Bestuursrecht 2 - RUG - Oefententamen 2017/2018 (2)


Bijlage

Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen

Artikel 1:66 lid 2

Indien uit een onderzoek als bedoeld in artikel 1.62 of anderszins blijkt dat het kindercentrum, de voor- ziening voor gastouderopvang of het gastouderbureau naar verwachting niet dan wel niet langer aan de bij of krachtens de artikelen 1.49 tot en met 1.59 gegeven voorschriften zal voldoen, kan het college zolang die situatie zich voordoet, de houder verbieden dat kindercentrum, die voorziening voor gastou- deropvang of dat gastouderbureau in exploitatie te nemen of te houden.

Artikel 1.72

  1. Het college kan degene die een verplichting als bedoeld bij of krachtens de artikelen 1.47, eerste lid, en 1.49 tot en met 1.59, een afspraak als bedoeld in artikel 167 van de Wet op het primair onderwijs, een aanwijzing onderscheidenlijk een bevel als bedoeld in artikel 1.65 of een vordering tot medewerking als bedoeld in artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht niet nakomt dan wel handelt in strijd met een verbod krachtens artikel 1.66, een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste € 45 000.

  2. In afwijking van het eerste lid kan de overtreding niet met een bestuurlijke boete worden afgedaan, indien de overtreding opzettelijk of roekeloos geschiedt en een direct gevaar voor de gezondheid of de veiligheid van personen tot gevolg heeft.

Winkeltijdenwet

Artikel 2

  1. Het is verboden een winkel voor het publiek geopend te hebben:

    1. op zondag;

    2. op Nieuwjaarsdag, op Goede Vrijdag na 19 uur, op tweede Paasdag, op Hemelvaartsdag, op tweede Pinksterdag, op 24 december na 19 uur, op eerste en tweede Kerstdag en op 4 mei na 19 uur;

    3. op werkdagen voor 6 uur en na 22 uur.

  2. Het is voorts verboden op de in het eerste lid bedoelde dagen en tijden in de uitoefening van een bedrijf, anders dan in een winkel, goederen te koop aan te bieden of te verkopen aan en in rechtstreekse aanraking met particulieren.

Artikel 3

  1. De gemeenteraad kan bij verordening vrijstelling verlenen van de in artikel 2 vervatte verboden.

  2. De gemeenteraad kan bij verordening aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid verlenen om in de gevallen, in de verordening aan te wijzen, en met inachtneming van de daarin gestelde regels op daartoe strekkend verzoek ontheffing van de in het eerste lid bedoelde verboden te verlenen.

  3. De vrijstellingen en ontheffingen kunnen onder beperkingen worden verleend. Aan de vrijstellingen en ontheffingen kunnen voorschriften worden verbonden.

Verordening winkeltijden gemeente Gorinchem 2012

Artikel 5

Zon- en/of feestdagenregeling

De verboden, vervat in artikel 2, eerste lid, onder a en b van de wet, gelden niet op ten hoogste twaalf, door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen zon- en/of feestdagen per kalenderjaar.

Volledigheidshalve, omdat deze bepaling ontbreekt in de Vermande-wettenbundel:

Titel 4.5 Awb Nadeelcompensatie [Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]

Artikel 4:126

  1. Indien een bestuursorgaan in de rechtmatige uitoefening van zijn publiekrechtelijke bevoegdheid of taak schade veroorzaakt die uitgaat boven het normale maatschappelijke risico en die een benadeelde in vergelijking met anderen onevenredig zwaar treft, kent het bestuursorgaan de benadeelde desgevraagd een vergoeding toe.

  2. Schade blijft in elk geval voor rekening van de aanvrager voor zover:

    1. hij het risico van het ontstaan van de schade heeft aanvaard;

    2. hij de schade had kunnen beperken door binnen redelijke grenzen maatregelen te nemen, die tot voorkoming of vermindering van de schade hadden kunnen leiden;

    3. de schade anderszins het gevolg is van een omstandigheid die aan de aanvrager kan worden toegerekend of

    4. de vergoeding van de schade anderszins is verzekerd.

  3. Indien een schadeveroorzakende gebeurtenis als bedoeld in het eerste lid tevens voordeel voor de benadeelde heeft opgeleverd, wordt dit bij de vaststelling van de te vergoeden schade in aanmerking genomen.

  4. Het bestuursorgaan kan een vergoeding toekennen in andere vorm dan betaling van een geldsom.

Vragen

Ginny Wemel exploiteert in een verbouwde boerderij in de gemeente Gorinchem het kindercentrum Toverstokjes, waar onder meer buitenschoolse opvang wordt verzorgd. Hugo de Groot, parttime gastouder bij Gastouderbureau Bijtjes en woonachtig in een boerderij direct naast het kindercentrum van Ginny, vermoedt dat Ginny zich niet houdt aan de toepasselijke kwaliteitseisen uit de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wko). Hugo besluit te onderzoeken of het kindercentrum zich wel aan de regels houdt. Vanuit zijn woning houdt hij het kindercentrum een aantal weken nauwlettend in de gaten. Hij maakt foto’s en noteert zijn bevindingen. Na het afronden van zijn onderzoek heeft Hugo zijn bevindingen neergelegd in een lijvig rapport dat hij anoniem en ongevraagd naar college van B&W van Gorinchem stuurt. In het rapport adviseert Hugo het college van B&W van Gorinchem, dat op grond van de Wko bevoegd is om handhavend op te treden tegen overtredingen van die wet, handhavend op te treden wegens overtreding van de Wko. Op twee data zijn er volgens Hugo te veel kinderen opgevangen en op twee andere data zijn er volgens hem te weinig beroepskrachten per kind ingezet.

Vraag 1a

Het college van B&W is voornemens om een boete van € 400 op te leggen aan Ginny. Is het college van B&W verplicht om Ginny voordat het dit handhavingsbesluit neemt in de gelegenheid te stellen om te worden gehoord? (2 punten)

Vraag 1b

Mag het college van B&W bij het opmaken van het rapport als bedoeld in artikel 5:48 Awb mede gebruik maken van het anonieme rapport? (3 punten)

Vraag 2a

Artikel 1:66 lid 2 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen geeft het college van B&W de bevoegdheid om handhavend op te treden via een exploitatieverbod. Betreft het opleggen van een exploitatieverbod uit dat artikellid een herstelsanctie of een bestraffende sanctie? (2 punten)

Vraag 2b

Leg uit dat de beoordeling van het evenredigheidsbeginsel door het bestuursorgaan in het kader van bestuurlijke besluitvorming bij bestraffende bestuurlijke sancties anders is dan in het overige bestuursrecht. (3 punten)

Kaz de Jonge, journalist werkzaam bij Omroep Brabant, wil een nieuwsitem maken over overtredingen van de regels door kindercentra in de gemeente Gorinchem. Hij wil daarom informatie over alle door het college van B&W Gorinchem vastgestelde overtredingen van de Wko, de namen en adressen van de personen die waren betrokken bij deze overtredingen, en de namen en adressen van de toezichthouders. Hij dient bij het college van B&W een verzoek in om deze informatie.

Vraag 3a

Zal het college van B&W de gevraagde informatie verstrekken? (3 punten)

Stel, Kaz stuurt zijn verzoek per mail naar info@Gorinchem.nl. Het college van B&W reageert op het verzoek van Kaz met het volgende bericht: ‘Wij nemen elektronische verzoeken niet in behandeling.’

Vraag 3b

Leg uit of het college van B&W het verzoek van Kaz op deze manier buiten behandeling kan laten. (2 punten)

Hugo overweegt om, in plaats van zijn werk als gastouder, in het winkelcentrum van het nabijgelegen plaatsje Boerengat een kaaswinkel te openen. De gemeente Gorinchem, eigenaar van het winkelcentrum waar Hugo zich wil vestigen, ziet de komst van de winkel van Hugo wel zitten, mits hij aan een aantal voorwaarden wil voldoen. De belangrijkste voorwaarde voor de gemeente is dat het in de huurovereenkomst wil opnemen dat Hugo verplicht iedere koopzondag (twaalf keer per jaar) zijn kaaswinkel opent. De gemeente wil graag meer bezoekers naar het winkelcentrum lokken, maar tot op heden heeft geen van de daar gevestigde winkels van de mogelijkheid om op koopzondag open te zijn gebruik gemaakt. Hugo is niet blij met de door de gemeente voorgestelde voorwaarde: ‘Ik ben de enige die in de winkel werkt. Als ik op koopzondagen open moet, dan heb ik haast nooit meer een vrij weekend. En trouwens, voor zover ik weet ben ik straks de enige winkel in het winkelcentrum die op koopzondag open is. Daar komt dan toch niemand op af?’

Vraag 4

Mag de gemeente deze voorwaarde opnemen in de huurovereenkomst? (5 punten)

Hugo is sinds 1998 eigenaar van een boerderij vlakbij de Zeedijk in Gorinchem. In 2014 is door de toenmalige minister van Infrastructuur en Milieu (thans: Infrastructuur en Waterstaat) op basis van een aan hem toekomende publieke bevoegdheid besloten om de Zeedijk in het kader van het project "Verbetering waterkering voorhavens Gorinchem" met 0.9 meter te verhogen. Het project past binnen het geldende bestemmingsplan. Hugo heeft, doordat hij slechts op 200 meter afstand van de Zeedijk woont, sindsdien geen uitzicht meer op de Westerschelde vanuit zijn werkkamer op de eerste etage van zijn woning. Hugo heeft zijn woning in 2016 laten taxeren. Het blijkt dat zijn woning fors in waarde is gedaald (van € 260.000 naar € 240.000).

Vraag 5

Hugo vraagt aan u advies over de kans dat hij de waardedaling van zijn woning volledig kan verhalen op de minister, de opdrachtgever voor de verhoging van de dijken. Hoe luidt uw juridisch advies? (5 punten)

De vriend van Ginny Wemel is eigenaar van het energiebedrijf CO2-4U. Het bedrijf CO2-4U heeft van de minister Economische Zaken en Klimaat een subsidie van 15 miljoen euro ontvangen voor de aanleg van een installatie die zal worden gebruikt voor het opslaan van CO2 onder de zeebodem om op deze manier klimaatverandering tegen te gaan.

Vraag 6a

Is de minister bevoegd om aan de subsidie de verplichting te verbinden dat alle elektriciteit die wordt gebruikt voor de aanleg van de installatie geheel duurzaam dient te worden opgewekt? (2 punten)

Het bedrijf CO2-4U had geschat dat het de installatie zou kunnen bouwen voor minder dan 15 miljoen euro. De verwachte kosten voor de aanleg van de CO2 opvang-installatie blijken na een herberekening vele malen hoger uit te gaan vallen dan voorzien. Voor CO2-4U is het daarom niet meer interessant om mee te doen aan het project. CO2-4U besluit zich terug te trekken uit het project voordat de werkzaam- heden zijn begonnen.

Vraag 6b

Welke mogelijkheden heeft de minister om het betaalde subsidiebedrag terug te krijgen? (3 punten)

Vraag 7

Stelling: “De in 2016 door de Afdeling bestuursrechtspraak geïntroduceerde nieuwe lijn ten aanzien van de toepassing van artikel 4:84 Awb doet afbreuk aan de functie van beleidsregels”. Leg uit of, en zo ja, in hoeverre deze stelling juist, dan wel onjuist is. (5 punten)

Vraag 8

Onbehoorlijk overheidshandelen is niet hetzelfde als onrechtmatig overheidshandelen. Wel kan tussen onbehoorlijk en onrechtmatig overheidshandelen overlap bestaan. Leg uit en illustreer uw antwoord met een voorbeeld waarin u verwijst naar één van de tijdens het hoorcollege besproken behoorlijkheidsnormen uit de ‘Behoorlijkheidswijzer’ van de Nationale Ombudsman. (5 punten)

Antwoordindicatie

Vraag 1a

Het college wil een bestuurlijke boete opleggen van meer dan 340 euro, waarvoor altijd een hoorplicht geldt voorafgaande aan het opleggen van de boete (1 punt). Dit blijkt uit artikel 5:53 lid 3 Awb (1 punt).

Vraag 1b

Duidelijk is dat het anonieme rapport niet afkomstig is van een toezichthouder als bedoeld in art. 5:11 Awb. Het anonieme rapport is dan ook uitdrukkelijk geen rapport in de zin van artikel 5:48 Awb (1,5 punt). Het anonieme rapport kan wel aanleiding zijn voor het college om met eigen toezichthouders een dergelijk rapport op te stellen. Of het anonieme rapport bruikbaar daarvoor is hangt ervan af. Het bestuursorgaan zal in ieder geval moeten toetsen op grond van artikel 3:2 Awb of het gebreken vertoont (1,5 punt).

Vraag 2a

In artikel 5:2 onder b en c worden de beide type sancties gedefinieerd (0,5 punt). Het oogmerk van de sanctie is kenmerkend. Het betreft hier een herstelsanctie (0,5 punt). Dat kan afgeleid worden uit de zin ‘zolang de situatie zich voordoet’ in artikel 1:66 lid 2 Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeel- zalen. Het exploitatieverbod is gericht op het beëindigen van de overtreding (1 punt).

Vraag 2b

Als de wetgever aan het bestuursorgaan discretionaire vrijheid laat, dan geldt in het overige bestuurs- recht dat het bestuursorgaan enige vrijheid heeft om te bepalen of de uitkomst van de belangafweging evenredig is. De bestuursrechter toetst marginaal aan artikel 3:4 lid 2 Awb (Kwantum/Venlo) (1,5 punt).

Deze vrijheid bestaat niet als het gaat om bestraffende sancties. Het bestuursorgaan zal in elk concreet geval moeten beoordelen of een sanctie ‘passend en geboden is’. De bestuursrechter laat het bestuurs- orgaan daarbij geen vrijheid om afwegingsruimte in te vullen, maar toetst 5:46 Awb vol (1,5 punt).

Vraag 3a

Betreft het een Wob verzoek? Artikel 3 lid 1 Wob (document; bestuurlijke aangelegenheid; bestuursor- gaan) (1 punt). Het uitgangspunt is ingevolge artikel 3 lid 5 Wob inwilligen tenzij...Er zijn een aantal relatieve uitzonderingsgronden die zich mogelijk een belemmering vormen voor openbaarmaking, zoals artikel 10 lid 2 lid c Wob (opsporing en vervolging van strafbare feiten), artikel 10 lid 2 sub d Wob (inspectie, controle en toezicht door bestuursorgaan) en artikel 10 lid 2 sub e Wob (eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer) (1 punt). Er is bij deze uitzonderingsgronden een afweging noodzakelijk tussen belang openbaarmaking en uitzonderingsgrond (1 punt).

Vraag 3b

Op grond van art. 2:15 Awb moet de burgemeester digitale communicatie openstellen. Op grond van art. 4:5 lid 1 onder b Awb kan de burgemeester aanvraag buiten behandeling laten indien aanvraag is geweigerd op grond van art. 2:15 Awb, mits een hersteltermijn is geboden (1 punt). Die hersteltermijn is in casu niet geboden, dus de reactie klopt niet (1 punt).

Vraag 4

Deze vraag dient te worden beantwoord door de toepassing van de door de Hoge Raad geformuleerde WindMill criteria. Allereerst is van belang is dat de toepasselijke publiekrechtelijk regelgeving (de Winkeltijdenwet en de Verordening winkeltijden gemeente Gorinchem 2012) geen uitsluitsel geeft over het gebruik van privaatrecht.

De vraag is dan: levert gebruik van privaatrecht een onaanvaardbare doorkruising van het publiekrecht op? Dit gelet op: de inhoud en strekking van de publiekrechtelijke regelgeving (bijvoorbeeld de wetsgeschiedenis), de mate waarin en de wijze waarop de belangen burgers worden beschermd en of een ver- gelijkbaar resultaat middels het gebruik van het publiekrecht bereikt kan worden. Tot slot moet de overheid zich altijd aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur (abbb) houden, ook wanneer het privaatrechtelijk handelt.

Over de inhoud en strekking van de publiekrechtelijke regelingen en de mate waarin en de wijze waarop de belangen van burgers worden beschermd viel op basis van de gegeven informatie inhoudelijk niets te zeggen. Ten aanzien van de criteria ‘’een vergelijkbaar resultaat te behalen’’ en ‘’in overeenstemming met de abbb’’ wel.

Duidelijk is dat met de publiekrechtelijke weg geen vergelijkbaar resultaat kan worden bereikt. Via een voorschrift aan een ontheffing van het verbod kan de gemeente niet opleggen dat de winkel daadwerkelijk open gaat op zondag. Beredeneerd kan daarom worden dat het stellen van de voorwaarde via een huurovereenkomst in beginsel toelaatbaar is.

De overheid is wel altijd gebonden aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur (3:14 BW + 3:1 lid 2 Awb), dus ook wanneer het privaatrechtelijke rechtshandelingen verricht. In casu kan betwijfelt worden of de het stellen van deze voorwaarde aan een eenmansbedrijf wel evenredig is. Dit betekent immers dat Hugo iedere koopzondag zal moeten werken of vervanging zal moeten regelen.

Voor het juist en volledig noemen van de Windmill criteria werden 3 punten toegekend. Voor een juiste toepassing van Windmill op de casus inclusief deugdelijke motivering zijn 2 punten toegekend.

Vraag 5

Het gaat hier om nadeelcompensatie. Strekking van het juiste antwoord is dat Hugo de waardedaling niet volledig kan verhalen op de minister. Studenten moeten in hun antwoord de volgende elementen betrekken.

  • De randvoorwaarden voor nadeelcompensatie: beleidsvrijheid en uitoefenen publieke taak (0,5 punt).

  • Criterium 1: Abnormale last (0,5 punt): Aanhalen Wouwse Tol (0,5 punt) + aangeven dat het- geen onder het normaal maatschappelijk risico valt niet voor vergoeding in aanmerking komt (0,5 punt). Van een volledige vergoeding zal daarom geen sprake zijn (0,5 punt) vooral nu het niet vreemd is dat zeedijken om de zoveel tijd worden verhoogd.

  • Criterium 2: Speciale last (0,5 punt): is Hugo vergeleken met andere ‘vergelijkbare’ burgers onevenredig hard getroffen? De vraag is waarmee de positie van Hugo moet worden vergeleken (de referentiegroep). Zijn dit bijvoorbeeld alle inwoners aan de betreffende dijk? Of alle inwoners die aan een zeedijk wonen? Een goede redenering over de referentiegroep + conclusie (0,5 punt)

  • Criterium 3: Causaliteit (0,5 punt) (Let wel: dit moet expliciet zijn aangehaald als een criterium)

  • Criterium 4: Nadeel (0,5 punt) (Let wel: dit moet expliciet zijn aangehaald als een criterium)

  • Criterium 5: (geen) eigen schuld en verjaring (0,5 punt)

Vraag 6a

Het betreft hier een doelgebonden verplichting in de zin van artikel 4:38 lid 1 Awb (0,5 punt), want: het doel van de subsidie is het tegengaan van klimaatverandering en (ook) de bedoelde verplichting ziet daarop (1 punt). Wat betreft de overige leden van artikel 4:38 Awb is er geen aanleiding om te denken dat er onjuist is gehandeld (0,5 punt).

Vraag 6b

De minister heeft betaald, dus er is ofwel een voorschot betaald (artikel 4:95 Awb) ofwel een aanspraak geweest op subsidie (artikel 4:42 Awb). Doel is om het betaalde bedrag terug te krijgen. Ten eerste moet de minister de juridische grondslag voor het betaalde subsidiebedrag wijzigen. De vraag biedt ruimte voor verschillende mogelijkheden: subsidieverlening intrekken (artikel 4:48 lid 1 onder a Awb), subsidie op nihil vaststellen (artikel 4:46 lid 2 onder a Awb) of subsidievaststelling intrekken (artikel 4:49 lid 1 onder c Awb) (Twee opties noemen is 2 punten). Vervolgens biedt artikel 4:57 Awb de bevoegdheid om de onverschuldigde betalingen terug te vorderen (1 punt).

Vraag 7

Standaarduitspraak "Inherente afwijkingsbevoegdheid|art. 4:84 Awb": Bij vraag of toepassing moet worden gegeven aan art. 4:84 Awb (afwijken van beleidsregel) moet het bestuursorgaan alle omstandigheden van het geval meewegen: ook omstandigheden die bij opstellen beleidsregels zijn verdisconteerd. (2 punten). Het doel van het vaststellen van beleidsregels is het streven naar consistente uitoefening van publiekrechtelijke bevoegdheden door het bestuursorgaan. Achtergrond is rechtszekerheid en gelijkheid. Daarbij biedt het een motiveringsvoordeel (4:82 Awb) (2 punten). Concluderend kan twee kanten op worden geredeneerd. Gesteld kan worden dat de nieuwe lijn de hier bovengenoemde functies van beleidsregels uitholt. De bestuursrechter verwacht immers maatwerk ook als het situaties betreft waar het bestuursorgaan al in een algemene regel heeft geformuleerd hoe het gaat handelen. Ook kan beredeneerd worden dat van uitholling geen sprake is omdat het juist immers de bedoeling van de wetgever is geweest om de beleidsregel buiten toepassing te laten wanneer dit gelet op de bijzondere omstandigheden van het geval tot een onevenredige uitkomst zou leiden (1 punt).

Vraag 8

“Onbehoorlijkheid’ is ruimer dan ‘onrechtmatigheid”. Niet elke onbehoorlijkheid betekent dat sprake is van een onrechtmatige gedraging van het bestuur. Zie collegesheet 8 van week 7b: Onbehoorlijk ≠ Onrechtmatig. Bijvoorbeeld: niet respectvol zijn naar een burger betekent niet dat besluit of andere handeling onrechtmatig is. (2 punten) Soms is er wel overlap. Vb. Gebrek aan transparantie kan strijd met rechtszekerheidsbeginsel betekenen. Onvoldoende voortvarendheid van bestuur kan leiden tot niet tijdig beslissen. Wanneer grondrechten niet worden aangehouden wordt niet respectvol gehandeld. Niet naar de burger luisteren kan schending van de hoorplicht betekenen. In geval van het ontbreken van een motivering van een besluit is sprake van onrechtmatigheid én van onvoldoende openheid en duidelijkheid. Etc. Zie collegesheets 11-16. (3 punten voor een goed en goed uitgewerkt voorbeeld). Een veel gemaakte fout is dat “onbehoorlijkheid” werd opgevat als: in strijd met algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Een inbreuk op deze beginselen impliceert echter onrechtmatigheid.

Check page access:
Public
Check more or recent content:

Bestuursrecht 2 - RUG - B2 - Oefenmateriaal

Bestuursrecht 2 - RUG - Oefententamen 2018/2019

Bestuursrecht 2 - RUG - Oefententamen 2018/2019


Bijlage

Beleidsregels Buitenwettelijk beleid, algemene bijstand, bijzondere bijstand en langdurigheidstoeslag

De gemeente voert buitenwettelijk beleid met betrekking tot onderstaande onderwerpen/kostensoorten.

2.1 Ziektekosten in relatie tot een aanvullende verzekering; - het afsluiten van een aanvullende verzekering behoort tot de eigen verantwoordelijkheid.
2.2 De kosten van noodzakelijke psychologische zorg
2.3 De kosten van tandheelkundige hulp voor personen vanaf 18 jaar
2.4 De kosten van alternatieve geneeswijzen
(...)
2.7 De kosten van doorbetaling van vaste woonlasten tijdens detentie
2.8 De kosten van de LBIO-bijdrage residentiële opvang
2.9 De ingangsdatum normwijziging bij verblijf in inrichting

Toelichting op 2.7

Gelet op het bepaalde in artikel 13 lid 1 onderdeel a Participatiewet is een persoon wie rechtens zijn vrijheid is ontnomen uitgesloten van het recht op (algemene en bijzondere) bijstand. Het college kan een uitzondering maken op grond van artikel 16 lid 1 Participatiewet als daartoe zeer dringende redenen zijn. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB moet er dan al sprake zijn van een acute noodsituatie. Maar gezien het feit dat in het levensonderhoud van een gedetineerde reeds wordt voorzien door het ministerie van Justitie zal dat doorgaans niet het geval zijn. Het ten aanzien van gedetineerden gebruikmaken van artikel 16 Participatiewet kan dus niet helemaal worden uitgesloten, maar zal in verreweg de meeste gevallen niet aan de orde zijn.

Omdat het college toch een beleid van bijstandsverlening voor het aanhouden van de woning gedurende detentie wil voeren, kan dit dus alleen op grond van zogenaamd buitenwettelijk beleid. Het college is voorstander van haar afwijkend beleid omdat een dergelijk beleid veel beter aansluit op de resocialisatie van de (ex-)gedetineerde, waarbij terugkeer naar de eigen woning grote voordelen heeft. Daarnaast voorkomt het problemen bij het vinden van nieuwe woonruimte en daarmee gepaard gaande aanvragen voor bijzondere bijstand voor woninginrichting. Ter voorkoming van oneindige bijstandsverlening wordt het redelijk geacht om alleen bij een verwacht verblijf van korter dan 8 maanden in een justitiële inrichting bijstand in de doorbetaling van vaste lasten te verlenen.

Onder verantwoordelijkheid van de sectormanager van de afdeling Sociale zaken is in werkinstructies beschreven aan welke criteria voldaan moet worden om voor bijzondere bijstand voor vaste lasten tijdens detentie in aanmerking te komen. Tevens wordt de toepassing van een periode van 8 maanden nader toegelicht.

Wegenverkeerswet 1994

Hoofdstuk IIA. Aanwijzing bromfietsen waarvoor geen Europese typegoedkeuring vereist is

Artikel 20b

  1. Voorafgaande aan de toelating tot het verkeer op de weg kan Onze Minister een motorrijtuig met een door de constructie bepaalde maximumsnelheid van niet meer dan 25 km/h, uitgerust met een verbrandingsmotor met een cilinderinhoud van niet meer dan 50 cm 3 of een elektromotor met een nominaal continu maximumvermogen van niet meer dan 4 kW, niet zijnde een gehandicaptenvoertuig, per type of individueel voertuig aanwijzen op grond van zijn veiligheidsaspecten, indien:
    1. De
  2. .....read more
Access: 
Public
Bestuursrecht 2 - RUG - Oefententamen 2017/2018 (1)

Bestuursrecht 2 - RUG - Oefententamen 2017/2018 (1)


Bijlage

Beleidsregels Gehandicaptenparkeerplaatsen Den Haag

Visie

Een gehandicaptenparkeerplaats op kenteken is bedoeld om gehandicapten de mogelijkheid te bieden dicht bij een (vakantie)woning te parkeren. Het beleid ten aanzien van de gehandicaptenparkeerplaats op kenteken is hier dan ook op gericht. Een zo optimaal mogelijke verdeling van de schaarse parkeerruimte onder de doelgroepen en een zo flexibel mogelijk te gebruiken parkeerareaal zijn daarbij wederom uitgangspunt.

Criteria voor een gehandicaptenparkeerplaats

Om in aanmerking te komen voor een gehandicaptenparkeerplaats op kenteken moet:

  1. de aanvrager beschikken over een geldige gehandicaptenparkeerkaart;
  2. de auto waarvoor de gehandicaptenparkeerplaats op kenteken wordt aangevraagd maximaal 2,55 meter breed zijn en maximaal 7 meter lang zijn;
  3. de aanvrager in redelijkheid niet in staat zijn zelfstandig een afstand van meer dan 200 meter aan een stuk te voet te overbruggen.
  4. de aanvrager niet binnen een straal van 200 meter van de (vakantie)woning gratis kunnen parkeren.
  5. de aanvrager niet alleen kunnen worden gelaten na het uitstappen uit het voertuig, gedurende de tijd die de bestuurder in de regel nodig heeft om het voertuig (elders) te parkeren.

Drank- en Horecawet

Artikel 16

Het is degene, die bedrijfsmatig of anders dan om niet alcoholhoudende drank verstrekt, verboden daartoe automaten, waaruit de afnemers zelfstandig zodanige drank kunnen betrekken aanwezig te hebben, tenzij deze zich bevinden in hotelkamers, ingericht voor nachtverblijf, welke deel uitmaken van een inrichting waarin het horecabedrijf rechtmatig wordt uitgeoefend.

Artikel 44a

  1. De burgemeester kan een bestuurlijke boete opleggen ter zake van overtreding binnen zijn gemeente van het bij of krachtens de artikelen 3, 4, 9, derde, vierde en vijfde lid, 12 tot en met 19, 20, eerste tot en met vierde lid, 22, eerste en tweede lid, 24, 25, behoudens het derde lid, 25a tot en met 25d, 29, derde lid, 35, tweede en vierde lid, of 38 gestelde.
  2. De hoogte van de bestuurlijke boete wordt bepaald op de wijze als voorzien in de bijlage, met dien verstande dat de wegens een afzonderlijke overtreding te betalen geldsom ten hoogste € 100 000 bedraagt.

(...)

Artikel 44b

  1. Bij algemene maatregel van bestuur wordt een bijlage vastgesteld, die bij elke daarin omschreven overtreding het bedrag van de deswege op te leggen bestuurlijke boete bepaalt.

(...)

Besluit bestuurlijke boete Drank- en Horecawet

Artikel 1

Als bijlage bedoeld in artikel 44b, eerste lid, van de Drank- en Horecawet wordt vastgesteld de bij dit besluit behorende bijlage.

Artikel 2

Voor in de bijlage omschreven overtredingen van voorschriften gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, bepaalt het in de kolommen I en II opgenomen bedrag de bestuurlijke boete die opgelegd kan worden.

Artikel 3

  1. Het in kolom I van de bijlage genoemde bedrag geldt voor de natuurlijke persoon of rechtspersoon die op de dag waarop de overtreding is begaan minder dan vijftig werknemers
  2. .....read more
Access: 
Public
Bestuursrecht 2 - RUG - Oefententamen 2017/2018 (2)

Bestuursrecht 2 - RUG - Oefententamen 2017/2018 (2)


Bijlage

Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen

Artikel 1:66 lid 2

Indien uit een onderzoek als bedoeld in artikel 1.62 of anderszins blijkt dat het kindercentrum, de voor- ziening voor gastouderopvang of het gastouderbureau naar verwachting niet dan wel niet langer aan de bij of krachtens de artikelen 1.49 tot en met 1.59 gegeven voorschriften zal voldoen, kan het college zolang die situatie zich voordoet, de houder verbieden dat kindercentrum, die voorziening voor gastou- deropvang of dat gastouderbureau in exploitatie te nemen of te houden.

Artikel 1.72

  1. Het college kan degene die een verplichting als bedoeld bij of krachtens de artikelen 1.47, eerste lid, en 1.49 tot en met 1.59, een afspraak als bedoeld in artikel 167 van de Wet op het primair onderwijs, een aanwijzing onderscheidenlijk een bevel als bedoeld in artikel 1.65 of een vordering tot medewerking als bedoeld in artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht niet nakomt dan wel handelt in strijd met een verbod krachtens artikel 1.66, een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste € 45 000.

  2. In afwijking van het eerste lid kan de overtreding niet met een bestuurlijke boete worden afgedaan, indien de overtreding opzettelijk of roekeloos geschiedt en een direct gevaar voor de gezondheid of de veiligheid van personen tot gevolg heeft.

Winkeltijdenwet

Artikel 2

  1. Het is verboden een winkel voor het publiek geopend te hebben:

    1. op zondag;

    2. op Nieuwjaarsdag, op Goede Vrijdag na 19 uur, op tweede Paasdag, op Hemelvaartsdag, op tweede Pinksterdag, op 24 december na 19 uur, op eerste en tweede Kerstdag en op 4 mei na 19 uur;

    3. op werkdagen voor 6 uur en na 22 uur.

  2. Het is voorts verboden op de in het eerste lid bedoelde dagen en tijden in de uitoefening van een bedrijf, anders dan in een winkel, goederen te koop aan te bieden of te verkopen aan en in rechtstreekse aanraking met particulieren.

Artikel 3

  1. De gemeenteraad kan bij verordening vrijstelling verlenen van de in artikel 2 vervatte verboden.

  2. De gemeenteraad kan bij verordening aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid verlenen om in de gevallen, in de verordening aan te wijzen, en met inachtneming van de daarin gestelde regels op daartoe strekkend verzoek ontheffing van de in het eerste lid bedoelde verboden te verlenen.

  3. De vrijstellingen en ontheffingen kunnen onder beperkingen worden verleend. Aan de vrijstellingen en ontheffingen kunnen voorschriften worden verbonden.

Verordening winkeltijden gemeente Gorinchem 2012

Artikel 5

Zon- en/of feestdagenregeling

De verboden, vervat in artikel 2, eerste lid, onder a en b van de wet, gelden niet op ten hoogste twaalf, door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen zon- en/of feestdagen per.....read more

Access: 
Public
Bestuursrecht 2 - RUG - Oefententamen 2016/2017 (1)

Bestuursrecht 2 - RUG - Oefententamen 2016/2017 (1)


Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 oktober 2016 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: S. Blankenstein).

Procesverloop

Bij besluit van 28 oktober 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres een last onder bestuursdwang opgelegd tot verwijdering van haar fiets wegens overtreding van artikel 5:12, eerste lid, van de Algemene plaatselijke verordening voor Den Haag (APV). Daarbij is een begunstigingstermijn van 30 minuten gegeven, waarna de fiets feitelijk is verwijderd en opgeslagen. Dit besluit is op 13 november 2015 aan eiseres bekend gemaakt.

Bij besluit van 16 maart 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 juli 2016.

Eiseres is verschenen, bijgestaan door [persoon] .

Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft op 28 oktober 2015, onder toepassing van bestuursdwang, de fiets van eiseres verwijderd en deze vervolgens opgeslagen wegens overtreding van artikel 5.12, eerste lid, van de APV. De beslissing om bestuursdwang toe te passen is op 13 november 2015 aan eiseres bekend gemaakt toen zij haar fiets kwam ophalen. De fiets stond op 28 oktober 2015 op het Koningin Julianaplein te Den Haag, gelegen voor het Centraal Station, binnen het van de rest van het Koningin Julianaplein afgescheiden gebied waarin fietsenrekken zijn geplaatst. Blijkens de in het dossier aanwezige foto was de fiets niet geplaatst in het fietsenrek, maar aan de buitenkant (zijkant) van het fietsenrek en daaraan vastgezet met een hangslot. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het door eiseres gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Eiseres heeft tegen dat besluit beroep ingesteld.

2. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.

3. Ingevolge artikel 125, eerste en tweede lid, Gemeentewet, is het College bevoegd om bestuursdwang toe te passen, indien de toepassing van bestuursdwang dient tot handhaving van regels welke het gemeentebestuur uitvoert. Ingevolge artikel 5:12, eerste lid, van de APV is het verboden fietsen of bromfietsen buiten de daarvoor bestemde parkeervoorzieningen te laten staan op een door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, dan wel ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, aangewezen weg of weggedeelte. Bij besluit van 3 juni 2014 (DSB/2014.356) heeft verweerder een gebied rondom het Centraal Station, waarbinnen het Koningin Julianaplein valt, aangewezen als plaats, bedoeld in artikel 5:12 van de APV waar het verboden is (brom)fietsen buiten de daarvoor bestemde ruimtes te zetten dan wel te laten staan.

4.1. Eiseres voert aan dat niet duidelijk is wat het primaire besluit is. Voor zover het op 28 oktober 2015 aan de fiets gehechte.....read more

Access: 
Public
Bestuursrecht 2 - RUG - Oefententamen 2016/2017 (2)

Bestuursrecht 2 - RUG - Oefententamen 2016/2017 (2)


Uitspraak

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

appellant,

en

het college van burgemeester en wethouders van Geldermalsen.

Procesverloop

Bij besluit van 23 juni 2014 heeft het college appellant onder oplegging van een dwangsom gelast de overtreding van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, en artikel 2.3a, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) te beëindigen door de op het perceel, kadastraal bekend gemeente Beesd, sectie [.], nr. [....], aanwezige blokhut te verwijderen en verwijderd te houden.

Bij besluit van 6 januari 2015 heeft het college het door appellant daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 25 juni 2015 heeft de rechtbank het door appellant daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant hoger beroep ingesteld.

Overwegingen

(...)
4. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, onderdeel a, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.

Ingevolge artikel 2.3a, eerste lid, is het verboden een bouwwerk of deel daarvan dat is gebouwd zonder omgevingsvergunning in stand te laten.

Ingevolge het bestemmingsplan "Buitengebied, eerste herziening" rust op het perceel de bestemming "Uiterwaarden.

Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de planregels zijn de als zodanig aangewezen gronden bestemd voor, voor zover van belang, recreatielandjes, uitsluitend voor zover de gronden als zodanig op de plankaart zijn aangegeven.

Ingevolge het tweede lid, onder e, aanhef en onderdeel 1, geldt voor de bebouwing ten dienste van recreatielandjes dat, voor zover van belang, per perceel uitsluitend de bebouwing is toegestaan die voor wat betreft locatie, aantal, bouwhoogte en oppervlakte is opgenomen in de bij deze voorschriften behorende bijlage 3 'Overzicht Lingelandjes'.

Ingevolge het vierde lid, onder i, kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bepaalde in lid 2, sub e, en toestaan dat de oppervlakte van de bestaande gebouwen per afzonderlijk recreatielandje wordt vergroot met 50%, tot een maximum van 20 m2 per recreatielandje en met dien verstande dat

  • het aantal gebouwen per recreatielandje na vrijstelling niet meer dan 1 bedraagt;
  • het gebouw en de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, landschappelijk, met gebruikmaking van gebiedseigen groen, worden ingepast, een en ander blijkend uit een door de op het recreatielandje rechthebbende overgelegd inrichtingsplan.

Ingevolge artikel 18, onderdeel A, onder 1, mag een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de
  3. .....read more
Access: 
Public
Bestuursrecht 2 - RUG - Oefententamen winter 2015/2016

Bestuursrecht 2 - RUG - Oefententamen winter 2015/2016


Uitspraak

201500929/1/A1.

ECLI:NL:RVS:2015:3025

Datum uitspraak: 30 september 2015

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 18 december 2014 in zaak nr. 14/1082 in het

geding tussen:

[appellante]

en

het college van burgemeester en wethouders van Wageningen.

Procesverloop

Bij besluit van 17 december 2013 heeft het college de op 8 mei 2000 aan [appellante] verleende monumentenvergunning, de op 24 juli 2000 aan haar verleende bouwvergunning en de op 24 juli 2000 aan haar verleende sloopvergunning voor de verbouwing en restauratie van het pand op het perceel [locatie] te Wageningen ingetrokken.

Bij uitspraak van 18 december 2014 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellante] heeft nadere stukken ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 augustus 2015, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. N.A. de Kock, advocaat te Utrecht, en het college, vertegenwoordigd door mr. J.F. Maat, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

1. De aan [appellante] in 2000 verleende vergunningen hebben betrekking op de verbouwing en restauratie van het monumentale pand op het perceel [locatie] te Wageningen. Bij besluit van 17 december 2013 heeft het college die vergunningen ingetrokken.

[appellante] heeft het pand op 31 december 2012 aan De Stichting Gemeente Wageningen Knapt Op (hierna: de Stichting) verkocht. [appellante] heeft desalniettemin nog belang bij de beoordelingvan het door haar ingestelde hoger beroep dan wel beroep nu de ingetrokken vergunningen aan haar zijn verleend en zij tot op zekere hoogte aannemelijk heeft gemaakt dat zij schade lijdt als gevolg van het besluit waarbij de vergunningen zijn ingetrokken.

2. Ingevolge artikel 2.33, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning geheel of gedeeltelijk intrekken, voor zover gedurende drie jaar, dan wel indien de vergunning betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, voor zover gedurende 26 weken, geen handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning.

3. De bij besluit van 8 mei 2000 en afzonderlijke besluiten van 24 juli 2000 door het college verleende vergunningen worden gelet op de Invoeringswet Wabo gelijkgesteld met een omgevingsvergunning. Vaststaat dat niet binnen de in artikel 2.33, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wabo genoemde termijn handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunningen, zodat het college, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, bevoegd is om de verleende vergunningen in te trekken.

4. Tussen partijen is in geschil of het college in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Het college heeft aan.....read more

Access: 
Public
Bestuursrecht 2 - RUG - Oefententamen herfst 2015/2016

Bestuursrecht 2 - RUG - Oefententamen herfst 2015/2016

 

Bijlagen

Bijlage 1

Instantie: Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak: 24-06-2015

Zaaknummer: 15-2552 WWB

Rechtsgebieden: Socialezekerheidsrecht

Uitspraak:

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 4 maart 2014, 13/3400, 13/6260 en 13/6261 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellante] te [woonplaats] (appellante)

het college van burgemeester en wethouders van Houten (college)

Procesverloop

Namens appellante heeft mr. K.C van Zetten, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 mei 2015. Namens appellante is verschenen mr. Van Zetten. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door C.J. Vriesekoop.

Overwegingen

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

Maatregel

1.1. Appellante heeft zich op 4 juli 2012 gemeld voor een aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Bij de intake is met appellante gesproken over het project Morgen Starten (project). Tijdens dit gesprek heeft appellante te kennen gegeven dat zij elf weken zwanger is en in verband daarmee niet kan werken. Op verzoek van het college heeft de verzekeringsarts, A. Eikelenboom, op 24 juli 2012 een medisch onderzoek verricht naar de belastbaarheid en beperkingen van appellante. De verzekeringsarts heeft in een rapportage van 24 juli 2012 vastgesteld dat appellante, medisch gezien, in staat is om gedurende 15-20 uur per week, maximaal 3 tot 4 uur per dag, werkzaamheden te verrichten. Geadviseerd wordt om geen zwaar fysiek werk te verrichten, zoals zwaar tillen, duwen of trekken, maar rustig - mogelijk administratief - werk te verrichten. Vervolgens heeft op 27 juli 2012 een gesprek met appellante plaatsgevonden over deelname aan het project, waarbij is meegedeeld dat rekening kan worden gehouden met de door de verzekeringsarts vastgestelde beperkingen. Tijdens dit gesprek heeft appellante wederom deelname aan het project geweigerd.

1.2. Bij besluit van 7 september 2012 heeft het college aan appellante met ingang van 4 juli 2012 bijstand toegekend naar de norm voor een alleenstaande. Voorts heeft het college bij dat besluit, bij wijze van maatregel, de bijstand van appellante met ingang van 4 juli 2012 voor de duur van één maand met 100% verlaagd op de grond dat appellante heeft geweigerd om algemeen geaccepteerd werk te aanvaarden bij het project.

1.3. Bij besluit van 25 mei 2013 (bestreden besluit 1) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 7 september 2012 gedeeltelijk gegrond verklaard en de maatregel gewijzigd in een verlaging van de bijstand met € 400,-. Aan dit besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat appellante verwijtbaar geen gebruik heeft gemaakt van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB.

Intrekking en terugvordering

1.4......read more

Access: 
Public
Bestuursrecht 2 - RUG - Oefententamen winter 2014/2015

Bestuursrecht 2 - RUG - Oefententamen winter 2014/2015


Bijlagen

Bijlage 1

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Delta Park Neeltje Jans B.V. (hierna: Delta Park), gevestigd te Vrouwenpolder, gemeente Veere, appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 5 december 2013 in zaak nr. 13/2916 in het geding tussen:

Delta Park en de minister van Infrastructuur en Milieu.

Procesverloop

Bij besluit van 26 maart 2013 heeft de minister aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Windpark OSK B.V. (hierna: vergunninghoudster) een vergunning als bedoeld in artikel 6.5, aanhef en onder c, van de Waterwet in samenhang met de artikelen 6.12 en 6.14 van het Waterbesluit verleend voor het oprichten en behouden van een windmolenpark in de buitenbeschermingszone van de Oosterscheldekering.

De vergunning is verleend tot en met 31 december 2032.

Bij uitspraak van 5 december 2013 heeft de rechtbank het door Delta Park daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft Delta Park hoger beroep ingesteld. De minister heeft een verweerschrift ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 april 2014, waar Delta Park, vertegenwoordigd door haar directeur, bijgestaan door mr. S.M.L.W. van Boven, advocaat te Middelburg, en de minister, vertegenwoordigd door mr. M. de Bruijne, zijn verschenen. Voorts is ter zitting vergunninghoudster, vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. J.H.M. Berenschot, advocaat te Apeldoorn, als partij gehoord.

Overwegingen

  1. Ter zitting heeft Delta Park haar hogerberoepsgrond met betrekking tot de buitenbeschermingszone, die na toekomstige verzwaringen dient als extra reserve voor de bescherming van de waterkering, ingetrokken.
  2. Vergunninghoudster heeft vergunning gevraagd voor het oprichten en behouden van een windmolenpark in de Oosterscheldekering. Het windpark wordt opgericht op de voormalige bouwdokdammen van het voormalige werkeiland Neeltje Jans. Op dit eiland exploiteert Delta Park een themapark met onder meer een voorlichtingscentrum over de Deltawerken en een rondvaartboot.
  3. Delta Park betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de Waterwet een ruime doelstelling heeft die het toetsingskader vormt voor besluiten als hier aan de orde. Volgens Delta Park heeft de rechtbank zich ten onrechte aangesloten bij het oordeel van de Afdeling in haar uitspraak van 14 augustus 2013 in zaak nr. 201300283/1/A4. Zij verwijst in dit verband naar de geschiedenis van de totstandkoming van de Waterwet (Kamerstukken II 2006-2007, 30 818, nr. 3, blz. 7-16) en betoogt dat het toetsingskader van de Waterwet zich niet beperkt tot artikel 2.1 van deze wet. Volgens haar heeft de minister ten onrechte niet beoordeeld of het realiseren van het windmolenpark in een bestemmingsplan is vastgelegd en is het onduidelijk of het windmolenpark voldoet aan de veiligheidseisen voor het personeel en de bezoekers van Delta Park. Dit laatste is volgens Delta Park van belang, omdat zij deel uitmaakt van een watersysteem met een maatschappelijke functie. Delta Park betoogt dat
  4. .....read more
Access: 
Public
Bestuursrecht 2 - RUG - Oefententamen herfst 2014/2015

Bestuursrecht 2 - RUG - Oefententamen herfst 2014/2015


Vragen

Vraag 1

Op 8 februari 2014 gaat een controleambtenaar op bezoek bij het jeugdhonk om toezicht te houden op de naleving van de Drank- en Horecawet, onder andere op de regel dat er geen (sterke) drank wordt verkocht aan jongeren onder de 18 jaar. De controleambtenaar ziet aan de bar in het jeugdhonk een jongen om een Malibu-Jus vragen waarna het barmeisje de jongen vraagt zich te legitimeren en dat deze aangeeft zich niet te kunnen legitimeren. Hierop zegt de jongen die na de eerste jongen was binnengekomen (hierna: de tweede jongen), dat hij zich wel zou legitimeren. Nadat het barmeisje het legitimatiebewijs van de tweede jongen had bekeken, rekent zij de Malibu-Jus af met de eerste jongen - die zich niet kon legitimeren -, aldus de controleambtenaar. De controleambtenaar stelt een proces-verbaal op waarna de burgemeester van Rhenen op grond van artikel 20 lid 1 Drank- en Horecawet een bestuurlijke boete oplegt.

  1. Kan de burgemeester de bevoegdheid een bestuurlijke boete op te leggen wegens overtreding van (onder andere) artikel 20 lid 1 van de Drank- en Horecawet delegeren en/of mandateren aan het afdelingshoofd Handhaving van de gemeente Rhenen? (drie punten)
  2. Stel (los van het antwoord op vraag 1a) dat er inderdaad een rechtsgeldige Mandateringsregeling bestaat voor het opleggen van bestuurlijke boetes op grond van de Drank- en Horecawet door het afdelingshoofd Handhaving. Het afdelingshoofd is voornemens een bestuurlijke boete op te leggen naar aanleiding van het proces-verbaal van de controleambtenaar. De burgemeester heeft echter het proces-verbaal ook gelezen en is van mening dat het opleggen van een bestuurlijke boete niet juist is, omdat het volgens hem niet duidelijk is of de Malibu-Jus aan de eerste of de tweede jongen is verstrekt. Wat kan de burgemeester nu doen? (twee punten)

Vraag 2

  1. Moest de controleambtenaar zich bij binnenkomst van het jeugdhonk bekendmaken en legitimeren? (twee punten)
  2. 2Op de avond dat de controleambtenaar de overtreding constateert gaat hij in gesprek met de eigenaar over het voorval en over het eventueel opleggen van een bestuurlijke boete door de burgemeester naar aanleiding hiervan. De eigenaar weigert echter antwoord te geven op de vragen en de controleambtenaar zegt hierop dat de eigenaar wel verplicht is antwoord te geven, gelet op het bepaalde in artikel 5:16 en 5:20 lid 1 Awb. Heeft de controleambtenaar gelijk? (drie punten)

Vraag 3

De eigenaar van het jeugdhonk zegt dat hij zijn personeel goed heeft geïnformeerd en maatregelen heeft genomen om te voorkomen dat alcoholhoudende drank wordt verstrekt aan personen jongen dan 18 jaar en dat hem daarom geen boete kan worden opgelegd. Zo staat telkens in de personeelsgids gemeld dat om legitimatie moet worden gevraagd en draait de eigenaar een filmpje af voor nieuwe medewerkers die betrekking heeft op jongeren onder de 18.....read more

Access: 
Public
Bestuursrecht: Inleiding: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - RUG

Bestuursrecht: Inleiding: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - RUG

In deze bundel worden o.a. oefententamens en collegeaantekeningen gedeeld voor het vak Bestuursrecht: Inleiding voor de opleiding Rechtsgeleerdheid, jaar 1, aan de Rijksuniversiteit Groningen.

Voor een compleet overzicht van de door JoHo aangeboden samenvattingen & studiehulp en de beschikbare geprinte samenvattingen voor dit vak ga je naar de Samenvattingen Shop Rechten - B1 - RUG op JoHo.org

Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Check more of this topic?
How to use more summaries?


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
  3. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  4. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Search tool : 'quick & dirty'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

Field of study

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
2148
Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Promotions
Image

Op zoek naar een uitdagende job die past bij je studie? Word studentmanager bij JoHo !

Werkzaamheden: o.a.

  • Het werven, aansturen en contact onderhouden met auteurs, studie-assistenten en het lokale studentennetwerk.
  • Het helpen bij samenstellen van de studiematerialen
  • PR & communicatie werkzaamheden

Interesse? Reageer of informeer