TentamenTests bij Klinische Neuropyschologie aan de Universiteit Utrecht

Vragen

Vraag 1

Benoem de vijf belangrijkste taken van een klinisch neuropsycholoog.

Vraag 2

  1. Wat is enkelvoudige dissociatie?
  2. Wat is dubbele dissociatie?

Vraag 3

Benoem de vijf hoofdzonden in de klinische neuropsychologie.

Vraag 4

Waarom worden neuropsychologische stoornissen gezien als een stoorfactor voor de validiteit van een test?

Vraag 5

  1. Wanneer spreekt men van anatomische reorganisatie ?
  2. Noem drie processen die leiden tot anatomische reorganisatie.

Vraag 6

Welke variabelen zijn voorspellend voor herstel?

Vraag 7

  1. Welke hemisfeer is verantwoordelijk voor het verwerken van categorische informatie?
  2. Welke hemisfeer is verantwoordelijk voor het verwerken van metrische informatie?

Vraag 8

Diagnostiek en research van geheugenstoornissen kunnen op drie soorten gegevens berusten. Benoem deze drie soorten gegevens.

Vraag 9

Benoem 5 factoren die invloed kunnen hebben op geheugenprestaties.

Vraag 10

Spraakbeperkingen zijn kenmerkend voor broca- patiënten. Ook kunnen er begripsbeperkingen optreden. Begripsbeperkingen treden in het algemeen pas op wanneer broca- patiënten bepaalde zinnen krijgen voorgelegd. Bij wat voor soort zinnen treden er begripsproblemen op?

Vraag 11

Volgens Baddely bestaat het werkgeheugen uit vier componenten. Benoem deze vier componenten en beschrijf de functie van ieder component.

Vraag 12

In de neuronanatomisch model van aandacht maken Posner en Peterson onderscheid tussen vigilantienetwerk, het posterieure aandachtsnetwerk en het anterieure aandachtsnetwerk. Waarvoor dient het posterieure aandachtsnetwerk?

Vraag 13

Welke cognitieve aspecten van alexithymia worden door de TAS (Toronto Alexithymia Scale) gemeten?

Vraag 14

LeDoux heeft een aantal redenen genoemd op grond waarvan het nuttig lijkt om emotie als een apart psychologisch construct te beschouwen. Wat zijn volgens LeDoux de redenen om emotie en cognitie te scheiden?

Vraag 15

Waarom is het nuttig dat een neuropsycholoog enige kennis heeft van motoriek?

Vraag 16

  1. Wat is gekristalliseerde intelligentie?
  2. Wat is vloeiende intelligentie?
  3. Hersenletsel kan invloed hebben op het testen van intelligentie. Maak de volgende zin af: Het is aannemelijk dat tests voor………. intelligentie in het algemeen minder gevoelig voor hersenletsel zijn dan tests voor ……. intelligentie.

Vraag 17

Meneer Jansen is 79 jaar en heeft een vertraagd tempo van denken en handelen, en in veranderingen van houdings- en bewegingspatroon. De motorische problemen van de patiënt betreffen niet alleen het lopen en staan, maar ook normale bewegelijkheid van de gezichtspieren is aangetast. Ook is de spraakmotoriek bemoeilijkt, zo is het spreken monotoon en struikelen over woorden komt vaak voor. De spraakproblemen zijn niet de oorzaak van een afasie of agnosie. Uit de tests blijkt dat het geheugen, de aandacht , visueel-ruimtelijke en uitvoerende functies aangetast zijn. Ook is het sensomotorische leervermogen aangetast (deelman, 2008).

Welke ziekte heeft meneer Jansen?

Vraag 18

Wat zijn neurodegeneratieve aandoenigen (NDA)? Benoem ook drie aandoeningen die behoren tot de categorie neurodegeneratieve aandoeningen.

Vraag 19

Welke functies zijn als gevolg van een beschadiging van de frontotemporale en temporale cortex opvallend gestoord bij patiënten met een neurodegeneratieve aandoening.

Vraag 20

Hoe worden constructieve vaardigheden gemeten bij alzheimer patiënten?

Vraag 21

  1. Wanneer spreekt men van een beroerte?
  2. Welke vormen van beroerten onderscheidt men?

Vraag 22

Wat zijn de belangrijkste risico factoren voor een beroerte?

Vraag 23

Welke afasie komt vaak voor na een beroerte in het verzorgingsgebied van de arteria cerebri anterior in de linkerhemisfeer?

Vraag 24

Door welke arteriae worden de hersenstam en cerebellum verzorgd?

Vraag 25

Na een traumatisch hersenletsel kan het gedrag van mensen op drie verschillende manieren beïnvloed worden. Benoem deze drie verschillende manieren.

Vraag 26

In het geval van LWS zijn er zeven factoren aanwijsbaar die het cognitieve functioneren kunnen ontregelen. Benoem 5 van deze factoren.

Vraag 27

Epilepsie wordt gekenmerkt door epileptische aanvallen die zich regelmatig herhalen.

  1. Hoe ontstaan epileptische aanvallen?
  2. Een epileptische ontlading kan in ieder levend brein voorkomen, maar de sterkte van de ontlading hangt af van een aantal factoren. Benoem drie van deze factoren.
  3. Wat is het verschil tussen idiopatische epilepsie en symptomatische vorm epilepsie?

Vraag 28

In de huidige versie van de DSM wordt uitgegaan van 3 subtypen van ADHD. Benoem deze drie subtypen.

Vraag 29

De omgeving kan invloed hebben op het ontstaan van ADHD. Benoem vijf omgevingsfactoren die invloed hebben op het ontstaan van omgevingsfactoren.

Vraag 30

In het inattentiemodel, onderscheiden Posner en Raichle drie netwerken. Benoem en beschrijf de functies van deze netwerken.

Vraag 31

Wat zijn symptomen van HSV?

Vraag 32

Systemische Lupus Erythematosus (SLE) is een auto-immuunziekte gekenmerkt door de aanwezigheid van antistoffen tegen verschillende kernbestanddelen (deelman, 2008). Welke stelling is juist:

  1. Incidentie en prevalentie zijn hoger bij blanken dan bij Afro- Caribische , Afro - Amerikaans en Aziatische mensen.
  2. SLE treft vooral vrouwen in de reproductieve periode
  3. Zonlicht kan de SLE-achtige syndroom oproepen.
  4. Geen van de bovenstaande stellingen is juist.

Vraag 33

  1. Wat is Neurotoxiciteit?
  2. Het risico op zenuwbeschadiging is afhankelijk van een aantal factoren. Benoem deze factoren.

Vraag 34

Een contra-expertise kan twee vormen aannemen: men wordt gevraagd om een nieuw, onafhankelijk onderzoek te doen of om commentaar te leveren op een eerder neuronpsychologisch rapport (deelman, 2008). Wat zijn de voordelen en nadelen van het starten van een nieuw onafhankelijk onderzoek?

Antwoordindicatie

Vraag 1

  • Het analyseren van zowel de gestoorde als de intact gebleven gedragsmogelijkheden

  • Het specificeren van de consequenties die de gestoorde en intact gebleven gedragsmogelijkheden hebben voor het dagelijks leven van betrokkenen.

  • het nagaan van de relatie tussen het patroon van verstoorde en intacte gedragsmogelijkheden en beschikbare gegevens over de aard, plaats en omvang van de hersenstoornis.

  • Bestuderen van de veranderlijkheid en de veranderbaarheid van de geconstateerde gedragsmogelijkheden en gedragsbeperkingen.

  • Ontwikkelen, toepassen en evalueren van vormen van begeleiding en behandeling.

Vraag 2

  1. Er is sprake van enkelvoudige dissociatie wanneer een patiënt met laesie X een functiestoornis vertoont op taak A maar niet op taak B.
  2. Er is sprake van dubbele dissociatie wanneer een patiënt met laesie X een functiestoornis vertoont op taak A maar niet op taak B, en een patiënt met laesie Y precies het omgekeerde patroon vertoont.

Vraag 3

  • Een symptoom beschouwen als bewijs voor een oorzaak.

  • Denken dat een bepaalde meting een vaststaande betekenis heeft.

  • Menen dat subjectieve gegevens een betrouwbare indruk van de functiestoornissen kunnen opleveren.

  • Statistische significantie niveaus aanzien voor een aanduiding van de sterkte van een verband of de grootte van een verschil.

  • Geloven dat de verschijnselen, dissociaties of dubbele dissociaties die men bij patiënten constateert in de normale populatie niet voorkomen.

Vraag 4

Hersenletsel en hersenziekten leveren vaak symptomen op die het testen bemoeilijken of de mogelijkheden beperken. Juist bij een neurologische patiënt kan er snel mentale vermoeidheid optreden, waardoor de onderzochte de inspanning en concentratie niet meer kan opbrengen die de tests vereisen (deelman, 2008).

Vraag 5

  1. Men spreekt van anatomische reorganisatie wanneer een functie die voorheen werd vervuld door het beschadigde hersendeel wordt overgenomen door een ander deel van de hersenen.

  2.  

  • neural sproutin: overgebleven hersencellen maken nieuwe verbindingen
  • neuronal unmasking: stille neuronen die voor de beschadiging geen duidelijke functie vervulden, nemen de functie van de verloren neuronen over.
  • denervation hypersensitivity: bij verlies van neuronen worden de resterende neuronen gevoeliger.

Vraag 6

  • Neurologische variabelen

  • Functie variabelen

  • Persoonlijke variabelen

Vraag 7

  1. Linker hemisfeer
  2. Rechter hemisfeer

Vraag 8

  • Prestaties van de patiënten op de tests/ taken (objectief)

  • Mededelingen of klachten van de patiënt (subjectief)

  • Indruk van de personen die de patiënt geobserveerd hebben (intersubjectief / observatorisch)

Vraag 9

  • Organisatie

  • Interesse en motivatie

  • Herhaling

  • Aandacht

  • Tijd

  • Distributed vs. Massed practice

  • Diepte van verwerking

  • Context afhankelijk

Vraag 10

Er treden begripsproblemen op bij zinnen waarbij omkering mogelijk is.

Vraag 11

  • Central executive zorgt voor de coördinatie van dubbeltaken en de selectiviteit van de aandacht.

  • Fonologische lus is verantwoordelijk voor de tijdelijke opslag en manipulatie van verbale informatie.

  • Visuo- spatiele kladblok is verantwoordelijk voor de tijdelijke opslag en manipulatie van visuo- spatiele informatie.

  • De episodische buffer zorgt voor tijdelijke opslag van informatie in een multimodale code, waarbij informatie uit de andere twee hulpsystemen (de fonologische lus en de visuo- spatiele kladblok) en uit het lange termijngeheugen geïntegreerd wordt tot een episodische representatie.

Vraag 12

Het posterieure aandachtsnetwerk dient voor de visueel-ruimtelijke oriëntatie en voor het opmerken en identificeren van gebeurtenissen in de buitenwereld.

Vraag 13

  • Het vermogen om emoties te verwoorden

  • Het vermogen om te weten welke emotie ervaren wordt

  • Het vermogen om emoties te analyseren.

Vraag 14

  • De emotionele importantie van een stimulus wordt in andere hersengebieden verwerkt dan de perceptuele representatie en betekenis.

  • De emotionele betekenis kan bepaald worden voordat de stimulus volledig verwerkt is door het perceptuele systeem

  • Emotionele evaluatiesystemen zijn sterk verbonden met controlesystemen van lichamelijke gewaarwordingen, waardoor deze deel uitmaken van emoties en niet zozeer van cognities.

Vraag 15

Prestaties op alle neuropsychologische tests zijn afhankelijk van een goed functionerend motorisch apparaat. Daarnaast zijn motorisch stoornissen een frequent voorkomend verschijnsel na een hersenletsel e zal de neuropsycholoog hiermee vaak geconfronteerd worden in de klinische praktijk. Enige kennis van motoriek e de daarbij voorkomende stoornissen kan dus van nut zijn bij de juiste interpretatie van testresultaten.

Vraag 16

  1. Gekristalliseerde intelligentie bestaat uit pasklare kennis en vaardigheden.
  2. Vloeiende intelligentie bestaat uit capaciteiten die inzetbaar zijn in nieuwe probleem situaties.
  3. Het is aannemelijk dat tests voor gekristalliseerde intelligentie in het algemeen minder gevoelig voor hersenletsel zijn dan tests voor vloeiende intelligentie.

Vraag 17

Ziekte van Parkinson

Vraag 18

Neurodegeneratieve aandoeningen zijn hersenziekten die geleidelijk beginnen en langzaam erger worden. Voorbeelden van NDA zijn de ziekte van Alzheimer, frontotemporale lobaire degeneratie, de ziekte van Parkinson en de ziekte van Huntington.

Vraag 19

Dergelijke patiënten vallen op door een langzaam progressief verlies van expressieve of receptieve taalfuncties.

Vraag 20

Constructieve vaardigheden worden bij Alzheimer patiënten onderzocht door het laten nateken of naleggen van eenvoudige figuren of blokpatronen.

Vraag 21

  1. Men spreekt van een beroerte als de bloedtoevoer naar de hersenen plotseling wordt onderbroken.

  2.  

  • arterie: een obstructie in een toevoerend bloedvat is de hersenen
  • hypoxie: wanneer de toevoerend bloedvat te lang afgesloten wordt, ontstaat er een gebrek aan zuurstof met als gevolg ischemie in het achterliggende verzorgingsgebied van de arterie.
  • Hersenbloeding: door het openbarsten van een zwakke plek in een vaatwand treedt er een bloeding op in of rondom de hersenen.

Vraag 22

Leeftijd, roken, diabetes mellitus, overgewicht en een gestoorde vetstof wisseling

Vraag 23

Transcorticale afasie

Vraag 24

Arteria basilaris en arteria vertebalis

Vraag 25

  • Het kan veranderen door de emotionele reactie van de getroffene op zijn ongeval

  • Het hersenletsel op zich kan tot vrij algemene gedragsveranderingen aanleiding geven.

  • Het letsel kan rechtstreeks leiden tot een specifiek patroon van veranderingen dat men als persoonlijkheidsverval kan aanduiden.

Vraag 26

  • Pijn

  • Slaaptekort

  • Depressie

  • Medicatie

  • Aggravatie

  • Zelfbescherming

  • Winstbejag/ secundaire ziekte-winst

Vraag 27

  1. Epileptische aanval ontstaat door een plotselinge tijdelijke en excessieve elektrische ontlading van een groep zenuwcellen. Dit is het gevolg van een verstoorde werking van ionenkanalen in het celmembraan of een verstoord balans van neurotransmitters. Andere cellen, waarmee deze groep cellen verbinding mee heeft, nemen de ontlading over, wat leidt tot verdere verspreiding over het brein. Op dat moment vuren de cellen hypersynchroon en is het normale functioneren van de hersenen verstoord.
  2. Leeftijd, onderliggende hersenpathologie en aanleg.
  3. Bij de idiopatische epilepsie worden er geen oorzaken gevonden, bij symptomatische vorm is de oorzaak wel bekend.

Vraag 28

  • ADHD van het inattente subtype: overwegend aandachtsproblemen

  • ADHD van het hyperactieve/impulsieve subtype: met overwegend hyperactiviteit/impulsiviteit

  • ADHD van het gecombineerde subtype: met zowel aandachtsproblemen als hyperactiviteit en impulsiviteit

Vraag 29

  • Stress in het gezin

  • blootstelling aan alcohol of nicotine tijdens de zwangerschap

  • chaotische gezinsklimaat

  • prematuriteit

  • opleidingsniveau van de ouders

  • psychopathologie bij de moeder

  • Zwangerschapscomplicaties

Vraag 30

  • Het attentienetwerk: Dit netwerk zorgt voor een niet-specifieke staat van gereedheid of alertheid.

  • Het oriëntatienetwerk: Zorgt voor anticipatie op specifieke ruimtelijke stimuli.

  • Het executieve netwerk: Zorgt voor gecontroleerde opeenvolging van neurale respons

Vraag 31

De eerste verschijnselen van HSV zijn koorts, hoofdpijn en soms een aanval van partiele epilepsie. Daarna ontwikkelt het beeld progressief onder aanhoudende hoge koorts. Als gevolg hiervan ontstaan er mentale veranderingen zoals verwardheid, agitatie, hallucinaties en bewustzijnsvermindering, gezichtsveldstoornissen en afasie.

Vraag 32

B

Vraag 33

  1. Neurotoxiciteit houdt in dat chemicaliën direct of indirect het functioneren van het zenuwstelsel verstoren.
  2. De schade die hierdoor wordt aangericht is afhankelijk van de mate van blootstelling gecombineerd met de giftigheid van de stof. Toxiciteit hangt samen met de mogelijkheid van de stof om de bloed-hersenbarrière te passeren.

Vraag 34

Dit heeft het voordeel dat men geen uitspraken over het eerste rapport hoeft te doen. Het nadeel is echter wel dat men minder goed voorbereid aan de slag gaat.

Bron

Deze oefenvragen zijn gebaseerd op collegejaar 2012/2013.

Image

Access: 
Public

Image

Click & Go to more related summaries or chapters

Studiegids met oefen- en voorbeeldtentamens voor Keuzevakken Sociale Wetenschappen aan de Universiteit Utrecht

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Check the related and most recent topics and summaries:
Institutions, jobs and organizations:
Activity abroad, study field of working area:
WorldSupporter and development goals:

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Follow the author: Psychology Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
3018 1