Tentamenvragen bij Seksuologie van Gijs e.a. - 2e druk

Wat is seksuologie? - Tentamens 1

 

Vragen

Vraag 1

Wie richtte het eerste seksuologische onderzoeksinstituut op? En in welk jaar?

Vraag 2

Noem de drie bekendste Nederlandse seksuologen en leg uit wat zij hebben betekend voor de ontwikkeling van seksuologie in Nederland.

Vraag 3

Welke seksuologen hebben sekstherapie ontwikkeld en wat is het doel van deze therapie?

Vraag 4

Wat is niet één van de kernvariabelen waarmee seksuologie seksualiteit onderzoekt?

  1. Sekse
  2. Seksuele gezondheid
  3. Genderrol
  4. Seksueel misbruik

Vraag 5

Welke stelling is juist?

I. De focus van interventies met betrekking tot seksuologie is verschoven van famacologische interventies naar psychologische interventies.

II. Seksuologie behandelt zowel normale als abnormale seksualiteit.

  1. Alleen stelling I is juist
  2. Alleen stelling II is juist
  3. Beide stellingen zijn juist
  4. Beide stellingen zijn onjuist

Antwoordindicatie

Vraag 1

De Duitse seksuoloog Hirschfield, in 1919.

Vraag 2

Theodoor van de Velde (schrijft in 1926 het boek ‘Het volkomen huwelijk’. Hij geeft hierin informatie over het seksueel functioneren van de mens. Van de Velde wil hiermee een positief beeld schetsen van seks), Emde Boas (onderscheidt de procreatieve functie, de lustdimensie, de relationele dimensie en de institutionele dimensie. Van Emde Boas vindt dat seksualiteit een combinatie van alle vier de dimensies moet zijn) en van Ussel (beschrijft hoe de seksualiteit in de loop der tijd wordt gezien).

Vraag 3

Masters en Johnson. Met deze behandeling moet de vicieuze cirkel van vermijding en faalangst worden doorbroken

Vraag 4

D. Seksueel misbruik. De kernvariabelen zijn: seksuele oriëntatie, seksuele interactie, seksuele gezondheid, sekse, seksueel gedrag, seksuele functie, genderidentiteit, seksuele relatie, genderrol en seksuele identiteit.

Vraag 5

B. Alleen stelling II is juist. De focus is juist verschoven van psychologische interventies naar farmacologische interventies, door de medicalisering van de hulpverlening.

Hoe is de seksuologie ontstaan? - Tentamens 2

 

Vragen

Vraag 1

Waarom stelden Masters en Johnson in hun therapie geen surrogaatpartner voor een vrouw beschikbaar maar wel bij de man?

Vraag 2

Waardoor veranderde de definitie van seks inhoudelijk van voortplanting naar seks met instemming?

Vraag 3

Noem de twee grote zienswijzen op seksuologie en hun kernpunten.

Vraag 4

Wat leidt tot het heen en weer pendelen tussen de twee grote zienswijzen wat betreft seks?

Vraag 5

Welk jaar kan gezien worden als het geboortejaar van de seksuologie als wetenschap?

  1. 1900
  2. 1906
  3. 1908
  4. 1913

Vraag 6

Waarover gingen de Kinsey-studies?

  1. Het ontwikkelen van behandeling voor abnormaal seksueel gedrag
  2. Het in kaart brengen van abnormaal seksueel gedrag
  3. Het in kaart brengen van het algehele seksueel gedrag in de populatie
  4. Het in kaart brengen van wat normaal seksueel gedrag is

Antwoordindicatie

Vraag 1

Omdat Masters en Johnson meenden dat seksuele effectiviteit voor vrouwen niet noodzakelijk is voor de voortplanting en omdat vrouwen ten gevolge van hun socialisatie meer behoefte hebben aan warmte en expressie van wederzijdse emotionele reacties.

Vraag 2

Doordat de APA homoseksualiteit niet langer als mentale stoornis bestempelde.

Vraag 3

  1. Seksualiteit als sociaal-maatschappelijk product. De maatschappelijke regulering bepaalt wat mensen als seksualiteit ervaren, geeft aan welke betekenis seksualiteit heeft en bepaalt in welke mate mannen en vrouwen het recht hebben hun eigen seksualiteit vorm te geven.
  2. Seksualiteit als biologische benadering. Door seksuele reproductie ontstaat een grote genetische diversiteit. Om dit te realiseren, hebben mannen en vrouwen een verschillende investering te maken. Vrouwen hebben een beperkte vruchtbaarheidscapaciteit (door een zwangerschap van 9 maanden) en mannen hebben een relatief onbeperkte vruchtbaarheidscapaciteit. Om succesvol te kunnen reproduceren zullen vrouwen terughoudender moeten zijn.

Vraag 4

In de jaren ’70 heerste de opvatting dat seksualiteit in sterke mate sociaal en maatschappelijk bepaald was. Effectieve psychologische interventies boden dan ook een goed instrument om op individueel niveau veranderingen te bewerkstelligen, waardoor mensen leerden hun eigen seksualiteit vorm te geven. Sinds 1985 is de invloed van de psycholoog afgenomen, mogelijk door een tekort aan bewijs over effectiviteit van behandeling; door de hermedicalisering van de seksuologie; de snellere acceptatie van biomedische interventies ten opzichte van psychologische interventies; en de slechtere opleidingen tot seksuoloog. De huisarts werd door de komst van de pil niet alleen voorschrijver, maar ook voorlichter en adviseur. Daarom kreeg seks onder huisartsen meer aandacht en werden er cursussen ontwikkeld. Hiernaast werd er betere medicatie ontwikkeld voor seksuele disfuncties.

Vraag 5

B. 1906. In 1908 verschijnt voor het eerst een seksuologische tijdschrift en in 1913 worden er twee seksuologische verenigingen opgericht.

Vraag 6

C. Het in kaart brengen van het algehele seksueel gedrag in de populatie.

Hoe kan er onderzoek gedaan worden binnen de seksuologie? - Tentamens 3

 

Vragen

Vraag 1

Geef bij het essentialistische model, het sociaal-constructionistische model en het biopsychosociale model kort de inhoudt weer en welke onderzoeksmethoden het best gebruikt kunnen worden.

Vraag 2

Waarom is er naar geneesmiddelen beter en meer onderzoek gedaan dan naar psychologische behandelingen?

Vraag 3

Noem een voordeel en een nadeel van klinisch onderzoek ten opzichte van niet-klinisch onderzoek.

Vraag 4

Noem een voordeel en een nadeel van observationeel onderzoek.

Vraag 5

Noem een voordeel en een nadeel van zelfrapportage onderzoek.

Vraag 6

Noem een voordeel en een nadeel van psychofysiologisch onderzoek.

Vraag 7

Wat is geen vorm van validiteit?

  1. Test-hertestvaliditeit
  2. Constructvaliditeit
  3. Inhoudsvaliditeit
  4. Criteriumvaliditeit

Vraag 8

Wat houdt interne inconsistentie in?

  1. Een inconsistentie van de score van een persoon op tijdstip A, vergeleken met tijdstip B
  2. Een inconsistentie in de score wanneer gebruik wordt gemaakt van verschillende beoordelers
  3. Een inconsistentie in de mate waarin verschillende vragen van de test hetzelfde construct meten
  4. Een inconsistentie in de mate waarin de geobserveerde score overeenkomt met de werkelijke score

Antwoordindicatie

Vraag 1

  1. Bij het essentialistische model wordt ervan uit gegaan dat bepaalde verschijnselen natuurlijk, onvermijdelijk en universeel zijn. Dergelijke theorieën kunnen onderzocht worden met experimentele methoden door de hypothesen te toetsen die in een eerdere onderzoeksfase ontwikkeld zijn. Hierbij kan vragenlijst- en interviewonderzoek een rol spelen.
  2. Sociaal-constructionistische theorieën hebben als uitgangspunt dat de mens de buitenwereld beleefd door de ogen van de sociale omgeving en niet objectief. De bestaande wereld kan een mens alleen waarnemen door zijn bestaande schema’s. Ook seksuologie is een product van de cultuur, waarover scripts bestaan (wat is normaal, met wie, hoe moet het er uit zien). Om deze te onderzoeken wordt gebruik gemaakt van interviews, zelfrapportage en inhoudsanalyses.
  3. De biopsychosociale theorieën van seksualiteit zijn in feite een combinatie van het essentialisme en het sociaal-constructionisme. Seksuologie valt volgens deze theorie niet te verklaren vanuit een strikt biologisch of psychologisch kader. Er moet dus sprake zijn van een meervoudige bepaling, waarbij beide onderzoeksmethoden gebruikt kunnen worden.

Vraag 2

Behandelingen (farmaceutisch of psychologisch) hebben een bepaald effect op een cliënt. Naast de feitelijke werking van de behandeling is ook het vertrouwen in de behandeling en de relatie met de arts van invloed op het herstel. Bij geneesmiddelen is het effect van deze nonspecifieke factoren makkelijk mee te nemen door placebo-onderzoek. Placebo-onderzoek is moeilijk bij psychologische behandelingen omdat niet duidelijk is hoe de placebo-behandeling er uit zou moeten zien, zonder ongeloofwaardig te worden.

Vraag 3

Voordeel: Klinisch onderzoek heeft een grotere ecologische realiteitswaarde. Doordat de omstandigheden waaronder het onderzoek wordt uitgevoerd in verschillende opzichten hetzelfde zijn als die van de dagelijkse klinische praktijk. Hierdoor worden de mogelijkheden om de bevindingen naar deze dagelijkse praktijk te generaliseren aanzienlijk vergroot, waarmee de externe validiteit toeneemt.

Nadeel: Om een effect goed te kunnen meten, moeten de onderzoeksgroepen uit deelnemers bestaan met zoveel mogelijk dezelfde kenmerken. Dit is moeilijk te bereiken, waardoor een risico ontstaat voor een daling van de interne validiteit.

Vraag 4

Voordeel: Experimentele interventies zijn niet altijd mogelijk, waardoor observatie een goed alternatief instrument kan zijn (zoals bij de invloed van een chronische ziekte).

Nadeel: bij observationeel onderzoek speelt interpretatie een belangrijke rol. Dit is een gevaar voor de interne en externe validiteit.

Vraag 5

Voordelen: Het is goedkoop en het kost weinig tijd. Er kunnen constructen mee gemeten worden die de innerlijke beleving van iemand betreffen. Ook kan er vastgesteld worden dat een bepaalde situatie een probleem vormt voor iemand. Dit wordt uit observatie of experimenteel onderzoek niet altijd duidelijk.

Nadelen: de interne en externe validiteit is niet te verzekeren. Een respondent kan namelijk sociaal wenselijke antwoorden geven of de vraagvorm niet begrijpen.

Vraag 6

Voordeel: Variabelen zijn nauwkeurig te isoleren waardoor er betere verbanden gelegd kunnen worden. Dit leidt tot een hoge meetprecisie.

Nadeel: Het onderzoek kan leiden tot een te grote focus op fysieke metingen. Het is belangrijk om de bijbehorende subjectieve ervaring mee te nemen in de analyse. Ook vindt dit type onderzoek plaats in laboratoria en onderzoekskamers, waardoor de reactie van de proefpersoon kan verschillen met de dagelijkse praktijk.

Vraag 7

A. Test-hertestvaliditeit. Test-hertestbetrouwbaarheid bestaat wel, dit betekent dat een test dezelfde resultaten zou moeten vinden wanneer deze meerdere keren wordt herhaald. Constructvaliditeit zegt iets over de mate waarin de test het beoogde construct meet. Inhoudsvaliditeit laat zien hoe goed de test een afspiegeling is van de verschillende facetten van de beoogde construct. Criteriumvaliditeit meet de mate waarin de geobserveerde score overeenkomt met de werkelijke score.

Vraag 8

C. Een inconsistentie in de mate waarin verschillende vragen van de test hetzelfde construct meten. A beschrijft test-hertestbetrouwbaarheid, B beschrijft interbeoordelaarsbetrouwbaarheid en D beschrijft criteriumvaliditeit.

Wat is de biologische/medische invalshoek van de seksuologie? - Tentamens 4

 

Vragen

Vraag 1

Bespreek de normale embryonale ontwikkeling van de geslachtsorganen voor zowel de man als de vrouw.

Vraag 2

Noem twee fysiologische verschillen tussen het mannelijk en vrouwelijk orgasme.

Vraag 3

Bespreek de psychosomatische cirkel van seks (van Bancroft).

Vraag 4

Leg uit waardoor de productie van geslachtshormonen wordt beïnvloed en hoe de negatieve feedbackloop werkt.

Vraag 5

Waardoor kan onze genderidentiteit verschillen van ons fysieke gender?

Vraag 6

Welke fase wordt door Kaplan toegevoegd aan de seksuele responscyclus van Masters en Johnson?

  1. Opwinding
  2. Verlangen
  3. Plateau
  4. Herstel

Vraag 7

Welke stelling over de menopauze is correct?

I. Een kenmerk van de menopauze is dat een vrouw minimaal een jaar niet heeft gemenstrueerd

II. Een kenmerk van de menopauze is dat er lage LH- en FSH- waarden in het bloed gevonden worden

  1. Alleen stelling I is juist
  2. Alleen stelling II is juist
  3. Beide stellingen zijn juist
  4. Beide stellingen zijn onjuist

Antwoordindicatie

Vraag 1

Als de celkernen een X en Y-chromosoom bevatten, ontstaat een testis. Als ze twee X-chromosomen bevatten ontstaat een ovarium. Tot vijf weken na de conceptie zijn de genitalia voor man en vrouw hetzelfde: ze bevatten twee genitale plooien, twee buizen van Wolff en twee buizen van Müller.

Seksuele differentiatie vindt plaats doordat tijdens de embryonale ontwikkeling de testes wel en de ovaria niet sturend werken in de morfologische ontwikkeling: zonder sturing groeit de foetus dus automatisch uit tot een vrouw.

De sturing bij het mannelijke embryo: de genitale plooien ontwikkelen zich tot testes. Bij ongeveer acht weken beginnen de Leydig-cellen in de testes met de productie van testosteron, onder invloed van een gonadotrofine uit de placenta (HCG). Testosteron is het actieve hormoon voor differentiatie en groei van de buizen van Wolff. Uit deze buizen ontstaan later vasa deferentia (zaadleiders), epididymidos (bijballen) en vesiculae seminales (zaadblaasjes). Later groeien de mannelijke uitwendige genitalia: penis en scrotum (balzak). In die fase worden de testes aangestuurd door de gonadotrofinen LH en FH. De nog onrijpe Sertoli-cellen in de foetale testes maken AMH, dat aanzet tot de blokkering van de aanmaak van de buizen van Müller. Bij de vrouwelijke foetus ontwikkelen de buizen van Müller zich tot uterus (baarmoeder), tubae uterinae (eileiders) en het diepe deel van de vagina.

Tot de negende week kunnen de uitwendige genitalia differentiëren tot beide geslachten. Aanvankelijk bestaan er een tuberculum genitale, genitale plooi en genitale zwellingen. Deze differentiëren tot de glans, de urethrale plooien, die de urethrale spleet omgeven, en de labioscrotale zwelling. Voor de differentiatie van de mannelijke sinus urogenitalis en de mannelijke uitwendige genitalia is testosteron nodig, in het bijzonder de metaboliet dihydrotestosteron (DHT). Zoals gezegd zijn er voor de vrouwelijke differentiatie van de uitwendige genitalia geen hormonen nodig.

Vraag 2

  1. Ten eerste is de vrouw in staat verschillende orgasmen kort na elkaar te hebben als doorgegaan wordt met seksuele stimulatie. De meeste mannen ervaren een refractaire periode waarin seksuele stimulatie niet effectief is en hun erectie en seksuele opwinding uitblijven.
  2. Ten tweede is de vrouw in staat een orgasme langer te beleven. In de bijzondere gevallen kan er een ‘status orgasmus’ optreden die tussen de 20 en 60 seconden kan aanhouden.

Vraag 3

Het schema benadrukt het cirkelvormige karakter van het psychosomatisch systeem. Cognitieve factoren, als tactiele prikkels, worden verondersteld bepaalde centra in het limbisch systeem en in het ruggenmerg te beïnvloeden, te ‘prikkelen’. Deze centra zijn vervolgens verantwoordelijk voor het al dan niet optreden van veranderingen in genitalia of elders in het lichaam. Bewustwording van deze lichamelijke veranderingen kan stimulerend of remmend werken. Deze bewustwording maakt de cirkel rond. Het is belangrijk te beseffen dat op elk punt in de cirkel zowel stimulerende als remmende mechanismen invloed kunnen hebben (plussen en minnen in het figuur). Wanneer het systeem positief geactiveerd is, ‘ontrolt’ het zich totdat een orgasme optreedt, waarna, speciaal bij de man, een tijdelijk ‘uitschakelmechanisme’ werkzaam is.

Vraag 4

De hypothalamus bevat neurosecretoire cellen die GnRH afscheiden. GnRH zorgt ervoor dat de gonadotrofinen (gonadestimulerende hormonen) LH en FSH worden aangemaakt. Deze hormonen zetten de gonaden aan, waardoor bij de man testosteron wordt geproduceerd en bij vrouwen oestradiol, progesteron en testosteron. Hoge concentraties geslachtshormonen hebben een remmend effect op GnRH. Hierdoor vermindert de productie van geslachtshormonen in de gonaden. Lage concentraties stimuleren juist het vrijkomen van GnRH.

Vraag 5

Dit ontstaat door structuurverschillen in de hersenen. Factoren die interfereren met de interactie tussen hormonen en de zich ontwikkelende hersensystemen kunnen onze genderidentiteit beïnvloeden. Aangezien de seksuele differentiatie van de genitalia veel vroeger in de ontwikkeling plaatsvindt (namelijk in de eerste twee maanden van de zwangerschap) dan de seksuele differentiatie van de hersenen (beginnend in de tweede helft van de zwangerschap tot aan de volwassenheid), kunnen beide processen onafhankelijk van elkaar beïnvloed worden.

Vraag 6

B. Verlangen. De vier fasen van Masters en Johnson zijn opwinding, plateau, orgasme en herstel.

Vraag 7

A. Alleen stelling I is juist. Tijdens de menopauze worden juist hoge LH- en FSH- waarden in het bloed gevonden.

Welke psychologische benaderingen bestaan er binnen de seksuologie? - Tentamens 5

 

Vragen

Vraag 1

Deel het mannelijk en vrouwelijk orgasme in naar adaptatie, bijeffect of ruis en leg uit waarom.

Vraag 2

Geef aan bij welke sekse het proces van seksuele selectie het sterkst aanwezig en leg uit waarom.

Vraag 3

Noem de vijf relaties tussen de Big Five en seksueel gedrag.

Vraag 4

Is verkrachting een adaptatie of een neveneffect?

  1. Een adaptatie
  2. Een neveneffect
  3. Beide
  4. Hierover is nog geen overeenstemming bereikt

Vraag 5

Welke twee systemen worden onderscheiden door Holstege?

  1. Emotioneel-somatisch systeem en motorisch systeem
  2. Emotioneel motorisch systeem en somatisch motorisch systeem
  3. Somatisch motorisch systeem en emotioneel systeem
  4. Emotioneeel motorisch systeem en somatisch systeem

Antwoordindicatie

Vraag 1

Het mannelijk orgasme is adaptatie, omdat het onderdeel is van de ejaculatie en zodoende bijdraagt aan genetisch reproductief succes.

Het vrouwelijk orgasme is een bijeffect, omdat het niet leidt tot een groter genetisch reproductief succes. Of: het vrouwelijk orgasme is een adaptatie omdat het de hechting tussen twee partners in een lange termijnrelatie zou versterken (kan dus zowel adaptatie als bijeffect zijn).

Vraag 2

De sekse met de hoogste ouderschapsinvestering zal relatief gezien het meest interseksuele selectie gebruiken. De verklaring daarvoor is dat de sekse die het meeste investeert er het meeste belang bij heeft om kieskeurig te zijn, zodat de kansen op genetisch reproductief succes vergroot worden. Aangezien een zwangerschap negen maanden duurt en vrouwen daardoor een beperkte vruchtbaarheidscapaciteit hebben, hebben ze er evolutionair belang bij om zo aantrekkelijk mogelijk te zijn – en dus onder elkaar te concurreren – voor de genetisch beste mannen. Tevens hebben ze er belang bij om kieskeurig te zijn, zodat ze de tijd hebben om vast te stellen of een potentiële partner een genetisch goede partner is. Omgekeerd zal de sekse met de laagste investering in het ouderschap vooral intraseksuele competitie vertonen. Bij de mens is dat de man, die met een bijna onbegrensde vruchtbaarheidscapaciteit in staat is met een eenmalige seksuele daad een bevruchting te bewerkstelligen. Toegang tot meer vrouwen en dus competitie met andere mannen om hen deze toegang te onthouden, verhoogt dan de kans op genetisch reproductief succes.

Vraag 3

  1. Openheid is positief gecorreleerd met een sterkere seksuele motivatie en meer aandacht voor en preoccupatie met het seksuele.
  2. Consciëntieusheid is positief gecorreleerd met minder aandacht voor en preoccupatie met seksualiteit.
  3. Extraversie is positief gecorreleerd met een sterkere seksuele motivatie, meer aandacht en preoccupatie en negatief gecorreleerd met seksuele angst.
  4. Aardigheid is negatief gecorreleerd met seksuele motivatie, aandacht en preoccupatie.
  5. Neuroticisme is positief gecorreleerd met seksuele angst en negatief gecorreleerd met seksuele motivatie, aandacht en seksuele satisfactie.

Vraag 4

D. Hierover is nog geen overeenstemming bereikt

Vraag 5

B. Emotioneel motorisch systeem en somatisch motorisch systeem

Wat is de seksuele levensloop? - Tentamens 6

 

Vragen

Vraag 1

Bespreek de ontwikkeling van genderidentiteit in de leeftijd van 0 tot 12 jaar.

Vraag 2

Noem de zes ontwikkelingsfasen van intieme relaties..

Vraag 3

Relaties krijgen vaak geleidelijk aan een meer vriendschappelijk karakter en dat heeft invloed op de beleving van seksualiteit. Leg uit waar het verschil tussen vriendschap en seksuele aantrekkingskracht op gebaseerd is.

Vraag 4

Noem twee punten waar de vrijfrequentie door wordt beïnvloed.

Vraag 5

Vanaf welke fase begint een kind zichzelf als jongetje of meisje in te delen?

  1. Direct vanaf de geboorte
  2. Na ongeveer een half jaar
  3. Als peuter
  4. Als kleuter

Vraag 6

Vanaf welke leeftijd kunnen de eerste tekenen van homoseksuele oriëntatie zichtbaar zijn?

  1. 5- tot 6-jarige leeftijd
  2. 6- tot 8-jarige leeftijd
  3. 8- tot 10-jarige leeftijd
  4. 10- tot 14-jarige leeftijd

Antwoordindicatie

Vraag 1

Voor het eerste levensjaar kunnen baby’s het verschil zien tussen een man en vrouw. Tussen het tweede en derde jaar gaan kinderen beseffen dat ze zelf een jongetje of meisje zijn en tot welke sekse anderen behoren. Tussen het derde en vierde jaar dringt door dat gender een constant gegeven is. Kinderen weten welk gedrag mannelijk en vrouwelijk is en ze zijn hierbij beter op de hoogte van de eigen rol dan van die van de andere sekse. In deze leeftijd gaan leeftijdsgenoten een steeds grotere invloed uitoefenen op genderrolgedrag. Vanaf het zesde jaar wordt de voorkeur voor het spelen met kinderen van de eigen sekse sterker. Doordat er culturen binnen jongens- en meisjesgroepen ontstaan, doen de seksen ieder hun eigen ervaringen op. De relaties van jongens zijn hiërarchisch en competitief; ze lopen vaak te koop met hun kennis van seksualiteit. Meisjes spelen in kleinere groepen en paren, hierbij gaat het om samenwerken en aardig zijn.

Vraag 2

  1. De kennismakingstijd
  2. Gaan samenwonen of trouwen, de eerste tijd samen

  3. De geboorte en opvoeding van jonge kinderen

  4. Midlifeproblemen en de opvoeding van adolescenten

  5. Samen overblijven als de kinderen het huis uitgaan

  6. Pensionering, samen oud worden, grootouders worden

Vraag 3

In vriendschap zoekt men bevestiging van zichzelf. Men zoekt ondersteuning voor eigen ideeën en opvattingen en bevestiging in de keuzen die men maakt. Dit kan gaan over politieke voorkeur, beroep, kledingkeuze. Vriendschap is dus gebaseerd op overeenstemming, op gelijkheid en werkt egoversterkend en identiteitsbevestigend.

Seksuele aantrekkingskracht heeft een andere basis dan vriendschap. Iemand die men seksueel aantrekkelijk vindt blijkt altijd belangrijke kenmerken te hebben die men zelf niet heeft. Bij seksuele aantrekkingskracht wordt de eigen identiteit overschreden. Seksualiteit wordt door Tripp in het kader van een ruilmodel geplaatst: men exporteert bepaalde kenmerken die de ander niet heeft maar wel aantrekkelijk vindt en men importeert aantrekkelijke kenmerken van de ander waar men zelf niet over beschikt.

Vraag 4

Seksuele en relationele satisfactie en relatieduur (niet zozeer door leeftijd).

Vraag 5

C. Als peuter. Vanaf het moment dat het kind geboren is, is bekend aan de omgeving van welk geslacht het kind is. Als peuter begint het kind zichzelf en anderen als jongetje of meisje te zien en in te delen. Ook beginnen peuters voorkeuren te ontwikkelen voor spelletjes die passen bij hun gender. Als kleuter leert het kind dat gender een vast gegeven is en welke gedragingen bij welk gender hoort. Het kind gaat zich ook aanpassen aan deze rollen, hierbij gaat er ook een grote invloed van de leeftijdsgenootjes uit.

Vraag 6

A. 5- tot 6-jarige leeftijd. Tekenen van homoseksuele oriëntatie kunnen al zo vroeg als op vijf- of zesjarige leeftijd aanwezig zijn. In de puberteit kan een homoseksuele oriëntatie zorgen voor extra verwarring. Bij vrouwen is seksuele oriëntatie minder standvastig dan bij mannen. Vaak wordt de homoseksuele oriëntatie pas onthuld als het individu zelf zeker is van zijn zaak

Welke seksuologische diversiteit is er? - Tentamens 7

 

Vragen

Vraag 1

Noem enkele voorbeelden van seksuele diversiteit tussen de seksen.

Vraag 2

Welke mogelijke reden wordt gegeven voor de 150-jarige cyclus in seksuele permissiviteit?

Vraag 3

Noem twee verschillen tussen ontwikkelde landen en ontwikkelingslanden op het gebied van gezondheidszorg ten aanzien van seksualiteit.

Vraag 4

Welke dimensie van diversiteit is in de seksuologie het meest onderzocht?

  1. Etnische achtergrond
  2. Sociaal-economische status
  3. Seksuele ervaring
  4. Sekse

Vraag 5

Tot welk jaar werd homoseksualiteit door de DSM als verstoorde ontwikkeling en persoonlijkheidsstoornis gezien?

  1. 1917
  2. 1930
  3. 1973
  4. 1992

Antwoordindicatie

Vraag 1

Vrouwen willen hun partners langer en beter kennen voordat ze er seks mee willen. Ook geven ze sterker de voorkeur aan relationele in tegenstelling tot recreatieve seks. Vrouwen hechten meer belang aan de sociale en economische status van hun partner.

Mannen vinden jeugdigheid en lichamelijke aantrekkelijkheid van hun partners belangrijker dan vrouwen. Mannen zijn jaloerser om seksuele ontrouw van de vrouw en vrouwen zijn jaloerser om emotionele ontrouw. Het seksuele verlangen van mannen is groter dan van vrouwen, mannen willen dikwijls vaker seks dan ze hebben. Uit onderzoek blijkt dat vrouwen meer kunnen (ze zijn minder afhankelijk van coïtus voor seksuele opwinding, zijn gevoelig voor een bredere range van seksuele stimuli en zijn vaker in staat tot meervoudige orgasmen) en dat mannen meer willen (Baumeister en Tice).

Vraag 2

De incidentie van soa. Bij een vrijere seksuele moraal en complexere seksuele netwerken ontstaat een grotere verspreiding van soa. Die doet vervolgens de roep om beperking, abstinentie en huwelijke trouw aanzwellen. Is de soa-incidentie dientengevolge weer omlaag gegaan, dan waant men zich weer veilig en herneemt men de verloren vrijheid. Zo is er sprake van een slingerbeweging.

Vraag 3

  1. Vrouwen in ontwikkelingslanden ondergaan driemaal vaker een abortus en zelfs 24 maal vaker een illegale abortus dan vrouwen in ontwikkelde landen.
  2. HIV-medicijnen zijn nog lang niet algemeen verkrijgbaar voor alle mensen in ontwikkelingslanden, terwijl dit wel beschikbaar is voor mensen in ontwikkelde landen.

Vraag 4

D. Sekse. De diversiteit van sekse is het meest onderzocht en ligt het meest voor de hand. Dit wordt gedeeltelijk verklaard door de fysiologische/anatomische geslachtskenmerken die wezenlijk verschillen tussen mannen en vrouwen. Naast de lichamelijke verschillen bestaan er ook duidelijke sekserollen in verschillende samenlevingen.

Vraag 5

C. 1973. Lange tijd is homoseksualiteit gezien als een verstoorde ontwikkeling en een persoonlijkheidsstoornis. Pas in 1973 is homoseksualiteit als geestelijke stoornis verwijderd uit het DSM. Dit is grotendeels te danken aan de homo emancipatiebewegingen uit de jaren zeventig.

Wat is de rol van commercie binnen de seksuologie? - Tentamens 8

 

Vragen

Vraag 1

Wat zijn loverboys en hoe gaan ze over het algemeen te werk?

Vraag 2

Noem twee redenen voor een prostitutiebezoek.

Vraag 3

Waarom kunnen mannen die vaak prostituees bezoeken later moeite hebben met het vinden van seksuele bevrediging in een normale relatie?

Vraag 4

Welke stelling is waar?

I. Porno is in de meeste westerse landen nog steeds illegaal

II. Prostitutie is in Nederland volledig legaal.

  1. Alleen stelling I is juist
  2. Alleen stelling II is juist
  3. Beide stellingen zijn juist
  4. Beide stellingen zijn onjuist

Vraag 5

Wat is géén bekend risico dat een prostituee loopt?

  1. Geslachtsziektes
  2. Depersonalisatie
  3. Seksverslaving
  4. Emotionele uitputtting

Antwoordindicatie

Vraag 1

Loverboys zijn mannen die een meisje verleiden, haar de familiebanden laat verbreken en als ze geïsoleerd is, wordt ze tot prostitutie gedwongen. Deze meisjes worden vaak sterk uitgebuit.

Vraag 2

  1. Het niet (kunnen) hebben van een seksuele partner.
  2. Het vaker seks willen hebben dan de partner, net als het verlangen naar variatie.

Vraag 3

Een prostituee wil soms dingen doen die de klant niet durft te verlangen van een partner.

Vraag 4

B. Alleen stelling II is juist. Sinds de seksuele revolutie is porno in de meeste westerse landen in ieder geval voor een deel gelegaliseerd. Sinds oktober 2000 is prostitutie in Nederland legaal, daar is Nederland uniek in.

Vraag 5

C. Seksverslaving. Prostituees worden in de maatschappij vaak veroordeeld, dit kan ertoe leiden dat een prostituee gedwongen wordt een dubbelleven te leiden. Veel prostituees raken geïsoleerd in de wereld van de prostitutie en een verleden als prostituee kan de persoon nog lang achtervolgen, zelfs als iemand uit het vak gestapt is. Ook het risico van geslachtsziektes wordt gezien als een beroepsrisico, vooral in ontwikkelingslanden zijn veel prostituees besmet. Veel prostituees krijgen op den duur last van depersonalisatie en emotionele uitputting, ze kunnen als het ware de knop niet meer omzetten.

Wat is het belang van voorlichting en preventie binnen de seksuologie? - Tentamens 9

 

Vragen

Vraag 1

Wat zijn de vier mogelijke doelen van health promotion?

Vraag 2

Geef de definitie van seksuele gezondheid.

Vraag 3

Noem de vijf stappen van programmaontwikkeling.

Vraag 4

Welk begrip wordt hier beschreven? Het zich kunnen informeren over en beschermen tegen negatieve consequenties van seks.

  1. Seksuele gezondheid
  2. Seksuele rechten
  3. Seksuele voorlichting
  4. Gezondheidsbevordering

Vraag 5

Wat is de juiste volgorde van de fasen in het Stages of Change-model?

  1. precontemplatie, voorbereiding, contemplatie, actie, gedragsbehoud
  2. precontemplatie, voorbereiding, actie, contemplatie, gedragsbehoud
  3. precontemplatie, contemplatie, voorbereiding, actie, gedragsbehoud
  4. voorbereiding, precontemplatie, contemplatie, actie, gedragsbehoud

Antwoordindicatie

Vraag 1

  1. Positieve gezondheid (bijvoorbeeld empowerment programma’s)
  2. Primaire preventie (voorkomen van gezondheidsproblemen)
  3. Secundaire preventie (vroege opsporing)
  4. Tertiaire preventie (patiëntenzorg, bijvoorbeeld ook buddy – projecten)

Vraag 2

Seksuele gezondheid is een staat van een emotioneel, sociaal, fysiek en mentaal welzijn gerelateerd aan seksualiteit.

Vraag 3

  1. Het specificeren van concrete en haalbare programmadoelen
  2. Het vinden van een theoretische methodologie en het selecteren van de te gebruiken strategieën, materialen en activiteiten voor de voorlichting
  3. Het ontwerpen, produceren en voortesten van het voorlichtingsprogramma (wie de voorlichting gaat uitvoeren en op welke wijze)
  4. Het ontwerp van een theory and evidence based strategie voor het implementeren van het programma
  5. Het opstellen van een plan om het effect en het proces te evalueren (het opstellen van evaluatiedoelen). Het IM vereist vanaf het begin een samenwerking tussen onderzoek en praktijk.

Vraag 4

B. Seksuele rechten. Seksuele gezondheid is een staat van een emotioneel, sociaal, fysiek en mentaal welzijn gerelateerd aan seksualiteit. Seksuele voorlichting is bedoeld voor het verkrijgen van informatie en het vormen van een mening over uiteenlopende aspecten van seksualiteit en het ontwikkelen van vaardigheden die hierbij aansluiten. Gezondheidspromotie probeert gezonde leefcondities en gezond gedrag te stimuleren. Dit gebeurt door een combinatie van voorlichting, regelgeving en voorzieningen.

Vraag 5

C. precontemplatie, contemplatie, voorbereiding, actie, gedragsbehoud

Wat is de rol van anticonceptie binnen de seksuologie? - Tentamens 10

 

Vragen

Vraag 1

Geef de definitie van anticonceptie.

Vraag 2

Veel jongeren in Nederland doen aan Double Dutch, wat houdt dit in?

Vraag 3

Wat doet een intra – uterine device en waar is het van gemaakt?

Vraag 4

Welke stelling is juist?

I. In de VS is de seksuele voorlichting beter dan in Nederland

II. In Nederland komen minder abortussen en tienerzwangerschappen voor dan in veel andere landen.

  1. Alleen stelling I is juist
  2. Alleen stelling II is juist
  3. Beide stellingen zijn juist
  4. Beide stellingen zijn onjuist

Vraag 5

Wat is niet bevordelijk voor het gebruik van anticonceptie?

  1. Een goede toegankelijkheid van het middel
  2. Lage kosten van het middel
  3. Een goede onderlinge communicatie tussen partners
  4. Onderdeel uitmaken van een etnische minderheid

Antwoordindicatie

Vraag 1

Anticonceptie zijn alle methoden en middelen om seks te hebben zonder het risico van zwangerschap.

Vraag 2

Het gebruik van zowel de pil als een condoom tijdens seksuele activiteit.

Vraag 3

Een spiraaltje zorgt ervoor dat er cytotoxische stoffen worden geproduceerd die een zaaddodend effect hebben. Dit apparaatje is gemaakt van plastic en koperdraad.

Vraag 4

B. Alleen stelling II is juist. Het verschil met de Verenigde Staten is dat in Nederland jongeren worden voorbereid op seks en de daarmee gepaard gaande keuzes en de jongeren in de Verenigde Staten niet. De openheid over seks en de toegankelijkheid van de gezondheidsvoorzieningen zorgt voor de relatief lage abortus- en tienerzwangerschapscijfers in Nederland.

Vraag 5

D. Onderdeel uitmaken van een etnische minderheid. Bij verschillende subpopulaties van etnische minderheden komen vaker ongewenste zwangerschappen voor. Dit wordt veroorzaakt door cultuurspecifieke factoren en taalbarrières die bijvoorbeeld de voorlichting bemoeilijken.

Hoe kunnen geslachtsziekten worden voorkomen? - Tentamens 11

 

Vragen

Vraag 1

Noem de drie groepen seksueel overdraagbare aandoeningen en geef bij elke groep een voorbeeld.

Vraag 2

Wat is nodig voor het bevorderen van veilig vrijen?

Vraag 3

Welke stelling is juist?

I. Groepsinterventies zijn nuttiger dan individuele interventies

II. Individuele interventies zijn nuttiger dan groepsinterventies

  1. Stelling I is juist.
  2. Stelling II is juist.
  3. Stelling I en II zijn onjuist, de beide interventies zijn even nuttig.
  4. Beide stellingen zijn onjuist.

Vraag 4

Vul in wat van toepassing is: Tot de jaren ’80 steeg / daalde het aantal SOA’s, waarna het sterk steeg / daalde door het begin van de HIV epidemie.

  1. Steeg, daalde
  2. Steeg, steeg
  3. Daalde, steeg
  4. Daalde, daalde

Vraag 5

Welke stelling is juist?

I. HIV-remmers zorgen voor een betere kwaliteit van leven, maar genezen niet

II. Iedereen die HIV oploopt, ontwikkelt vroeg of laat aids, of hij nou HIV-remmers gebruikt of niet

  1. Alleen stelling I is juist
  2. Alleen stelling II is juist
  3. Beide stellingen zijn juist
  4. Beide stellingen zijn onjuist

Antwoorden

Vraag 1

  1. Virale infecties (HIV)
  2. Bacteriële aandoeningen (Chlamydia)
  3. Overige aandoeningen (Schaamluis)

Vraag 2

Maatregelen (wetgeving), voorzieningen (goedkope condooms) en voorlichting.

Vraag 3

Stelling I is juist.

Vraag 4

A. Steeg, daalde. Tot de jaren ’80 steeg het aantal SOA’s, waarna het sterk daalde door het begin van de HIV epidemie.

Vraag 5

A. Alleen stelling I is juist. Er is nog geen middel ontwikkeld dat aids kan genezen, wel zijn er aids-remmers die zorgen voor een betere kwaliteit van leven. Door de medische vooruitgang is het nu niet meer zo dat iedereen die het HIV-virus oploopt ook aids ontwikkelt en sterft.

Hoe kan seksueel geweld worden voorkomen? - Tentamens 12

 

Vragen

Vraag 1

Noem de vier artikelen in het Nederlands strafrecht over seksueel misbruik van kinderen.

Vraag 2

Hoeveel procent van de mannen en vrouwen heeft voor hun 16e jaar een ongewenste seksuele ervaring gehad?

Vraag 3

Noem de soorten kennis die men nodig heeft om een evidence based programma te ontwikkelen.

Vraag 4

Wat is de gemiddelde leeftijd waarop misbruik bij jongens vaak begint?

  1. 9 jaar
  2. 10 jaar
  3. 11 jaar
  4. 12 jaar

Vraag 5

Wat is de gemiddelde leeftijd waarop misbruik bij meisjes vaak begint?

  1. 9 jaar
  2. 10 jaar
  3. 11 jaar
  4. 12 jaar

Antwoordindicatie

Vraag 1

  1. Het is verboden geslachtsgemeenschap te hebben met iemand onder de 16
  2. Het is verboden ontuchtige handelingen uit te voeren met iemand jonger dan 16
  3. Verboden is ‘het verleiden van (met giften en beloften) of door misbruik van de positie bewegen van iemand jonger dan 18 tot het dulden of plegen van ontuchtige handelingen’
  4. Verboden is ‘het plegen van ontucht met een (stief)kind, pleegkind of een andere persoon onder de 18 die aan het gezag onderworpen of aan de waakzaamheid toevertrouwd is’

Vraag 2

Vrouwen: 19% en mannen: 4%.

Vraag 3

Hoe gedrag tot stand komt, seksueel gedrag en geweld, risicogroepen en risicofactoren en effectiviteit van preventieprogramma’s.

Vraag 4

C. 11 jaar.

Vraag 5

B. 10 jaar. Jongens zijn gemiddeld bij aanvang van het misbruik 11 jaar, meisjes 10 jaar.

Hoe kan binnen de klinische seksuologie hulpverlening plaatsvinden? - Tentamens 13

 

Vragen

Vraag 1

Leg uit wat er verstaan wordt met de ‘werkalliantie’ tussen hulpverlener en cliënt.

Vraag 2

Beschrijf de vier basale functies van de hulpverleningsrelatie zoals beschreven door Cormier & Hackney.

Vraag 3

Geef de definitie van het therapeutisch contract.

Vraag 4

De hulpvraag bestaat uit twee vragen. Welke is juist?

I. De klacht waar de cliënt vanaf wil.

II. De eigen machteloosheid van de cliënt die ontstaat als deze er achter komt dat die zijn eigen problemen niet op kan lossen.

  1. Alleen I is juist
  2. Alleen II is juist
  3. Beide zijn juist
  4. Beide zijn onjuist

Vraag 5

Welk percentage van de mannelijke hulpverleners voelt zich weleens seksueel aangetrokken tot een cliént en heeft hier seksuele fantasieën over?

  1. Bijna 50%
  2. Bijna 60%
  3. Bijna 80%
  4. Bijna 90%

Antwoordindicatie

Vraag 1

De hulpverlener en cliënt werken samen om de machteloosheid te doorbreken die de cliënt verhinderen om het leerproces met succes te verlopen. De hulpverleningsrelatie fungeert dus niet alleen als sociale context van verandering, maar ook als instrument tot verandering. Gezien dit instrumentele karakter van de hulpverleningsrelatie wordt er binnen de psychotherapie gesproken van de werkalliantie tussen hulpverlener en cliënt.

Vraag 2

  1. De hulpverleningsrelatie biedt een veilige situatie voor de cliënt om zich te kunnen uiten en zich kwetsbaar te kunnen opstellen.
  2. De hulpverleningsrelatie is een medium om sterke gevoelens bij de cliënt op te roepen en de cliënt te helpen deze gevoelens onder controle te krijgen.
  3. De hulpverleningsrelatie kan voor de cliënt een sterk bekrachtigende en motiverende functie hebben. De cliënt krijgt mogelijk het gevoel er niet alleen voor te staan.
  4. De hulpverleningsrelatie kan een modelfunctie vervullen. De cliënt kan zien hoe plezierig en nuttig een interpersoonlijke relatie kan zijn als binnen zo’n relatie op een constructieve manier wordt gewerkt aan het oplossen van problemen.

Vraag 3

Het therapeutisch contract houdt in dat de hulpverlener met erkenning en respect voor de autonomie van de cliënt te werk gaat en binnen zijn mogelijkheden de cliënt zo goed mogelijk probeert te helpen. Dit contract wordt reeds in de diagnostische fase afgesloten waarin wordt opgesteld wat beide partijen van elkaar kunnen verwachten. Dit kan mondeling of schriftelijk gebeuren.

Vraag 4

C. Beide zijn juist.

Vraag 5

C. Bijna 80%. Bijna 80% van de mannelijke hulpverleners voelt zich weleens seksueel aangetrokken tot een cliënt en heeft hier seksuele fantasieën over. Bij vrouwen zijn deze percentages veel lager.

Hoe worden binnen de seksuologie diagnoses gesteld? - Tentamens 14

 

Vragen

Vraag 1

Noem de twee soorten lichamelijk onderzoek en hun doel.

Vraag 2

Benoem en beschrijf de vijf perioden in de historie van de psychologische interventies bij seksuele problemen.

Vraag 3

Noem twee vormen van behandeling gebaseerd op het leertheoretische model en beschrijf deze.

Vraag 4

Welke analyse is geen onderdeel van het diagnostische proces?

  1. Probleemanalyse
  2. Prognose-analyse
  3. Ernstanalyse
  4. Indicatie-analyse

Vraag 5

Welke vragenlijst hoort niet bij de drie vragenlijsten die gebruikt worden voor psychologisch onderzoek bij de seksuologische behandeling?

  1. De Nederlandse Relatie Vragenlijst (NRV)
  2. De Zelfinventarisatielijst Posttraumatische Stressstoornis (ZIL)
  3. De Symptoom Check List 90 (SCL-90)
  4. De Beck Depression Inventory (BDI-II)

Antwoordindicatie

Vraag 1

Diagnostisch onderzoek:dit dient ter vaststelling of uitsluiting van lichamelijke factoren die het seksuele probleem veroorzaken, bijdragen of een gevolg ervan zijn. Educatief en/of therapeutisch seksuologisch onderzoek:dit heeft tot doel om de patiënt te informeren over de eigen seksuele anatomie en fysiologie en inzicht te verschaffen in de mogelijke lichamelijke oorzaken van het seksuele probleem.

Vraag 2

Psychoanalytische periode

< 1970. Seksuele problemen werden opgevat als symptomatologie van onopgeloste en onbewuste conflicten uit de kindertijd. Behandeling was individueel en gericht op bewustwording.

Gedragstherapeutische aanpak

Eind 1950. Seksuele disfunctie werd beschouwd als geconditioneerde respons. Behandeling was gericht op symptomen en het uitdoven van faalangst.

Masters en Johnson-periode

Partnerrelatietherapie, met een behandeling van onder andere sensate focus oefeningen.

Neo-Masters en Johnson-periode

Integratie van de methode van Masters en Johnson met de gedragstherapeutische en analytische principes.

Psychobiologische periode

Midden 1980. Een samenkomst van biologische aspecten en psychodynamische, gedragstherapeutische en cognitieve therapie, bij individuen, relaties of groepen.

Vraag 3

Systematische desensitisatie: dit richt zich op het verminderen van de geconditioneerde angst door contraconditionering met behulp van relaxatie.

Exposure in vivo: hierbij wordt het aangeleerde vermijdingsgedrag opgeheven, waarna de angst die opkomt kan uitdoven.

Vraag 4

B. Prognose-analyse. Het diagnostische proces kan bestaan uit een klachtenanalyse (dit vormt de basis), een probleemanalyse, een ernstanalyse, een oorzaakanalyse en een indicatie-analyse. Vaak vormt het geheel een diagnostische cyclus.

Vraag 5

A. De Nederlandse Relatie Vragenlijst (NRV). Vaak is psychologisch onderzoek handig, belangrijke vragenlijsten hierbij zijn:

  • De Zelfinventarisatielijst Posttraumatische Stressstoornis (ZIL)

  • De Symptoom Check List 90 (SCL-90)

  • De Beck Depression Inventory (BDI-II)

Wat zijn seksuele disfuncties bij vrouwen? - Tentamens 15

 

Vragen

Vraag 1

Geef aan of een seksuele aversiestoornis ontstaat door preparatorische conditionering (verwachtingsleren) of door evaluatieve conditionering (uiting van sociaal leren) en leg uit waarom.

Vraag 2

Geef de definitie van verminderd seksueel verlangen zoals het in de DSM-IV-TR genoemd wordt.

Vraag 3

Wat zijn vaak de doelen van mannen en vrouwen bij seksuele activiteit.

Vraag 4

Welk begrip wordt hier beschreven? Een aanhoudende of steeds terugkerende weerzin en vermeiding van genitaal seksueel contact, het gaat om negatieve emoties die met seks gepaard gaan.

  1. Verminderd seksueel verlangen
  2. Seksuele aversie
  3. Opwindingsstoornis
  4. Dyspareunie

Vraag 5

Welk begrip wordt hier beschreven? Terugkerende of aanhoudende genitale pijn die samengaat met geslachtsgemeenschap bij de man of vrouw.

  1. Verminderd seksueel verlangen
  2. Seksuele aversie
  3. Opwindingsstoornis
  4. Dyspareunie

Antwoordindicatie

Vraag 1

Een seksuele aversiestoornis ontstaat door evaluatieve conditionering.
Angst verwijst naar de verwachting dat iets beangstigends gaat komen, zoals pijn. Deze angst ontstaat door preparatorische conditionering. Vrouwen met een aversiestoornis ervaren niet zozeer angst, als wel gevoelens van afkeer, walging. Dit ontstaat door evaluatieve conditionering.

Vraag 2

Verminderd seksueel verlangen wordt gekenmerkt door aanhoudend of recidiverend gebrek aan (of het ontbreken van) seksuele fantasieën en verlangen naar seksuele activiteit

Vraag 3

Mannen zien de seksuele activiteit als doel op zich, terwijl vrouwen vaker emotionele intimiteit, betrokkenheid en liefde als doel noemen.

Vraag 4

B. Seksuele aversie. volgens de SM-IV-TR een aanhoudende of steeds terugkerende weerzin en vermeiding van genitaal seksueel contact, het gaat om negatieve emoties die met seks gepaard gaan. Meestal is de afkeer globaal, dus tegen alles dat met seks te maken heeft, soms is het specifiek, bijvoorbeeld tegen sperma.

Vraag 5

D. Dyspareunie. Terugkerende of aanhoudende genitale pijn die samengaat met geslachtsgemeenschap bij de man of vrouw. Dit kan het resultaat zijn van een somatische aandoening. Bij oppervlakkige dyspareunie wordt pijn ervaren bij het naar binnengaan van de vagina, ook van een tampon of een vinger.

Wat zijn seksuele disfuncties bij mannen? - Tentamens 16

 

Vragen

Vraag 1

Leg uit waarom het belangrijk is om te kijken of de erectie tot stand kan komen tijdens de slaap bij mannen met een erectiele disfunctie?

Vraag 2

Waarom is psychodiagnostiek belangrijk bij seksuele klachten?

Vraag 3

Geef de negatieve feedback lus van mannen bij het krijgen van een erectie.

Vraag 4

Wat is juist?

I. De positieve feedbacklus voor een erectie is: Eisen (impliciet of expliciet) om een erectie te krijgen -> positieve verwachtingen, positief affect, gevoel van beheersing en een accurate waarneming van een erectie -> de aandacht wordt gericht op erotische prikkels -> meer fysiologische opwinding -> goed functionerende erectie -> toenadering.

II. De negatieve feedbacklus voor een erectie is: eisen om een erectie te krijgen -> negatief affect, gebrek aan gevoel van beheersing, onderschatting van de erectie en negatieve verwachtingen -> meer fysiologische opwinding -> aandachtsfocus steeds meer op het falen van de erectie -> disfunctionerende erectie -> vermijding.

  1. Alleen stelling I is juist
  2. Alleen stelling II is juist
  3. Beide stellingen zijn juist
  4. Beide stellingen zijn onjuist

Vraag 5

Welke vorm van onderzoek voegt het minst toe wanneer men op zoek gaat naar de oorzaak van een erectiestoornis?

  1. Vasculair onderzoek
  2. Meting van het erectiemechanisme
  3. Psychofysiologisch diagnostisch onderzoek
  4. Neurologisch onderzoek

Antwoordindicatie

Vraag 1

Dit is om uit te sluiten dat de disfunctie somatisch van aard is. Als er ’s nachts wel een erectie optreedt, is het mechanisme nog intact. Er kan hiermee onderscheid gemaakt worden tussen een psychogene en een somatische erectiestoornis.

Vraag 2

Ten eerste kan er comorbide psychopathologie opgespoord worden. Ten tweede kan gerichte psychodiagnostiek de aanwezigheid van cruciale psychologische factoren in de specifieke etiologie van de verschillende disfuncties in kaart brengen, zodat hieraan in de psychologische behandeling gepaste aandacht kan worden besteed.

Vraag 3

De negatieve feedback lus: eisen om een erectie te krijgen → negatief affect, gebrek aan gevoel van beheersing, onderschatting van de erectie en negatieve verwachtingen → meer fysiologische opwinding → aandachtsfocus steeds meer op het falen van de erectie → disfunctionerende erectie → vermijding.

Vraag 4

B. Alleen stelling II is juist. Bij stelling I mist er een onderdeel van de positieve feedbacklus: Eisen (impliciet of expliciet) om een erectie te krijgen -> positieve verwachtingen, positief affect, gevoel van beheersing en een accurate waarneming van een erectie -> de aandacht wordt gericht op erotische prikkels -> meer fysiologische opwinding -> efficiëntere focus op erotische prikkels -> goed functionerende erectie -> toenadering.

Vraag 5

D. Neurologisch onderzoek. Vasculair onderzoek kan handig zijn om anatomische en functionele afwijkingen in beeld te brengen als vermoed wordt dat de oorzaak van de erectiele disfunctie ligt bij reconstrueerbare vaatstoornissen. Als er neurologische problemen vermoed worden, kan dit onderzocht worden, maar meestal voegt dergelijk onderzoek weinig toe. Door de erectie tijdens de slaap te meten kan er gekeken worden of het erectiemechanisme intact is en of er dus sprake is van een somatische of een psychogene erectiestoornis. Binnen psychofysiologisch diagnostisch onderzoek wordt vaak geprobeerd een erectie op te wekken.

Wat is genderproblematiek? - Tentamens 17

 

Vragen

Vraag 1

Noem de 7 kenmerken waarop primaire en secundaire transseksuelen verschillen.

Vraag 2

Geef een mogelijke reden waarom de incidentie van genderdysforie bij mannen hoger ligt dan bij vrouwen.

Vraag 3

Leg uit wat de eerste en tweede diagnostische fasen bij genderproblemen inhoudt.

Vraag 4

Welk begrip wordt hier beschreven? Hierbij gaat de persoon door het leven als het andere geslacht zonder een volledige geslachtsaanpassing te willen.

  1. Crossgenderidentiteit
  2. Transseksualiteit
  3. Transgenderisme
  4. Transvestitisme

Vraag 5

Vul in wat juist is. Bij man-naar-vrouwveranderingen worden androgenen / oestrogenen gebruikt, bij vrouw-naar-manveranderingen worden androgenen / oestrogenen gebruikt.

  1. Androgenen, oestrogenen
  2. Androgenen, androgenen
  3. Oestrogenen, androgenen
  4. Oestrogenen, oestrogenen

Antwoorden

Vraag 1

Primair

  • Lage aanmeldingsleeftijd
  • Levenslang cross-gendergedrag
  • Minder psychische problemen
  • Geen fetisjistische seksuele opwinding
  • Goede postoperatieve uitkomst
  • Homoseksueel of seksueel gericht op personen van het eigen biologische geslacht

Secundair

  • Hoge aanmeldingsleeftijd
  • Later begin cross-gendergedrag
  • Meer psychische problemen
  • Wel fetisjistische seksuele opwinding
  • Minder goede postoperatieve uitkomst
  • Heteroseksueel of seksueel gericht op personen van het andere biologische geslacht

Vraag 2

Zowel jongens als meisjes identificeren zich in de vroegste fase van hun leven met de moeder. Daarna moeten jongens, om masculien te worden, zich de-identificeren. Meisjes hoeven dit niet te doen waardoor dit ook geen ‘identiteitsproblematiek’ op kan leveren.

Vraag 3

Bij de eerste diagnostische fase wordt er een uitvoerige anamnese afgenomen. Daarnaast wordt veel aandacht besteed aan de psychoseksuele ontwikkeling van de betrokkene. Het seksuele gedrag, de seksuele oriëntatie en het lichaamsbeeld komen aan bod. Er wordt een diagnostisch profiel opgesteld aan de hand van de assen van de DSM IV. Zo kan er een beeld gevormd worden van het functioneren en eventuele co-morbiditeit. Het is belangrijk om alternatieve diagnoses te overwegen omdat deze misschien behandeld kunnen worden met minder ingrijpende methoden.

De tweede diagnostische fase bevat de real life test, waarin de persoon een tijdlang dient te leven in de rol van het gewenste geslacht zonder dat deze reeds een operatie ondergaan heeft. Soms wordt hiernaast wel met een hormoonbehandeling gestart en in sommige centra is psychotherapie hierbij verplicht.

Vraag 4

C. Transgenderisme. Crossgenderidentiteit wil zeggen dat het lichamelijke geslacht niet overeenstemt met de genderidentiteit. Transseksualiteit is een vorm van genderdysforie waarbij de persoon een geslachtsaanpassing wil. Transvestitisme is een episodische vorm hiervan. Bij transgenderisme gaat de persoon door het leven als het andere geslacht zonder een volledige geslachtsaanpassing te willen.

Vraag 5

C. Oestroegenen, androgenen. Bij man-naar-vrouwveranderingen worden oestrogenen gebruikt, bij vrouw-naar-manveranderingen worden androgenen gebruikt.

Wat zijn gevolgen van seksueel geweld voor slachtoffers en hoe kan behandeling plaatsvinden? - Tentamens 18

 

Vragen

Vraag 1

Veel vrouwelijke slachtoffers van seksueel misbruik snappen niet waarom zij seksueel opgewonden leken te zijn tijdens het misbruik. Leg uit hoe dit komt.

Vraag 2

Wat zijn de drie verschillende factoren die een rol spelen bij het ontstaan van symptomen van seksueel geweld?

Vraag 3

Wat is vooral belangrijk bij de opvang van misbruikte kinderen?

Vraag 4

Welk soort model gaat uit van een tegengewerkte verwerking van het trauma?

  1. Multipele dynamische modellen
  2. Informatieverwerkingsmodellen
  3. Ontwikkelingsmodellen
  4. Leertheoretische modellen

Vraag 5

Wat is de juiste volgorde voor de stappen van de fasegerichte benadering voor de behandeling van slachtoffers van seksueel geweld?

  1. Stabilisatie en symptoomreductie, behandeling van traumatische herinneringen en integratie en rehabilitatie
  2. Behandeling van traumatische herinneringen, stabilisatie en symptoomreductie en integratie en rehabilitatie
  3. Behandeling van traumatische herinneringen, integratie en rehabilitatie en stabilisatie en symptoomreductie
  4. Stabilisatie en symptoomreductie, integratie en rehabilitatie en behandeling van traumatische herinneringen

Antwoordindicatie

Vraag 1

Misleidend kan zijn tijdens het misbruik dat vrouwen een genitale respons kunnen vertonen (nat worden) zonder dat zij zich opgewonden voelen. Het lijkt of de vagina zich op deze manier probeert te beschermen tegen beschadiging door penetratie. Dit kan verklaren waarom sommige vrouwen een genitale respons vertonen tijdens een verkrachting.

Vraag 2

Variabelen die samenhangen met de ernst en de aard van het geweld

  • Kindvariabelen
  • De relatie met de dader en de mate van steun en opvang

Vraag 3

Bij de opvang voor misbruikte kinderen is het vooral belangrijk het kind in veiligheid te bieden en lichamelijke klachten te behandelen. Voorzichtig kan men proberen te achterhalen wat er precies gebeurd is. Cognitieve gedragstherapie is een effectieve interventie voor slachtoffers van seksueel geweld. Tenzij de ouder(s) de dader(s) is (zijn), moet(en) deze bij de behandeling betrokken worden onder andere vanwege de steunende functie die de ouder kan vervullen voor het kind.

Vraag 4

B. Informatieverwerkingsmodellen. Multipele dynamische modellen betrekken alle bovenstaande factoren bij het verklaren van seksueel geweld. Informatieverwerkingsmodellen gaan uit van een tegengewerkte verwerking van het trauma. Ontwikkelingsmodellen stellen dat seksueel misbruik de normale ontwikkeling verstoort, bijvoorbeeld door het verhinderen van een veilige hechtingsband. Leertheoretische modellen zien de reacties van de slachtoffers als geconditioneerde reacties.

Vraag 5

A. Stabilisatie en symptoomreductie, behandeling van traumatische herinneringen en integratie en rehabilitatie

Hoe kan behandeling van seksueel delinquenten plaatsvinden? - Tentamens 19

 

Vragen

Vraag 1

Aan de hand van welke drie kenmerken wordt strafbaar seksueel gedrag ingedeeld?

Vraag 2

Het confluentiemodel gaat uit van twee paden die kunnen leiden tot seksuele agressie tegenover vrouwen. Noem deze twee paden.

Vraag 3

Noem de drie routes naar seksueel geweld beschreven door Polaschek en anderen.

Vraag 4

Strafbaar seksueel gedrag wordt ingedeeld aan de hand van drie kenmerken. Welke hoort hier niet bij?

  1. De relatie van de dader tot het slachtoffer
  2. Het al dan niet penetreren van het slachtoffer
  3. Het al dan niet gebruiken van geweld of dwant
  4. De leeftijd van het slachtoffer

Vraag 5

Welk traject wordt hier beschreven? Loopt van delinquentie (komt voort uit ouderlijk geweld en/ of seksueel misbruik) via opvattingen die geweld ondersteunen en vijandige masculiniteit naar seksuele agressie.

  1. Het criminogene traject uit het vier factorenmodel
  2. Het promiscuïteittraject uit het vier factorenmodel
  3. Het criminogene traject uit het confluentiemodel
  4. Het promiscuïteittraject uit het confluentiemodel

Antwoordindicatie

Vraag 1

Het al dan niet penetreren van het slachtoffer

  • Het al dan niet gebruiken van geweld of dwang
  • De leeftijd van het slachtoffer

Vraag 2

  • Het criminogene traject loopt van delinquentie (komt voort uit ouderlijk geweld en/ of seksueel misbruik) via opvattingen die geweld ondersteunen en vijandige masculiniteit naar seksuele agressie
  • Het promiscuïteittraject loopt van delinquentie (komt voort uit ouderlijk geweld en/ of seksueel misbruik) via seksuele promiscuïteit naar seksuele agressie

Vraag 3

In de eerste route proberen de plegers hun positieve gemoedstoestand te versterken. In de tweede route proberen ze aan hun negatieve gemoedstoestand te ontsnappen en in de derde route gaat het om vergelding

Vraag 4

A. De relatie van de dader tot het slachtoffer.

Vraag 5

C. Het criminogene traject uit het confluentiemodel

Wat zijn parafilieën en aanverwante stoornissen? - Tentamens 20

 

Vragen

Vraag 1

Wat is het belangrijkste verschil tussen de DSM-IV en de DSM-IV-TR wat betreft parafilieën en geef hierbij een voorbeeld van een diagnose die soms niet gesteld kon worden op basis van de criteria van de DSM-IV?

Vraag 2

Geef vier mogelijke verklaringen tussen de man-vrouwratio (30:1) in prevalentie van parafilieën.

Vraag 3

Leg uit wat een hofmakingsstoornis inhoudt, noem de fases van het hofmaken en noem bij elke fase een bijbehorende parafilie.

Vraag 4

Beschrijf de zes modulen waaruit een cognitief-gedragstherapeutische behandeling van parafilieën bestaat.

Vraag 5

Bij wie komen parafilieën het meeste voor?

  1. Mannen
  2. Vrouwen
  3. Bij mannen en vrouwen even vaak

Vraag 6

Welke theorie wordt hier beschreven? Deze theorie ziet parafilie als een product van herhaaldelijke koppeling van een orgasme aan een bepaalde stimulus.

  1. De deviante lovemap-theorie
  2. De psychoanalytische visie
  3. Conditionering
  4. De leertheoretische en sociaal cognitieve benadering

Antwoordindicatie

Vraag 1

In de DSM-IV wordt als diagnostisch criterium genoemd dat de fantasieën, impulsen of gedragingen moeten resulteren in lijden dat klinisch van belang is of in beperkingen in het sociale beroepsmatige functioneren of op een ander belangrijk gebied. Dit criterium is niet meer van toepassing in de DSM-IV-TR, omdat het voorheen zo was dat bijv. de diagnose pedofilie niet kon worden gesteld als de diegene er zelf niet onder leed en er geen sociale beperkingen door ondervond.

Vraag 2

  • Mannen zouden een grotere biologische plasticiteit hebben en daardoor makkelijker door een brede waaier van psychoseksuele stimuli geconditioneerd worden.
  • Ten gevolge van hun grotere visuele (seksuele) gevoeligheid zouden mannen een grotere parafiele kwetsbaarheid hebben dan vrouwen.
  • Omdat mannen zich in tegenstelling tot vrouwen ontwikkelingspsychologisch dienen te de-identificeren met hun eerste verzorgende object, een vrouw (hun moeder), zouden ze een grotere kans hebben op de ontwikkeling van een parafilie.
  • In tegenstelling tot de drie voorgaande hypothesen, stelt deze zienswijze dat mannen en vrouwen intrinsiek niet verschillen. Maar dat de seksualiteit van vrouwen sociaal minder geaccepteerd is, waardoor ze hun parafiele verlangens minder gemakkelijk erkennen en uiten. Zodat het op het eerste gezicht lijkt dat parafilieën meer voorkomen bij mannen. Zo wordt bijvoorbeeld de hypothese geopperd dat seksueel exhibitionisme bij vrouwen veel meer geaccepteerd is dan bij mannen in de westerse wereld.

Vraag 3

Een hofmakingsstoornis is een stoornis in de normale seksuele interactiesequentie. De fases zijn: waarnemen van potentiële partner, pretactiele interactie, tactiele interactie en genitale eenwording. Voyeurisme is een verstoring van de eerste fase, exhibitionisme van de tweede fase, frotteurisme in de derde fase en preferentiële verkrachting is een verstoring van de laatste fase

Vraag 4

  • Het reduceren van ongepaste seksuele opwinding en het aanleren van gepasteseksuele opwinding.
  • Het aanleren of optimaliseren van sociale vaardigheden.
  • Het bewerken van cognitieve processen als waarden, attitudes en schema’s die een parafiele expressie bevorderen.
  • Het aanleren of optimaliseren van relationele vaardigheden (met bijzondere aandacht voor intimiteit en hechting).
  • Het leren omgaan met of oplossen van de uitdagingen van levenslooptaken (zoals werkloosheid en verveling).
  • Terugvalpreventie; doel van deze component is het vertrouwd maken van de cliënt met het idee dat het waarschijnlijk is dat het parafiele verlangen opnieuw de kop zal opsteken, maar dat dit met adequate coping-strategieën noch tot parafiel gedrag, noch tot interne attributies van falen hoeft te leiden.

Vraag 5

A. Mannen. Parafilieën komen vaker voor bij mannen. Dit zou kunnen worden verklaard doordat mannen visueel gevoeliger zijn, mannen een grotere biologische plasticiteit hebben, mannen zich moeten de-identificeren met hun moeder of omdat de mannelijke seksualiteit sociaal meer geaccepteerd is.

Vraag 6

D. De leertheoretische en sociaal cognitieve benadering. De leertheoretische en sociaal cognitieve benadering ziet parafilie als een product van herhaaldelijke koppeling van een orgasme aan een bepaalde stimulus. Tegenwoordig gaat men uit van deze conditionering en het ontbreken van sociale afstraffing hiervan waardoor de parafilie een onderdeel wordt van de identiteit. Ook wordt in deze benadering gewezen op kwetsbaarheidfactoren. Psychoanalytische visies gaan uit van heteroseksuele coïtus als seksueel doel. Hiervoor is het doorlopen van de psychoseksuele ontwikkelingsstadia nodig. Fixatie in een bepaald stadium leidt dan tot parafilie. De deviante lovemap theorie (Money) stelt dat mensen door ervaringen als kind lovemaps vormen. Deze map bestaat uit ideeën over seksuele partners en seksuele activiteiten.

Wat zijn de invloeden van ziekte en handicap op seksualiteit? - Tentamens 21

 

Vragen

Vraag 1

Welke problemen veroorzaken Seksueel Overdraagbare Aandoeningen (SOA’s) bij seksuele activiteit?

Vraag 2

Welke problemen veroorzaken de ziekte van Parkinson bij seksuele activiteit? En hoe kunnen deze problemen worden verminderd?

Vraag 3

Welke problemen veroorzaken CARA (chronische aspecifieke respiratoire aandoeningen, dus kortademigheid en hoesten) bij seksuele activiteit? En hoe kunnen deze problemen worden verminderd?

Vraag 4

Medische hulp kent vier niveaus van aanpak. Welke niveaus zijn dit?

  1. Niveau 1: Methoden om weer tot een erectie te komen of verminderde lubricatie en dyspareunie op te lossen. Niveau 2: het tekort aan stimulerende factoren. Niveau 3: remmende factoren. Niveau 4: de echte oorzaak van de disfunctie.
  2. Niveau 1: de echte oorzaak van de disfunctie. Niveau 2: remmende factoren. Niveau 3: het tekort aan stimulerende factoren. Niveau 4: Methoden om weer tot een erectie te komen of verminderde lubricatie en dyspareunie op te lossen.
  3. Niveau 1: Methoden om weer tot een erectie te komen of verminderde lubricatie en dyspareunie op te lossen. Niveau 2: remmende factoren. Niveau 3: het tekort aan stimulerende factoren. Niveau 4: de echte oorzaak van de disfunctie.
  4. Niveau 1: de echte oorzaak van de disfunctie. Niveau 2: het tekort aan stimulerende factoren. Niveau 3: remmende factoren. Niveau 4: Methoden om weer tot een erectie te komen of verminderde lubricatie en dyspareunie op te lossen.

Vraag 5

Wat maakt geen deel uit van zelfhulp bij seksuele problemen bij mensen met een ziekte of handicap?

  1. Het bieden van (schriftelijke) informatie
  2. Het bespreken van de houding van de persoon tegenover seksualiteit
  3. Het versterken van sociale vaardigheden
  4. Het volgen van seksuele therapie, het liefst samen met de partner

Antwoordindicatie

Vraag 1

SOA’s kunnen seksuele activiteit pijnlijk maken of onaantrekkelijk voor een partner. Toch zijn het vooral de emotionele gevolgen die de seksuele activiteit remmen, zo kan de persoon bang zijn om zijn partner te besmetten. SOA’s hebben altijd een bepaalde impact op een relatie, deze impact kan ook leiden tot seksuele disfuncties. Bovendien kunnen verschillende SOA’s ook blijvende lichamelijke schade zoals onvruchtbaarheid opleveren. Een groot probleem bij SOA’s is dat een persoon besmet kan zijn zonder zelf symptomen te vertonen, deze persoon kan op die manier andere onbewust ook besmetten, met alle gevolgen van dien.

Vraag 2

De ziekte van Parkinson beïnvloedt de motoriek door het afsterven van zenuwcellen in de hersenen, voornamelijk van zenuwcellen die dopamine produceren. Patiënten met de ziekte van Parkinson hebben vaak een verminderd libido. Mannen hebben problemen met de erectie, vrouwen met het orgasme. De slechtere motoriek bemoeilijkt de seks nog meer en daar komt de invloed van de depressie die veel patiënten ervaren nog bij. Een veel voorkomend probleem hierbij is de slechte communicatie tussen de partners. Het verbeteren van de communicatie kan al veel problemen oplossen. Ook dopaminerge stoffen kunnen een positieve bijdrage leveren.

Vraag 3

Kortademigheid kan hinderlijk zijn bij de seks, het kan ook de zin in seks verminderen. De aard van de aandoening is de cruciale factor bij mannen met CARA, bij vrouwen niet. Omdat opwinding een aanval kan uitlokken, vinden patiënten seks soms beangstigend. Ook zijn er allerlei factoren die de problemen in stand houden zoals schaamte, minder zelfvertrouwen en eventuele bijwerkingen van gebruikte geneesmiddelen. Vormen van seks die minder inspannend zijn en seks op momenten dat iemand zich heel fit voelt kunnen een oplossing vormen.

Vraag 4

B. Niveau 1: de echte oorzaak van de disfunctie. Niveau 2: remmende factoren. Niveau 3: het tekort aan stimulerende factoren. Niveau 4: Methoden om weer tot een erectie te komen of verminderde lubricatie en dyspareunie op te lossen.

Vraag 5

D. Het volgen van seksuele therapie, het liefst samen met de partner. Zelfhulp en lotgenotencontact bevatten een belangrijk informatief aspect. Hierdoor weet de persoon wat wel en wat niet mogelijk is op het gebied van de seksualiteit en welke seksuele hulpmiddelen eventueel gebruikt kunnen worden. Het kan heel handig zijn om schriftelijke informatie aan te bieden zodat de persoon het nog eens na kan lezen. Het is belangrijk de houding van de persoon tegenover seksualiteit mee te nemen. Het bespreken van de betekenis van seksualiteit is het effectiefst als dit gebeurt met lotgenoten, partner of vrienden. Ook het versterken van sociale vaardigheden maakt deel uit van zelfhulp, hierbij is hulp van lotgenoten vaak essentieel.

Wat zijn de invloeden van psychiatrische aandoeningen op seksualiteit? - Tentamens 22

 

Vragen

Vraag 1

Welke stappen kan men ondernemen bij seksuele bijwerkingen van psychiatrische medicatie?

Vraag 2

Wat is de invloed van een depressie op seksuele activiteit?

Vraag 3

Noem een stemmingsstabilator en geef aan wat hiervan de invloed is op patiënten.

Vraag 4

Welk medicijn blijven de bijwerkingen beperkt tot het remmen van het orgasme?

  1. Benzodiazepinen
  2. Traditionele antidepressiva
  3. SSRI’s
  4. Traditionele antipsychotica

Vraag 5

Wat is géén stap die genomen kan worden om door medicatie ontstane seksuele problemen te verhelpen?

  1. Het verlagen van de dosis
  2. Afwachten tot de bijwerkingen stabiliseren en de seksuele problemen daardoor verminderen.
  3. Uitleggen dat het gaat om een bijwerking van de medicatie
  4. Het toevoegen van een antidotum aan de medicatie

Antwoorden

Vraag 1

  • Erkennen en bespreken van de disfunctie. Belangrijk daarbij de informatie dat het om een bijwerking gaat (na stoppen met de medicatie, verdwijnt de klacht)
  • Wachten op spontane remissie
  • Verlagen van de dosis
  • Een medicatievrij interval voor het vrijen (weekend drug holiday)
  • Overstappen naar een ander antidepressivum
  • Toevoegen van een farmacologisch antidotum
  • Seksuologische begeleiding

Vraag 2

Bij een depressie is er vaak sprake van een verminderd seksueel verlangen, een kleine groep geeft echter een toegenomen verlangen aan. Ook opwindingsproblemen komen vaak voor bij depressieve mensen. Omdat mensen die depressief zijn soms nergens plezier aan beleven komen er ook problemen met het orgasme voor. De depressie op zich kan dus al voor seksuele problemen zorgen. Daarnaast kan ook de neurofysiologische verstoringen die gepaard gaan met depressie leiden tot seksuele disfuncties.

Vraag 3

Lithium is een stemmingsstabilator en heeft een stabiliserende werking. Bij de meeste patiënten verminderd de zin in seksuele activiteit, de erectie en het orgasme. Bij een klein deel nam de zin en het orgasme juist toe.

Vraag 4

C. SSRI’s. Benzodiazepinen vallen onder de anxiolytica en verminderen angst. Een van de bijwerkingen is het vertragen van het orgasme. Antipsychotica wordt voorgeschreven aan mensen met psychotische stoornissen. Vooral de traditionele antipsychotica hebben seksuele bijwerkingen door hyperprolactinemie. Hierdoor kunnen de erectie, de ejaculatie en het orgasme geremd worden. Stemmingsstabilatoren zoals lithium hebben een stabiliserende werking. Bij de meeste patiënten vermindert de zin in seks, de erectie en het orgasme, bij een klein deel neemt de zin in seks en het orgasme juist toe. Antidepressiva normaliseren de stemming, meestal hebben ze ook een anxiolytisch effect. Traditionele antidepressiva (TCA’s) remmen alle fasen van de seksuele responscyclus. SSRI’s remmen vooral het orgasme.

Vraag 5

B. Afwachten tot de bijwerkingen stabiliseren en de seksuele problemen daardoor verminderen. Het is belangrijk dat de hulpverlener het seksuele probleem erkent en uitlegt dat dit een bijwerking is van de medicatie, soms treedt er dan spontane remissie op. Als dit na enige tijd niet voorgekomen is, kan gekozen worden om de dosis te verlagen of om een medicatievrije interval in te lassen voor het vrijen. Als dat niet werkt kan er overgestapt worden op een ander antidepressivum of er kan besloten worden een antidotum toe te voegen aan de medicatie. Als ook dit niet lijkt te werken kan seksuologische begeleiding een uitkomst bieden.

Wat is de invloed een verstandelijke beperking op seksualiteit? - Tentamens 23

 

Vragen

Vraag 1

Wanneer wordt er gesproken van een verstandelijke beperking?

Vraag 2

Noem twee stoornissen waarbij mannen onvruchtbaar zijn.

Vraag 3

Waarom vindt misbruik vaker plaats bij mensen met een verstandelijke beperking?

Vraag 4

Welke stelling is juist?

I. De seksuele ontwikkeling bij mensen me een milde beperking is altijd lager dan bij gezonde mensen.

II. Mannen met een verstandelijke handicap ontwikkelen zich lichamelijk wel altijd normaal.

  1. Alleen stelling I is juist
  2. Alleen stelling II is juist
  3. Beide stellingen zijn juist
  4. Beide stellingen zijn onjuist

Vraag 5

Vanaf welk IQ wordt er vanuit gegaan dat iemand het ouderschap niet goed aan zal kunnen?

  1. Minder dan 80
  2. Minder dan 70
  3. Minder dan 60
  4. Minder dan 50

Antwoordindicatie

Vraag 1

Er wordt gesproken van een verstandelijke beperking bij cognitief disfunctioneren en beperkte adaptieve vaardigheden. Bij een IQ van onder de 70 punten is er sprake van een verstandelijke beperking.

Vraag 2

Syndroom van Klinefelter en het syndroom van Down

Vraag 3

Mensen met een verstandelijke beperking zijn een makkelijker slachtoffer, omdat ze minder goed begrijpen wat er gebeurt en omdat ze zich minder goed kunnen verweren. Het misbruik gaat vaak ook langer door als bij mensen zonder beperking, omdat ze afhankelijk blijven van een volwassene. Doordat ze veel verzorging nodig hebben en er dus veel mensen beroepsmatig aan hen moeten zitten, wordt de grens sneller overschreden.

Vraag 4

D. Beide stellingen zijn onjuist. De seksuele ontwikkeling bij mensen met een milde beperking is over het algemeen normaal, maar ook vaak iets trager. De meeste mannen met een verstandelijke handicap ontwikkelen zich lichamelijk normaal, al zijn mannen met het syndroom van Klinefelter en het syndroom van Down onvruchtbaar.

Vraag 5

C. Minder dan 60. Bij mensen met een IQ van onder de 60 wordt er vanuit gegaan dat ze geen goede ouders kunnen zijn. Er zijn relatief veel risicofactoren aanwezig die de opvoeding kunnen verstoren, goede sociale steun en hulp waar nodig kan veel problemen voorkomen.

Wat is vruchtbaarheid en welke problemen met betrekking tot vruchtbaarheid zijn er? - Tentamens 24

 

Vragen

Vraag 1

Wanneer loopt het fertile window ongeveer?

Vraag 2

Wat zijn de meest gebruikte technieken om zwanger te raken bij vruchtbaarheidsproblemen?

Vraag 3

Welke drie fasen doorloopt een stel dat graag kinderen wilt, maar waarbij er sprake is van een fertiliteitprobleem?

Vraag 4

Hoe heet de vruchtbaarheidsbehandeling waarbij zaadcellen uit de zaadleider worden gehaald?

  1. Intra-uteriene inseminatie
  2. Microchirurgische epididymaire sperma aspiratie
  3. Invitrofertilisatie
  4. Cryopreservatie

Vraag 5

Welke stelling is juist?

I. Seks vroeg in de zwangerschap kan leiden tot een miskraam.

II. De eerste paar weken na de bevalling wordt meestal niet gevreeën.

  1. Alleen stelling I is juist
  2. Alleen stelling II is juist
  3. Beide stellingen zijn juist
  4. Beide stellingen zijn onjuist

Antwoorden

Vraag 1

Van vijf dagen voor de ovulatie tot de ovulatie.

Vraag 2

De meest gebruikte technieken zijn kunstmatige inseminatie en zelfinseminatie, ovulatie inductie (plannen van de eisprong), eiceldonatie (als de vrouw geen vruchtbare eicellen heeft), cryopreservatie (bevriezen van zaadcellen en embryo’s), intra uteriene inseminatie (alleen bewegende zaadcellen worden ingebracht), microchirurgische epididymaire sperma aspiratie (zaadcellen worden uit de zaadleider gehaald) en in vitrofertilisatie (bevruchting buiten het lichaam).

Vraag 3

  • Het uitblijven van de zwangerschap. Deze fase is iets tussen de twee partners, daar worden geen buitenstaanders bij betrokken. Seks wordt steeds meer een plicht die vervuld moet worden om zwanger te kunnen raken.
  • In de diagnostische fase wordt er hulp ingeroepen van hulpverleners en artsen. In deze fase vindt lichamelijk onderzoek plaats en een uitgebreide anamnese. Dit kan heel vervelend zijn voor de betrokken mensen. Als blijkt dat men zelf geen eigen kinderen kan voortbrengen kan een rouwproces optreden. Bovendien brengt het besef onvruchtbaar te zijn vaak psychische problemen met zich mee.
  • De behandelingsfase biedt weer hoop, in deze fase wordt gestart met de behandeling. Deze behandeling kan wel heel ingrijpend zijn. Bijna altijd vindt de ingreep bij de vrouw plaats. De problemen nemen af op het moment dat de vrouw zwanger raakt. Als paren ongewenst kinderloos blijven kan dit hun algemene gevoel van welzijn verlagen.

Vraag 4

B. Microchirurgische epididymaire sperma aspiratie. De meest gebruikte technieken zijn kunstmatige inseminatie en zelfinseminatie, ovulatie inductie (plannen van de eisprong), eiceldonatie (als de vrouw geen vruchtbare eicellen heeft), cryopreservatie (bevriezen van zaadcellen en embryo’s), intra-uteriene inseminatie (alleen bewegende zaadcellen worden ingebracht), microchirurgische epididymaire sperma aspiratie (zaadcellen worden uit de zaadleider gehaald) en in-vitrofertilisatie (bevruchting buiten het lichaam).

Vraag 5

B. Alleen stelling II is juist. Veel stellen zijn bang dat seks vroeg in de zwangerschap tot een miskraam zou kunnen leiden en dat seks in de laatste fase de bevalling te vroeg op gang zou kunnen brengen, dit is echter niet het geval. Een orgasme kan pas leiden tot het beginnen van de bevalling als het kind voldragen is. De eerste paar weken na de bevalling wordt er meestal niet gevreeën, omdat dit tot infecties kan leiden. Bovendien kan het voor de vrouw vervelend zijn als zij is uitgescheurd of ingeknipt om dan seks te hebben.

Wat voor invloed kunnen drugs en andere genotsmiddelen hebben op seksualiteit? - Tentamens 25

 

Vragen

Vraag 1

Wat is de invloed van alcohol op seksuele activiteit?

Vraag 2

Wat doet de drugs amylnitriet en door wie wordt het gebruikt op seksueel gebied? Wat kan het gevaar zijn van deze drugs?

Vraag 3

Waarom zouden verkrachters de drugs benzodiazepinen gebruiken?

Vraag 4

Welke drug kan in combinatie met erectiogene stoffen leiden tot een gevaarlijke bloeddrukdaling?

  1. Benzodiazepinen
  2. GHB
  3. Alcohol
  4. Cannabis

Vraag 5

Bij welke drug vindt er bij een hogere dosis geen erectie meer plaats?

  1. Morfine
  2. Cocaïne
  3. Heroïne
  4. Amfetaminen

Antwoordindicatie

Vraag 1

Alcohol kan het subjectieve verlangen versterken, maar de prestatie verminderen. Alcohol zorgt voor achteruitgang in de seksuele functie. Matig alcoholgebruik kan de testosteronspiegel verhogen wat leidt tot meer verlangen. Bovendien is het zo dat als men verwacht dat men na het drinken van alcohol losser wordt, men dit ook wordt. Alcohol kan barrières wegnemen. Ook bij misbruik is er regelmatig alcohol in het spel. Als langdurig alcoholgebruik leidt tot beschadiging van de lever of tot testisatrofie, heeft dit een nadelige invloed op het seksuele functioneren.

Vraag 2

Amylnitriet kan een euforische gevoel opleveren. Omdat deze stof de kringspier ontspant en de erectie harder maakt wordt deze drug regelmatig in de homoscene aangetroffen. In combinatie met erectiogene stoffen kan amylnitriet leiden tot een gevaarlijke bloeddrukdaling.

Vraag 3

Deze drugs werken angstdempend, ontspannend en zijn verslavend. Het maakt de slachtoffers gewilliger en kan leiden tot retrograde amnesie.

Vraag 4

D. Cannabis

Vraag 5

B. Cocaïne. Amfetaminen stimuleren het centraal zenuwstelsel. Het vertraagt het orgasme en versterkt de opwinding en het verlangen. Cocaïnegebruik vertraagt het orgasme. De seksuele effecten van cocaïne zijn zeer afhankelijk van de dosis, bij een hogere dosis vindt er geen erectie meer plaats. Morfine en heroïne zijn opiaten en werken als pijnbestrijders. Deze middelen zijn zeer verslavend en beïnvloeden de seksualiteit op negatieve wijze.

 

Image

Access: 
Public

Image

Join WorldSupporter!
Search a summary

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Follow the author: Vintage Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
3470 1