Oefenvragen Thema: Psychiatrie

Algemeen bruikbare oefenvragen bij het thema Psychiatrie, gebaseerd op oude tentamens. Het eerste oefententamen is gebaseerd op vragen van de VU, het tweede op vragen afkomstig van de UU. Bij het tweede oefententamen ontbreken de antwoorden. Weet jij de antwoorden op deze vragen? Neem dan contact op met summaries@joho.org!

Psychisch functioneren (VU, 2015-2016)

Vraag 1: Op de polikliniek psychiatrie ziet u een 21-jarige thuiswonende student planologie. Moeder is meegekomen en vertelt: soms schreeuwt hij in zijn slaapkamer met angstig stemgeluid “Ga weg, ga weg!”, terwijl er niemand bij hem is. Als ik hem vraag wat er mis is, zegt hij me vaak weg te gaan.”

a. een gedragsstoornis als gevolg van een fobie

b. een reactie op imperatieve hallucinaties

c. een gevolg van paranoïde wanen

d. een uiting van herhaalde paniekaanvallen

 

Vraag 2: Dhr Z. (69 jaar) heeft last van een nihilistische waan in het kader van een depressie met psychotische kenmerken. Hij is er van overtuigd geen bezittingen (huis/kleding/etc.) te hebben, ondanks dat hij een gevulde kledingkast en zijn huissleutels in bezit heeft in de kliniek waar hij opgenomen is. Waar wordt de nihilistische waan in het psychiatrische onderzoek benoemd?

a. Bewustzijn

b. Waarneming

c. Vorm van het denken

d. Inhoud van het denken

e. Stemming

f. Affect

 

Vraag 3: Een 36-jarige vrouw wordt gedwongen opgenomen in verband met een psychose in het kader van een bekende schizofrenie. Haar ambulante behandelaar heeft deze aangevraagd in verband met gevaar in de thuissituatie.
Stelling: Een Rechterlijke Machtiging (RM) gaat uit van een onmiddellijk dreigend gevaar en een ernstig vermoeden van een stoornis van de geestvermogens.

a. Juist

b. Onjuist

 

Vraag 4: Bij de behandeling van schizofrenie met een eerste generatie antipsychoticum kunnen als bijwerkingen respectievelijk tardieve dyskinesie en verergering van negatieve symptomen optreden. Deze ongewenste effecten zijn het gevolg van:

a. blokkade van dopamine D-2 receptoren in, respectievelijk, het mesolimbisch en mesocorticaal systeem

b. blokkade van muscarine M-2 receptoren in, respectievelijk, het mesolimbisch en mesocorticaal systeem

c. blokkade van dopamine D-2 receptoren in, respectievelijk, het nigrostriataal en mesocorticaal systeem

d. blokkade van dopamine D-2 receptoren in, respectievelijk, het nigrostriataal en het mesolimbisch syteem

 

Vraag 5: Een 10-jarige jongen werd verwezen naar de kinderpsychiater, omdat zich problemen voordeden in zijn klas. Hij weet erg veel van geschiedenis en de Griekse mythologie en is de “beste leerling” van de klas. Hoewel hij geen voetbal speelt en kijkt, kent hij alle spelers van de buitenlandse competities. Omdat hij zoveel weet en vrijwel nooit met zijn klasgenoten speelt in de pauze, is hij op sociaal vlak een buitenbeentje. Het syndroom van Asperger lijkt op de stoornis autisme, maar deze kinderen:

a. hebben een normale taalbeheersing

b. zijn agressiever dan andere autistische kinderen

c. spelen niet monomaan met bepaald speelgoed

 

Vraag 6: Wat is meestal de aangewezen behandeling voor iemand met een stoornis van Asperger? De combinatie van:

a. antipsychotica met steunende therapie

b. SSRI's met steunende therapie

c. individuele cognitieve gedragstherapie en systeemgesprekken

d. psycho-educatie met educatieve programma’s

 

Vraag 7: Antipsychotica kunnen op verschillende manieren interacteren. Welke stelling over de interactie tussen antipsychotica en andere stoffen is onjuist?

a. carbamazepine verlaagt de bloedspiegel van antipsychotica

b. anticholinergica versterken de werking van antipsychotica

c. cannabis producten ondermijnen het effect van antipsychotica

d. nicotine verlaagt de bloedspiegel van antipsychotica

 

Vraag 8: Een 26-jarige vrouw komt op het spreekuur van de huisarts. Ze krijgt al een tijd weinig voor elkaar en vraagt zich af wat er met haar aan de hand is. Twee jaar geleden raakte ze haar baan kwijt. Ze slaapt veel, minstens twee uur meer dan normaal voor haar is. Ze kan zich moeilijk concentreren, bijvoorbeeld om een sollicitatiebrief te schrijven. Er zijn dagen dat het wel beter gaat, ook de vakantie ging best goed, maar meestal voelt ze zich down. Ze geeft aan dat ze deze klachten eigenlijk zeker al drie jaar heeft. Bij patiënte lijkt sprake van een stemmingsstoornis. Wat is de meest waarschijnlijke diagnose?

a. Depressieve episode

b. Dysthyme stoornis

c. Aanpassingsstoornis met depressieve stemming

 

Vraag 9: Thomas, 9 jaar, komt in problemen op school. Hij let vaak niet op, stoort klasgenoten in hun werk en wordt boos als de lerares hem hierop aanspreekt. Zijn moeder maakt zich ook zorgen, omdat Thomas bij de voetbaltraining geen vriendjes heeft, maar juist regelmatig ruzie maakt. Volgens de trainer heeft hij al meer dan eens een lelijke tackle gemaakt. Thuis reageert hij vaak erg brutaal als een klusje krijgt, als hij deze dan toch mopperend doet, wordt hij driftig als het niet zo lukt als hij zou willen. Zijn broertje van 3 krijgt altijd de schuld als er speelgoed kwijt is. Welke diagnose is het meest waarschijnlijk?

a. Pervasieve ontwikkelingsstoornis, niet anderszins omschreven

b. Oppositioneel opstandige gedragsstoornis

c. Aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit, gecombineerde type

d. Gedragsstoornis

 

Vraag 10: Lithium wordt voorgeschreven als stemmingsstabilisator bij een bipolaire stoornis. Bij een normale spiegel is het volgende symptoom een frequent voorkomende blijvende bijwerking:

a. acne

b. oligurie

c. verminderde eetlust

d. leukopenie

 

Vraag 11: Tijdens een anamnesegesprek merk je dat de patiënte de regie overneemt, zich familiair opstelt en jou ook vragen gaat stellen. Bij binnenkomst merkte ze al op dat ze je kamer er leuk uit vindt zien. Bij welke persoonlijkheidsstoornis past dit gedrag het beste?

a. Afhankelijke persoonlijkheidsstoornis

b. Obsessief-compulsieve persoonlijkheidsstoornis

c. Paranoïde persoonlijkheidsstoornis

d. Narcistische persoonlijkheidsstoornis

 

Vraag 12: Wat is het doel van therapie die gericht is op het bevorderen van mentaliseren?

a. Impulsen beter kunnen reguleren.

b. Minder last ervaren van depressieve klachten.

c. Meer zicht krijgen op de gedachtewereld van zichzelf en de ander.

d. Cognitieve schema’s bij zichzelf leren herkennen.

 

Vraag 13: Hoewel bij de behandeling van depressieve patiënten met een SSRI doorgaans weinig anticholinerge bijwerkingen optreden, kunnen er wel ongewenste effecten optreden die samenhangen met een verhoogde serotonerge neurotransmissie, te weten:

a. hypertensie, gewichtstoename en mictiestoornissen

b. constipatie, droge mond en impotentie

c. diarree, misselijkheid en slapeloosheid

d. sedatie, wazig zien en tachycardie

 

Vraag 14: Een man van 55 jaar, wordt binnengebracht op de Spoedeisende Hulp in verband met een acuut myocardinfarct, gepaard gaande met intracardiale geleidingsstoornissen. Hij gebruikt in verband met depressieve klachten nortriptyline.
Stelling: De nortriptyline kan onveranderd gecontinueerd worden.

a. Juist

b. Onjuist

 
Vraag 15: LTP (Long-Term Potentiation) is een toename van neurotrans-missie in glutamaterge synapsen in de hersenen. Hierbij vindt een langdurige verhoging plaats van de efficiëntie van synaptische transmissie en treden veranderingen op van neuronale connectiviteit. Deze synaptische plasticiteit speelt onder andere een belangrijke rol bij geheugenprocessen en het ontstaan van verslavingsgedrag. LTP is het gevolg van een toegenomen respons van…

a. NMDA-receptoren

b. AMPA-receptoren

c. Kainaatreceptoren

d. Metabotrope glutamaatreceptoren

 

Vraag 16: Mw. M. is bekend met een angststoornis, en denkt snel dat ze anderen tot last is. Op advies van haar behandelaar volgt ze gedragstherapie. Ze heeft een nieuwe blouse gekocht, maar eenmaal thuis blijken alle knopen aan de rechtermouw te missen. Ze durft hier niet mee terug te gaan, en oefent in een volgende sessie hoe ze de blouse kan retourneren, en het gesprek in de winkel kan aangaan. Welke psychotherapeutische interventie betreft dit?

a. Socratische dialoog

b. Client-centered psychotherapie

c. Sociale vaardigheidstraining

d. Responspreventie

 

Vraag 17: Welk kenmerk wordt bij een nagebootste stoornis doorgaans NIET gevonden?

a. Een gebrekkig gevoel van eigenwaarde

b. Een achtergrond van werkzaamheid in de gezondheidszorg

c. Materiële secundaire ziektewinst

d. Overmatig perfectionisme

 

Vraag 18: Een meisje van 8 jaar is succesvol behandeld vanwege een angststoornis. De ouders vragen of zij in de toekomst meer kans heeft op psychiatrische stoornissen. Wat is het beste antwoord dat de huisarts kan geven? Uw dochter ..

a. Heeft geen verhoogde kans op een nieuwe psychiatrische stoornis

b. Heeft een verhoogde kans om opnieuw een angststoornis te ontwikkelen

c. Heeft zowel een verhoogde kans op een angststoornis als op een depressieve stoornis

 

Vraag 19: Flumazenil wordt succesvol toegepast om een ernstige respiratoire depressie als gevolg van een benzodiazepine-overdosering tegen te gaan. Dit hangt samen met het werkings-mechanisme van flumazenil als snelwerkende:

a. Inverse GABA-A receptor agonist

b. Inverse benzodiazepine receptor agonist

c. Competitieve GABA-B receptor antagonist

d. Competitieve benzodiazepine receptor antagonist

 

Vraag 20: Een aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit (ADHD) kan op verschillende manieren behandeld worden, bijvoorbeeld met psychostimulantia, zoals methylfenidaat, en/of gedragstherapie. Welke bewering over een goed opgevolgde behandeling met psychostimulantia is juist? Psychostimulantia…

a. Hebben een ongeveer even groot effect op de symptomen als psychosociale interventies

b. Hebben een gunstig effect op de symptomen bij ongeveer driekwart van de kinderen

c. Geven door het potentieel verslavende effect een verhoogd risico op middelenmisbruik

d. Werken met name op de hypothalamus-hypofyse-bijnier-as

 

Vraag 21: Een 40-jarige trambestuurder meldt zich bij de huisarts met de volgende klachten: moeilijk in slaap komen, piekeren, zich snel zorgen maken, schrikken van onverwachte geluiden en minder interesse in activiteiten die hij voordien belangrijk vond. Hij was een aantal maanden geleden betrokken bij een verkeersongeval. De huisarts overweegt een depressieve stoornis OF een posttraumatische stressstoornis. Welk symptoom in de casus pleit het meest voor een posttraumatische stress stoornis?

a. Piekeren en zich snel zorgen maken

b. Verminderde interesse in eerder belangrijke activiteiten

c. Schrikreacties

d. Inslaapstoornissen

 

Vraag 22: Mw. X probeert al sinds het nieuwe jaar te stoppen met roken. Ze zocht al hulp op internet, heeft nicotinepleisters geprobeerd, maar bemerkte dat zij toch nog erg veel zin had in een sigaret. Ze was bijzonder prikkelbaar naar haar omgeving en is uiteindelijk weer gaan roken. Ze besluit naar de huisarts te gaan voor ondersteuning en hoopt op een oplossing in de vorm van een pil. Welk geneesmiddel is een effectieve farmacotherapie voor hulp bij het stoppen met roken?

a. Topiramaat

b. Naltrexon

c. Bupropion

d. Flumazenil

 

Vraag 23: Terugval in cocaïnegebruik na detoxificatie treedt op bij circa 90% van onbehandelde verslaafden, die de nadrukkelijke wens hebben om te stoppen. De belangrijkste elkaar versterkende oorzaken van deze terugval zijn:

a. Depressiviteit en tolerantie voor het middel

b. Lichamelijke en psychische onttrekkingsverschijnselen

c. Impulsiviteit en lichamelijke afhankelijkheid

d. Impulsiviteit en psychische afhankelijkheid

 

Antwoorden

 

1b

2d

3b

4c

5a

6d

7b

8b

9b

10a

11d

12c

13c

14b

15b

16c

17c

18c

19d

20b

21c

22c

23d

 

Oefenvragen Psychiatrie (UU, zonder antwoorden)

De toets van 12 februari 2010 bestond uit een papieren casus over een depressieve man van 65 jaar. De volgende vragen werden gesteld:

 

  1. Kan bij een patiënt die niet zegt somber te zijn toch een depressieve stoornis worden vastgesteld?

  2. Waarom is het van belang te vragen naar (hypo)mane symptomen bij een patiënt met een depressie?

  3. Is er bij deze patiënt sprake van een normaal rouwproces of een depressie?

  4. Welke twee symptomen uit de anamnese passen niet bij een normaal rouwproces?

  5. Hoe heten de wanen die bij deze patiënt aanwezig zijn en kunnen deze passen bij een depressieve stoornis?

  6. Wat zijn etiologische factoren voor een unipolaire stoornis?

  7. Wat is de meest waarschijnlijke diagnose en wat is de differentiaal diagnose?

  8. Welke aanvullende onderzoeken vraag je aan?

  9. Ga je deze patiënt klinisch opnemen of poliklinisch vervolgen?

  10. Wanneer is medicamenteuze behandeling geïndiceerd bij een depressie?

  11. Welk medicijn heeft je voorkeur en is het noodzakelijk om een bloedspiegel te laten bepalen?

  12. Noem 6 risicofactoren voor suïcide?

 

NB: bij deze toets mocht de DSM-IV en het Leerboek Psychiatrie gebruikt worden. Let op: niet elke keer dat deze toets werd afgenomen mochten deze boeken gebruikt worden. Ook zijn er vaak video’s vertoond als alternatief voor een papieren casus.

 

Referenties

  1. Hengeveld MW, Balkom AJLM. Leerboek Psychiatrie. De Tijdstroom. Utrecht; 2006

  2. Vandereycken W, Hoogduin CAL, Emmelkamp PMG. Handboek psychopathologie deel 1 en 2. Bohn Stafleu van Loghum. Houten; 2000

Image

Access: 
Public

Image

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Follow the author: Vintage Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
3967