Aantekeningen en samenvatting van de literatuur uit hoorcollege 3 bij het vak Inleiding in de Ontwikkelingspsychologie (Universiteit Leiden) - Pedagogische Wetenschappen (1)
- Aantekeningen inclusief de samenvatting van de literatuur uit hoorcollege 3 bij het vak Inleiding in de Ontwikkelingspsychologie (Universiteit Leiden)- Pedagogische Wetenschappen jaar 1.
- Literatuur: Hoofdstuk 6 en 8 van het boek Developmental Psychology (Leman & Bremmer, 2019).
Hoorcollege 3
1. De ontwikkeling van de zintuigen
Vijf verschillende zintuigen: zicht, gehoor, smaak, gevoel en reuk.
Vestibular system (evenwichtsorgaan): Bevindt zich in het oor. Zorgt ervoor dat we kunnen omgaan met zwaartekracht en balans kunnen houden. Oren zijn dus niet Enkel nuttig om te kunnen horen. Ook betrokken bij de 'righting reflex' vanaf 18 weken tijdens de zwangerschap. Hierbij kan een foetus zijn oriëntatie in de baarmoeder corrigeren.
Hoe de zintuigen werken is een zeer complex systeem. Ze werken namelijk allemaal samen.
1.1. Gevoel/aanraking
1.2. Smaak en geur
1.3. Gehoor
Een pasgeboren baby kan veel verschillende geluiden al horen.
Rond 23/24 weken is er al bewijs dat een baby geluiden kan horen in de baarmoeder: Begint met bewegen na geluid.
Na geboorte zijn er weinig beperkingen van het gehoor, maar het is minder sensitief dan het gehoor van een volwassenen. Volwassen kunnen nog geluiden horen die 10/15 decibel zachter zijn dan dat baby's kunnen horen.
Baby's zijn minder gevoelig voor lagere toonhoogtes dan voor hogere toonhoogtes: Kan verklaren waarom mensen vaak met een hogere stem gaan praten naar een baby: Infant directed speech (motherese).
Tijdens de eerste twee jaar, zijn kinderen steeds beter in staat om verschillende geluiden en toonhoogtes te onderscheiden.
1.4. Zintuig: Zicht
Neonaten: Pas geboren kinderen
Zicht is het meest dominante zintuig, omdat het ons heel veel details geeft over de omgeving. Ook is zicht een van de laatste zintuigen die volledig volgroeid is.
Eerste paar weken |
|
Na vier maanden |
|
Na zes maanden |
|
Na twaalf maanden |
|
1.5. Multisensorische ontwikkeling
1.6. Waarneming van patronen en objecten
1.7. Diepte zien
- Motion parallax: Gebruiken we bij het waarnemen van diepte, waarbij objecten in de verte langzamer lijken te bewegen dan objecten die dichtbij zijn. Is al heel vroeg aanwezig (1.5 maand)
- Interposition: Gebruiken we bij het waarnemen van diepte, waarbij we dit bepalen door objecten die 'dichterbij' staan, het zicht ontnemen van objecten die verder weg staan. Ontwikkelt pas bij 6 á 7 maanden.
- Binocular disparity: Ontstaat omdat de ogen van de mens uit elkaar staan. Onze ogen nemen de wereld dus net iets anders waar. Door deze verschillende perspectieven, wordt het mogelijk om diepte te zien.
Ogen van pasgeboren baby's werken minder goed samen dan de ogen van oudere kinderen. Binoculaire aanwijzingen voor diepte worden hierdoor al moeilijk. Bij 3-5 maanden wordt dit al beter.
1.8. Waarneming van mensen en de sociale wereld
1.9. Waarneming van zichzelf in de sociale wereld
- Kinderen moeten naast zelf-herkenning ook begrijpen hoe een spiegel werkt.
- Het toetst niet alle onderdelen van zelf-herkenning
Uit onderzoek blijkt ook dat kinderen van 4 maanden de voorkeur geven aan beelden waarop hun eigen benen bewegen, wat wijst op tekenen dat er sprake is van zelf-herkenning.
Het is moeilijker voor jonge kinderen om het gevoel op hun lichaam exact te lokaliseren.
2. Motorische ontwikkeling
2.1. Reflexen
- Knipperreflex: Wanneer er een fel licht in de ogen wordt geschenen, knippert de baby of begint te knijpen met zijn/haar ogen. Dit is bedoeld om de ogen te beschermen tegen fel licht. Dit verdwijnt niet.
- Withdrawal reflex: Prik de voetzool van de baby zachtjes. De baby trekt de voet terug of omhoog. Dit reflex is niet aanwezig als er een zenuwschade is. Actief aanwezig tijdens de eerste 10 dagen.
- Patellar tendon reflex (knie reflex): Wanneer er een klein tikje wordt gegeven op de spier onder de knieschijf, strekt het been zich uit. Dit reflex is zwak bij Baby's met een spierziekte of een depressie. Actief aanwezig in de eerste twee dagen.
- Bicep reflex: Wanneer er een klein tikje wordt gegeven op de biceps, trekt deze spier zich kort samen. Dit is afwezig bij kinderen met een spierziekte of een depressie. Actief aanwezig in de eerste paar dagen
- Zuigreflex: Wanneer er voorzichtig (bijvoorbeeld) een vinger in de mond van de baby wordt gedaan, begint de baby hieraan te zuigen. Dit is minder actief in de eerste 4 dagen en verdwijnt na 6 maanden.
- Babinski reflex: Wanner er zacht over de voetzool gestreken wordt, strekt de grote teen zich uit, waardoor de andere tenen meer spreiden. Afwezigheid van dit reflex kan duiden op schade aan het onderste deel van de ruggengraat. Verdwijnt na 12 maanden.
- Stapreflex: Wanneer de baby rechtop wordt gezet en licht naar voren wordt bewogen, begint de baby met stappen. Afwezigheid bij depressie. Verdwijnt na 3 á 4 maanden.
- Mororeflex: Wanneer het lichaam van de baby plotseling wat zakt, spreid de baby de armen en benen, vervolgens heeft de baby ook gebalde vuistjes. Afwezigheid kan duiden op problemen aan het zenuwstelsel. Verdwijnt na 6 á 7 maanden.
- Rooting response: Wanneer er zachtjes over de wang van de baby gestreken wordt, draait de baby het hoofd naar de beweging en opent de mond. Afwezig bij depressie. Verdwijnt na 3 á 4 maanden
- Palmar grasp: Wanneer er tegen de handpalm gedrukt wordt met de vinger, sluit de hand en probeert de baby het vast te houden. Afwezigheid bij depressie. Verdwijnt na 3 á 4 maanden.
- Babkin/palmar reflex: Wanneer de baby op zijn/haar rug ligt en er wordt op beide handpalmen gedrukt, opent de baby de mond, beweegt de baby het hoofd naar het midden en doet de ogen dicht. Verdwijnt na 3 á 4 maanden.
- Plantar/toe grasp: Wanneer er op de bal van de voet wordt gedrukt, krullen de tenen zich. Afwezigheid bij schade in het onderste gedeelte van de ruggengraat. Verdwijnt na 8 á 12 maanden
- Afwezigheid van/problemen bij reflexen kan duiden op een ziekte of probleem in de ontwikkeling.
- Belangrijk voor overleving. Van sommige reflexen is niet duidelijk waarom ze belangrijk zijn voor overleving. Er wordt er dan vaak van uitgegaan dat de reflex voor onze voorouders wel een overlevingsfunctie had.
Brazelton neonatal Assessment Scale: Toetst de capaciteiten/vaardigheden van een pasgeboren kind, zoals sensorische en perceptuele vaardigheden, motorische vaardigheden, zelfregulatie en het zenuwstelsel. Wordt gebruikt voor:
- Het kunnen vaststellen van ontwikkelingsproblemen voor kinderen met risicofactoren.
- Voorspellen van ontwikkeling op de lange termijn
- Interventie voor ouders om hen te laten zien in wat de capaciteiten van het kind zijn. Ouders kijken vaak mee tijdens het uitvoeren van deze test.
2.2. Verloop motorische ontwikkeling
3. Het slaappatroon
Infant state: Baby's volgen een bepaald patroon van wakker zijn en slapen. Hieronder vallen vele niveaus van activiteit.
Pasgeboren baby's slapen ongeveer 13 uur per dag tijdens korte slaapjes. Met de tijd wordt het aantal slaapjes minder, maar de duur langer. Aan het einde van het eerste jaar slapen kinderen ongeveer 10 uur. Na 1 jaar slapen de meeste kinderen door.
4. Uniciteit van de mens
- Dubbele betekenissen (zie voorbeeld 1 hieronder): Mensen begrijpen dubbele betekenissen wel, dieren niet. (Voorbeeld: Als vliegen achter vliegen vliegen, vliegen vliegen achterna) Het voorbeeld is begrijpelijk voor mensen, maar niet voor dieren.
- Grapjes maken/woordspelletjes: Mensen spelen met taal. Dieren zijn heel letterlijk: "Ik wil een banaan, dus ik vraag een banaan."
- Metaforen/vergelijkingen: Zo sterk als een beer
5. Taalontwikkeling
Productive language: De taal die wij produceren
Receptive language: De taal die wij ontvangen.
Leeftijd | Taalontwikkeling |
6-12 maanden |
|
12-18 maanden |
|
18-24 maanden |
|
24-36 maanden |
|
36-48 maanden |
|
48-60 maanden |
|
6. Communiceren zonder taal
Communicatie berust niet enkel op woorden. Baby's gebruiken al zeer vroeg een vorm van communicatie om contact te maken met ouders. Denk hierbij aan het maken van geluidjes, huilen, lachen, bewegingen en gezichtsuitdrukkingen.
pseudo-conversations: De ouder is verantwoordelijk om het gesprek met het kind op gang te houden.
6.1. Huilen (vanaf de geboorte)
- Pijn: Begin van de huil is hard en lang, daarna lang inademen en kort en snel inademen
- Standaard huiltje: Begint zacht en wordt daarna steeds harder. Krijgt ook meer ritme (Huilen-rust-inademen-rust). Dit huiltje wordt vaak gezien als de baby bijvoorbeeld opgepakt wil worden.
- Boos: Klinkt hetzelfde als het standaard huiltje, maar de huilsegmenten zijn langer.
6.2. Gebaren, wijzen (Vanaf 6 maanden)
Tussen 3 en 12 maanden worden kinderen steeds beter in het gebruik van gebaren om te communiceren. Vanaf 6 maanden maken kinderen ook actief gebruik van wijzen om iets duidelijk te maken.
Pas bij 3 jaar leren kinderen herkennen dat non-verbale communicatie en verbale communicatie samen gebruikt kan worden om iets duidelijk te maken. Met de tijd gebruiken kinderen steeds minder gebaren en wijzen zij minder. Dit is te verklaren omdat de taalvaardigheden beter worden, waardoor zij zich meer in taal kunnen uitdrukken. Het gebruik van gebaren blijft echter een goede aanvulling op hetgeen wat verbaal verteld wordt.
6.3. Brabbelen
Cooing: Na de eerste stap van het huilen beginnen baby's na 1 maand met 'cooing' hierbij worden er 'oo' klanken gemaakt door de baby tijdens de interactie met de ouder. Deze fase is wereldwijd hetzelfde.
Brabbelen: Na de fase van het 'cooing' gaat het kind bij 6 maanden brabbelen, waarbij er klinkers en medeklinkers worden uitgesproken, zonder dat er een woord wordt gevormd. Dit is eerst nog wereldwijd hetzelfde, maar bij 8 maanden ontstaan er culturele verschillen.
Patterned speech: na ongeveer 1 jaar worden er 'woorden' uitgesproken die niet echt bestaan, maar wel veel op woorden lijken. Ook maken zij al meer gebruik van intonatie.
Hoe de ontwikkeling verloopt na deze 3 fases, is sterk afhankelijk van de omgeving.
7. Componenten van taal
Phonologie: Het klankensysteem van een bepaalde taal. Fonemen zijn betekenisvolle klanken. Als je een foneem verandert, verandert ook de betekenis van een woord.
Semantic: De tak van de woordcombinaties en de betekenis van woorden.
Pragmatics: Regels hoe taal in een bepaalde context gebruikt kan worden. Kinderen leren dit tussen de 48 en 60 maanden. Het taalgebruik gaat bijvoorbeeld veel meer over de relatie met een ander en de omgeving. Kenmerken hiervan zijn als volgt:
- Kind stemt taalgebruik af op zijn/haar omgeving
- Kind gebruikt feedback van omgeving om in te schatten of hij/zij begrepen wordt.
- Kind controleert in de omgeving of hij/zij de aandacht heeft.
- Kind luistert en geeft een ander de kans om wat te zeggen
- Kind evalueert en corrigeert eigen en andere informatie.
7.1. Ontwikkeling van semantic (woordenschat)
Er zijn verschillende theorieën over de vraag hoe kinderen de betekenis van een woord leren. Sommigen suggereren dat kinderen simpel een associatie maken tussen een object en de benaming. Anderen benadrukken het belang van het sociale component. Weer anderen combineren deze twee en gaan ervan uit dat een kind in de eerste instanties vooral associaties maakt en later vertrouwt op de sociale omgeving.
Smith (2000): Hij suggereert dat kinderen woorden leren door voorwerpen te associeren met een label, terwijl zij gelijkheid tussen voorwerpen kunnen waarnemen. Bijvoorbeeld: Een kind zit in een winkel 30 kopjes, waar overal het woord 'kopje' bij staat, zal het kind de vorm associeren met het woord 'kopje' en later alle dingen met dezelfde vorm ook een kopje noemen.
Een andere theorie maakt sterk gebruik van sociale componenten. Zo zou het benoemen van een benaming voor een object niet genoeg zijn. Een kind kijkt naar zijn omgeving om te bepalen wat de benaming is voor een bepaald voorwerp. Wijst een ouder bijvoorbeeld naar een voorwerp? Of kijkt de ouder naar het voorwerp, terwijl hij/zij de benaming geeft voor het object?
Whole object constraint: Een benaming gaat over het hele object, niet enkel delen daarvan.
Emergentist coalition model (ECM): Kinderen moeten leren dat woorden gebruikt worden om te refereren aan een voorwerp, gebeurtenis of een actie. Ook leren zij dat een onbekende benaming toegekend moet worden aan een voorwerp wat voor hun nog niet bekend is. Dit legt een grote nadruk op een sociaal component.
Kinderen leren eerder zelfstandig naamwoorden dan werkwoorden. Dit kan verklaard worden omdat deze zelfstandig naamwoorden makkelijker te leren zijn dan werkwoorden. De werkwoorden die geleerd woorden, zijn vaak van acties die kinderen zelf ook uitvoeren.
8. Leren van taal
8.1. Leertheorie
- Impliceert een passieve rol van kinderen, terwijl zij een actieve rol hebben in hun taalontwikkeling.
- Kinderen spelen met taal. Het is niet enkel een instrument om iets te bereiken.
- Taal leren gaat heel snel. Het is niet mogelijk om ieder juist taalgebruik te belonen.
- Wereldwijd leren kinderen het gebruik van grammatica op dezelfde manier
- Ouders 'belonen' ook gebrabbel wat 'verkeerd' is: Kinderen leren alsnog goed taal aan, dus enkel de leertheorie gaat ook niet op.
8.2. Nativist position
Mensen zijn volgens deze benadering voorgeprogrammeerd om taal te leren en te produceren.
- Er is een gelijkenis tussen talen: Alle talen hebben dezelfde kenmerken
- Kinderen leren de taal zeer snel.
- Kinderen gebruiken ook taal met weinig input van ouders of weinig blootstelling aan taal. Zij kunnen zelf een taal creëren waarbij er ook sprake is van een zekere grammatica.
- Er bestaat een kritieke periode voor taal (tot aan de puberteit). Kinderen kunnen na deze kritieke periode nog moeilijk taal leren. We gaan nog iets dieper in op de kritieke periode van taal:
- Dieren zijn ook in staat om taal te leren. Een belangrijke vraag hierin is wat er wordt verstaan onder taal
- Grammatica regels zijn wereldwijd niet helemaal gelijk.
- Taalontwikkeling gebeurt geleidelijk en is niet 'aangeboren' zoals de naturisten suggereren.
- Er is vrij weinig aandacht voor het sociale en/of omgevingsfactoren van de taalontwikkeling.
8.3. Interactionist view
9. Strategieën om kinderen taal te leren
Language acquisition system (LASS): Strategieën die gebruikt kunnen worden om kinderen juist taal aan te leren.
9.1. Ontwikkeling van woorden naar zinnen
Leeftijd | |
Begin |
|
Vanaf 1.5 jaar tot 2 jaar |
|
Vanaf 3 jaar |
|
De volgorde waarop kinderen morphemen leren is redelijk gelijk. De snelheid waarop zij dit leren varieert. Kinderen doorlopen grofweg 4 fases bij het toepassen van nieuwe grammatica:
- Er wordt geprobeerd nieuwe grammatica toe te passen, maar dit gaat niet goed.
- Kunnen bijvoorbeeld enkele onregelmatige werkwoorden onthouden en deze goed toepassen, maar hebben nog geen begrip van de grammaticale regel.
- Kinderen leren grammaticale regels die zij kunnen toepassen op zowel bekende als nieuwe woorden.
- Tussen 7 en 8 jaar snappen kinderen hoe zij grammatica moeten gebruiken (en hoe niet)
Kinderen proberen zinnen te begrijpen door gebruik te maken van kennis die zij al hebben.
Na 3 jaar groeit het begrip van grammatica onwijs snel. Eerst stelden kinderen een vraag door de zin met een vragende toon te eindigen. Later leren kinderen de juiste woordvolgorde in een vraagzin en kunnen zij op een juiste grammaticale wijze een vraag stellen. Ook maken zij gebruik van ontkenning in een zin.
Strategieën voor het leren van taal:
- Responsiviteit: Hoe sneller de ouder reageert op de signalen van het kind, hoe beter dit is voor de taalontwikkeling.
- Child directed speech: Ouder praat met kind met een overdreven uitspraak, simpele zinnen en belangrijke woorden worden gebruikt aan het einde van de zin. Ook praat de ouder extra langzaam.
- Non-verbale spelletjes: Kiekeboe: Ouder vult het 'gesprek' in, waarop er een gepaste reactie van het kind volgt. Het kind leert hierbij over het wachten en praten op zijn/haar beurt.
- Expansion: Ouder herhaalt de zin van het kind en breidt deze uit met juist taalgebruik.
- Recast: Ouders breidt de zin van het kind uit met een andere grammaticale vorm.
Metalinguistic awareness: Het begrip van taal wat gebonden is aan regels. Hierbij hebben kinderen het vermogen om na te denken over taal
9.2. Bekende fouten
9.3. Taalontwikkeling en SES
- Woordenschat van kinderen uit 'Welfare families': 525 woorden bij 36 maanden.
- Woordenschat van kinderen uit 'working class families': 749 woorden bij 36 maanden
- Woordenschat van kinderen uit 'professional families': 1116 woorden bij 36 maanden.
Conclusie: Bij een lagere SES hebben kinderen vaak ook een lagere woordenschat.
Verklaring waarom kinderen uit een lagere SES een lagere woordenschat hebben:
- Ouders zijn vaker moe: Moeilijk om een een stimulerende interactie aan te gaan.
- Mees SES: Meer ondersteunende materialen kunnen kopen.
Na 24 maanden is er al een groot verschil te zien in taalontwikkeling en dit verschil kan hierna nog verder oplopen. Dit kan komen door de volgende factoren wat kan verschillen tussen gezinnen:
- Hoe is de kwaliteit van de school en/of opvang?
- Voorlezen en hoe wordt dit gedaan?
- Praten met kinderen
- Vragen stellen aan het kind, maar het kind ook stimuleren om eigen mening te vormen.
- Stimulans om te lezen
- Woordgebruik van ouders
Matteuseffect: Het fenomeen dat de rijken nog rijker worden en de armen nog armer. Bij lezen is dit te zien dat kinderen die veel taal kennen, kunnen profiteren van een les en goed bedoelde interventies, terwijl kinderen die weinig taal kennen, achterblijven. Voorbeeld: Niveaulezen in de klas. De kinderen die niet goed zijn in lezen, zitten in groepen met kinderen die ook niet goed zijn in lezen, waardoor de zwakke lezers ook niet beter worden. De kinderen die wel goed zijn in lezen, zitten in groepen met kinderen die ook goed kunnen lezen en zullen dus sneller beter worden.
Voorlezen is goed voor de hechting en taalontwikkeling. Het zorgt er ook voor dat kinderen later veel lezen, wat positief kan zijn voor de intelligentie van een kind.
10. Tweetaligheid
- Ouders zien meer voordelen om kind tweetalig op te voeden.
- Toename migranten
- Steeds meer tweetalige scholen
- Toename van expats
- Ouders willen kinderen voorbereiden op Engels, of een andere taal.
Tweetalig opvoeden hoeft het leren van een 'meerderheidstaal' niet in de weg te staan. Kinderen kunnen vaak beide talen makkelijk leren.
Nadelen van tweetalig opvoeden:
- Wellicht iets lagere woordenschat in beide talen dan kinderen die zijn opgegroeid met 1 taal. Dit kan problemen opleveren bij bijvoorbeeld de CITO-toets.
- Beide talen ontwikkelen zich iets langzamer.
Voordelen van tweetalig opvoeden:
- Betere prestaties op verschillende cognitieve taken
- Meer controle over hun aandacht.
- Kinderen kunnen flexibeler denken
- Woordenschat is zeer groot als woordenschat van beide talen bij elkaar wordt opgeteld.
- Betere meta-linguistic awareness
- Beschermende factor tegen Alzheimer
- Minder vooroordelen
Kritiek: Al deze factoren zijn nooit officieel vastgelegd, omdat ze niet met experimenteel onderzoek zijn bewezen.
10.1. Taalontwikkeling tijdens tweetaligheid
Bundel aantekeningen en samenvatting van de literatuur bij het vak Inleiding in de Ontwikkelingspsychologie (Universiteit Leiden) - Pedagogische Wetenschappen (1)
- Aantekeningen uit hoorcollege 1 bij het vak Inleiding in de Ontwikkelingspsychologie (Universiteit Leiden) - Pedagogische Wetenschappen (1)
- Aantekeningen en samenvatting van de literatuur uit hoorcollege 2 bij het vak Inleiding in de Ontwikkelingspsychologie (Universiteit Leiden) - Pedagogische Wetenschappen (1)
- Aantekeningen en samenvatting van de literatuur uit hoorcollege 3 bij het vak Inleiding in de Ontwikkelingspsychologie (Universiteit Leiden) - Pedagogische Wetenschappen (1)
- Aantekeningen en samenvatting van de literatuur uit hoorcollege 4 bij het vak Inleiding in de Ontwikkelingspsychologie (Universiteit Leiden) - Pedagogische Wetenschappen (1)
- Aantekeningen uit hoorcollege 5 bij het vak Inleiding in de Ontwikkelingspsychologie (Universiteit Leiden) - Pedagogische Wetenschappen (1)
- Aantekeningen uit hoorcollege 6 bij het vak Inleiding in de Ontwikkelingspsychologie (Universiteit Leiden) - Pedagogische Wetenschappen (1)
College- en werkgroepaantekeningen bij Inleiding in de ontwikkelingspsychologie - UL
- Aantekeningen uit hoorcollege 1 bij het vak Inleiding in de Ontwikkelingspsychologie (Universiteit Leiden) - Pedagogische Wetenschappen (1)
- Aantekeningen en samenvatting van de literatuur uit hoorcollege 2 bij het vak Inleiding in de Ontwikkelingspsychologie (Universiteit Leiden) - Pedagogische Wetenschappen (1)
- Aantekeningen en samenvatting van de literatuur uit hoorcollege 3 bij het vak Inleiding in de Ontwikkelingspsychologie (Universiteit Leiden) - Pedagogische Wetenschappen (1)
- Aantekeningen en samenvatting van de literatuur uit hoorcollege 4 bij het vak Inleiding in de Ontwikkelingspsychologie (Universiteit Leiden) - Pedagogische Wetenschappen (1)
- Aantekeningen uit hoorcollege 5 bij het vak Inleiding in de Ontwikkelingspsychologie (Universiteit Leiden) - Pedagogische Wetenschappen (1)
- Aantekeningen uit hoorcollege 6 bij het vak Inleiding in de Ontwikkelingspsychologie (Universiteit Leiden) - Pedagogische Wetenschappen (1)
- College-aantekeningen bij Inleiding in de Ontwikkelingspsychologie aan de Universiteit Leiden - 2015/2016
- Study Notes bij Inleiding in de ontwikkelingspsychologie - Pedagogiek B1 (2014-2015)
- Study Notes bij Inleiding in de Ontwikkelingspsychologie - Pedagogiek B1 - UL (2013/2014)
- Study Notes bij Inleiding in de Ontwikkelingspsychologie - Pedagogiek B1 - UL (2012/2013)
Contributions: posts
Spotlight: topics
Bundel aantekeningen en samenvatting van de literatuur bij het vak Inleiding in de Ontwikkelingspsychologie (Universiteit Leiden) - Pedagogische Wetenschappen (1)
Deze bundel bevat de aantekeningen en de samenvattingen van de literatuur uit alle hoorcolleges van het collegejaar 22-23 van het vak Inleiding in de Ontwikkelingspsychologie van de Universiteit Leiden, jaar 1. Alle informatie is per hoorcollege geordend.
De
...College- en werkgroepaantekeningen bij Inleiding in de ontwikkelingspsychologie - UL
College- en werkgroepaantekeningen bij Inleiding in de ontwikkelingspsychologie - UL
Online access to all summaries, study notes en practice exams
- Check out: Register with JoHo WorldSupporter: starting page (EN)
- Check out: Aanmelden bij JoHo WorldSupporter - startpagina (NL)
How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?
- For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
- For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
- For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
- For compiling your own materials and contributions with relevant study help
- For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.
Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
- Use the summaries home pages for your study or field of study
- Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
- Use and follow your (study) organization
- by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
- this option is only available through partner organizations
- Check or follow authors or other WorldSupporters
- Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
- Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
- Check out: Why and how to add a WorldSupporter contributions
- JoHo members: JoHo WorldSupporter members can share content directly and have access to all content: Join JoHo and become a JoHo member
- Non-members: When you are not a member you do not have full access, but if you want to share your own content with others you can fill out the contact form
Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance
Main summaries home pages:
- Business organization and economics - Communication and marketing -International relations and international organizations - IT, logistics and technology - Law and administration - Leisure, sports and tourism - Medicine and healthcare - Pedagogy and educational science - Psychology and behavioral sciences - Society, culture and arts - Statistics and research
- Summaries: the best textbooks summarized per field of study
- Summaries: the best scientific articles summarized per field of study
- Summaries: the best definitions, descriptions and lists of terms per field of study
- Exams: home page for exams, exam tips and study tips
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
- Studies: Bedrijfskunde en economie, communicatie en marketing, geneeskunde en gezondheidszorg, internationale studies en betrekkingen, IT, Logistiek en technologie, maatschappij, cultuur en sociale studies, pedagogiek en onderwijskunde, rechten en bestuurskunde, statistiek, onderzoeksmethoden en SPSS
- Studie instellingen: Maatschappij: ISW in Utrecht - Pedagogiek: Groningen, Leiden , Utrecht - Psychologie: Amsterdam, Leiden, Nijmegen, Twente, Utrecht - Recht: Arresten en jurisprudentie, Groningen, Leiden
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
1391 | 2 |
Add new contribution