‘Edelachtbare, verdachte is dubbel en dwars strafbaar. Het wetboek van strafrecht rept van “Hij die opzettelijk een vaartuig dat aan een ander toebehoort, vernielt, beschadigt, onbruikbaar maakt of onklaar maakt”. Verdachte heeft het vaartuig van betrokkene beschadigd en ze heeft dat vaartuig onklaar gemaakt.’

  1. Dit is meervoudige argumentatie
  2. Dit is nevenschikkende argumentatie
  3. Dit is bijkomende argumentatie

Vraag 48

‘Het lijkt me duidelijk wat er moet gebeuren. Ingeval van evidente partijdigheid van de rechter moet het wrakingsverzoek worden toegewezen. En dat betekent weer dat de rechter van de zaak afgehaald dient te worden.’ Welke premissen zijn impliciet gelaten?

  1. ‘Als het wrakingsverzoek wordt toegewezen, dan dient de rechter van de zaak afgehaald worden’; en ‘Er is sprake van een evidente partijdigheid van de rechter’
  2. ‘Als er sprake is van een evidente partijdigheid van de rechter, dan dient de rechter van de zaak afgehaald te worden’; en ‘Als het wrakingsverzoek wordt toegewezen, dan is er sprake van partijdigheid van de rechter’

Vraag 49

‘Als de dood redelijkerwijs als gevolg van de gedraging aan de dader kan worden toegerekend, en dat is in onderhavige omstandigheden zo, dan is er sprake van “ten gevolge heeft” in de zin van art. 302 lid 2 Sr. Een medische omissie staat daaraan niet in de weg.’

  1. Dit is enkelvoudige argumentatie en onderschikkende argumentatie
  2. Dit is nevenschikkende argumentatie
  3. Dit is enkelvoudige en bijkomende argumentatie

Vraag 50

Welke stelling is ONJUIST?

  1. Nevenchikkende argumentatie bestaat uit een set argumenten
  2. Onderschikkende argumentatie kan niet meervoudig zijn
  3. Enkelvoudige argumentatie bestaat uit een set premissen

Antwoordindicatie

  1. C
  2. A
  3. A
  4. A
  5. C
  6. A
  7. A
  8. D
  9. A
  10. A
  11. A
  12. B
  13. B
  14. B
  15. B
  16. B
  17. B
  18. C
  19. B
  20. A
  21. A
  22. A
  23. B
  24. A
  25. B
  26. C
  27. C
  28. A
  29. A
  30. B
  31. B
  32. C
  33. B
  34. A
  35. C
  36. B
  37. C
  38. B
  39. A
  40. B
  41. B
  42. A
  43. C
  44. D
  45. A
  46. C
  47. A
  48. A
  49. C
  50. B

Image

Access: 
Public

Image

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Follow the author: Law Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
5107