Bestuursrecht 2 - RUG - B2 - Oefenmateriaal
- 3178 reads
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
201500929/1/A1.
ECLI:NL:RVS:2015:3025
Datum uitspraak: 30 september 2015
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 18 december 2014 in zaak nr. 14/1082 in het
geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Wageningen.
Procesverloop
Bij besluit van 17 december 2013 heeft het college de op 8 mei 2000 aan [appellante] verleende monumentenvergunning, de op 24 juli 2000 aan haar verleende bouwvergunning en de op 24 juli 2000 aan haar verleende sloopvergunning voor de verbouwing en restauratie van het pand op het perceel [locatie] te Wageningen ingetrokken.
Bij uitspraak van 18 december 2014 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 augustus 2015, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. N.A. de Kock, advocaat te Utrecht, en het college, vertegenwoordigd door mr. J.F. Maat, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. De aan [appellante] in 2000 verleende vergunningen hebben betrekking op de verbouwing en restauratie van het monumentale pand op het perceel [locatie] te Wageningen. Bij besluit van 17 december 2013 heeft het college die vergunningen ingetrokken.
[appellante] heeft het pand op 31 december 2012 aan De Stichting Gemeente Wageningen Knapt Op (hierna: de Stichting) verkocht. [appellante] heeft desalniettemin nog belang bij de beoordelingvan het door haar ingestelde hoger beroep dan wel beroep nu de ingetrokken vergunningen aan haar zijn verleend en zij tot op zekere hoogte aannemelijk heeft gemaakt dat zij schade lijdt als gevolg van het besluit waarbij de vergunningen zijn ingetrokken.
2. Ingevolge artikel 2.33, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning geheel of gedeeltelijk intrekken, voor zover gedurende drie jaar, dan wel indien de vergunning betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, voor zover gedurende 26 weken, geen handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning.
3. De bij besluit van 8 mei 2000 en afzonderlijke besluiten van 24 juli 2000 door het college verleende vergunningen worden gelet op de Invoeringswet Wabo gelijkgesteld met een omgevingsvergunning. Vaststaat dat niet binnen de in artikel 2.33, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wabo genoemde termijn handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunningen, zodat het college, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, bevoegd is om de verleende vergunningen in te trekken.
4. Tussen partijen is in geschil of het college in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Het college heeft aan het besluit tot intrekking ten grondslag gelegd dat er gedurende dertien jaar geen gebruik is gemaakt van de verleende vergunningen, (her)bouw dan wel restauratie op dit moment volgens de vorige en huidige eigenaresse van het pand financieel niet haalbaar is en dat (her)bouw dan wel restauratie op basis van de verleende vergunningen binnen een redelijke termijn is uitgesloten. Voorts heeft het college aan de intrekking ten grondslag gelegd dat gebruikmaking van de vergunningen überhaupt uitgesloten lijkt gelet op het feit dat de Stichting zich oriënteert op alternatieven ten behoeve van de ontwikkeling van het pand dan wel een alternatieve uitvoering van het bouwplan voor ogen heeft. Het college heeft daarnaast bij zijn besluitvorming betrokken dat het na lange(re) tijd niet geconfronteerd wil worden met bouwmogelijkheden die in strijd zijn met nieuwe ontwikkelingen dan wel wijziging van wettelijke voorschriften. Voorts heeft het bij zijn besluitvorming betrokken dat er een nieuw bestemmingsplan zal worden vastgesteld en dat het bouwplan dat met de vergunningen mogelijk wordt gemaakt daar niet in past.
5. [appellante] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college niet in redelijkheid tot intrekking van de aan haar verleende vergunningen mocht overgaan. Daartoe voert zij aan dat zij, nu de Stichting concrete plannen heeft voor het pand en de financiering daarvan bijna rond is, aannemelijk heeft gemaakt dat er alsnog binnen korte termijn gebruik zal worden gemaakt van de vergunningen. Voorts voert zij aan dat het college onvoldoende rekening heeft gehouden met haar belangen, dat het belang van monumentenzorg zich verzet tegen de intrekking van de vergunningen en dat het algemeen belang niet door intrekking wordt gediend. Bovendien is het deels aan het college te wijten dat zij niet eerder gebruik heeft kunnen maken van de vergunningen. Ten slotte voert zij aan dat het college door met haar in gesprek te gaan en gedurende dertien jaar de vergunningen niet in te trekken, bij haar het gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt dat de vergunningen niet zullen worden ingetrokken. In dit verband merkt zij op dat het college in het kader van de aankoop van het pand door haar zou zijn toegezegd dat er een subsidie beschikbaar zou zijn. Het college heeft volgens haar in een later stadium toegezegd dat er subsidie zou worden verstrekt indien er zou zijn voldaan aan de door het college gestelde voorwaarden. Zij verwijst verder naar de gevoerde overleggen waarbij er een gesprek op initiatief van de wethouder heeft plaatsgevonden.
5.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 11 april 2012 in zaak nr. 201107848/1/A1), is de intrekking van een bouwvergunning geen verplichting, maar een bevoegdheid. Hetzelfde geldt voor de intrekking van de sloopvergunning. Bij de toepassing van die bevoegdheid komt het college beleidsvrijheid toe, hetgeen tot gevolg heeft dat de rechter terughoudend moet toetsen, dat wil zeggen zich moet beperken tot de vraag of het college in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen. Bij toepassing van voormelde bevoegdheden moeten alle relevante belangen worden geïnventariseerd en afgewogen. Daartoe behoren naast de door het college gestelde belangen ook de (financiële) belangen van vergunninghouder. In dat kader dient tevens de vraag te worden beantwoord of het niet tijdig gebruik maken van de vergunning aan de vergunninghouder is toe te rekenen.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 29 mei 2013 in zaak nr. 201209445/1/A1), wordt in de inwerkingtreding van de Wabo geen aanleiding gezien om bij de belangenafweging in het kader van de beslissing een omgevingsvergunning voor bouwen in te trekken andere maatstaven aan te leggen. Voorts heeft de Afdeling in voormelde uitspraak overwogen dat de enkele omstandigheid dat de houder van een bouwvergunning niet aannemelijk weet te maken dat hij deze alsnog binnen korte termijn zal benutten voldoende is om de intrekking van een ongebruikte bouwvergunning te rechtvaardigen.
De Afdeling overweegt dat het voorgaande ook geldt voor de intrekking van de monumentenvergunning.
5.2. De rechtbank heeft in het in beroep aangevoerde terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid gebruik mocht maken van zijn bevoegdheid om de vergunningen in te trekken. Zoals [appellante] terecht stelt, dient zij aannemelijk te maken dat er op korte termijn alsnog gebruik gemaakt zal worden van de verleende vergunningen, in welke opdracht zij niet is geslaagd. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het plan van de Stichting waarnaar [appellante] in dit kader verwijst, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, niet kan worden gerealiseerd met behulp van de verleende vergunningen nu deze zien op een ander bouwplan dan de Stichting voor ogen heeft. De verleende vergunningen zien op het realiseren van een woongebouw met een aantal wooneenheden terwijl de Stichting voornemens is om het pand te verbouwen ten behoeve van een brouwerij, proeflokaal en woonunit. Dat de financiering van die verbouwing van het pand van de Stichting bijna rond is, kan haar dan ook niet baten. Bovendien blijkt uit de door [appellante] overgelegde stukken dat voor de financiering onder meer een bijdrage van de gemeente Wageningen is vereist terwijl de gemeente vooralsnog niet bereid is een bijdrage te leveren. Er bestaat evenmin aanleiding voor het oordeel dat het aan het college te wijten is dat [appellante] nog geen gebruik heeft gemaakt van de vergunningen. Daartoe wordt verwogen dat [appellante] niet aannemelijk heeft gemaakt dat het aan het college te wijten is.
Het college heeft voorts het belang van een actueel vergunningenbestand in redelijkheid mogen meewegen bij zijn besluitvorming. Daarbij wordt betrokken dat een nieuw bestemmingsplan zal worden vastgesteld en het bouwplan dat met de vergunningen mogelijk wordt gemaakt daar niet in past. Ten aanzien van het belang van monumentenzorg wordt voorts overwogen dat het monument als gevolg van de intrekking van de vergunningen niet verloren zal gaan. Bovendien heeft het college ter zitting toegelicht dat het in beginsel bereid is mee te werken aan behoud van het pand. De rechtbank heeft gelet op het voorgaande terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college het belang bij het intrekken van de vergunningen in redelijkheid niet zwaarder heeft mogen laten wegen dan het belang van [appellante] bij behouden van de vergunningen.
Ten aanzien van het beroep op het vertrouwensbeginsel (...)
6. [appellante] heeft bij aangetekende brief van 14 augustus 2015 [persoon A] als getuige ter zitting bij de Afdeling opgeroepen en daarvan op de voet van artikel 8:60, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht mededeling gedaan. Bij brief van 13 augustus 2015 heeft [appellante] medegedeeld dat zij [persoon B] en [persoon C] als getuigen mee zal naar de zitting van de Afdeling om als getuigen te worden gehoord. [persoon A], [persoon B] en [persoon C] zijn niet ter zitting bij de Afdeling verschenen. De Afdeling heeft ervan afgezien om het onderzoek ter zitting te schorsen dan wel het onderzoek te heropenen om alsnog de getuigen te horen. Daartoe wordt overwogen dat op het hoger beroep kan worden beslist op basis van de tot het dossier behorende stukken en hetgeen partijen daaromtrent naar voren hebben gebracht. Het horen van de getuigen kan redelijkerwijs niet aan de beoordeling van de zaak bijdragen.
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, griffier. w.g. Van Sloten w.g. Van Driel lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 september 2015
414-712.
Op welke wijze verkrijgt het college van B&W van Tiel in artikel 2.4, eerste lid, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) de bevoegdheid te beslissen op een aanvraag van een omgevingsvergunning? U kunt er vanuit gaan dat de uitzondering uit het tweede tot en met vijfde lid zich niet voordoen. (twee punten)
Appellante procedeert tegen het intrekken van vergunningen die in 2001 aan haar waren verleend voor het verbouwen en restaureren van een monumentale boerderij. Het betreffende pand is in 2013 verkocht aan een Stichting Gemeente Tiel Renoveert. Niettemin constateert de bestuursrechter in de uitspraak (r.o. 1) dat appellante nog een procesbelang heeft bij het voeren van deze procedure omdat zij aannemelijk heeft gemaakt dat zij schade lijdt als gevolg van het besluit waarbij de vergunningen zijn ingetrokken. Leg uit waarom het voor appellante van belang is bij de bestuursrechter te procederen. (vier punten)
In het verleden werd artikel 3:4, tweede lid, Awb gebruikt als kapstok om een verzoek om nadeelcompensatie op grond van het égalité-beginsel te beoordelen (onzuiver of onzelfstandig nadeelcompensatiebesluit). Waarom past die koppeling theoretisch niet goed? (drie punten)
Stel: Het college van B&W van Tiel n is bereid subsidie te verstrekken voor het verbouwen van de boerderij. Mag het college deze subsidie verstrekken onder de voorwaarde dat de subsidie pas verleend wordt zodra het college een nieuwe omgevingsvergunning heeft verstrekt? (twee punten)
Stel: Het College van B&W van Tiel heeft subsidie verleend aan de Stichting Gemeente Tiel Renoveert. Met de subsidie beoogt het gemeentebestuur het centrum van Tiel weer in oude glorie te herstellen. De subsidie wordt aan pandeigenaren verstrekt. Het subsidiebedrag is al in een aantal gedeelten uitbetaald aan de Stichting. Nu de vergunning is ingetrokken, komt het college erachter dat aan het 'in oude glorie herstellen' van het pand niks gebeurd is. Welke mogelijkheden heeft het college om de al uitbetaalde bedragen terug te krijgen? (twee punten)
Stel, de Stichting Gemeente Tiel Renoveert heeft de financiering van de verbouwing van de boerderij rond en verbouwt het pand tot brouwerij, proeflokaal en woonunit. De Stichting besluit om het nieuwe pand te openen met een evenement waarbij niet alleen binnen in het proeflokaal, maar ook buiten op de stoep in een tent bier uit de brouwerij wordt geschonken en wordt verkocht. Nadat de evenementenvergunning binnen is, valt er tot grote verrassing van de Stichting nog een brief op de mat. De gemeente vraagt als eigenaar een behoorlijke financiële vergoeding voor het gebruik van de stoep. Is dat toelaatbaar? (vier punten)
Stelling: 'Voor de evenredigheidstoetsing is irrelevant of een boetestelsel variabel of gefixeerd is'. Is deze stelling juist? (vier punten)
Blijkens de uitspraak stelt appellante dat sprake is van gerechtvaardigd vertrouwen omdat het college dertien jaar lang geen gebruik heeft gemaakt van de bevoegdheid de vergunning in te trekken.
Leg uit of de Afdeling bij de vraag of de vergunning al dan niet kan worden ingetrokken, de gematigde opvatting van het specialiteitsbeginsel heeft gehanteerd. (drie punten)
Stel: Het college van B&W van Tiel draagt de bevoegdheid te beslissen op de aanvraag om een omgevingsvergunning ex artikel 165 lid 1 Gemeentewet over aan een daarvoor ingestelde bestuurscommissie. De commissie maakt er echter een potje van. Het college had achteraf gezien de bevoegdheid niet willen overdragen, maar liever zelf willen behouden. Het college wil per direct de bevoegdheid zelf uitoefenen. Is dit mogelijk? (twee punten)
Uit de uitspraak blijkt niet of de Stichting Gemeente Tiel Renoveert is gehoord voordat het besluit van 17 december 2013 genomen is. Had dit gemoeten? (twee punten)
Stel: het college van B&W van Tiel eeft van Tiel een 'smart city' gemaakt, om de leefbaarheid te vergroten. Op verschillende gebouwen worden sensoren geplaatst, die onder meer de luchtkwaliteit, het autoverkeer, en het aantal fietsers en voetgangers meten. Waar mogelijk wordt door middel van wifi trackers gevolgd welke weg personen door de stad afleggen. Het college wil deze gegevens bewaren, met als mogelijk doel ze in de toekomst te kunnen koppelen aan ingediende klachten of aan de bestanden van de sociale dienst. Op welke wijze kan een inwoonster van Tiel erachter komen welke informatie door de sensoren over haar is opgeslagen? (twee punten)
Het college van B&W van Tiel komt erachter dat het bijhouden van de hierboven genoemde gegevens erg handig kan zijn voor het opsporen van allerlei soorten fraude. Uit de data van de verkeersstromen kan worden afgeleid of iemand inderdaad op het opgegeven adres woont, en waar iemand de hele dag verblijft. Op vragen naar de rechtmatigheid van deze gegevensverzameling, met name in het licht van art. 8 Wbp, antwoordt het college dat het niks anders doet dan voldoen aan zijn verplichting op grond van art. 3:2 Awb, om zelf bij besluitvorming de nodige informatie te vergaren. Hoe beoordeelt u deze redenering? (twee punten)
Mag het college, om de smart city mogelijk te maken, aan verstrekte omgevingsvergunningen het voorschrift verbinden dat een vergunninghouder een sensor op zijn pand aanbrengt? Betrek in uw antwoord art. 2.10 Wabo en geen andere bepalingen uit deze wet. (twee punten)
Hier is sprake van attributie(1 punt). Er is sprake van een nieuwe bevoegdheid gecreëerd door de wetgever (1 punt).
Het gaat haar om het verkrijgen van schadevergoeding. Zij vecht in casu het intrekkingsbesluit aan. Normaliter zou ze geen procesbelang hebben want ze woont niet meer op het adres en heeft dus niets aan de vergunning (staat in de vraag). Er blijft nog maar een reden over waarom ze procesbelang heeft en die is dat ze schadevergoeding wil. Om daarvoor in aanmerking te komen moet de gedraging (besluit tot intrekking) onrechtmatig zijn. Dit kan de bestuursrechter vaststellen door het besluit te vernietigen (1 punt)
Uit 'Van Gog/Nederweert' (arrest noemen 1 punt )blijkt dan dat met de vernietiging vaststaat dat het bestuursorgaan zich onrechtmatig heeft gedragen (1 punt) en dat de onrechtmatige gedraging in beginsel aan dat bestuursorgaan kan worden toegerekend (1 punt)
(Damen, nr. 1132)
Het evenredigheidsbeginsel en het égalitébeginsel zien op verschillende verhoudingen. (1 punt)
Meer precies:
Het evenredigheidsbeginsel ziet op de verhouding doel en middel. (1 punt)
Het égalitébeginsel ziet op de verdeling van publieke lasten. (1 punt)
Nee. Deze voorwaarde is afhankelijk van een handeling van het bestuursorgaan. Art. 4:33 Awb staat daaraan in de weg.
Startpunt is artikel 4:33 Awb. (1 punt)
Correcte uitwerking van dit artikel. (1 punt)
In eerste instantie kan het college de verleningsbeschikking, ex art. 4:48 lid 1 sub a Awb, intrekken aangezien de activiteiten niet hebben plaatsgevonden. (1 punt) Let wel: de subsidie is niet vastgesteld.
Nu deze intrekking terugwerkende kracht heeft, kan het onverschuldigd betaalde bedrag op grond van art. 4:57 Awb worden teruggevorderd. (1 punt)
De stoep is een openbare zaak die naar de aard bestemd is voor algemeen gebruik (0,5 punt). In casu gaat het om bijzonder gebruik van de stoep (proeverij en verkoop van bier vanuit een tent) (0,5 punt) en daar heeft de stichting toestemming voor nodig van de eigenaar (0,5 punt). (NB: Wanneer echter reeds een publiekrechtelijke toestemming is verleend, kan de civielrechtelijke toestemming alleen wegens zwaarwegende belangen, die niet zijn meegewogen bij de vergunningverlening, worden geweigerd. (Amsterdam/Geschiere)). Een financiële vergoeding voor bijzonder gebruik is toegestaan (1 punt). Deze vergoeding mag echter niet zo hoog zijn dat het in feite neerkomt op een weigering van de toestemming. Afhankelijk van de interpretatie van 'een behoorlijke financiële vergoeding' is dit dus wel of niet toelaatbaar (1,5 punt).
Nee.
Variabel boetestelsel wil zeggen dat de wet alleen de maximum boete bepaalt (art. 5:46 lid 1 Awb) en dat het bestuursorgaan overigens de hoogte van de boete zelf moet bepalen (lid 2).
Gefixeerd boetestelsel wil zeggen dat de wet de maximum boete bepaalt (art. 5:46 lid 1 Awb) en dat de hoogte van de boete overigens bij wettelijk voorschrift wordt bepaald (lid 3).
Omdat het steeds om boetes gaat, dus om punitieve sancties, geldt voor beide situaties dat integraal aan het evenredigheidsbeginsel moet worden getoetst. In zoverre klopt de stelling. Echter, in geval van lid 2 (variabele boetes) moet het bestuursorgaan afstemmen op de ernst van de overtreding, de mate van verwijtbaarheid en de overige omstandigheden van het geval. Aldus moet per individueel geval worden beoordeeld of de boete passend en geboden is. Daarentegen moet een gefixeerde boete worden opgelegd conform het wettelijke tarief, met dien verstande dat het boetebedrag moet worden verlaagd wanneer de overtreder aannemelijk maakt dat sprake is van bijzondere omstandigheden die dat rechtvaardigen. Dus er is een verschil in speelruimte én een verschil in wie de bewijslast heeft (bestuursorgaan of burger). Zie verder Damen 1530-1532. Overigens is het verschil tussen variabele en gefixeerde boetes betrekkelijk in zoverre bij variabele boetes vaak gebruik wordt gemaakt van beleidsregels.
Puntenverdeling: Uitleg begrippen variabele en gefixeerde boetes: 2 x 0,5 punt.
Voor noemen en uitwerken art. 5:46 lid 2 en lid 3: 2x 0,5 punt.
Opmerken dat het evenredigheidsbeginsel op beide soorten boetes vol van toepassing is en dat de stelling in zoverre juist is: 1 punt.
Opmerken dat de stelling onjuist is in zoverre het gaat om het verschil in speelruimte (0,5 punt) en in bewijslast (0,5 punt).
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van gerechtvaardigd vertrouwen dienen drie aspecten te worden beoordeeld: 1) Door welke gedraging zijn verwachtingen gewekt? Het betreft hier stilzitten van het college (13 jaar niet ingetrokken). 2) Is deze gedraging toerekenbaar aan het bestuursorgaan? Ja, het is het college dat aan het stilzitten is. 3) Burger onjuiste/onvolledige gegevens verstrekt? Nee, blijkt niet uit casus. De conclusie is dat er in dit geval geen sprake is van gerechtvaardigd vertrouwen.
Aan het niet handelen van het bestuursorgaan kunnen geen verwachtingen worden ontleend (vgl. de werkgroepcasus ingetrokken parkeervergunning). Uit de casus blijkt niet dat er sprake is van concrete ondubbelzinnige toezeggingen dat het bestuur niet over zou gaan tot intrekking van de vergunning.
De vraag of gerechtvaardigd vertrouwen gehonoreerd dient te worden vergt een belangenafweging. Daarbij spelen de volgende factoren een rol: 1) Het belang van de burger bij honorering van het vertrouwen. Dat belang kan blijken als de burger op basis van het opgewekt vertrouwen handelingen heeft verricht die het zonder die hij anders zou hebben nagelaten. 2) In hoeverre verzet het algemeen belang zich tegen honorering van opgewekt vertrouwen? Het bestuur kan aan het algemeen belang rechtvaardigingsgronden ontlenen om het opgewekt vertrouwen niet te honoreren (bv gewijzigde beleidsinzichten, overmacht etc). 3) Zijn er belangen van derden die zich verzetten tegen honorering van het opgewekt vertrouwen? Als er belangen van derden in het geding zijn, dan zal een verzoek om honorering van het vertrouwen niet snel slagen.
Puntenverdeling: voor elke factor + toelichting 1 punt
Bij vraag b hebben studenten die in steekwoorden hebben geantwoord niet de volle punten gekregen. Toelichting belangrijk waaruit naar voren moet komen dat het gaat om een afweging.
1,5 pnt.: benoemen dat er sprake is van beleidsvrijheid - verwijzing naar art. 2.33 lid 1 onder a Wabo of de bewoording van afdeling in r.o. 5.1 en aangeven dat wettelijke bepaling geen duidelijkheid biedt over af te wegen belangen en dat B&W Tiel dat dus moet doen. Afhankelijk van volledigheid volledige punten of slechts deel (0,5 - 1,5);
1,5 pnt: aangeven dat de afdeling de gematigde opvatting van specialiteitsbeginsel heeft toegepast (als conclusie) en dat dit blijkt uit het feit dat de specifieke algemene belangen zijn afgewogen t.o.v. de (financiële) belangen van de aanvrager. Afhankelijk van volledigheid/juistheid volledige punten of slechts deel (0,5 - 1,5).
Vraag over het algemeen gedeeltelijk goed gemaakt. Met name aspect dat sprake is van beleidsvrije bevoegdheid en dat er dus belangen moeten worden afgewogen vaak niet genoemd. Overwegingen t.a.v. specialiteitsbeginsel (en afweging van juiste belangen) redelijk vaak helemaal of gedeeltelijk goed. Wel soms specifieke algemene belangen als vreemde belangen benoemd, waardoor men tot conclusie kwam dat gematigde opvatting niet was toegepast.
Hier is sprake van delegatie (artikel 10:13 Awb). Ingevolge artikel 10:17 Awb kan het bestuursorgaan de gedelegeerde bevoegdheid niet meer zelf uitoefenen. Echter, ingevolge artikel 10:18 Awb kan het bestuursorgaan het delegatiebesluit te allen tijde intrekken. Per direct de bevoegdheid zelf uitoefenen kan dus, mits eerst of tegelijkertijd het delegatiebesluit wordt ingetrokken.
(Noemen delegatie, artikel 10:13 Awb, 1 punt, noemen 10:17 Awb halve punt noemen 10:18 Awb.)
De vergunningen hebben betrekking op een pand dat op 31 december 2012 aan de Stichting verkocht. Het besluit tot intrekking van de vergunningen voor dat pand dateert van 17 december 2013. De Stichting is derhalve belanghebbende bij dat besluit. Een verplichting om de Stichting te horen kan in dit geval eventueel alleen volgen uit artikel 4:8, lid 1, Awb, omdat het besluit tot intrekking (dat overigens als beschikking is aan te merken) niet op aanvraag van de Stichting door B&W Tiel wordt genomen, maar ambtshalve (in artikel 4:8, lid 1, Awb: ' die de beschikking niet heeft aangevraagd'). (1 punt noemen/beredeneren toepasselijkheid artikel 4:8 Awb)
B&W Tiel mogen niet zonder meer verwachten dat de Stichting geen bedenkingen tegen zo'n intrekkingsbesluit zullen hebben. Dat is eventueel alleen anders als de Stichting voorafgaand aan het intrekkingsbesluit zelf expliciet al zou hebben aangegeven geen gebruik van de vergunningen meer te willen of kunnen maken. (Sommige studenten stellen, soms onder verwijzing naar artikel 4:8, lid 1, onder b, Awb) dat de Stichting al heeft verteld dat zij de vergunningen niet meer gaat gebruiken. Dat leiden zij dan af uit r.o. 5.2 en/of r.o. 4. Dat zou je er wel in kunnen lezen, maar toch wordt uit die rechtsoverwegingen niet duidelijk of B&W Tiel door de Stichting al precies op de hoogte waren gesteld van de relevante feiten en belangen vóór het intrekkingsbesluit.)
Bij het nemen van een intrekkingsbesluit heeft het college van B&W beleidsvrijheid en kan het dus de belangen van de Stichting meewegen. Het college van B&W moet uiteraard ook beoordelen of inderdaad gedurende de wettelijke termijn (vgl. r.o. 2 in de uitspraak) geen gebruik is gemaakt van de vergunningen. Wellicht is dat niet meteen duidelijk zichtbaar (bijvoorbeeld voor verbouwingen in het pand). Het bestuursorgaan kan de Stichting daarnaar dus vragen in het kader van het horen ex artikel 4:8 Awb. De Stichting kan zich dan ook uitlaten over haar belangen, bijvoorbeeld over de vraag of ze de vergunningen nog wil gebruiken dan wel heel andere plannen heeft. (1 punt)
(Veel studenten wijzen erop dat de Stichtingen belangen heeft e.d., maar relevant is dus of de te nemen beschikking kan gaan steunen op die belangen. Gelet op de beleidsvrijheid van de intrekkingsbevoegdheid kan dat dus. De zinsnede 'zou steunen op' laat zich voor veel studenten blijkbaar moeilijk lezen. Het enkel citeren van 4:8, lid 1 onder a en b, Awb zonder uitleg is te weinig. Vaak een halve punt voor dit onderdeel.)
Het gaat hier om het opslaan van persoonsgegevens, een geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens, de Wbp is van toepassing. Een Wob verzoek is niet mogelijk. Dan wordt de informatie immers openbaar voor een ieder of zal geanonimiseerd verstrekt moeten worden.
De mogelijkheid van de inwoonster is dan ook een verzoek om inzage te doen, ingevolge art. 35 Wbp.
Dit is een vreemde redenering! Ten eerste bepaalt art. 8 Wbp ten aanzien van de van toepassing zijnde gronden, (i.c. art. 8, aanhef, onder c, wettelijke verplichting en e, publieke taak), dat de verwerking noodzakelijk moet zijn. Dit kan nu nog helemaal niet bepaald worden. Er is ook strijd met art. 7 Wbp, er is geen sprake van een welbepaald uitdrukkelijk omschreven doel. Verder strijd met art. 9, gegevens gebruiken voor een ander doel. In verband met art. 9 is voor het noemen van art. 3:3 Awb (ddp), afhankelijk van de motivering, een punt gegeven.
Art. 3:2 Awb kan dus niet de basis bieden voor een dergelijke 'phishing expeditie'.
Een aantal heeft toestemming genoemd. Het is echter niet doenlijk om elke voorbijganger om toestemming te vragen om zijn of haar wifi spoor te mogen volgen. Er zal dus een andere gerechtvaardigde grondslag gevonden moeten worden.
Art. 2.10 Wabo betreft een gebonden bevoegdheid. Er mag niet worden geweigerd op grond van andere belangen dan hier genoemd. Ingevolge de gematigde opvatting van het specialiteitsbeginsel (1 punt) mogen ook geen voorschriften worden gegeven voor vreemde belangen (1 punt), zoals hier voor het plaatsen van sensoren tbv het meten van de luchtkwaliteit en het monitoren van het verkeer.
Deze bundel bevat oefententamens bij het vak Bestuursrecht 2 aan de Rijksuniversiteit Groningen. Dit vak wordt tegenwoordig Bestuursrecht: Besluitvorming genoemd.
Deze bundel bevat 5 oefententamens bij het vak Bestuursrecht 2 aan de Rijksuniversiteit Groningen.
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
2049 |
Add new contribution