Inleiding Internationaal Publiekrecht - B1 - Rechten - UL Oefententamen 2012 (1)

Meerkeuzevragen

Vraag 1

Ten aanzien van de internationale rechtsorde geldt dat:

  1. De Algemene Vergadering van de Verenigde Naties als centrale wetgever optreedt met een algemene bevoegdheid om bindende besluiten te nemen over de onderwerpen die binnen haar bevoegdheid vallen.
  2. De Veiligheidsraad als centrale handhavende instantie toeziet op de naleving van alle regels van internationaal publiekrecht.
  3. Het Internationaal Gerechtshof niet als centrale wereldrechter optreedt omdat staten eerst op ondubbelzinnige wijze de rechtsmacht van dit hof moeten aanvaarden.
  4. Het Internationaal Strafhof als centrale wereldrechter optreedt ten aanzien van strafrechtelijke geschillen tussen staten.

Vraag 2

Prof. Schrijver schrijft dat het internationaal publiekrecht zich ontwikkelt van een afbakeningsrecht (co-existentie) naar samenwerkingsrecht (co-operatie). Enkele hoofdstukken van het internationaal publiekrecht die in dat kader tot ontwikkeling zijn gekomen en die kwalificeren als moderne hoofdstukken van internationaal recht, zijn:

  1. Immuniteit van staten en overheidsfunctionarissen en het internationaal milieurecht.
  2. Immuniteit van staten en overheidsfunctionarissen en het zeerecht.
  3. Mensenrechten en het internationaal strafrecht.
  4. Mensenrechten en het oorlogsrecht.

Vraag 3

Ten aanzien van de uitspraak van het Permanente Hof van Internationale Justitie in de S.S. Lotus zaak van 1927 geldt dat:

I Het Permanente Hof van Internationale Justitie oordeelde dat het internationaal publiekrecht beperkingen op de soevereiniteit meebrengt ook als staten niet met deze beperkingen hebben ingestemd door middel van verdrag of gewoonte.

II De uitspraak van het Permanente Hof van Internationale Justitie is niet relevant omdat rechterlijke beslissingen niet gelden als een bron van internationaal publiekrecht.

  1. Stelling I is juist, stelling II is onjuist.
  2. Stelling I is onjuist, stelling II is juist.
  3. Beide stellingen zijn juist.
  4. Beide stellingen zijn onjuist.

Vraag 4

Uit de North Sea Continental Shelf arresten blijkt dat voor de totstandkoming van een regel van internationaal gewoonterecht onder meer vereist is dat:

  1. Er sprake is van een overtuiging dat een bepaalde handelswijze juridisch verplicht dan wel toegestaan is.
  2. De regel is vastgelegd in een verdrag.
  3. Een bepaalde praktijk door alle staten wordt nagevolgd.
  4. Een bepaalde praktijk gedurende minimaal dertig jaar wordt nagevolgd.

Vraag 5

Welk alternatief is niet juist?

  1. Een regel van gewoonterecht blijft bestaan ook als deze wordt gecodificeerd in een verdrag.
  2. Een regel van gewoonterecht is in beginsel wereldwijd van toepassing.
  3. Alleen als een staat van begin af aan tijdens het ontstaan van een nieuwe regel van gewoonterecht kenbaar heeft gemaakt niet aan deze regel gebonden te willen zijn, is deze staat niet gebonden aan deze regel.
  4. Internationaal gewoonterecht werkt rechtstreeks door in de Nederlandse rechtsorde en heeft voorrand boven wettelijke voorschriften die binnen het Koninkrijk gelden.

Vraag 6

Welk alternatief is gezien de regels van het Weens Verdragenverdrag juist?

  1. Ondertekening van een multilateraal verdrag heeft tot gevolg dat een staat geen voorbehoud meer mag maken.
  2. Ondertekening van een verdrag schept altijd de verplichting om het verdrag te ratificeren.
  3. Na ondertekening zijn partijen verplicht om niet in strijd te handelen met voorwerp en doel van het verdrag.
  4. Na ondertekening treedt het verdrag altijd direct in werking.

Vraag 7

Wat regelt het Weens Verdragenverdrag niet?

  1. De vraag of de overeenkomst tussen de staten Libanië en Neerlandia over het gezamenlijk beheer van een natuurpark in het grensgebied van beide landen als een verdrag kwalificeert.
  2. De mogelijkheid voor Libanië om een verdrag gesloten tussen Libanië, Neerlandia en Utopia op te zeggen.
  3. De geldigheid van een overeenkomst gesloten tussen Libanië en Shell over het exploiteren van een olieveld.
  4. De geldigheid van een verdrag tussen Libanië en Utopia waarin zij overeenkomen om een etnische minderheid die woonachtig is in beide staten te doden.

Vraag 8

Op 21 december 2005 sloot Nederland met Vlaanderen een verdrag over de ontwikkeling van de monding van de rivier de Schelde en de Westerschelde. Over de uitvoering van dit verdrag verschillen Nederland en Vlaanderen van mening. Stel dat Nederland op 10 januari 2012 een aanvullend verdrag met Vlaanderen sluit waarin partijen hun onderlinge verschillen oplossen. Wie van de onderstaande Nederlandse bewindslieden wordt, op grond van het Weens Verdragenverdrag, niet geacht het Koninkrijk der Nederlanden te vertegenwoordigen en moet een volmacht laten zien als hij/zij het verdrag namens het Koninkrijk der Nederlanden ondertekent?

  1. Regeringsleider en minister-president Rutte.
  2. Minister van Buitenlandse Zaken Rosenthal.
  3. Minister van Infrastructuur en Milieu Schultz van Haegen.
  4. Staatshoofd Koningin Beatrix.

Vraag 9

Om als staat te kwalificeren moet er in ieder geval sprake zijn van:

  1. Een democratische regering met effectief gezag over het grondgebied.
  2. Een permanente bevolking bestaande uit meer dan één persoon.
  3. Een afgebakend grondgebied waarvan de grenzen niet betwist worden.
  4. Lidmaatschap van de Verenigde Naties.

Vraag 10

Welke van de volgende stellingen over erkenning van staten is niet juist?

  1. Erkenning kan zowel impliciet als expliciet plaatsvinden.
  2. Erkenning is geen voorwaarde voor staat-zijn, maar slechts een bevestiging van een bestaande situatie.
  3. Vroegtijdige erkenning kan een volkenrechtelijke onrechtmatige daad opleveren.
  4. Erkenning wordt tegenwoordig voornamelijk gezien als een constitutief vereiste voor het vaststellen van de vraag of een staat als staat wordt gekwalificeerd.

Vraag 11

De Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) wil een verdrag sluiten met een aantal Aziatische staten aangaande kinderarbeid in de kledingindustrie. Om een verdrag te kunnen sluiten, moet de IAO echter een internationaal rechtssubject zijn. Hoe bepaalt men of dit het geval is?

  1. Uitsluitend op basis van een bepaling met die strekking in het IAO oprichtingsverdrag.
  2. Op basis van het oprichtingsverdrag en/of de intenties van de oprichters van de IAO.
  3. Op basis van de functies en bevoegdheden zoals geïnterpreteerd door de Directeur-Generaal van de IAO.
  4. Op basis van een uitspraak van het Internationaal Gerechtshof in het Reparation for Injuries advies, waarin expliciet werd bepaald dat de IAO een internationaal rechtssubject is.

Vraag 12

Wanneer is de Verenigde Naties opgericht?

  1. In 1815 na de Napoleontische oorlogen.
  2. In 1919 na de Eerste Wereldoorlog.
  3. In 1945 na de Tweede Wereldoorlog.
  4. In 1989 na de Koude Oorlog.

Vraag 13

Een besluit van de Veiligheidsraad:

  1. Moet door alle leden van de Verenigde Naties worden uitgevoerd.
  2. Moet door alle leden van de Verenigde Naties worden uitgevoerd als het besluit door de Algemene Vergadering is bekrachtigd.
  3. Heeft alleen bindende werking als het besluit gebaseerd is op hoofdstuk 6 van het Handvest.
  4. Heeft geen verbindende werking.

Vraag 14

Ruritania en Utopia hebben een geschil over de precieze grens tussen beide staten. Als de Utopiaanse staatstelevisie een documentaire uitzendt waarin wordt beweerd dat de president van Ruritania corrupt is, escaleert de situatie. De president van Ruritania besluit dat oorlog het enige antwoord is en valt Utopia binnen. Ruritania en Utopia zijn geen lid van de Verenigde Naties (VN). Welk alternatief is juist?

  1. Het handelen van Ruritania is in strijd met het internationaal publiekrecht, omdat het geweldsverbod niet alleen is opgenomen in het VN Handvest, maar ook als een regel van internationaal gewoonterecht kwalificeert.
  2. Het handelen van Ruritania is in strijd met het internationaal publiekrecht, omdat Ruritania alleen met toestemming van de VN Veiligheidsraad geweld mag gebruiken.
  3. Het handelen van Ruritania is niet in strijd met het internationaal publiekrecht, omdat Ruritania niet gebonden is aan het VN Handvest en er geen regel van gewoonterecht is ontstaan die het gebruik van geweld verbiedt door de afwezigheid van een uniforme statenpraktijk.
  4. Het handelen van Ruritania is niet in strijd met het internationaal publiekrecht, omdat het geweldsverbod niet een ‘een-ieder-verbindende’ bepaling is en als zodanig niet doorwerkt in de Ruritaniaanse rechtsorde.

Vraag 15

De Veiligheidsraad is niet bevoegd om dwangmaatregelen op grond van hoofdstuk 7 VN Handvest te nemen als de Veiligheidsraad een situatie juridisch kwalificeert als:

  1. Een bedreiging van de vrede.
  2. Een verbreking van de vrede.
  3. Een daad van agressie.
  4. Een bedreiging met geweld.

Vraag 16

Op 5 december 2011 deed het Internationaal Gerechtshof uitspraak in een procedure tussen de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië en Griekenland. Het Internationaal Gerechtshof oordeelde dat Griekenland zijn verplichtingen onder een specifiek verdrag uit 1995 had geschonden omdat Griekenland de aanvraag van de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië om lid te mogen worden van de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO) had geblokkeerd. Ten aanzien van het Internationaal Gerechtshof (IGH) geldt dat:

  1. Het IGH de bevoegdheid heeft om juridisch advies te geven als een lidstaat van de Verenigde Naties daarom vraagt.
  2. Het IGH bevoegd is om over geschillen tussen staten te oordelen als beide staten de rechtsmacht van het IGH hebben aanvaard.
  3. Een uitspraak van het IGH in een procedure tussen twee staten geen bindende werking heeft voor de procespartijen.
  4. Staten eerst hun nationale rechtsmiddelen uit moeten putten voordat ze zich kunnen wenden tot het IGH.

Vraag 17

Welk hof/tribunaal is/was niet bevoegd om over de strafrechtelijke aansprakelijkheid van individuen te oordelen?

  1. Het Joegoslavië tribunaal.
  2. Het Neurenberg tribunaal.
  3. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
  4. Het Internationaal Strafhof.

Vraag 18

Welk recht kwalificeert niet als een burgerlijk en politiek recht:

  1. Recht op leven.
  2. Recht op werk.
  3. Recht op vrijheid van meningsuiting.
  4. Recht op een eerlijk proces.

Vraag 19

De klacht van Verlinden tegen het Koninkrijk der Nederlanden (Verlinden v. Netherlands; Communication No. 1187/2002) werd door het Mensenrechtencomité niet-ontvankelijk verklaard omdat:

  1. Verlinden de nationale rechtsmiddelen niet had uitgeput.
  2. Verlinden onvoldoende duidelijk had gemaakt dat hij zelf slachtoffer was van de schending van art. 14 IVBPR.
  3. De klacht tegelijkertijd behandeld werd door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
  4. De klacht niet op naam was gesteld.

Vraag 20

Welke rol spelen Nederlandse rechtbanken in de handhaving van internationale mensenrechten?

  1. Nederlandse rechtbanken hebben exclusieve rechtsmacht. De mensenrechtenverdragen waar Nederland partij bij is worden alléén door Nederlandse rechters gehandhaafd.
  2. Nederlandse rechtbanken spelen een belangrijke rol. Als er sprake is van een verdragsbepaling die naar inhoud een ieder kan verbinden, kan een Nederlandse rechter toetsen of er sprake is van een schending van mensenrechten.
  3. Nederlandse rechtbanken spelen een belangrijke rol. Hoewel zij formeel alleen kunnen toetsen aan de grondrechten die zijn opgenomen in de Nederlandse Grondwet zullen zij deze interpreteren in het licht van bestaande mensenrechtenverdragen.
  4. Nederlandse rechtbanken spelen géén rol. De vraag of er sprake is van een schending van internationale mensenrechten kan alleen door internationale hoven en mensenrechtencomités worden beoordeeld.

Vraag 21

Kijk naar de onderstaande stellingen:

Stelling I: Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens doet slechts uitspraak in zaken tussen particulieren onderling en particulieren tegen lidstaten.

Stelling II: De interpretatie van de bepalingen van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens hangt altijd af van de bedoeling van de verdragssluitende staten.

  1. Stelling I is juist, stelling II is onjuist.
  2. Stelling I is onjuist, stelling II is juist.
  3. Beide stellingen zijn juist.
  4. Beide stellingen zijn onjuist.

Vraag 22

Kunnen alle rechten van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens ingeperkt worden?

  1. Ja, alle rechten kunnen ingeperkt worden op basis van de algemene beperkingsclausule in artikel 53 EVRM.
  2. Ja, alle rechten kunnen ingeperkt worden zolang de inperking maar proportioneel is.
  3. Nee, enkel de rechten in de artikelen 8-11 EVRM kunnen ingeperkt worden.
  4. Nee, er zijn bepaalde rechten die nooit ingeperkt kunnen worden.

Vraag 23

In zijn verklaring gaf de toenmalige Minister van buitenlandse zaken van Frankrijk Schuman in 1950 een visie van een verenigd Europa. Hij zei dat ...

  1. ... Europa een federale staat moest worden, een Verenigde Staten van Europa.
  2. ... Europa stapsgewijs zou verenigen met als uitgangspunt een feitelijke solidariteit tussen de lidstaten.
  3. ... een verenigd Europa met een groot oprichtingsverdrag in één grote stap moest worden bewerkstelligd.
  4. ... Het Verenigd Koninkrijk nooit lid van de EU zou mogen worden.

Antwoordindicatie

  1. C
  2. C
  3. D
  4. A
  5. D
  6. C
  7. C
  8. C
  9. B
  10. D
  11. B
  12. C
  13. A
  14. A
  15. D
  16. B
  17. C
  18. B
  19. B
  20. B
  21. D
  22. D
  23. B

Image

Access: 
Public

Image

Join WorldSupporter!
Search a summary

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Check the related and most recent topics and summaries:
Institutions, jobs and organizations:
Activities abroad, study fields and working areas:

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Follow the author: Law Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
2262 1