Je vertrek voorbereiden of je verzekering afsluiten bij studie, stage of onderzoek in het buitenland
Study or work abroad? check your insurance options with The JoHo Foundation
HC1 Diagnostiek
Intelligentieonderzoek
Wat is intelligentie?
Intelligentietest
Eerste IQ test: Binet, 1905
Nationale IQ-test
Slim versus minder slim
Theorieën
Resing en Drenth, 2007
Intelligentie is een conglomeraat (samenstelling) van verstandelijke vermogens, processen en vaardigheden, zoals:
Abstract, logisch en consistent kunnen redeneren
Relaties kunnen doorzien
Regels kunnen ontdekken in schijnbaar ongeordend materiaal
Met bestaande kennis nieuwe taken kunnen oplossen
Problemen kunnen oplossen
Zich flexibel kunnen aanpassen in nieuwe situaties
Leervermogen vertonen zonder directe en volledige instructies
Wechsler (1974)
‘Intelligence is the overall capacity of an individual to understand and cope with the world around him. This definition conceives of intelligence as an overall or global entity; that is, a multi-determined and multi-faced entity rather than an independent, uniquely-defined trait. It avoids singling out any ability, however esteemed (e.g. abstract reasoning), as crucial or overwhelmingly important’
Benaderingen m.b.t intelligentie
Psychometrische benadering
Differentiële psychologie (Binet)
Zwak: theoretische onderbouwing
Sterk: instrumentontwikkeling
Binet (1905): 1e intelligentietest
Eerst intelligentie meten dan pas bestuderen
WISC-RN, WISC-III, WISC-V ontwikkeld binnen deze traditie
G-factor & factoranalyse
Charles Spearman
Structuur van intelligentie:
G-factor
Factoranalyse
Vervolg structuur intelligentie
Primary mental abilities
Thurstone (1938): 7 primaire intelligentiefactoren
Uitgangspunt voor o.a. RAKIT
Guilford (1967): 3 dimensies, leidend tot 120 intelligentiefactoren
Er is een zwakke samenhang tussen de 7 factoren en die samenhang noemt Thurstone dan de G-factor
Three-stratum theory
Carroll (1993): hiërarchisch model met 3 niveaus:
G-factor (niveau 3), 7 groepsfactoren (niveau 2) en specifieke factoren (niveau 1)
Factoren op niveau 2 samen te vatten in: proces, inhoud en capaciteit
Proces: hoe wordt informatie verwerkt
Inhoud: welke informatie wordt verwerkt
Capaciteit: hoeveel informatie wordt verwerkt en hoe snel gaat dat (werkgeheugen)
CHC-model
Cattell en Horn (1978): fluid en crystallized intelligence (niveau 2 Carroll)
Fluid: taken die gaan om relatief nieuwe problemen, waarbij je niet goed kan terugvallen op eerdere ervaringen (nieuwe problemen snel op kunnen lossen)
Crystallized: cultuur beïnvloed dit omdat het je ervaringen in het leven beïnvloed. Crystallized is dus dat je kan terugvallen op ervaringen.
Herziene IQ-test
Waarom een herziening?
Actualisering van de normen
Flynn-effect
Intelligentie is niet constant over generaties. Als je niks zou doen aan de intelligentietest, zouden er 10 punten bijkomen per generatie. Dus zouden de volgende generaties steeds ‘slimmer’ te worden, maar wordt er eigenlijk een overschatting gemaakt.
Inhoud van subtesten en scoringsregels actualiseren
Nieuwe subtests en factorstructuren:
Folder WISC-V
Wechsler Intelligence SCale
Doel: zo breed mogelijke meting
Gestandaardiseerde test
Onderverdeling: VIQ en PIQ
Kaufmanfactoren:
Verbaal begrip (Taalvaardigheid en kennis)
Perceptuele organisatie
Verwerkingssnelheid
G-factor verklaard ongeveer 42% van de variantie
WISC-III: systematische interpretatie
Stap 1: totaal IQ
Stap 2: Verbaal en performaal IQ
Stap 3: Intelligentiefactoren
Stap 4: Afzonderlijke subtests
Stap 5: Kwalitatieve gegevens
In WISC-V is er geen onderscheid meer tussen verbaal en performaal IQ
WISC-V: (gebaseerd op het CHC-model)
Totaal IQ
Primaire indexen
Verbaal begrip
Visueel-ruimtelijk
Fluid Reasoning
Werkgeheugen
Verwerkingssnelheid
Secundaire indexen
Kwantitatief redeneren
Auditief werkgeheugen
Non Verbaal
Algemene Vaardigheid
Cognitieve Competentie
Benadering m.b.t intelligentie
Cognitieve benadering
Intelligent gedrag omvat meer dan intelligentie zoals gemeten met onze intelligentietests
Gebaseerd op model van cognitief functioneren, informatieverwerkingsmodel.
Neuropsychologische theorie Luria
1e systeem regelt:
Arousal en alertheid
Speelt rol bij aandachtsfunctie
2e systeem betrokken bij:
Perceptie, verwerking (analyse) en opslag van informatie
Informatie wordt simultaan en sequentieel verwerkt
K-ABC; K-ABC-II
3e systeem betrokken bij:
Uitvoering: sturen en reguleren van cognitieve processen en gedrag (executieve functies)
Drievoudige-intelligentietheorie en Sternberg
Componenten Dimensie
Cognitieve processen / componenten informatieverwerking
Ervaringsdimensie
Ervaring met taken en problemen
Mate van automatisering
Contextuele dimensie
Aanpassen, veranderen of vermijden.
Cognitive Assessment System-2 (testen van 5 ™ 17 jaar)
Doel: intelligentiemeting en cognitieve processen
Uitgangspunt PASS-theorie (Das et al., 1994): cognitieve processen staan centraal:
Planning
Aandacht
Simultane verwerking (ruimtelijke, in 1x verwerken)
Successieve verwerking (op volgorde verwerken)
Benaderingen m.b.t intelligentie
Vygotskiaanse benadering
Cultuurhistorische theorie
Internalisatie
Zone van naaste ontwikkeling
Actuele niveau (wat het kind al kan) en wat het kind kan met hulp van volwassen (potentieel)
Vaststellen leerpotentieel impliceert hulp en dialoog met de testleider: “mediated learning”
Leergeschiktheid en leertest
Fasen leertest
Pretest: Actuele niveau
Oefenfase Hulp (aard varieert)
Posttest: Potentiële niveau
Voorbeeld oefenfase
Pre: Afname Blokpatronen uit WISC-III
Oefenfase Hulp van raster
Post: Opnieuw afname fout gemaakte items
Verschillen in leertest
In de vormgeving van de oefenfase
Het geven van eenvoudige hints
Het geven van goed/fout-feedback
Het aanleren van strategieën/vaardigheden
Testherhaling
In de mate van standaardisering van de geboden hulp
Dynamic assessment
Dynamisch testen: begeleide instructie en leren gedurende testafname
Beoordelingsprocedure is dynamisch: aandacht ligt op veranderlijkheid van kinderen
‘All testing is dynamic testing’
Sternberg en Grigorenko (2001)
Impliciet leren
Micro-ontwikkeling van cognitieve vaardigheden
Gebruik intelligentie in praktijk
Diagnostische cyclus (De Bruyn et al., 2003)
Aanmelding
Klachtanalyse
Probleemanalyse
Verklaringsanalyse
Indicatieanalyse
Advisering
Rapportage
Tak, Bosch, Begeer, & Albrecht (2014)
Methodologie
Methoden van diagnostische onderzoek
Domeinen van onderzoek
Veel Gebruikte intelligentietests
WPPSI-III; WISC-III; WAIS-IV
WNV-NL
RAKIT; RAKIT-2
SON 2,5-7; SON 6-40
K-ABC-II; KAIT-NL
Raven
NIO
Keuze afhankelijk van:
Aard van de vraagstelling
Diagnostiek, selectie/plaatsing, behandeling, monitoring/evaluatie
Leeftijdsbereik en afnameduur
Theoretische uitgangspunten en intelligentiebegrip
Beschrijving subtests, intelligentiefactoren en –profielen
Kwaliteiten test
Bijzonderheden
Specifieke doelgroep, verkort, (non-)verbaal
Verantwoord gebruik intelligentietests?
In classificatiesystemen
Indeling op basis van intelligentiescores
In onderwijspraktijk
Criteria indeling speciaal onderwijs
Classificatiesysteem intelligentiescores
> 130 zeer begaafd
121-130 begaafd
111-120 bovengemiddeld
90-110 gemiddeld
80-89 benedengemiddeld
70-79 moeilijk lerend
50-69 lichte verstandelijke beperking
35-49 matig verstandelijke beperking
20-34 ernstige verstandelijke beperking
< 20 diepe verstandelijke beperking
Kritische noot
Toekenning absolute betekenis aan IQ-score
Betrouwbaarheidsinterval
IQ:90, interval 81 tot 99
Betrouwbaarheid test
COTAN: Son .90-.95, Wisc .94, Rakit .95
Inhoudelijke en methodische verschillen tussen tests
Intelligentieonderzoek
Als onderdeel van diagnostisch onderzoek
IQ-score(s)
Informatie over:
Werkhouding/ concentratie
Frustratie Tolerantie
(faal) angst
Sociale vaardigheden
Indicaties voor andere problemen/stoornissen
Interessante, leuke, onverwachte voorbeelden
Punten van discussie:
Erfelijk - omgeving
Stabiliteit door jaren heen?
Tot slot…
Betekenis intelligentie
Operationalisatie middels tests
Verschillende tests
Mate van standaardisering (o.a. leertests)
Toepassing in de praktijk
Individuele factoren
Omgevingsfactoren
Beeldvorming en/of classificatie
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
HC1 Diagnostiek
Intelligentieonderzoek
Wat is intelligentie?
Intelligentietest
Eerste IQ test: Binet, 1905
Nationale IQ-test
Slim versus minder slim
Theorieën
Resing en Drenth, 2007
Intelligentie is een conglomeraat (samenstelling) van verstandelijke vermogens, processen en vaardigheden, zoals:
Abstract, logisch en consistent kunnen redeneren
Relaties kunnen doorzien
Regels kunnen ontdekken in schijnbaar ongeordend materiaal
Met bestaande kennis nieuwe taken kunnen oplossen
Problemen kunnen oplossen
Zich flexibel kunnen aanpassen in nieuwe situaties
Leervermogen vertonen zonder directe en volledige instructies
Wechsler (1974)
‘Intelligence is the overall capacity of an individual to understand and cope with the world around him. This definition conceives of intelligence as an overall or global entity; that is, a multi-determined and multi-faced entity rather than an independent, uniquely-defined trait. It avoids singling out any ability, however esteemed (e.g. abstract reasoning), as crucial or overwhelmingly important’
Benaderingen m.b.t intelligentie
Psychometrische benadering
Differentiële psychologie (Binet)
Zwak: theoretische onderbouwing
Sterk: instrumentontwikkeling
Binet (1905): 1e intelligentietest
Eerst intelligentie meten dan pas bestuderen
WISC-RN, WISC-III, WISC-V ontwikkeld binnen deze traditie
G-factor & factoranalyse
Charles Spearman
Structuur van intelligentie:
G-factor
Factoranalyse
Vervolg structuur intelligentie
Primary mental abilities
Thurstone (1938): 7 primaire intelligentiefactoren
Uitgangspunt voor o.a. RAKIT
Guilford (1967): 3 dimensies, leidend tot 120 intelligentiefactoren
Er is een zwakke samenhang tussen de 7 factoren en die samenhang noemt Thurstone dan de G-factor
Three-stratum theory
Carroll (1993): hiërarchisch model met 3 niveaus:
G-factor (niveau 3), 7 groepsfactoren (niveau 2) en specifieke factoren (niveau 1)
Factoren op niveau 2 samen te vatten in: proces, inhoud en capaciteit
Proces: hoe wordt informatie verwerkt
Inhoud: welke informatie wordt verwerkt
Capaciteit: hoeveel informatie wordt verwerkt en hoe snel gaat dat (werkgeheugen)
CHC-model
Cattell en Horn (1978): fluid en crystallized intelligence (niveau 2 Carroll)
Fluid: taken die gaan om relatief nieuwe problemen, waarbij je niet goed kan terugvallen op eerdere ervaringen (nieuwe problemen snel op kunnen lossen)
Crystallized: cultuur beïnvloed dit omdat het je ervaringen in het leven beïnvloed. Crystallized is dus dat je kan terugvallen op ervaringen.
Herziene IQ-test
Waarom een herziening?
Actualisering van de normen
Flynn-effect
Intelligentie is niet constant over generaties. Als je niks zou doen aan de intelligentietest, zouden er 10 punten bijkomen per generatie. Dus zouden de volgende
HC2 Diagnostiek
Neuropsychologie
Belangrijke begrippen
Neuropsychologie en ontwikkelingsneuropsychologie
Klinische neuropsychologie en klinische kinderneuropsychologie
Neurologie en kinderneurologie
Biologische psychiatrie en kinder- en jeugdpsychiatrie
Neuropsychologie en klinische neuropsychologie
De Neuropsychologie onderzoekt de relaties tussen hersenen en gedrag bij zowel interactie als beschadigde individuen, bij zowel dieren als mensen (Deelman & Eling, 1997).
Neuropsychologie = wetenschappelijke discipline
Klinische neuropsychologie = toegepaste discipline
Een neuropsycholoog is een psycholoog die zich gespecialiseerd heeft in de klinische neuropsychologie of een neurowetenschapper (soms beide).
Ontwikkelingsneuropsychologie
De ontwikkelingsneuropsychologie of kinderneuropsychologie houdt zich bezig met het bestuderen van de relatie tussen hersenen en gedrag bij kinderen en adolescenten binnen de dynamische context van het zich ontwikkelde brein (Anderson et al, 2001).
Engels: Developmental neuropsychology, child neuropsychology, developmental cognitive neuroscience.
Jonge wetenschap: 30 jaar geleden ontstaan
Vroeger: M (Minimal) B (Brain) D (Dysfunction)-kinderen
Dus alle kinderen die symptomen hadden van nu bv ADHD vielen onder de MBDkinderen
Nu: ADHD, ODD, CD, DCD, etc. (vanaf jaren 80 ongeveer)
Klinische kinderneuropsychologie
Swaab, Bouma, Hendriksen, & Köning (2015): ‘...richt zich op het leggen van verbanden tussen problematisch of afwijkend gedrag en disfuncties van de zich ontwikkelende hersenen bij kinderen en jeugdigen”.
Toepassen van kennis over (verstoorde) hersen-gedragrelaties in de hulpverlening aan kinderen en jeugdigen die problemen ervaren die mogelijk samenhangen met disfuncties van het zich ontwikkelende brein.
Attentional Bias
Neurologie en kinderneurologie
Neurologie is de wetenschap die zich bezighoudt met ziektes van het zenuwstelsel
Een neuroloog is een arts die zich gespecialiseerd heeft in de neurologie. Deze arts doet neurologische onderzoek.
Lichamelijk onderzoek
Aanvullende onderzoek (hersenmetabolisme, hersenstructuur, neuropsychologisch onderzoek)
Assumpties
Volwassenen neuropsychologie: onderzoek naar de symptomatologie geeft inzicht in het onderliggende neurologisch defect. Er is een één-op-één relatie tussen structuur en functie (modulaire benadering).
Bv. een lage score op het WIsconsin Card Sorting Task verwijst naar een dysfunctie van de prefrontale cortex
Modulaire benadering wordt steeds minder dominant
Ontwikkelingsneuropsychologie: de symptomatologie (=gestoord of afwijkend gedrag) geeft NOOIT een duidelijke verwijzing naar een onderliggend neurologisch defect.
Bv. impulsiviteit kan het gevolg zijn van een niet-aangeboren hersenbeschadiging, genetisch defect, vroege sociale deprivatie, etc.
Neuropsychologische diagnostiek bij kinderen
Een klinische kinderneuropsycholoog:
Zoek naar verklaringen voor de gedrags- en leerproblemen
Doet uitspraken over de onderliggende cognitieve processen, obv theorieën over de relaties tussen hersenontwikkeling en omgeving
Kan het bestaan van hersenbeschadigingen/dysfuncties niet aantonen
Kan geen uitspraken doen over de exacte locatie van de hersendysfunctie.
Relatie hersenen en gedrag
Disciplines en verklaringsniveaus
Orthopedagogiek: omgeving > gedrag
HC3 Diagnostiek
Diagnostiek van onderwijsleerproblemen
Hans van LUit
27-2-2018
Doelstelling college
Het opdoen van kennis en inzichten m.b.t
Diagnostiek van onderwijsleerproblemen (in het bijzonder dyslexie en dyscalculie)
De hierbij relevante aspecten in de onderwijsleersituatie en de gehele ontwikkeling van het kind
Enkele testmiddelen die veel gebruikt worden
Implicaties voor het toepassen van de diagnostische cyclus
Klachtanalyse: brede screening: alert zijn op signaleren in intakegesprek (doorvragen!) en eventueel verkennende observatie
Probleemanalyse en verklaringsanalyse. Indien indicaties: nader onderzoek onderwijsleersituatie of kindfactoren (naast leren/cognitie)
Indicatieanalyse. Indien nodig: verandering bewerkstelligen in onderwijsleersituatie of in kindfactoren (naast leren/cognitie)
Onderwijsleersituatie
Uitgangspunt: leren vindt plaats in voortdurende interactie met de omgeving
Analyse van de totale onderwijsleersituatie
Bronfenbrenner gespecialiseerd voor onderwijssituatie
Uitleg schema
1a. Leergedrag
Leertaakgerichtheid
Taakgedrag
Oriëntatie, doel vasthouden, controleren
Actief vs Passief (leerstrategieën)
Observatie in de klas
Individuele observatie tijdens leren
Gesprek met leerling
2. Leerkrachtfactoren
Overtuigingen (bijvoorbeeld m.b.t intelligentie)
Gehanteerde attributies m.b.t succes en falen
Mate van zelfreflectie: mogelijkheid onderwijs bij te stellen
Gesprek met leerkracht
Vragenlijst ‘Pedagogische stijl’ (Verstegen & Lodewijks, 2006) laten invullen door leerkracht
2a. Leerkracht-leerlingrelatie
Affectieve kwaliteit van de relatie
Rolverdeling (autonomiebevorderend vs beperkend)
Leerkracht-leerling Relatie Vragenlijst (LLRV; Kroomen, Verschueren, & Pianta, 2007) laten invullen door leerkracht
Interactiepatronen (Roos van Leary):
Afhankelijk leerlinggedrag directief/sturend leerkrachtgedrag
Aangeleerde hulpeloosheid leerkracht als redder
Interactiewijzer (Verstegen & Lodewijks, 2006) laten invullen door leerkracht
Kijkwijzer voor interactie of ABC-schema bij observatie
2b. Instructiegedrag leerkracht
Goed klassenmanagement (structuur)
Direct instructiemodel (Veenman, 1993): Voorkennis activeren > leerstof presenteren > begeleide inoefening > zelfstandige verwerking > veelvuldige feedback.
Zone van Naaste ontwikkeling (Vygotsky, 1978): instructie differentiatie
Gesprek met leerkracht
Observatie tijdens instructie
Handelingsplannen evalueren
3. Leertaak
Aansluiting methode en instructiebehoefte
Geschiktheid van gehanteerde leerprincipes
Nagaan gebruikte lesmethode
Gesprek met leerkracht
Handelingsplannen evalueren
HC4 Diagnostiek
Vroegkinderlijke diagnostiek
Pijlers van de cursus Diagnostiek
De Diagnostische cyclus: een systematische aanpak
Onderkenning (klacht- probleemanalyse), verklaring, indicatie, advies
Het Hypothese Toetsend Model: een onderzoeksmatige aanpak.
Onderkennende, verklarende hypothese, onderzoekshypothese
Functioneren en gedrag op diverse ontwikkelingsdomeinen.
Cognitief, sociaal-emotioneel, neuromotorisch
Diagnostische meetinstrumenten: Operationalisatie
IQ test, vragenlijsten, observaties enz.
Ontwikkelingsfases: vroegkinderlijke diagnostiek
Het functioneren van jonge kinderen
Hoe gaat het met het kind?
Hoe gaat het met de ouders?
Wat is de kwaliteit van de interactie en relatie tussen ouders en kind?
Wat is de kwaliteit van de opvoeding van de ouders?
Baby’s: Bewustzijnstoestand → vormt de basis van reactiemogelijkheden (diepe slaap, lichte slaap, slaperig, alert (weinig motorische activiteit maar wakker), mopperig (veel motorische activiteit), huilen)
Ontwikkelingsdomeinen
Somatische ontwikkeling; groei en gezondheid
Neuromotorische ontwikkeling
Neurologisch functioneren; kwaliteit van bewegen; fijne en grove motorische vaardigheden
Cognitieve ontwikkeling
Logisch redeneren; executieve functies; ruimtelijk inzicht; geheugen; kennis; taalvaardigheden
Sociaal emotionele ontwikkeling
Temperament; hechting; gedragsproblemen; emotionele expressie; sociale vaardigheden; morele ontwikkeling
Normen: welk gedrag is goed, goed genoeg, gewenst of niet goed?
‘Communication referenced’: kwalitatieve beschrijvingen van opvallend gedrag
Criteriumgericht - ‘Criterion referenced’: instrumenten waarmee bekeken wordt of een vaardigheid aanwezig is, of niet (bijv. didactische toetsen)
‘Norm-referenced’: genormeerde toetsen die duidelijk maken of een kind functioneert op een niveau dat past bij de leeftijd.
Bayley Ontwikkelingsschalen
Mentale en motorische ontwikkeling en gedragsobservatie
BOS 2-30
BSID II
Bayley - III- NL
Cognitie
Fijne en grove motoriek
Taalbegrip en taal expressie
Ages and Stages Questionnaire ASQ: 24 mnd
Problemen oplossen:
Zet vier voorwerpen zoals blokken of auto’s in een rij, terwijl uw kind kijkt. Doet uw kind dit na of imiteert het u door vier voorwerpen in een rij te plaatsen?
Grove motoriek
Kan het kind met twee voeten tegelijk van de grond omhoog springen?
ASQ social emotional: 24 mnd
Luistert het kind graag naar verhaaltjes of zingt hij liedjes?
Wanneer u weggaat, blijft uw kind dan langer dan een uur van streek en huilerig?
Temperamentsvragenlijsten ITSEA
Infant-Toddler Social Emotional Assessment; meet sociaal emotionele competentie 12-36 maanden
Huilt of klampt zich aan uw vast wanneer u weg probeert te gaan
139 items
BITSEA = verkorte versie; 42 items
Vragenlijst naar gedragsproblemen CBCL 1.5 - 5
Totaal, Internaliserende en
HC5 Diagnostiek
Diagnostiek van de psychosociale problemen
Psychosociale problemen
Problematische psychische emotionele en sociale ontwikkelingen en ernstig belemmerende opvoed-processen bij kinderen en jeugdigen.
Sociaal-emotionele ontwikkeling
Sociale ontwikkeling
Emotionele ontwikkeling
Sociale ontwikkeling en onderzoek bij kinderen zonder psychopathologie
Relaties
Gehechtheid
Relaties met andere kinderen
Wenselijk gedrag
Spel (ontwikkeld zich met de tijd, bv spelregels)
Bewustzijn van anderen (interesse gaan tonen in anderen, sympathie/empathie ontwikkelen)
Bewustzijn van het zelf
Sociale cognitie
Emotionele ontwikkeling en onderzoek bij kinderen zonder psychopathologie
Expressie van emoties
Begrip van emoties
Regulatie van emoties
Emotie als regulator van sociale interacties
Emotieregulatie
Ontwikkeling en onderzoek bij kinderen met internaliserende psychopathologie
Angst (ongeveer 5% van de kinderen)
Zelfrapportage: VAK4-12; ZBV-K, SAS-k, PMT-K-2
Ouders als informant: CBCL of laten registreren
Depressie (1% vd kinderen, hoe ouder, hoe meer kans)
Zelfrapportage: CDI-2, DVK, BDI-II-NL, NPDK, CASQ, PSWQ-C, PNG-k, FEEL-KJ
Ouders als informant: CBCL of uitvragen concrete situaties
Hechtingsstoornis
Instrumenten voor normale gehechtheidsproblematiek
Ontwikkeling en onderzoek bij kinderen met externaliserende psychopathologie
ODD/CD (5-10%, vaker bij jongens, vaker in steden, gemiddeld lager IQ, vaak samengaan met bv ADHD)
Ouders/leerkracht: VVGK6-16, CBCL/TRF, VFO, ECBI, SNAP-IV, MOAS
Zelfrapportage liefst gestructureerd, bv. SIV-interview
ADHD (5 op 100 kinderen, vaker bij jongens, sterk situatie afhankelijk)
Ouders/leerkracht: VVGK6-16, CBCL/TRF, VISK, SEV, AVL
Observatie in natuurlijke situatie
Algemene en partiële ontwikkelingsbeperkingen
Kinderen met verstandelijke beperkingen
Vineland-Z/screener, BSA, SEO, ESSEON-R
Kinderen met autismespectrumstoornissen (1 op 100 kinderen)
CHAT, ESAT, ADI-R, ADOS-2, VABS, VISK, CCC2
ToM test-R, SCVT, SIT
Kinderen met een visuele beperking
Materiaal voor ziende kinderen, vergroot of braille
Kinderen met een auditieve beperking
Dezelfde instrumenten als bij kinderen zonder stoornissen.
Onderzoeksinstrumenten
Vragenlijsten (CBSA/CBSK, CDI-2, SSAT)
Subjectief: gaat heel erg om perceptie.
Voordelen: gestandaardiseerd, efficiënt, kwantificeren
Soms voor screening, soms tijdens onderzoek, soms als evaluatie (of allemaal)
Expressie Tests en projectiemateriaal
Vertelplaten (CAT, Columbus)
Kind krijgt tekening te zien waar hij/zij verhaal bij moet vertellen met begin en eind.
Zinaanvultesten (ZALC)
Aan de hand van het afmaken van de zin kijken in welke fase kind zit: impulsief, zelfbeschermend, conformistisch, zelfbewust,
HC6 Diagnostiek
Gezinsdiagnostiek
Doelen
Theoretische domeinen van het systeemdenken herkennen
Systemische begrippen gebruiken om naar gezinnen te kijken
Vanuit verschillende perspectieven naar gezinnen kijken
Relevante technieken inzetten om informatie te verzamelen
Waar zijn we: aanmelding, klachtanalyse, probleemanalyse
Systeemdenken
Het geheel begrijpen door te kijken naar de interactie tussen de delen
Het systeemdenken is onderliggend aan verschillende perspectieven
Theoretische domeinen
General Systems Theory
Vorige eeuw
Streven naar een overkoepelende theorie
Multidisciplinair onderzoek
Filosofische theorie
Geen empirisch onderzoek
Systeem
‘Een systeem is samengesteld uit elementen die georganiseerd zijn door de consistente aard van de relatie tussen deze elementen’
Natuurlijke systemen
Belangrijkste kenmerken
Regels & codes door onderlinge omgang
Processen die verandering promoten & processen die verandering tegengaan
Organisatie ontwikkelt zich door de tijd
Theoretische domeinen
b. Cybernetica: gebruik van feedback
Feedback & duurzaam bestaande gezinssystemen
Kritiek:
Individu/mensbeeld
Historie
Betekenisgeving
Communicatietheorie is er bij gekomen omdat er kritiek kwam, omdat er niet gekeken wordt naar het individu, de historie en de betekenisgeving
2. Systemische begrippen gebruiken om naar gezinnen te kijken
Eerst…
We kunnen niet NIET communiceren
Aanvaarden - verwerping (afsluiten van de bejegening)- verandering (veranderen van onderwerp die niet past bij de manier waarop je in eerste instantie bejegend wordt)- symptoomvorming (bv meteen zeggen dat je hoofdpijn hebt, zodat de ander denkt van als ze geen hoofdpijn had gehad was ze best gezellig geweest)
Gesloten vs. open systemen
Informatie-uitwisseling met de omgeving
Open systeem: altijd in interactie met de omgeving
Context
Context is bepalend voor de betekenis
Lineaire causaliteit & circulariteit
Lineair: oorzaak en gevolg onderscheiden
Vaste rollen
Rollen verstarren verder
Parallelproces
Eenzijdige (of enkelvoudige) partijdigheid
Circulair
Onderkennen complexiteit communicatie
Onderkennen circulariteit
GGG: meer van hetzelfde
Exploreren onderliggende patronen & motieven
Ruimte voor verandering & beïnvloeding
Meerzijdige (of meervoudige) partijdigheid
Kritiek
Verwaarlozing?
Mishandeling?
Misbruik?
Interpunctie, binnen een systeem
Interactie Ketens
Structuur aanbrengen in reeksen uitwisselingen
Begin/eind om groep te krijgen op geheel
Vanuit begin oorzaak gevolg relaties.
Wat zien we?
Wederzijdse verwijten over gedrag
Geen verantwoordelijkheid nemen voor eigen gedrag
Zich niet meer kunnen verplaatsen in standpunt vd ander
Interventie: circulair denkende derde om tot
HC7 Diagnostiek
Psychodiagnostiek bij mensen met een verstandelijke beperking
Jolanda Venema en Brandon
1988 Ouders van Jolanda zoeken publiciteit
Jolanda: Isoleercel, naakt vastgebonden, Zweedse band, veel medicatie
Kamervragen, Minister stelt ruim 300.000 gulden ter beschikking
Oprichting Centra voor Consultatie en Expertise
2011: ‘Brandon’
Waarom deed men daar niets aan?
Handelingsverlegenheid
‘Onbegrepen gedrag’ of uitdagend gedrag (challenging behavior)
Kennis ontbrak over de oorzaak van gedragsproblemen bij deze doelgroep
Geen idee over hoe deze problemen verholpen kunnen worden
Gebrek aan handelingen die evidence-based zijn
Psychofarmaca als controlemiddel. Werd en wordt nog steeds veel voorgeschreven. Vaak zonder duidelijke diagnose.
Waar was de diagnostiek?
Verleden: Diagnostiek bij mensen met een verstandelijke beperking is NIET zinvol
De gedrags- en psychiatrische problemen en zijn het gevolg van de cognitieve problemen (diagnostic overshadowing)
Geen of onvoldoende genormeerde en gevalideerde instrumenten
Een deel van de doelgroep is niet test- of onderzoekbaar: gebrekkige communicatie, geen zelfinzicht, etc.
Kennis van de oorzaken (bv genen of hersenbeschadiging) levert niet altijd informatie op over wat de beste behandeling is.
‘Diagnosticeren is stigmatiseren’. Het gaat om een respectvolle bejegening
Wel: Beeldvorming. Wie is deze persoon?
Diagnostisch rapport ging niet echt over diagnoses. Eerder over wat de persoon doet in dagelijks leven/familiegeschiedenis etc.
Controverses in de diagnostiek
Psychiatrie/traditionele gehandicaptenzorg | Psychologie/empirisch gefundeerde gehandicaptenzorg |
‘De persoon leren kennen in een dialoog’ | Testen en verklaren |
Ideografische beschrijving | Nomothetische beschrijving |
Klinisch oordeel | Statistisch oordeel |
Subjectief | Objectief |
Eclectisch | Wetenschappelijk |
(Meta-) theoretisch (visie op de mens) | Empirisch, evidence-based |
Classificerend, labelen | Verklarend |
Nu: Diagnostiek is wel zinvol!
Mensen met een VB vertonen dezelfde psychiatrische stoornissen als mensen in de normale populatie
Wetenschappelijk onderzoek naar prevalentie van gedragsproblemen en psychiatrische problemen
Kinderen met een VB hebben 2.8-4.5 keer grotere kans op het ontwikkelen van psychopathologie
Co-morbiditeit: 30-50%
Gebruik classificatiesystemen
DSM-IV-TR/ DSM-5 is bruikbaar:
Bij zwakbegaafdheid en licht verstandelijke beperking is goed
Maar:
De toepasbaarheid neemt sterk af bij een dalend niveau van functioneren
Vrijwel onbruikbaar bij mensen met een diepe verstandelijke beperking
Aparte classificatiesystemen
DC-LD = Diagnostisch criteria for psychiatric disorders for use with adults with learning disabilities/mental retardation. Royal College of Psychiatrists (2001)
DM-ID (Diagnostic Manual-Intellectual Disability, 2007), kinderen en volwassenen)
Je vertrek voorbereiden of je verzekering afsluiten bij studie, stage of onderzoek in het buitenland
Study or work abroad? check your insurance options with The JoHo Foundation
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Field of study
Add new contribution