Bundel Samenvattingen en Studiehulp bij het vak Observatie van interacties binnen gezinnen - Pedagogische Wetenschappen Jaar 3 - Universiteit Leiden
- 1175 reads
De rol van ouders en het opvolgen van ouderinstructies door kinderen, ookwel naleving of compliance genoemd, is belangrijk voor de socialisatie van 2- tot 6-jarige kinderen. De mate van naleving hangt af van een complex samenspel van factoren zoals diegene die de instructies geeft (e.g. ouders of leraren), het soort instructie (e.g. stop met A, doe B), de setting (e.g. thuis of school), de aanwezigheid van afleidende objecten (e.g. speelgoed, andere kinderen), en specifieke kenmerken van het kind (e.g. geslacht, leeftijd). Uit eerdere onderzoeken blijkt dat tot de leeftijd van 4 jaar de meeste kinderen weinig tot geen naleving laten zien, maar dat ouders dit gedrag zien als normaal en horende bij de leeftijd. Na deze leeftijd lijkt er een verschuiving te zijn naar meer naleving.
Wanneer niet-naleving (ookwel non-compliance) blijft aanhouden, wordt dit gezien als één van de indicatoren voor Oppositional Defiance Disorder (ODD) en een risicofactor voor Conduct Disorder (CD) op latere leeftijd. De klinische criteria zijn voor verschillende leeftijden anders:
Bij het meten van de mate van naleving is het belangrijk dat de taak die uitgevoerd dient te worden wel binnen de competenties van het kind liggen (het kind begrijpt de instructie en zou deze theoretisch gezien moeten kunnen uitvoeren).
N = 40 Europese-Amerikaanse gezinnen (21 jongens, 19 meisjes) die gelijk verdeeld waren over 4 groepen:
Alle kinderen hadden een gemiddelde ontwikkeling op o.a. de Subschaal Agressiegedrag (T-score lager dan 64) van de CBCL en taalontwikkeling volgens de PLS-5. Daarnaast was er ook geen voorgeschiedenis beperkte geestelijke gezondheid of enige DSM5-diagnose.
Ouders werden getraind om gedurende een periode van twee weken niet-naleving thuis op te sporen en vast te leggen met de Behavior Record Card (BRC 's).
Voor alle demografische factoren behalve het aantal broers en zussen waren de vier leeftijdscohorten vergelijkbaar.
Het gemiddelde aantal keren van niet-naleving per dag verschilde niet significant tussen de leeftijdsgroepen onder de 4 jaar vergeleken met die van boven de 4 jaar. Ook waren er geen siginificante verschillen in gemiddeldes tussen de 4 leeftijdsgroepen. Er was wel een significant lager gemiddeld aantal niet-nalevering bij de leeftijdsgroepen boven de 5 jaar vergeleken met die van onder de 5 jaar.
Ook is er gekeken naar het percentage hele dagen waarop niet-naleving meer dan de helft van de dagen (voor onder de 5 jaar) en minimaal 1 keer voorkwam (voor 5 jaar en ouder), zoals de DSM-5 criteria aangeven. Er waren geen significante verschillen tussen de de leeftijdsgroepen onder de 4 jaar vergeleken met die van boven de 4 jaar; tussen de 4 leeftijdsgroepen en tussen de de leeftijdsgroepen onder de 5 jaar vergeleken met die van boven de 5 jaar (deze laatste kwam wel redelijk dichtbij significantie).
De betrouwbaarheid van thuisobservaties van niet-naleving waren berekend en resulteerde in een hoge betrouwbaarheidscoëfficiënt van r_xx (38) = .908.
In tegenstelling tot de laboratoriummeting van de kans op naleving, bleek het overgangspunt voor verminderde frequentie van niet-naleving thuis voor normale kinderen 5 jaar te zijn in plaats van 4 jaar. Dit is ook wat eerdere onderzoeken van observaties van de frequentie van niet-naleving in huis vonden. Deze discrepantie kan voortkomen uit:
Daarnaast heeft dit onderzoek ook laten zien dat van de 40 kinderen er 37 aan de DSM criteria voor niet-naleving voldeden, terwijl deze kinderen allemaal normaal scoorde op de CBCL. Er zit dus een discrepantie tussen deze instrumenten wat kan voortkomen uit:
Het wordt aanbevolen om zowel de frequenties van niet-naleving thuis geobserveerd door ouders als de klinische waarschijnlijkheid dat er sprake is van (niet-)naleving te verkrijgen om de mate van naleving van 2- tot 6-jarige kinderen te evalueren die zijn doorverwezen voor externaliserende stoornissen.
The best textbooks summarized with Family pedagogics & Upbringing: the best textbooks summarized
The best articles summarized with Education and pedagogic sciences: The best scientific articles summarized
The best textbooks summarized with Professional Skills in Pedagogics: the best textbooks summarized
The best articles summarized with Education and pedagogic sciences: The best scientific articles summarized
Het is je vast wel eens overkomen. Je begint aan een nieuw vak tijdens je studie, leest de vakinformatie en ziet dan dat er alleen maar wetenschappelijke artikelen zijn voorgeschreven als literatuur. Maar hoe lees je nou deze artikelen? En wat moet je nou echt weten voor het tentamen? Hieronder geef ik jou wat tips over hoe je een wetenschappelijk artikel kan lezen en samenvatten.
Zelf vind ik het altijd fijn om eerst even kort te scannen wat voor kopjes er allemaal in het artikel aanwezig zijn. Dit zijn vaak standaard koppen zoals introductie, methode, resultaten en discussie en conclusie. Tijdens het samenvatten is het fijn om je artikel op te delen in deze koppen en per kopje een samenvatting te maken.
De introductie van een artikel introduceert jou in het onderwerp van het artikel en beschrijft wat de onderzoeksvraag is. Schrijf alleen de kern op en zorg dat je altijd de volgende vragen beantwoord:
De methode sectie is vaak erg uitgebreid en beschrijft de doelgroep van het artikel, de verschillende variabelen en meetinstrumenten, de procedures en de analyses die ze hebben uitgevoerd. Voor je tentamens hoef je deze sectie vaak niet zo uitgebreid te weten. Zorg dat je de volgende vragen kan beantwoorden:
De resultaten kunnen soms onoverzichtelijk ogen, doordat er veel resultaten van verschillende analyses worden beschreven. Dit kan er voor zorgen dat je de kluts kwijt raakt. Probeer eerst naar de tabellen en grafieken te kijken of je daar in één oogopslag al wijzer uit wordt. Zo niet, dan kun je het beste de resultaten eerst even scannen en vervolgens het volgende kort opschrijven:
Is deze sectie lastig om te lezen? Sla de resultaten sectie dan over en ga alvast door naar de discussie. Na de discussie kun je weer terugkeren naar deze sectie.
In deze secties staan de resultaten vaak wat makkelijker uitgeschreven en worden verklaringen voor de bevindingen gegeven. Je kan dus meteen zien of je de resultaten goed geïnterpreteerd hebt of een duidelijker beeld krijgen van de resultaten. Zorg dat je de volgende vragen beantwoord:
Ben je klaar met deze sectie? Super! Je hebt nu al een geheel artikel gelezen en samengevat. Zijn er secties geweest die je hebt overgeslagen? Probeer nu eens om deze stukken opnieuw te lezen en samen te vatten. Dat gaat nu vast beter!
De eerste paar keren is het altijd even wennen, maar hoe meer je oefent met het lezen van wetenschappelijke artikelen, hoe makkelijker het wordt. Blijf dus vooral oefenen! Heb je een vraag, tip of iets anders leuk te vertellen? Laat dan vooral een berichtje achter!
Voor het tentamen van het vak Observaties van interacties binnen gezinnen uit het derde jaar van de studie Pedagogische Wetenschappen aan de Universiteit Leiden heb ik wat tips op een rij gezet.
Het tentamen van dit vak is een multiple choice (MC) tentamen bestaande uit 40 vragen. In totaal worden er zes weken aan literatuur (artikelen), hoorcolleges en observatie-instrumenten getoetst. Je kan dus ongeveer 5 tot 7 vragen verwachten per hoorcollege onderwerp.
De volgende onderwerpen zou je ter voorbereiding op het tentamen kunnen leren:
Alle observatie-instrumenten
Week 1: Introductie
Week 2: Sensitiviteit
Week 3: Agressie, ongehoorzaamheid en disciplineren
Week 4: Maaltijd interactie
Week 5: Broers en zussen
Week 6: Observatie stereotypen, vooroordelen en impliciete attitudes
Observatietechnieken omvatten vaak het vastleggen van gedrag in omgevingen die voor gezinnen relatief onnatuurlijk zijn. De constructvaliditeit van observatiemethoden hangt daardoor gedeeltelijk af van de vraag of de bevindingen representatief zijn voor het typische alledaagse gedrag van de participanten/doelgroep. In deze review wordt gekeken of observatie bevindingen worden beïnvloed door:
De review suggereert dat de aanwezigheid van een waarnemer niet noodzakelijkerwijs de aard van interacties binnen gezinnen verstoort. Echter lijkt het er op dat interacties in gestructureerde of kunstmatige omgevingen niet noodzakelijkerwijs representatief zijn voor de interacties die normaal gesproken thuis plaatsvinden.
De eerste systematische observatie technieken werden in de jaren 30 gebruikt in kleuterschool settings, waarbij er rekening gehouden werd met belangrijke psychometrische kwesties, zoals de noodzaak van adequate bemonstering van gedrag en interobserver-betrouwbaarheid. In de jaren 70 werden coderingssystemen ontwikkeld binnen een sociaal leertheoretisch kader om vragen te beantwoorden over de aard van ouder-kindinteractie in gezinnen waar kinderen gedragsproblemen hebben.
Er is bewijs verzameld voor:
Als gevolg hiervan worden veel van deze vroege systemen tegenwoordig veel gebruikt.
Het is onduidelijk in welke mate contextuele verschillen in observatie settings een rol spelen bij het observeren en vergelijken van ouderlijke sensitiviteit bij zowel moeders en vaders (= vermogen van ouders om signalen van hun kinderen nauwkeurig te interpreteren en op gepaste manier op te reageren). Hier focus op ouderlijke overeenkomsten, verschillen in sensitiviteit voor baby's, contextuele verschillen en samenspel met elkaar.
4 Hypotheses:
N = 109 ( 47 boys), families met moeder en vader die beide Nederlands spraken en ten minste 21 jaar waren. Meer dan helft van ouders hadden hogere educatie en bijna allemaal hadden ze een betaalde baan.
Sensitiviteit werd in 4 contexten onderzocht:
Ouderlijke sensitiviteit in context 1 en 2 gemeten met Ainsworth Sensitivity Scale (ASS, 9-punt Likert schaal) en in context 3 en 4 met Mother-Infant Coding System (MICS, 4-punt Likert schaal). Voor dit onderzoek is de ASS schaal gehercodeerd naar een vergelijkbare schaal met de MICS om de resultaten te kunnen analyseren.
Covariaten in GLM Repeated Measures analyse:
Resultaten t.o.v. hypotheses:
Ouders die hogere sensitiviteit lieten zien in één van de contexten,
.....read moreMary Ainsworths' Sensitiviteit-Insensitiviteit schaal gegrond in de Hechtingstheorie en wat oudererlijke sensitiviteit op hun baby's meet, is belangrijk geweest voor de ontwikkelingen in het werkveld van opvoeding en kinderen en wordt nog steeds veel gebruik in onderzoek.
In de tussentijd zijn er een aantal nieuwe observatie-instrumenten ontwikkeld om ouderlijke sensitiviteit te meten en die variëren in hun formulering van het gevoeligheidsconstruct, waarbij sommige sterk lijken op het oorspronkelijke construct en andere nieuwe elementen bevatten of bepaalde aspecten weglaten. Ze variëren ook in hun focus in termen van doelgroep en observatiesetting.
In deze review worden 8 nieuwere instrumenten op het gebied van sensitiviteit vergeleken met de Sensitiviteit Schaal van Ainsworth. Hierbij zijn alle instrumenten op macro-level codering gebaseerd, wat inhoudt dat toegelichte schaalpunten worden gecodeerd aan de hand van concrete handelingen.
Methoden
Via een literatuuronderzoek werd er gescreend naar observatie-instrumenten van sensitiviteit op marco-level schaal. Hier kwamen 8 instrumenten uit die in het grootste aantal publicaties werden gebruikt. Deze instrumenten zijn gecodeerd met betrekking tot verschillende kenmerken:
Tabel 1. Beknopte kenmerken van de 8 instrumenten in vergelijking met de Ainsworth Sensitiviteit Schaal.
Sensitiviteit (Ainsworth) = vermogen van de moeder om de signalen en communicatie van haar kind waar te nemen, nauwkeurig te interpreteren en hier adequaat en snel op te reageren. Er zijn dus 4 essentiële componenten:
Aan alle 4 de componenten dient voldaan te worden om een sensitieve ouder te zijn.
Moeder's bewustzijn van de signalen bestaat uit 2 aspecten:
Het vermogen om signalen van het kind juist te interpreteren bestaat uit 3 aspecten:
Het is essentieel dat de reacties van de moeder passen bij de situatie en de communicatie van het kind.
De rol van ouders en het opvolgen van ouderinstructies door kinderen, ookwel naleving of compliance genoemd, is belangrijk voor de socialisatie van 2- tot 6-jarige kinderen. De mate van naleving hangt af van een complex samenspel van factoren zoals diegene die de instructies geeft (e.g. ouders of leraren), het soort instructie (e.g. stop met A, doe B), de setting (e.g. thuis of school), de aanwezigheid van afleidende objecten (e.g. speelgoed, andere kinderen), en specifieke kenmerken van het kind (e.g. geslacht, leeftijd). Uit eerdere onderzoeken blijkt dat tot de leeftijd van 4 jaar de meeste kinderen weinig tot geen naleving laten zien, maar dat ouders dit gedrag zien als normaal en horende bij de leeftijd. Na deze leeftijd lijkt er een verschuiving te zijn naar meer naleving.
Wanneer niet-naleving (ookwel non-compliance) blijft aanhouden, wordt dit gezien als één van de indicatoren voor Oppositional Defiance Disorder (ODD) en een risicofactor voor Conduct Disorder (CD) op latere leeftijd. De klinische criteria zijn voor verschillende leeftijden anders:
Bij het meten van de mate van naleving is het belangrijk dat de taak die uitgevoerd dient te worden wel binnen de competenties van het kind liggen (het kind begrijpt de instructie en zou deze theoretisch gezien moeten kunnen uitvoeren).
N = 40 Europese-Amerikaanse gezinnen (21 jongens, 19 meisjes) die gelijk verdeeld waren over 4 groepen:
Alle kinderen hadden een gemiddelde ontwikkeling op o.a. de Subschaal Agressiegedrag (T-score lager dan 64) van de CBCL en taalontwikkeling volgens de PLS-5. Daarnaast was er ook geen voorgeschiedenis beperkte geestelijke gezondheid of enige DSM5-diagnose.
Ouders werden getraind om gedurende een periode van twee weken niet-naleving thuis op te sporen en vast te leggen met de Behavior Record Card (BRC 's).
Voor alle demografische factoren behalve het aantal broers en zussen waren de vier leeftijdscohorten vergelijkbaar.
Het gemiddelde aantal keren van niet-naleving per dag verschilde niet significant tussen de leeftijdsgroepen onder de 4 jaar vergeleken met die van boven de 4 jaar. Ook waren er geen siginificante verschillen in gemiddeldes tussen de 4 leeftijdsgroepen. Er was wel een significant lager gemiddeld aantal niet-nalevering bij de leeftijdsgroepen boven de 5 jaar vergeleken met die van onder de 5 jaar.
Ook is er gekeken naar het percentage hele dagen waarop niet-naleving meer dan de helft van de dagen
.....read moreHet doel van deze studie was om de complexe onderlinge relatie te onderzoeken tussen moeder's opvoedgedrag in de vorm van de vroege zachte controle en sensitiviteit bij het voorspellen van het regulerende vermogen (effortful control, EC) van kinderen en het academisch functioneren met bijzondere aandacht voor mogelijke bemiddelende (mediating) en modererende factoren.
Er is aangetoond dat ondersteunend opvoedingsgedrag, zoals warmte en gevoeligheid, gunstige academische resultaten bij kinderen voorspelt. Een andere dimensie van ouderschap, maternale zachte controle, kan ook in verband worden gebracht met de academische aanpassing van kinderen. Zachte controle is een niet-dwingende disciplinerende strategie waarbij ouders de autonomie van het kind ondersteunen door inductieve redenatie, strategisch plannen en het reguleren van hun eigen gedrag. Dit kan in de vorm van het opstellen en uitleggen van regels aan het kind over het opruimen van speelgoed of het monitoren van huiswerk.
Effortful control (EC) is een regulerend vermogen van temperament, wat zich uit in mate van executieve aandacht, het kunnen inhiberen van ongepaste reacties en het activeren van gewenste reacties. Uit eerder onderzoek is naar voren gekomen dat EC hoge sociale competentie en academisch functioneren voorspelt. Ook blijkt dat opvoedgedrag invloed heeft op EC.
De huidige studie is de eerste voor zover bekend die onderzoekt of maternale zachte controle in de eerste levensjaren het academische functioneren van kinderen voorspelt tijdens de overgang naar de basisschool. De volgende hypotheses zijn opgesteld:
De huidige studie maakte deel uit van een longitudinaal onderzoeksproject naar de sociaal-emotionele ontwikkeling van peuters. De deelnemers werden bij de geboorte gerekruteerd uit drie ziekenhuizen (M_leeftijdmoeder = 29 jaar).
Er waren 5 meetmomenten:
Op T1 t/m T3 werd sensitiviteit (d.m.v. vrij spel taak en leertaak), zachte controle (d.m.v. opruim-taak en verbod-taak) en EC (d.m.v. verlaat snoepje en wachten op een strik taak) geobserveerd in het lab. EC werd ook gemeten met behulp van de Early Childhood Behaviour Questionnaire (ECBQ). Op T5 en T6 werd het academisch functioneren
.....read moreDeze schaal meet de regelmaat waarin een ouder fysiek ingrijpt om het kind tegen te houden om bijvoorbeeld een verboden object te pakken. De puntenschaal is als volgt:
Notitie. Het fysiek ingrijpen van een ouder als het noodzakelijk is, bijvoorbeeld wanneer een kind dreigt te vallen, wordt niet gescoord sls fysiek ingrijpen.
Deze schaal meet de regelmaat waarin een ouder hardhandig fysiek ingrijpt om het kind te laten opruimen, tegen te houden een verboden object te pakken en/of om een gebod/verbod te bekrachtigen. Hardhandig fysiek ingrijpen = onnodig kracht gebruiken, waardoor er een grote fysieke impact is op het kind. Voorbeelden zijn:
De puntenschaal is als volgt:
Deze schaal meet de regelmaat waarin een ouder toegeeft aan het kind. Voorbeelden zijn:
De puntenschaal is als volgt:
Fysieke agressie = gedrag waarmee je een object of een persoon schade toebrengt in een situatie waarin agressie aannemelijk is en het niet verklaard kan worden door motorische beperkingen, functionaliteit, spel of exploratie. Agressie naar het eigen lichaam toe noteer je wel, maar wordt meegenomen in de agressie score.
Voorbeelden van agressie:
Voorbeelden van geen agressie:
Agressie kan onderscheiden worden van spel, taak, communicatie horende bij de leeftijd of onhandige motoriek door:
Agressief gedrag wat op elkaar volgt, worden alleen apart geteld als:
Als een gedrag niet zichtbaar is, maar wel te horen is, dan mag dit ook gecodeerd worden als agressie. Twijfel je of er sprake was van agressie? Codeer het dan niet als agressie.
Ongeacht hoe moeder reageert op de agressie, wordt het agressieve gedrag gecodeerd als agressie.
Samenvatting van het observatie-instrument Agressie bij werkgroep 3 bij het derdejaars vak Observatie van gezinnen van de studie Pedagogische Wetenschappen aan de Universiteit Leiden.
Literatuur: Observatiesysteem Agressie
Ouderlijke sensitiviteit (Ainsworth) = vermogen om de signalen van een kind waar te nemen, deze signalen correct te interpreteren en er snel en adequaat op te reageren. Het is een belangrijke indicator voor de kwaliteit van de interactie tussen ouder en kind.
De mate van sensitiviteit verschilt wel per activiteit (e.g. vrij spel, badderen). De mate van sensitiviteit tijdens het voeden van kinderen, waarbij er gelet moet worden op de honger- en verzadigingssignalen van een kind, is nog niet veel onderzocht. Resultaten van eerder onderzoek lijken te wijzen op lagere mates van sensitiviteit tijdens maaltijd t.o.v. andere activiteiten. Dit zou verklaard kunnen worden doordat ouders een duidelijk (gezondheidgerelateerd) doel hebben tijdens een maaltijdinteractie, wat vaker tot een conflict kan leiden tussen ouders en kinderen. Daarnaast kan het eetgedrag van een kind, zoals "fussy" of "picky" eetgedrag, een negatieve invloed hebben op sensitiviteit. Echter is hier nog te weinig onderzoek naar gedaan.
Het doel van de huidige studie is om verschillen in sensitief gedrag van de moeder te onderzoeken tussen een maaltijd- en vrijspelsituatie wanneer het kind 18 maanden oud is, en om het eetgedrag van kinderen te bestuderen als een mogelijke verklaring voor dergelijke verschillen.
N = 103 nieuwe moeders (M_age = 32.5 jaren) en hun baby's van 18 maanden (48% jongens).
De studie was onderdeel van een groter, longitudinale studie. Tijdens het huisbezoek op 18 maanden oud, werd eerst een maaltijdinteractie en daarna 8 minuten vrij spel met video opgenomen.
Meetinstrumenten:
Obesitas komt in alarmerende mate zowel bij volwassenen als bij kinderen in de VS voor, waarbij de prevalentie bij jongere kinderen groeit. Tijdens de eerste twee levensjaren zijn kinderen vooral afhankelijk van hun opvoeders wanneer het aankomt op adequate en gepaste voeding. Kindgerichte voedingsbenaderingen van ouders, waarbij sensitief zijn en reageren op de signalen van honger en verzadiging van een kind, worden als ondersteunend gezien voor de ontwikkeling van controle over de eetlust. Voedingsbenaderingen waarbij er een gebrek is aan sensitiviteit en responsiviteit worden verondersteld een rol te spelen in de ontwikkeling van obesitas door het overvoeden terwijl een kind geen honger (meer) heeft.
Het doel van dit onderzoek was om de Responsiveness to Child Feeding Cues Scale ( RCFCS ) te ontwikkelen, een observationele maatstaf voor dyadische voedingsinteracties tussen kind en ouder. Bij deze maatstaf wordt er gekeken naar het ontwikkelen van obesitas en de beheersing van eetlust voor verzorgers van kinderen jonger dan 2 jaar.
Er werd een onderzoek uitgevoerd om de interbeoordelaarsovereenstemming en voorlopige criteriumvaliditeitsassociaties van de RCFCS van kind/moeder en gezinsdemografie te evalueren
N = 144 etnisch diverse moeders en hun gezonde kinderen van 7 tot 24 maanden oud, die deelnamen aan een groter onderzoek naar beoordelingsmethoden voor voeding en waarvan de moeders de primaire opvoeder waren van het kind.
Inclusiecriteria voor de kinderen waren: een voldragen geboorte (37-42 weken), voedingsproblemen en chronische medische aandoeningen of medicatiegebruik.
De observaties van voedinginteracties werden opgenomen met twee camera's in een nagebootste huiselijke kamer met bijvoorbeeld TV en eigen badkamer. Demografische factoren en eigenschappen van moeder en kind (zoals gewicht) werden ook gemeten.
RCFCS
De RCFCS omvat voedingsaanwijzingen die de periode van de vroege kindertijd tot de peutertijd bestrijken, zodat de responsiviteit op voeding binnen en over de perioden van de vroege ontwikkeling van het kind kan worden onderzocht. Op deze manier kunnen zowel de variabiliteit in voedingsgedrag en gedragspatronen bij baby's van 3 maanden oud en hun verzorgers, als vergelijkingen in de ontwikkeling tussen 3 maanden oude en 6 maanden oude baby-verzorger-interacties onderzocht worden. Daarnaast is de RCFCS theoretisch gebaseerd op de hechtingstheorie, waarbij zowel het kind als de verzorger een actieve rol spelen in de voedingsinteractie.
Het instrument keek naar de volgende factoren:
Tijdens een maaltijdinteractie laat het kind vaak signalen zien die er op duiden dat het kind genoeg heeft gegeten (verzadigt). Deze signalen zijn onder te verdelen in 3 categorieën:
Deze schaal meet de mate waarin een ouder reageert op de signalen van het kind dat hij/zij vol zit of niet meer wilt eten, waarbij je de interactie die vooraf aan dit moment ging ook mee laat wegen in de score.
De puntenschaal is als volgt:
Het observatie-instrument Sibling interactie - speelgoed meet de frequentie van conflict en prosociaal gedrag tussen siblings in intervallen van 30 seconden tijdens 5 minuten vrij spel, waarbij er één saai en één aantrekkelijk speelgoed aangeboden wordt. Tijdens het vrij spel wordt de ouder geinstrueerd alleen het spel te onderbreken als zij dit noodzakelijk achten. Gedragingen die op instructie van de ouders plaatsvindt, worden niet gecodeerd als conflict of prosociaal gedrag. Als de gedragingen na de instructie van de ouder nog 10 seconden aanhouden, worden deze gedragingen wel gecodeerd.
De gedragingen binnen de sibling interactie kunnen onderverdeeld worden in verschillende categorieën.
Frustratie
Gedrag gericht op speelgoed van de ander ("Design on sibling's toy(s)")
Verzet als reactie op het "design"
Notitie. De afkortingen
.....read moreSibling discipline meet discipline gedragingen van een kind naar zijn of haar broer of zus in een interval van 2 seconden. Discipline gedragingen kunnen als volgt onderverdeeld worden:
Notitie. Er kunnen meerdere discipline gedragingen plaatsvinden in één interval van 2 seconden. Gedragingen die naar de ouder of het kind zelf gericht zijn (e.g. tegen zichzelf praten) of die op instructie van de ouders plaatsvindt, worden niet gecodeerd als sibling discipline gedragingen. Als de gedragingen na de instructie van de ouder nog 10 seconden aanhouden, worden deze gedragingen wel gecodeerd.
In het codeerschema zet je algemene informatie, zoals het ID nummer van de participant, de datum, welke ouder er bij is, om welke kinderen het gaat (e.g. oudste en jongste) en naam van de codeerder. Verder bestaat het schema uit een tabel waarin de volgende informatie wordt ingevuld:
Samenvatting van het observatie-instrument Sibling Discipline bij werkgroep 5 bij het derdejaars vak Observatie van gezinnen van de studie Pedagogische Wetenschappen aan de Universiteit Leiden.
Literatuur: Observatie-instrument Sibling Discipline
Naturalistische dyadische opeenvolgingen van onderwijzen en leren waarbij oudere en jongere broers en zussen betrokken waren, werden onderzocht in 39 middenklasse-dyades gedurende een periode van 2 jaar in de vroege kinderjaren.
De broer-zusrelatie is een sleutelcontext waarin kinderen hun sociale begrip tonen tijdens naturalistische interacties. Er is maar weinig bekend over de longitudinale aard van het naturalistische onderwijzen en leren door broers en zussen tijdens de vroege kinderjaren, waarbij er geen instructie van een volwassenen is. Zo is er de vraag of eerste- en tweedegeboren broers en zussen vergelijkbare of verschillende onderwijststrategieën gebruiken in de loop van de tijd en heeft de geboortevolgorde verbonden met hun reactie op lesgeven?
In het samenwerkingsmodel van Rogoff leidt de goed geïnformeerde leraar opzettelijk de minder geïnformeerde leerling via strategieën die bruggen slaan tussen bekende en onbekende informatie, de betrokkenheid van de leerling bevorderen en structureren, en de leerling in staat stellen de verantwoordelijkheid op zich te nemen voor het oplossen van een probleem. Hierbij wordt hiërarchische structuur dus weggelaten en gaat het echt om de mate van kennis. In broer en zus interacties zien we vaak dat de oudere broer of zus vaker de geïnformeerde leraar is, vanwege een inherente voorsprong op ontwikkeling, en is de jongste vaak de leerling die veel van de oudste kan leren. Echter kan het soms ook andersom zijn, wat aanduidt dat er een naturalistische, dyadische onderwijzen en leren interactie bestaat tussen broers en zussen.
In dit onderzoek lag de focus op 3 onderwerpen:
Op T1 N = 40 blanke gezinnen (M-leeftijd van oudere broers en zussen = 4,4 jaar en M-leeftijd van jongere broers en zussen = 2,4 jaar). Op T2 was M-leeftijd van oudere broers en zussen = 6,3 jaar was M-leeftijd van jongere broers en zussen = 4,4 jaar.
Op elk tijdspunt werd de familie voor 6 keer 90 minuten thuis gefilmd, waarbij de onderzoeker geen interactie had met de familie. Interbeoordelaarsbetrouwbaarheid varieerde van .63 tot .98.
De volgende variabelen werden gemeten:
Het geslacht van kinderen (mannelijk of vrouwelijk) kunnen invloed hebben op hoe hun sociale ervaringen zich vormen in termen van ouderschap, relaties met leeftijdsgenoten en interacties met leraren. Het gendergedrag van kinderen wordt beïnvloed door hun eerste sociale ervaringen, met name hun interacties met ouders.
Gendergerelateerd ouderschap: de boodschappen die kinderen van hun ouders ontvangen met betrekking tot hoe jongens en meisjes zich zouden moeten gedragen en speelt een belangrijke factor bij het vormgeven van het gedrag van kinderen. In de afgelopen 40 jaar onderzoek is gedaan naar gendergerelateerd ouderschap in de vroege kinderjaren, maar resultaten en conclusies lopen sterk uiteen.
Er zijn weinig verschillen in de manier waarop jongens en meisjes worden opgevoed in termen van brede opvoedingsstijlen, zoals warmte, gevoeligheid of ouderlijke controle. Hoewel studies suggereren dat ouders vaak gendergerelateerde verwachtingen hebben over de interesses, vaardigheden en het gedrag van hun kinderen, zijn expliciete boodschappen aan kinderen over genderrollen zeldzaam in samenlevingen die gendergelijkheid hoog in het vaandel hebben staan. Genderstereotypen zijn meestal impliciet en onbewust en ouders zijn terughoudend om genderstereotiepe ideeën te melden in samenlevingen waar genderegalitarisme dominant is.
Gendergerelateerde socialisatie is nog steeds aanwezig in gezinnen, maar komt vooral tot uiting in specifieke opvoedingspraktijken die boodschappen overbrengen over verschillende verwachtingen van meisjes en jongens. Deze impliciete opvoedingspraktijken kunnen direct of indirect zijn en hebben betrekking op het gedrag, de vaardigheden en interesses van het kind of geven informatie over anderen of algemene observaties met betrekking tot geslacht. Het artikel concentreert zich op de vroege kinderjaren, omdat belangrijke mijlpalen in gendergerelateerde ontwikkeling plaatsvinden in de eerste levensjaren, en invloeden van gendergerelateerde socialisatie zijn in dit stadium bijzonder relevant.
Directe gendergerelateerde opvoedingspraktijken: een kind wordt anders behandeld op basis van hun geslacht, zoals het kopen van stereotiep speelgoed of anders reageren op hun gedrag.
Channeling of shaping: onderzoekt hoe ouders hun kinderen blootstellen aan gendergerelateerde boodschappen via films, boeken en commerciële producten.
Observaties van de reacties van ouders op specifiek gedrag van hun kinderen onthullen gendergerelateerde patronen van ouderlijke verwachtingen en eisen met betrekking tot hoe zonen en dochters zich zouden moeten gedragen. Dit stuurt differentiële berichten van goedkeuring of afkeuring. Kinderen pikken deze boodschappen op en merken opvallende sociale modellen van gendergerelateerd gedrag op, evenals gendergebonden evaluatieve boodschappen met betrekking tot het gedrag van anderen.
Indirecte (subtiele) gendergerelateerde opvoedingspraktijken: genderstereotiepe boodschappen aan kinderen overbrengen over anderen of algemene gendergerelateerde verwachtingen.
Onderzoekers meten deze praktijken door de reacties van ouders te
Ouderlijke genderpraat = manier waarop ouders met hun kinderen over gender praten en wordt gezien als een mogelijk sterkere invloed op de houding van kinderen ten aanzien van gender dan gendergerelateerde overtuigingen van ouders. De rol van ouderlijke genderpraat in de vroege kinderjaren is niet uitgebreid onderzocht en studies zijn meestal uitgevoerd in Engelssprekende landen. Een alternatieve manier om genderpraat te bestuderen is via het lezen van plaatjesboeken, aangezien het moeilijk is om genderpraat te onderzoeken door middel van zelfrapportagevragenlijsten of korte observaties.
Dit onderzoek is gebaseerd op:
Er zijn eerder 3 studies gedaan naar gendersocialisatie door ouder-kindcommunicatie over gender. De studies maakten gebruik van prentenboeken met plaatjes met positieve activiteiten om genderlabeling te beoordelen, gendercontrasten toe te passen, genderstereotypen te bevestigen en te verwerpen, en gendergelijkheid uit te drukken.
De rol van vaders is in eerdere studies over genderpraat over het hoofd gezien. Studies suggereren dat vaders meer directieve en informatieve spraak gebruiken en minder ondersteunende spraak dan moeders. Vaders praten over het algemeen ook minder tegen hun kinderen dan moeders, en ze hebben meer expliciete genderstereotypen dan moeders, die meer impliciete stereotypen hebben. Dit impliceert dat vaders hun boodschappen over gender directer aan hun kinderen kunnen overbrengen dan moeders, terwijl moeders indirecter over gender kunnen praten.
Er zijn geen empirische studies over de mogelijke invloed van de samenstelling van het geslacht tussen broers en zussen op de interactiestijl van ouders en genderpraat. Echter suggereert eerder onderzoek dat ouders in gezinnen met hetzelfde geslacht zich meer
.....read moreHet observatie-instrument Gender Stereotypes Picture Book is ontwikkeld om gender stereotypes van moeders en vaders uit te lokken tijdens een interactie met hun kinderen. De ouders kregen de opdracht om te kijken naar de plaatjes en te bespreken wat ze zagen voor maximaal 5 minuten, wat opgenomen werd met een video-camera. Er waren 2 versies gemaakt (Winter en Zomer) zodat dezelfde kinderen met beide ouders de taak konden uitvoeren, zonder dat ze de plaatjes al hadden gezien.
In de plaatjes kwamen 3 verschillende poppetjes voor:
Het boek bestaat uit 12 plaatjes die onderverdeeld kunnen worden in 5 verschillende soorten plaatjes zonder tekst of verhaallijn:
De interactie van ouder met kind worden op basis van 4 categorieën gecodeerd:
1. Informatie op plaatje
2. Gender categorieën
3. Evaluatie opmerkingen over de activiteit in het plaatje
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Field of study
Add new contribution