TentamenTests bij de custom UU editie van Research Methods van Morling en Carr et al.

Wat is de psychologische manier van denken? - TentamenTests 1

 

Meerkeuzevragen

Vraag 1

Welk van de onderstaande opties beschrijft de stappen uit de empirische cyclus in de juiste volgorde?

  1. Theorie - observatie - voorspelling - toetsing - evaluatie.
  2. Voorspelling - toetsing - observatie - evaluatie - theorie.
  3. Observatie - voorspelling - theorie - evaluatie - toetsing.
  4. Observatie - theorie - voorspelling - toetsing - evaluatie.

Vraag 2

Welk van de onderstaande opties is een voorbeeld van toegepast (applied) onderzoek?

  1. Een sociaal psycholoog die geïnteresseerd is in de componenten van zelfbeeld.
  2. Een onderwijspsycholoog die een manier zoekt om wiskundevaardigheid in achtjarigen te verhogen.
  3. Een persoonlijkheidspsycholoog die de verschillen tussen introverte en extraverte mensen onderzoekt.
  4. Een cognitief psycholoog die kijkt naar de verschillen in probleem-oplossend vermogen tussen mannen en vrouwen.

Vraag 3

Veel complottheorieën hebben met elkaar gemeen dat ze omgaan met observaties die tégen de theorie ingaan, door de theorie zodanig uit te breiden dat ook díe observaties erbinnen vallen. Bijvoorbeeld: toen mensen die geloven dat de aarde plat is geconfronteerd werden met foto’s van de (ronde) aarde die vanuit de ruimte genomen waren, verzonnen ze snel een uitbreiding voor hun theorie dat zulke ruimtefoto’s gemanipuleerd waren door de overheid. Zulke uitbreidingen kunnen toegevoegd blijven worden om zo observaties die tegen de theorie in lijken te gaan toch in de theorie op te nemen. Wat worden deze complottheorieën nu doordat men verklaringen en informatie blijft toevoegen?

  1. Falsificeerbaar en spaarzaam (parsimonious).
  2. Falsificeerbaar en onspaarzaam (unparsimonious).
  3. Onfalsificeerbaar en spaarzaam (parsimonious).
  4. Onfalsificeerbaar en onspaarzaam (unparsimonious).

Vraag 4

In welk geval zou een onderzoeker mogen concluderen dat een theorie bewezen is?

  1. Als de hypothese helemaal in lijn is met de theorie.
  2. Als de data van de studie helemaal in lijn zijn met de theorie.
  3. Als meerdere studies in verschillende contexten helemaal in lijn zijn met de theorie.
  4. Het is niet mogelijk om een theorie te bewijzen.

Vraag 5

Wat is de voornaamste reden dat we artikelen in een wetenschappelijk tijdschrift een betere bron van informatie vinden dan artikelen in populair-wetenschappelijke tijdschriften?

  1. Artikelen in populair-wetenschappelijke tijdschriften beschrijven vaak studies die de empirische cyclus niet hebben gevolgd.
  2. Artikelen in populair-wetenschappelijke tijdschriften worden vaak gepubliceerd omdat ze relevant zijn voor actuele maatschappelijke discussies en niet noodzakelijkerwijs voor theorie-ontwikkeling.
  3. Artikelen in wetenschappelijke tijdschriften moeten eerst de kritiek doorstaan van collega’s in het veld voordat ze gepubliceerd worden.
  4. Artikelen in wetenschappelijke tijdschriften worden geschreven door wetenschappers in plaats van journalisten.

Vraag 6

Welk van deze banen heb je waarschijnlijk eerder de skills van een producent van onderzoek dan een consument van onderzoek voor nodig?

  1. Politie officier.
  2. Professor op de universiteit.
  3. Fysicus.
  4. Journalist.

Vraag 7

Een echte empiricus die...?

  1. Baseert conclusies op directe observaties.
  2. Streeft ernaar alle theorieën te bewijzen door middel van onderzoek.
  3. Zorgt ervoor dat zijn of haar onderzoek in de echte wereld gebruikt kan worden.
  4. Bespreekt zijn of haar ideeën in het openbaar, zoals op social media.

Vraag 8

Een statement of meerdere statements die beschrijven hoe variabelen aan elkaar gerelateerd zijn noemen we ook wel een...?

  1. Voorspelling.
  2. Hypothese.
  3. Empirische observatie.
  4. Theorie.

Vraag 9

Waarom is publicatie een belangrijk onderdeel van onderzoek doen?

  1. Omdat publicatie zorgt dat mensen het onderzoek in het dagelijks leven kunnen gebruiken.
  2. Omdat als een onderzoek gepubliceerd wordt, andere wetenschappers het kunnen verifiëren of uitdagen, waardoor wetenschap zichzelf als het ware corrigeert.
  3. Omdat journalisten op deze manier de kennis bekend kunnen maken bij een algemener publiek.
  4. Omdat publicatie de eerste stap is in de theorie-data cyclus.

Antwoordindicatie Meerkeuzevragen

Vraag 1

D. Observatie - theorie - voorspelling - toetsing - evaluatie.

Vraag 2

B. Een onderwijspsycholoog die een manier zoekt om wiskundevaardigheid in achtjarigen te verhogen.

Vraag 3

D. Onfalsificeerbaar en onspaarzaam (unparsimonious).

Vraag 4

D. Het is niet mogelijk om een theorie te bewijzen.

Vraag 5

C. Artikelen in wetenschappelijke tijdschriften moeten eerst de kritiek doorstaan van collega’s in het veld voordat ze gepubliceerd worden.

Vraag 6

C. Fysicus.

Vraag 7

A. Baseert conclusies op directe observaties.

Vraag 8

D. Theorie.

Vraag 9

B. Omdat als een onderzoek gepubliceerd wordt, andere wetenschappers het kunnen verifiëren of uitdagen, waardoor wetenschap zichzelf als het ware corrigeert.

Wat zijn bronnen van informatie in psychologisch onderzoek? - TentamenTests 2

 

Open vragen

Vraag 1

Is het boek ‘Handbook of Social Cognition’ bron een betrouwbare wetenschappelijke bron?

Vraag 2

Is een wetenschappelijk onderzoek door de BBC een betrouwbare wetenschappelijke bron?

Vraag 3

Is het tijdschrift 'Journal of Personality and Social Psychology' een betrouwbare wetenschappelijke bron?

Vraag 4

Is wetenschappelijk bewijs gevonden op Wikipedia een betrouwbare wetenschappelijke bron?

Vraag 5

Is wetenschappelijk bewijs door een oom die ooit psychologie gestudeerd heeft een betrouwbare wetenschappelijke bron?

Vraag 6

Vul de volgende woorden in op de goede plaats: Piet ontwerpt een onderzoek waarin hij de resultaten van __________ combineert en de omvang van alle gecombineerde resultaten berekend. Dit wordt __________ genoemd. Dit soort onderzoek kan de statistische resultaten van individuele onderzoeken combineren om __________ te identificeren. Dit type onderzoek maakt over het algemeen geen gebruik van __________.

Vraag 7

Plaats de delen van een wetenschappelijk artikel in de juiste volgorde. De gebruikte woorden zijn: discussie, resultaten, abstract, introductie, methode.

Antwoordindicatie Open vragen

Vraag 1

Ja

Vraag 2

Nee

Vraag 3

Ja

Vraag 4

Nee

Vraag 5

Nee

Vraag 6

Piet ontwerpt een onderzoek waarin hij de resultaten van empirische artikelen combineert en de omvang van alle gecombineerde resultaten berekend. Dit wordt meta analysis genoemd. Dit soort onderzoek kan de statistische resultaten van individuele onderzoeken combineren om effectgrootte te identificeren. Dit type onderzoek maakt over het algemeen geen gebruik van review artikelen.

Vraag 7

Abstract, introductie, methode, resultaten, discussie.

Wat zijn de onderzoeksinstrumenten voor consumenten? - TentamenTests 3

 

Meerkeuzevragen

Vraag 1

Is de volgende stelling juist?

Stelling 1: oorzakelijke claims die gebruik maken van conditionele/experimentele taal zijn eigenlijk associatie claims.

Stelling 2: een frequentie claim hoeft geen getal te hebben.

  1. Stelling 1 is juist.
  2. Stelling 2 is juist.
  3. Beide stellingen zijn juist.
  4. Beide stellingen zijn onjuist.

Vraag 2

Is de volgende stelling juist?

Stelling 1: Niet alle claims in de media zijn gebaseerd op onderzoek.

Stelling 2: Twee frequentie claims in dezelfde data set kunnen gecombineerd worden in een associatie claim.

  1. Stelling 1 is juist.
  2. Stelling 2 is juist.
  3. Beide stellingen zijn juist.
  4. Beide stellingen zijn onjuist.

Open vragen

Vraag 1

Match elk operationele variabele met een conceptuele variabele.
Conceptueel: educatie, absenteïsme, vrolijkheid, pijn tolerantie, persuasiveness
Operationeel: aantal jaren op school, aantal sterke versus zwakke argumenten, aantal bijeenkomsten gemist per week, hoelang een hand in koud water gehouden kan worden, het aantal seconde dat iemand glimlacht per dag.

Vraag 2

Wat wordt bedoeld met interne en externe validiteit?

Vraag 3

Wat wordt bedoeld met statistische en construct validiteit?

Antwoordindicatie Meerkeuzevragen

Vraag 1

B. Alleen stelling 2 is juist.

Vraag 2

A. Alleen stelling 1 is juist

Antwoordindicatie Open vragen

Vraag 1

Educatie: aantal jaren op school.
Absenteïsme: aantal bijeenkomsten gemist per week
Vrolijkheid: het aantal seconde dat iemand glimlacht per dag.
Pijn tolerantie: hoelang een hand in koud water gehouden kan worden
Persuasiveness: aantal sterke versus zwakke argumenten

Vraag 2

Interne validiteit houdt in dat er geen alternatieve verklaringen zijn voor de relatie tussen twee variabelen. De relatie tussen twee variabelen is onvervalst. Een hoge mate van externe validiteit houdt in dat de resultaten van een onderzoek toegepast kunnen worden op de besproken populatie. De resultaten zijn generaliseerbaar.

Vraag 3

Statistische validiteit houdt in dat de getallen en de berekeningen gerapporteerd door de onderzoeker betrouwbaar zijn. Construct validiteit houdt in dat een variabele juist geoperationaliseerd is. De variabelen zijn op de juiste manier gemeten.

Wat zijn de ethische richtlijnen voor psychologisch onderzoek? - TentamenTests 4

 

Meerkeuzevragen

Vraag 1

Een onderzoeker observeert ineen supermarkt welke groente en fruit volwassen mannen en vrouwen het vaakst kopen. Wat kun je zeggen over de noodzaak van geïnformeerde toestemming (informed consent) bij deze studie?

  1. Informed consent is hier niet nodig, aangezien de proefpersonen geen schade ondervinden en ze er redelijkerwijs vanuit kunnen gaan dat ze door anderen geobserveerd kunnen worden in een supermarkt.
  2. Informed consent is hier niet nodig, aangezien de studie geen gebruik maakt van misleiding (deception).
  3. Informed consent is nodig, want personen die in een supermarkt aan het winkelen zijn, zijn niet anoniem.
  4. Volgens het Belmont principe van respect voor personen, is informed consent altijd noodzakelijk.

Vraag 2

Niet alle mensen die lijden aan een obsessief compulsieve stoornis (OCD) kunnen geholpen worden met cognitieve gedragstherapie of medicatie. Voor zulke ernstige gevallen is een mogelijk alternatief een bepaald type hersenoperatie. Als onderzoekers ervoor kiezen om een experiment uit te voeren waarbij ze proefpersonen willekeurig toewijzen (randomly assigned) aan een operatie of een controlegroep, welk probleem doet zich dan voor?

  1. Een echt experiment zal waarschijnlijk een lagere ecologische validiteit hebben, wat weer invloed heeft op de externe validiteit.
  2. Het zal moeilijker zijn om de statistische validiteit te ondersteunen, omdat de data van een echt experiment meestal minder informatief is door mogelijke obscuring factors.
  3. Een echt experiment uitvoeren zal meer ethische uitdagingen met zich meebrengen, aangezien je patiënten niet zomaar een behandeling kunt ontzeggen waar ze mogelijk baat bij zouden hebben.
  4. Een echt experiment moet gebruik maken van een willekeurige steekproef (random sample), wat waarschijnlijk moeilijk te verkrijgen is in dit geval.

Vraag 3

Welke van de volgende antwoorden is geen onderdeel van het Belmont Report?

  1. Respect voor personen.
  2. Rechtvaardigheid.
  3. Beneficence.
  4. Verantwoordelijkheid.

Vraag 4

Om een steekproef uit één laag van de bevolking te mogen gebruiken moet onderzoekers bewijzen dat het probleem wat ze bestuderen ook alleen in die laag voorkomt. Welk principe van het Belmont Report is dit?

  1. Respect voor personen.
  2. Beneficence.
  3. Speciale bescherming.
  4. Rechtvaardigheid.

Vraag 5

Hoe herstelt een onderzoeker de relatie met de participant nadat hij gebruikgemaakt heeft van bedrog?

  1. Door zijn excuses aan te bieden en de participant geld te geven.
  2. Door een debriefing nadat de participant heeft deelgenomen.
  3. Door de participant te vertellen dat de studie anoniem is.
  4. Door elke participant een beschrijving te geven van de doelen en hypotheses van de studie.

Vraag 6

Als je een idee van iemand anders presenteert als jouw eigen idee, hoe heet dit dan?

  1. Plagiaat.
  2. Onderdrukking.
  3. Faking good.
  4. Data falsificatie.

Vraag 7

Welke is niet één van de drie R'en?

  1. Reduction.
  2. Replacement.
  3. Refinement.
  4. Restoration.

Antwoordindicatie Meerkeuzevragen

Vraag 1

A. Informed consent is hier niet nodig, aangezien de proefpersonen geen schade ondervinden en ze er redelijkerwijs vanuit kunnen gaan dat ze door anderen geobserveerd kunnen worden in een supermarkt.

Vraag 2

C. Een echt experiment uitvoeren zal meer ethische uitdagingen met zich meebrengen, aangezien je patiënten niet zomaar een behandeling kunt ontzeggen waar ze mogelijk baat bij zouden hebben.

Vraag 3

D. Verantwoordelijkheid.

Vraag 4

D. Rechtvaardigheid.

Vraag 5

B. Door een debriefing nadat de participant heeft deelgenomen.

Vraag 6

A. Plagiaat.

Vraag 7

D. Restoration.

Wat zijn goede metingen in de psychologie? - TentamenTests 5

 

Meerkeuzevragen

Vraag 1

Onderzoekers schatten een Cronbach’s alpha van .82 voor een vragenlijst over algemeen welzijn, wat duidt op een hoge interne betrouwbaarheid (internal reliability). Wat betekent dit voor de algemene construct validiteit van deze vragenlijst?

  1. De construct validiteit is voldoende ondersteund, omdat een hoge betrouwbaarheid per definitie betekent dat de validiteit ook hoog is.
  2. De hoge interne betrouwbaarheid ondersteunt constructvaliditeit gedeeltelijk, omdat een hoge betrouwbaarheid noodzakelijk is voor een hoge validiteit.
  3. De onderzoekers zouden test-hertest betrouwbaarheid (test-retest reliability) gebruikt moeten hebben om constructvaliditeit te ondersteunen.
  4. Deze bevinding ondersteunt de constructvaliditeit niet, want betrouwbaarheid is niet hetzelfde als validiteit.

Vraag 2

Dezelfde onderzoekers als die in bovenstaande vraag komen tot de conclusie dat algemeen welzijn een construct is dat bestaat uit verschillende facetten: fysiek welzijn en sociaal welzijn. Welk van de onderstaande opties zou ondersteuning bieden voor de content validity van de vragenlijst?

  1. Een panel van experts op het gebied van welzijn is van mening dat de vragenlijst een goede manier is om algemeen welzijn vast te stellen.
  2. De vragenlijst bevat verschillende categorieën van items die gericht zijn op de verschillende facetten van algemeen welzijn.
  3. De scores op de vragenlijst over algemeen welzijn correleren sterk met een vragenlijst over kwaliteit van leven, wat een gerelateerd construct zou moeten zijn.
  4. Mensen die hoog scoren op de vragenlijst over algemeen welzijn presteren over het algemeen ook goed op hun werk. Werkprestatie is relevant kerngedrag dat positief geassocieerd zou moeten zijn met algemeen welzijn.

Vraag 3

Een bepaalde vragenlijst over religiositeit is gevalideerd in een eerder onderzoek. In die studie werd de vragenlijst ingevuld door een groep mensen waarvan de onderzoekers al wisten dat ze regelmatig naar de kerk gingen en door een groep mensen waarvan bekend was dat ze bij de Internationale Atheïsten Alliantie aangesloten waren. Waarom zouden de onderzoekers juist deze mensen in het onderzoek meegenomen hebben?

  1. Om convergente en discriminante validiteit vast te stellen.
  2. Om het construct “religiositeit” te operationaliseren.
  3. Om de tussengroepsbetrouwbaarheid (between-groups reliability) vast te stellen.
  4. Om het bekende-groepen paradigma (known-groups paradigm) te kunnen gebruiken.

Vraag 4

Als een onderzoeker observationeel onderzoek doet, wat is dan de beste manier om de betrouwbaarheid van de observaties vast te stellen?

  1. De onderzoeker zou gebruik moeten maken van een codeerschema of codeboek.
  2. De onderzoeker moet ervoor zorgen dat het coderen gedaan wordt door iemand die de hypotheses niet kent.
  3. De onderzoeker moet haar observaties vergelijken met die van een andere observator.
  4. De onderzoeker moet de correlatie berekenen tussen haar observaties van het gedrag wat ze wil onderzoeken en ander relevant gedrag.

Antwoordindicatie Meerkeuzevragen

Vraag 1

B. De hoge interne betrouwbaarheid ondersteunt constructvaliditeit gedeeltelijk, omdat een hoge betrouwbaarheid noodzakelijk is voor een hoge validiteit.

Vraag 2

B. De vragenlijst bevat verschillende categorieën van items die gericht zijn op de verschillende facetten van algemeen welzijn.

Vraag 3

D. Om het bekende-groepen paradigma (known-groups paradigm) te kunnen gebruiken.

Vraag 4

C. De onderzoeker moet haar observaties vergelijken met die van een andere observator. - Het antwoord is hier dus niet A: het gebruikmaken van een codeboek, dit kan namelijk de betrouwbaarheid verbeteren, maar de vraag gaat specifiek over het vaststellen van de betrouwbaarheid. Antwoord B gaat over het verhogen van de validiteit door observer bias en observer effects te voorkomen en optie D beschrijft een vorm van criterion validiteit.

Hoe gebruiken we een survey en observaties? - TentamenTests 6

 

Meerkeuzevragen

Vraag 1

Het valt Dr. Jawanda op dat reclames voor ontbijtgranen vaak gericht zijn op kinderen. Ze wil daarom weten in hoeverre kinderen invloed hebben op welke ontbijtgranen de ouders besluiten te kopen. Ze heeft geen specifieke verwachtingen, maar wil simpelweg meer te weten komen over het beslissingsproces bij het kiezen van ontbijtgranen. Ze gaat daarom naar een grote supermarkt om in het gangpad van de ontbijtgranen ouders en kinderen te bestuderen. Hoe noemen we dit type onderzoek?

  1. Longitudinaal onderzoek.
  2. Correlationeel onderzoek.
  3. Observationeel onderzoek.
  4. Een survey.

Vraag 2

Wat is de meest aannemelijke reden dat Dr. Jawanda ervoor gekozen heeft om de data op deze manier te verzamelen in plaats van via zelfrapportage (self-report)?

  1. Kinderen zijn waarschijnlijk niet in staat om goed onder woorden te brengen waarom ze een bepaald type ontbijtgranen kiezen.
  2. Over het algemeen levert zelfrapportage zelden accurate antwoorden op.
  3. Ouders zijn zich er misschien niet van bewust in welke mate hun kinderen hun beslissing beïnvloeden om een bepaald type ontbijtgranen te kopen.
  4. Observaties zijn de beste manier om data te verzamelen om een frequentieclaim te testen.

Vraag 3

Dr. Jawanda gaat zonder verwachtingen het onderzoek in en observeert een tijdje in de supermarkt. Op een gegeven moment vreest ze dat bepaalde ouders en kinderen door zullen hebben dat ze geobserveerd worden. Waar moet ze zich zorgen over maken als dit het geval is?

  1. Observer bias.
  2. Observer effects.
  3. Verwachtingseffecten (expectancy effects).
  4. Reactiviteit (reactivity).

Vraag 4

De volgende vraag wordt gesteld op een survey "heb je je telefoon in de afgelopen twee jaar gekocht en heb je de meest recente update gedownload?" Wat is het probleem met deze vraag?

  1. Het is een leidende vraag.
  2. Hij is negatief verwoord.
  3. Het is een double-barreled vraag.
  4. Het is niet gepresenteerd als Likert-schaal.

Vraag 5

Als mensen doen aan acquiescence dan...?

  1. Zeggen ze wat de onderzoeker wil horen.
  2. Worden ze beïnvloedt doordat er iemand naar ze kijkt.
  3. Doen ze hun best sociaal acceptabele antwoorden te geven.
  4. Zijn ze het eens met elk item ongeacht de vraag.

Vraag 6

Welke van de volgende dingen zorgt ervoor dat er een goede interrater betrouwbaarheid is?

  1. Een codeboek.
  2. Naïeve observatoren gebruiken.
  3. Open vragen gebruiken.
  4. Een groep mensen aan de observator laten wennen.

Vraag 7

Hoe zorgen we voor minder observator bias?

  1. Wachten tot participanten gewend zijn aan de observator.
  2. De fysieke sporen van gedrag meten in plaats van het gedrag zelf.
  3. Zorgen dat een observator de hypotheses van de studie niet weet.
  4. Onopvallend de observaties doen.

Antwoordindicatie Meerkeuzevragen

Vraag 1

C. Observationeel onderzoek.

Vraag 2

C. Ouders zijn zich er misschien niet van bewust in welke mate hun kinderen hun beslissing beïnvloeden om een bepaald type ontbijtgranen te kopen.

Vraag 3

D. Reactiviteit (reactivity). - Opties A, B en C zijn alleen een probleem als de persoon de onderzoeker bepaalde verwachtingen heeft.

Vraag 4

C. Het is een double-barreled vraag.

Vraag 5

D. Zijn ze het eens met elk item ongeacht de vraag.

Vraag 6

A. Een codeboek.

Vraag 7

C. Zorgen dat een observator de hypotheses van de studie niet weet.

Hoe schat je de frequenties van gedrag en overtuigingen? - TentamenTests 7

 

Meerkeuzevragen

Vraag 1

Prof. Zimmerman is statistiekdocent. Het valt hem op dat veel van zijn leerlingen nerveus zijn voor het vak. Hij is bang dat ze daardoor lagere cijfers halen en wil daarom een interventie testen die het zelfvertrouwen van de studenten een boost zou moeten geven, waardoor dus ook de cijfers van de studenten omhoog zouden moeten gaan. De populatie waarin Prof. Zimmermann geïnteresseerd is omvat alle psychologiestudenten aan zijn universiteit die het vak Inleiding Statistiek gaan volgen dit jaar. Hij weet dat ongeveer 20% van zijn populatie bestaat uit tweedejaars studenten die het vak nog een keer volgen. Om dit terug te laten komen in zijn steekproef (sample) selecteert hij willekeurig (random) studenten totdat zijn steekproef bestaat uit 100 psychologiestudenten waarvan 80% eerstejaars is en 20% tweedejaars. Wat voor soort steekproeftrekking (sampling technique) wordt hier beschreven?

  1. Cluster sampling.
  2. Quota sampling.
  3. Stratified random sampling.
  4. Systematic random sampling.

Vraag 2

Een onderzoeker is geïnteresseerd in de volgende populatie: "hondeneigenaren van New York". Welk van de volgende steekproeven kunnen we generaliseren naar deze populatie?

  1. 25 hondeneigenaren uit New York, random geselecteerd uit een database.
  2. 25 hondeneigenaren uit heel de Verenigde Staten.
  3. 25 hondeneigenaren die elke dag bij een hondenparkje komen.
  4. 25 hondeneigenaren bij de dierenarts in New York.

Vraag 3

Welk van de volgende steekproeven is waarschijnlijk generaliseerbaar naar de populatie waarin een onderzoeker geïnteresseerd is?

  1. Een convenience steekproef van twaalfduizend mensen.
  2. Een quota steekproef van honderdtwintig mensen.
  3. Een stratified-random steekproef van honderdtwintig mensen.
  4. Een snowball steekproef van twaalfduizend mensen.

Vraag 4

Sommige onderzoekers vinden het belangrijk dat hun steekproef extern valide is. Welk van de volgende onderzoeksvragen heeft een extern valide steekproef nodig?

  1. Wat is de proportie depressieve tieners in Nederland?
  2. Is er een associatie tussen depressie en drugsgebruik bij tieners?
  3. Zijn praatgroepen effectief voor tieners met depressie?
  4. Hebben tieners met depressie meer symptomen dan volwassenen?

Vraag 5

Welke van de volgende termen heeft niet dezelfde betekenis als de anderen?

  1. Generaliseerbare steekproef.
  2. Extern valide steekproef.
  3. Representatieve steekproef.
  4. Biased steekproef.

Vraag 6

Wat is 'oversampling'?

  1. Teveel mensen in je steekproef stoppen.
  2. Een steekproef trekken en er meer mensen aan toevoegen door je participanten meer mensen te laten uitnodigen.
  3. Steekproeven trekken uit verschillende demografische categorieën van de samenleving en die samen nemen.
  4. Met opzet meer mensen in één of meer subgroepen van je steekproef stoppen.

Vraag 7

Wat is een 'population of interest'?

  1. De populatie waarin een onderzoeker geïnteresseerd is.
  2. De populatie die aan de onderzoeker vraagt het onderzoek te doen.
  3. De populatie die de behandeling nodig heeft.
  4. De populatie met interesse in het onderzoek wat de onderzoeker doet.

Antwoordindicatie Meerkeuzevragen

Vraag 1

C. Stratified random sampling.

Vraag 2

A. 25 hondeneigenaren uit New York, random geselecteerd uit een database.

Vraag 3

C. Een stratified-random steekproef van honderdtwintig mensen.

Vraag 4

A. Wat is de proportie depressieve tieners in Nederland?

Vraag 5

D. Biased steekproef.

Vraag 6

D. Met opzet meer mensen in één of meer subgroepen van je steekproef stoppen.

Vraag 7

A. De populatie waarin een onderzoeker geïnteresseerd is.

Wat houdt bivariate correlationeel onderzoek in? - TentamenTests 8

 

Open vragen

Vraag 1

Wat wordt bedoeld met bivariate correlationeel onderzoek?

Vraag 2

Wat zijn de twee belangrijke componenten van bivariate correlationeel onderzoek? En wat houdt dit in?

Vraag 3

Wat wordt gemeten door effectgrootte?

Vraag 4

Wat wordt gemeten door de r-value?

Vraag 5

Wat houdt statistische significantie in?

Antwoordindicatie Open vragen

Vraag 1

Bivariate correlationeel onderzoek kan gebruikt worden om een associatie claim te testen. Deze test vergelijkt twee variabelen.

Vraag 2

De resultaten van deze testen hebben twee belangrijke componenten namelijk de richting (direction) en de strength. De direction is de richting. Deze component geeft aan of de associatie positief of negatief is. De tweede component is de strength. Deze geeft aan hoe nauw de variabelen geassocieerd zijn.

Vraag 3

De effectgrootte meet de strength van de associatie tussen twee variabelen.

Vraag 4

De r-value meet de correlatie tussen twee variabelen. Een hoger r-value stelt dat er een hogere associatie bestaat tussen twee variabelen.

Vraag 5

Statistische significantie refereert naar de conclusie die een onderzoeker maakt of de resultaten zijn ontstaan door toeval. Dit wordt gemeten door de p-value. Een hogere p-value stelt dat de kans groter is dat een associatie ontstaan is door toeval.

Wat houdt multivariate correlationeel onderzoek in? - TentamenTests 9

 

Open vragen

Vraag 1

Wat wordt bedoeld met een longitudinal study?

Vraag 2

Wat wordt bedoeld met een multiple regression analysis?

Vraag 3

Er bestaan drie typen correlaties namelijk: cross-lag correlatie, cross-sectional correlatie en autocorrelatie. Wat wordt bedoeld met alle drie de typen?

Vraag 4

Wat wordt bedoeld met een afhankelijke en een onafhankelijke variabele?

Vraag 5

Hoe worden effectgroottes weergegeven in een multiple regressie analyse?

Antwoordindicatie Open vragen

Vraag 1

Een longitudinal study wordt uitgevoerd over een langere periode dan bijvoorbeeld een typische associatie claim.

Vraag 2

Een multiple regression analysis heeft betrekking op meer dan twee variabelen in dezelfde analyse. Een multiple regression analysis kan de interne validiteit verbeteren door te controleren voor een potentiele derde variabele.

Vraag 3

Cross-lag correlatie houdt in dat een eerder geregistreerde maatstaf (measure) geassocieerd met een andere variabele die later wordt gemeten.
Cross-sectional correlatie houdt in dat twee variabelen geassocieerd worden en tegelijk geregistreerd zijn. Auto correlatie houdt in dat een eerder gemeten variabele geassocieerd wordt met de meting van dezelfde later genomen variabele.

Vraag 4

Een onafhankelijke variabele wordt ook wel een voorspellende variabele genoemd. Een afhankelijke variabele wordt gezien als de uitkomst variabele.

Vraag 5

Effect sizes in multiple-regression analyses worden weergegeven door de beta. Dit is een gestandaardiseerde effect size en b geeft het niet gestandaardiseerde effect size weer.

Hoe kunnen causale claims geëvalueerd worden met behulp van experimenten? - TentamenTests 10

 

Meerkeuzevragen

De onderstaande vijf vragen zijn gebaseerd op het volgende verhaal: Max doet een experiment waar hij participanten vraagt handen te schudden met een 'onderzoeker' welke gespeeld wordt door zijn vriendin. Daarna beoordelen de participanten hoe vriendelijk ze haar vonden. De onderzoeker was altijd dezelfde persoon en begroette alle participanten op dezelfde manier. De participanten werden random toegewezen aan een groep waar de hand van de onderzoeker koud of juist warm was. De onderzoeker werd als vriendelijker ervaren als haar handen warm waren.

Vraag 1

Waarom wordt in dit experiment voldaan aan temporele precedentie?

  1. Omdat er verschil is tussen koude versus warme handen.
  2. Omdat de participanten eerst de hand van de onderzoeker schudden voordat ze beoordeelden hoe vriendelijk ze was.
  3. Omdat de onderzoeker zich hetzelfde gedroeg in alle condities.
  4. Omdat Max mensen random toegewezen heeft aan condities.

Vraag 2

Wat is hier de controle variabele?

  1. Het oordeel van de participanten over vriendelijkheid.
  2. De temperatuur van de handen.
  3. Het geslacht van de participanten.
  4. De standaard begroeting voor elke participant.

Vraag 3

Wat voor design is dit experiment?

  1. Posttest-only.
  2. Pretest/posttest.
  3. Concurrent-measures.
  4. Repeated-measures.

Vraag 4

Max heeft de participanten random bij condities ingedeeld, waarom?

  1. Vanwege het within-groups design.
  2. Om selectie effecten te vermijden.
  3. Om order effecten te vermijden.
  4. Omdat hij de resultaten wilden generaliseren naar een populatie.

Vraag 5

Welke vraag gaat over de constructvaliditeit van het experiment?

  1. Hoe groot is de effectgrootte?
  2. Waren er confounds?
  3. Kunnen we de resultaten generaliseren?
  4. Hoe goed geeft de beoordeling van vriendelijkheid weer wat participanten echt dachten van de onderzoeker?

Vraag 6

Als er een dubbelblind placebo-gecontroleerde studie gedaan wordt met willekeurige toewijzing, welk probleem wordt er dan NIET opgelost?

  1. Placebo effecten.
  2. Demand characteristics.
  3. Measurement error/meetfout.
  4. Selectie effecten.

Vraag 7

Hoe heet het experimentele design waarbij er sprake is van één groep, een pretest en een posttest?

  1. One-group pretest posttest design.
  2. Posttest only control group design.
  3. Solomon four-group design.
  4. One-shot case study.

Antwoordindicatie Meerkeuzevragen

Vraag 1

B. Omdat de participanten eerst de hand van de onderzoeker schudden voordat ze beoordeelden hoe vriendelijk ze was.

Vraag 2

D. De standaard begroeting voor elke participant.

Vraag 3

A. Posttest-only.

Vraag 4

B. Om selectie effecten te vermijden.

Vraag 5

D. Hoe goed geeft de beoordeling van vriendelijkheid weer wat participanten echt dachten van de onderzoeker?

Vraag 6

C. Measurement error/meetfout.

Vraag 7

A. One-group pretest posttest design.

Wat is de invloed van confounding en obscure factors? - TentamenTests 11

 

Open vragen

Vraag 1

Hanna is onderzoeker voor bedrijf A in de provincie Groningen. Ze test diverse deodoranten om te onderzoeken of ze mensen lekkerder laten ruiken. Ze scheidt de deelnemers van haar onderzoek in drie groepen en laat ze allemaal dezelfde broek en trui dragen. De eerste groep spuit 0.5 liter deodorant A op, de tweede groep spuit 0.5 liter deodorant B op en de derde groep draagt geen deodorant. Elke deelnemer wordt vervolgens naar een kamer gebracht en twee onafhankelijke onderzoekers beoordelen hoe lekker ze ruiken ze zijn op een schaal van 1 tot 10.

Wat is de afhankelijke, onafhankelijke en controle variabele?

Vraag 2

Wat wordt bedoeld met een testing threat?

Vraag 3

Wat wordt bedoeld met een regression threat?

Vraag 4

Wat wordt bedoeld met een muturation threat?

Vraag 5

Wat wordt bedoeld met een null-effect?

Antwoordindicatie Open vragen

Vraag 1

Afhankelijk: de schaal van 1-10.
Onafhankelijk: de type deodorant.
Controle: de broek en de trui die elke deelnemer aan heeft.

Vraag 2

Een testing threat houdt in dat de toekomstige prestaties van de deelnemer veranderd worden vanwege interactie met een meetwaarde.

Vraag 3

Een regression threat houdt in dat extreme scores kunnen terug gaan naar de gemiddelde scores. Onderzoekers moeten de scores van de deelnemers op verschillende tijdstippen in het experiment vergelijken. Daarnaast is het belangrijk de scores ook te vergelijken met de gemiddelde scores.

Vraag 4

Dit houdt in dat het gedrag van deelnemers over een bepaalde periode spontaan kan veranderen. Dit wordt ook ‘spontaneous remission’ genoemd. Dit probleem kan voorkomen worden door een vergelijkingsgroep te gebruiken.

Vraag 5

Dit houdt in dat een ondezoeker concludeert dat er geen verschil bestaat in de afhankelijke variabele. Dit kan ontstaan doordat er een fout bestaat in het design of dat de variabelen niet aan elkaar gerelateerd zijn. Er bestaat dus geen relatie.

Hoe moet je omgaan met experimenten die meer dan één onafhankelijke variabele bevatten? - TentamenTests 12

 

Meerkeuzevragen

Vraag 1

Wat is een factor?

  1. Een niveau van een afhankelijke variabele.
  2. Iets wat de onderzoeker controleert.
  3. Een bekende van de onderzoeker die doet alsof hij onderdeel is van het experiment.
  4. Een niveau van een onafhankelijke variabele.

Vraag 2

Wat is een interactie-effect?

  1. Als een afhankelijke variabele varieert als gevolg van een onafhankelijke variabele.
  2. Als allebei de onafhankelijke variabelen in een studie variëren.
  3. Als de participanten in verschillende condities contact hebben.
  4. Als het effect van één onafhankelijke variabele op de afhankelijke variabele afhangt van een andere onafhankelijke variabele.

Vraag 3

Wat is een factorial design?

  1. Een design waarbij het effect van twee of meer onafhankelijke variabelen getest wordt.
  2. Een design waarbij het effect van twee of meer afhankelijke variabelen getest wordt.
  3. Een design waarbij altijd meer dan vier condities zijn.
  4. Een design zonder controlegroep.

Vraag 4

Wat is een hoofdeffect?

  1. Het effect van de verschillende factoren in een studie.
  2. Het effect waar de onderzoeker geïnteresseerd in is.
  3. Het effect van één onafhankelijke variabele op de afhankelijke variabele.
  4. Het belangrijkste effect uit een studie.

Vraag 5

Hoe zie je een interactie-effect in een grafiek?

  1. Als de lijnen kruisen.
  2. Als er maar één lijn is.
  3. Als de lijnen parallel zijn.
  4. Als er geen lijn is.

Antwoordindicatie

Vraag 1

D. Een niveau van een onafhankelijke variabele.

Vraag 2

D. Als het effect van één onafhankelijke variabele op de afhankelijke variabele afhangt van een andere onafhankelijke variabele.

Vraag 3

A. Een design waarbij het effect van twee of meer onafhankelijke variabelen getest wordt.

Vraag 4

C. Het effect van één onafhankelijke variabele op de afhankelijke variabele.

Vraag 5

A. Als de lijnen kruisen.

Wat zijn quasi-experimenten? - TentamenTests 13

 

Open vragen

Vraag 1

Wat is het verschil tussen een experiment en een quasi experiment?

Vraag 2

Wat wordt bedoeld met een single N design?

Vraag 3

Wat is het verschil tussen een small N design en een large N design?

Vraag 4

Wat houdt het begrip een stable baseline design in? En een multiple baseline design?

Vraag 5

Wat wordt bedoeld met een reversal design?

Antwoordindicatie Open vragen

Vraag 1

Een experiment manipuleert een onafhankelijke variabele om de verandering in een afhankelijke variabele te zien. Een quasi experiment gebruikt over het algemeen dezelfde structuur, maar met een onafhankelijke variabele die niet echt door de onderzoeker kan worden gemanipuleerd. Een quasi experiment kan door zowel within group designs als between group designs worden uitgevoerd.

Vraag 2

Onderzoekers bestuderen enkele vraagstukken erg uitgebreid om op deze manier zoveel mogelijk data te verzamelen uit deze vraagstukken.

Vraag 3

In small N design wordt elk individu als een apart experiment gebruikt. In dit geval worden een paar deelnemers gebruikt. In een large N design worden zoveel mogelijk deelnemers verzameld. De onderzoekers kijken naar de gegevens van de steekproef als geheel. Small N en large N designs zijn vooral nuttig wanneer er wordt gekeken naar unieke individuen die representatief zijn voor belangrijke vraagstukken.

Vraag 4

Een stable baseline design houdt de deelnemers van een onderzoek gedurende een lange periode nauwlettend in de gaten voordat een behandeling begint. De deelnemers worden langere periode geobserveerd om te weten welk type gedrag typerend is. Een (meervoudig) baselinematig ontwerp registreert meer dan één type gedrag gedurende verschillende tijdsduren voordat behandelingen worden toegepast op elk specifiek gedrag.

Vraag 5

Een reversal design introduceert een behandeling en verwijdert het vervolgens om te zien of het gedrag zonder de behandeling zal terugkeren.

Wat zijn enquêtes en wat kan je er mee? - TentamenTests 7

 

Meerkeuzevragen

Vraag 1

De volgende vraag wordt gesteld op een enquête: "heb je je telefoon in de afgelopen twee jaar gekocht en heb je de meest recente update gedownload?" Wat is het probleem met deze vraag?

  1. Het is een leidende vraag.
  2. Hij is negatief verwoord.
  3. Het is een double-barreled vraag.
  4. Het is niet gepresenteerd als Likert-schaal.

Vraag 2

Wat is een volgorde-effect precies?

  1. Dat participanten de enquête in een willekeurige volgorde maakt waardoor hun antwoorden niet kloppen.
  2. Dat de vragen van een enquête in een bepaalde volgorde gesteld moeten worden.
  3. Dat de onderzoeker niet goed weet in welke volgorde de enquête vragen gesteld moeten worden.
  4. Dat de antwoorden van participanten op latere vragen worden beïnvloed door eerdere vragen.

Vraag 3

Wat is het verschil tussen confidentialiteit en anonimiteit?

  1. Confidentialiteit betekent dat alleen onderzoekers toegang hebben tot gevoelige informatie, bij anonimiteit wordt gevoelige informatie helemaal niet bewaard.
  2. Anonimiteit betekent dat alleen onderzoekers toegang hebben tot gevoelige informatie, bij confidentialiteit wordt gevoelige informatie helemaal niet bewaard.
  3. Bij confidentialiteit vragen de onderzoekers niet wie de participanten zijn, bij anonimiteit weten ze dit wel maar krijgen ze een participant-ID toegewezen.
  4. Er is geen verschil.

Vraag 4

Welke van onderstaande methoden is NIET een manier om een enquête af te nemen?

  1. Face-to-face.
  2. Telefoon.
  3. Via het internet.
  4. Via een sms.

Vraag 5

Waarom is een enquête handig bij een longitudinale studie?

  1. Het is goedkoop.
  2. Het kan gebruikt worden om gemakkelijk informatie over langere tijd te verzamelen.
  3. Minder mensen stoppen zo met hun deelname.
  4. Het kan gebruikt worden om makkelijk informatie te analyseren.

Antwoordindicatie

Vraag 1

C. Het is een double-barreled vraag.

Vraag 2

D. Dat de antwoorden van participanten op latere vragen worden beïnvloed door eerdere vragen.

Vraag 3

A. Confidentialiteit betekent dat alleen onderzoekers toegang hebben tot gevoelige informatie, bij anonimiteit wordt gevoelige informatie helemaal niet bewaard.

Vraag 4

D. Via een sms.

Vraag 5

B. Het kan gebruikt worden om gemakkelijk informatie over langere tijd te verzamelen.

Wat is etnografie? - TentamenTests bij Chapter 10

 

Meerkeuzevragen

Vraag 1

Wat is een complete participant?

  1. Wanneer een persoon deelneemt aan een volledig onderzoek en gedurende het hele onderzoek dus niet stopt.
  2. Wanneer een onderzoeker volledig deelneemt aan de groep die hij of zij probeert in kaart te brengen.
  3. Wanneer een onderzoeker wel aan een deel van een onderzoeksgroep vertelt dat het om een onderzoek gaat, maar aan een ander deel niet.
  4. Wanneer een onderzoeker niet deelneemt aan activiteit en geheimhoudt dat hij de groep observeert.

Vraag 2

Wat is NIET één van de zes stappen van het doen van etnografisch veldonderzoek?

  1. Toegang krijgen.
  2. Field notes schrijven.
  3. Feedback vragen.
  4. Een onderwerp kiezen.

Vraag 3

Wat is triangulation?

  1. Het gebruik van meerdere onderzoeksmethoden om te testen of dezelfde onderzoeksvraag bij verschillende benaderingen en materialen tot dezelfde bevindingen leidt.
  2. Het gebruiken van verschillende participantgroepen om te testen of dezelfde onderzoeksvraag bij verschillende mensen tot dezelfde bevindingen leidt.
  3. Het gebruiken van verschillende statistische tests om de data te analyseren.
  4. Het gebruiken van drie verschillende vormen van observatie en kijken of het de participanten opvalt dat je hen observeert bij elke soort.

Vraag 4

Wat is informed consent?

  1. Dat de onderzoeker aan mensen vertelt dat ze geobserveerd worden.
  2. Dat mensen toestemming geven voor deelname aan een onderzoek.
  3. Dat mensen geïnformeerd worden over hoe wetenschappelijk onderzoek werkt.
  4. Dat mensen gevraagd wordt om voor en nadelen van het onderzoek te noemen.

Vraag 5

Wat zijn community studies?

  1. Wanneer mensen gevraagd wordt om anderen te vragen mee te doen met het onderzoek.
  2. Het testen van een interventie in een bepaalde gemeenschap.
  3. Wanneer een onderzoeker de gemeenschap waar hij of zij vandaan komt onderzoekt.
  4. Het bestuderen van een hele gemeenschap, zoals een stam, stad of dorp.

Antwoordindicatie

Vraag 1

B. Wanneer een onderzoeker volledig deelneemt aan de groep die hij of zij probeert in kaart te brengen.

Vraag 2

C. Feedback vragen.

Vraag 3

A. Het gebruik van meerdere onderzoeksmethoden om te testen of dezelfde onderzoeksvraag bij verschillende benaderingen en materialen tot dezelfde bevindingen leidt.

Vraag 4

B. Dat mensen toestemming geven voor deelname aan een onderzoek.

Vraag 5

D. Het bestuderen van een hele gemeenschap, zoals een stam, stad of dorp.

Hoe neem je een diepte-interview af? - TentamenTests 11

 

Meerkeuzevragen

Vraag 1

Wat is een semi-gestructureerd interview?

  1. Een interviewmethode waarbij de interviewer alle vragen van te voren al heeft uitgedacht en opgeschreven.
  2. Een interviewmethode waarbij de interviewer ter plekke vragen bedenkt en het gesprek op een natuurlijk beloop laat.
  3. Een interviewmethode waarbij de interviewer slechts een lijst met onderwerpen heeft die allemaal langs moeten komen.
  4. Een interviewmethode waarbij de interviewer een lijst met vragen en idee van het interview heeft, maar het gesprek gedeeltelijk zich natuurlijk laat ontwikkelen.

Vraag 2

Wat is NIET één van de zes stappen van een interview?

  1. De antwoorden coderen.
  2. Bepalen wie je gaat interviewen.
  3. Het interview afnemen.
  4. Het betalen van participanten.

Vraag 3

Wat is een sneeuwbalsteekproef?

  1. Een steekproef waarbij alle mensen uit de populatie gelijke kans hebben om in de steekproef te komen.
  2. Een steekproef waarbij een respondent andere geschikte respondenten aanlevert voor het onderzoek.
  3. Een steekproef die bepaalde bevolkingsgroepen oververtegenwoordigd.
  4. Een steekproef waarbij systematisch verschillende bevolkingsgroepen gevraagd worden.

Vraag 4

Wat is het verschil tussen validiteit en betrouwbaarheid?

  1. Validiteit zegt iets over of je maat meet wat het behoort te meten en betrouwbaarheid geeft aan hoe consistent een meting is.
  2. Betrouwbaarheid zegt iets over of je maat meet wat het behoort te meten en validiteit geeft aan heo consistent een meting is.
  3. Validiteit zegt iets over hoe goed je steekproef is en betrouwbaarheid geeft aan hoe goed je resultaten passen bij de populatie.
  4. Betrouwbaarheid zegt iets over hoe goed je steekproef is en validiteit geeft aan hoe goed je resultaten passen bij de populatie.

Vraag 5

Wat is een probleem bij focusgroepen?

  1. Mensen doen niet vaak mee aan focusgroepen.
  2. Je kan kritischer zijn over een sterke mening van een participant.
  3. Een onderzoeker kan niet garanderen dat gevoelige informatie privé blijft.
  4. Een onderzoeker moet zelf de groep leiden en dat kost veel tijd.

Antwoordindicatie

Vraag 1

D. Een interviewmethode waarbij de interviewer een lijst met vragen en idee van het interview heeft, maar het gesprek gedeeltelijk zich natuurlijk laat ontwikkelen.

Vraag 2

D. Het betalen van participanten.

Vraag 3

B. Een steekproef waarbij een respondent andere geschikte respondenten aanlevert voor het onderzoek.

Vraag 4

A. Validiteit zegt iets over of je maat meet wat het behoort te meten en betrouwbaarheid geeft aan hoe consistent een meting is.

Vraag 5

C. Een onderzoeker kan niet garanderen dat gevoelige informatie privé blijft.

Hoe analyseer je kwalitatieve data? - TentamenTests 16

 

Meerkeuzevragen

Vraag 1

Wat is het positivisme?

  1. Een stroming die ervan uit gaat dat er een externe realiteit is die objectief beschreven en geanalyseerd kan worden door wetenschap.
  2. Een stroming die zegt dat het gaat om een waarheidsgetrouwe weerslag van de interpretatie van het subject van gebeurtenissen, sociale ontwikkelingen en andere fenomenen.
  3. Een stroming die zich probeert in te leven in het perspectief van respondenten.
  4. Een stroming die afstand houdt van het perspectief van respondenten zodat er wetenschappelijke objectiviteit is.

Vraag 2

Een methode binnen de causes-of-effects approach maakt gebruik van zes vragen, wat is NIET één van deze zes vragen?

  1. Welke aannames doen ze?
  2. Hoe praten mensen over wat er gebeurt, hoe karakteriseren en begrijpen ze het?
  3. Hoe kan ik het beste dingen noteren?
  4. Waarom heb ik dit genoteerd?

Vraag 3

Wat is deductief onderzoek?

  1. Beginnen met data en daaruit conclusies generaliseren.
  2. Beginnen met een theorie en van daaruit data verzamelen.
  3. Zoeken naar verrassende elementen in onderzoek en op basis daarvan theorieën maken.
  4. Beginnen met een bestaande theorie en van daaruit veldonderzoek doen.

Vraag 4

Wat is NIET één van de zes stappen van kwalitatieve data-analyse?

  1. Coderen.
  2. Modellen bouwen en testen.
  3. Hulp vragen van mede-onderzoekers.
  4. Het rapport schrijven.

Vraag 5

Wat zijn memo's?

  1. Notities over de relaties tussen de gebruikte codes en kennis, interpretaties van de onderzoeksvragen en gedachten over het bewijs van de conclusies.
  2. Een systeem met informatie over een verzameling data, met daarin de variabelen, mogelijke waarden, overzicht van codes en gemaakte besluiten.
  3. Een verbale of visuele beschrijving van een argument; hoe de variabelen samen iets aangeven over de realiteit.
  4. De aanname dat er geen relatie bestaat tussen concepten of geen verschil in de afhankelijke variabele bij een vergelijking tussen twee groepen.

Antwoordindicatie

Vraag 1

A. Een stroming die ervan uit gaat dat er een externe realiteit is die objectief beschreven en geanalyseerd kan worden door wetenschap.

Vraag 2

C. Hoe kan ik het beste dingen noteren?

Vraag 3

B. Beginnen met een theorie en van daaruit data verzamelen.

Vraag 4

C. Hulp vragen van mede-onderzoekers.

Vraag 5

A. Notities over de relaties tussen de gebruikte codes en kennis, interpretaties van de onderzoeksvragen en gedachten over het bewijs van de conclusies.

Bron

  • Deze TentamenTests zijn gebaseerd op de 1e 2020 druk van de custom UU editie van Research Methods van Morling en Carr et al.

 

Image

Access: 
Public

Image

Join WorldSupporter!
Search a summary

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Check the related and most recent topics and summaries:
Activity abroad, study field of working area:

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Follow the author: Vintage Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
1566 2