A. Introductie
Over lachen is meer geschreven dan over huilen. Er is weinig onderzoek gedaan naar lachen en huilen tegelijkertijd, vaker wordt onderzoek gedaan naar één van twee. Dit komt doordat er een grotere interesse bestaat voor de aanleidingen voor lachen en huilen, dan voor het lachen en huilen op zich. Door verschuivingen in de filosofie en psychologie van idealisme naar realisme ontstaat er meer interesse voor de menselijke uitdrukking.
De vraag die behandeld wordt in het boek, is hoe het kan dat een persoon die tot veel in staat is en in veel aspecten overeen komt met bepaalde diersoorten, kan lachen en huilen. Aan welke voorwaarden moet voldaan zijn voor een mens om te kunnen lachen en huilen? Lachen en huilen worden hierbij gezien als uitdrukkingen van het samenspel van de persoon met het eigen lichaam. Het is nodig om de mens in verhouding tot zijn lichaam te bestuderen, om de uitdrukkingen lachen en huilen te kunnen bestuderen. Bij het beantwoorden van de vraag zal een beroep gedaan moeten worden op zowel de psychologie en de fysiologie. Het is echter onduidelijk hoe groot de aandelen van beiden zijn; het is niet mogelijk om een scherpe scheiding te maken tussen ziel en lichaam.
‘De’ mens is historisch bepaald; ‘de’ mens is een wezen dat niet bij alle volken of in alle tijden op dezelfde manier wordt opgevat. Hiermee wordt taal een product van de geschiedenis, afhankelijk van tijd en plaats. Hierdoor moet er in het onderzoek soms ‘vage’ bewoordingen gebruikt worden, omdat scherpe definities niet voorhanden zijn.
De evolutietheorie biedt een vernieuwende blik op het lachen en huilen. Er is echter een verschil tussen het zien van evolutie als vooruitgang van de mensheid, of als controleerbare verandering van baby tot volwassene. Bij de analyse hiervan moet men een idee hebben van wat het uiteindelijke doel is. Het heeft geen nut om te weten wat de fasen van het lachen zijn, als men niet weet waarom er gelachen wordt.
Er wordt vermoed dat bij het lachen en huilen het diepste wezen naar buiten komt. Dit gebeurt niet bij andere uitdrukkingen zoals gapen of niezen. Daar worden wel lichamelijke toestanden duidelijk, maar er wordt niks duidelijk over het innerlijk, de ziel van de persoon in kwestie.
Door het opvatten van het lachen en huilen als uitdrukkingsvormen wordt de mens als geheel gezien, in de totaliteit van lichaam, ziel, geest en sociale relaties. Ook de omgeving speelt hierbij een rol. Uitdrukkingen zijn gedragingen als reactie op alles wat de mens kan overkomen in de wereld.
B. De mens in relatie met zijn lichaam
De moeilijkheid van lachen en huilen
Alleen mensen kunnen lachen en huilen. Toch is de mogelijkheid om te lachen en huilen niet van hetzelfde niveau als de mogelijkheid taal en gebaar te gebruiken. Als een persoon lacht of huilt, verliest hij eigenlijk zijn beheersing. Dit in tegenstelling tot wanneer taal en gebaar gebruikt worden, heeft de mens nog steeds de controle.
Lachen en huilen komen voort uit het emotionele leven. Toch zijn het uitdrukkingen die anders zijn dan andere emotionele uitdrukkingsvormen, zoals vreugde, liefde en medelijden. Het verloop ervan is namelijk voor een groot deel vast, ondanks mogelijkheden tot regulering. Op deze manier bekeken, zijn lachen en huilen meer gerelateerd aan uitdrukkingen die onderhevig zijn aan willekeurige invloeden, zoals blozen of hoesten (reacties uit het sympathische – en parasympatische zenuwstelsel). Hiervan zijn lachen en huilen echter ook weer verschillen, omdat zij makkelijker opgeroepen kunnen worden, in tegenstelling tot reacties uit het (para-) sympathische zenuwstelsel.
Bij het lachen en huilen hoort de relatie tussen enerzijds de aanleiding en anderzijds de aanvang met het verloop van het lachen en huilen. Het lachen dat wordt opgeroepen door kietelen en de glimlach van een chimpansee zijn dan ook geen ware vormen van lachen. Lachen en huilen is hiermee een antwoord op de aanleiding, terwijl gelaatsuitdrukkingen en gebaren de aanleiding verwerken en afreageren. Lachen en huilen zijn ook geen uitdrukkingen van het lichaam, maar van de persoon zelf. Het zijn vormen van menselijk contact.
De dualistische opvatting van de mens kritisch bekeken
Om een compleet beeld te krijgen van het lachen en huilen moeten de veranderingen in het lichaam tijdens het lachen en huilen nader bekeken worden. Sommigen gebruiken hersenziekten waarbij de patiënt niet kan stoppen met lachen of huilen als bewijs voor het bestaan van een centraal reguleringssysteem voor lachen en huilen. Echter, het lachen en huilen lijkt meer een onderbreking van het normale verloop van hersenactiviteit te zijn, dan dat het zelf hersenprocessen zijn. Er is dan ook niet echt een hersengebied aan te wijzen dat verantwoordelijk is voor lachen en huilen.
De fysiologie kan geen antwoord geven op de vraag wat lachen en huilen precies is. Men weet niet waarom om bepaalde dingen gehuild wordt, en om andere dingen gelachen en niet andersom. Daarbij zijn lachen en huilen geen fysieke aangelegenheden, maar psychische gebeurtenissen met betekenis. Aan de andere kant kan de psychologie ook geen antwoord geven. Vanuit de psychologie kunnen vreugde en verdriet wel geanalyseerd worden, maar het fysieke uitdrukken kan alsnog niet uitgelegd worden. Hiermee komt men op het vooroordeel van de exacte natuurwetenschappen: De menselijke natuur kan in twee niet verwisselbare aspecten ervaren en bestudeerd worden, omdat zij uit twee substanties bestaat (namelijk ziel en lichaam) (Model van Descartes).
Als reactie op Descartes kwamen monistische theorieën, vaak gebaseerd op Spinoza. Deze gingen uit van ofwel een zuiver lichamelijk, ofwel een zuiver geestelijk bestaan. Later kwam hier een derde mogelijkheid bij, een samenvoeging van het lichamelijk en geestelijk bestaan, ‘leven’ genoemd. Deze theorieën verloren hun overtuigingskracht door confrontaties met andere levenshouding uit andere tijden en culturen. Hierdoor ontstaat een vernieuwd anti-cartesianisme, dat gekarakteriseerd wordt door de kloof tussen ziel en lichaam. Hierbij zijn lachen en huilen interessant, omdat deze uitdrukkingen een samenspel van ziel en lichaam zijn.
Lachen en huilen zijn niet symbolisch. De mens vervalt er in, waarmee hij antwoord geeft op iets. Dit antwoord is echter niet gelijk aan de aanleiding tot het huilen of lachen; het is geen vorm van taal of gebaar. De mens verliest de beheersing over zijn lichaam bij het vervallen in lachen of huilen. Daaruit blijkt de spanning tussen de ziel en het lichaam. De mens staat in een dubbelzinnige relatie met zijn lichaam. Enerzijds is het een lichamelijk wezen, anderzijds een wezen in een lichaam. Dit betekent voor zijn bestaan een breuk. Deze breuk vormt de basis van ons bestaan, maar ook de grens van onze macht. En bij die grenzen van onze macht treden lachen en huilen op.
Excentrische positionaliteit
De excentrische positie bestaat in het feit dat de mens kan reflecteren op zichzelf. Daarin verschilt de mens van een dier; een dier kan niet reflecteren. Dit vermogen tot reflectie geeft ook een heel andere relatie tussen mens en omgeving dan dat het dier met zijn omgeving heeft. Bij lachen en huilen wordt de verborgen relatie tussen ziel en lichaam van de mens duidelijk. Lachen en huilen leveren daarmee het bewijs van een geëmancipeerd lichaam ten opzichte van de persoon. Dit is bij geen enkele andere uitdrukkingsvorm het geval. Bij het spreken blijkt de ingenomen hoogte van de spreker. Als de spreker zijn beheersing verliest, daalt hij van deze ingenomen hoogte. Hier wordt echter niet de verhouding tussen mens en lichaam blootgelegd. Deze verhouding wordt wel duidelijk bij een uitbarsting in lachen dan wel huilen. Ook andere reflectorische processen (zoals blozen en zweten) zijn geen bewust antwoord, omdat er niet voor gekozen kan worden. Bij lachen en huilen verliest de mens wel zijn beheersing, maar hij blijft wel een persoon terwijl het lichaam als het ware het antwoord op de aanleiding geeft. Hiermee wordt de mogelijkheid tot samenwerking tussen de persoon en zijn lichaam duidelijk, die normaal gesproken niet naar voren komt omdat er geen beroep op gedaan wordt.
Het doel van de beheersing is een weg vinden in de excentrische positie. Dit leert men van jongs af aan. Een mens is zowel zijn lichaam, als dat hij in zijn lichaam is. Deze tweeslag is heeft een wederzijds implicatie. Zo heeft de omgeving zowel invloed op de mens, als op ‘de Ik’ ín die mens (puur excentrische gedachte). Deze paradox kan wel verstevigd, maar niet overwonnen worden; achter de zintuigen is de ziel als centrum van het bewustzijn, die echter wordt geleid door het gemoed en het hart met zijn gevoelens. Gedachten en wensen die voor anderen verborgen zijn, spelen daarbij een rol. De mens kan geen beslissing nemen tussen het lichaam zijn, en in het lichaam zijn. Hij moet echter wel zijn houding er tegenover bepalen; het is altijd een samenspel van beide orden, niet een keuze tussen het één of het ander.
Dieren hebben geen last van deze tweedeling; er bestaat geen scheiding tussen zijn lichaam-zijn en zijn hebben van een lichaam bij een dier. Het dier heeft dan ook geen breuk tussen zijn fysieke bestaan en zijn innerlijkheid, en is daarmee feitelijk boven de mens geplaatst; het lichaam van een dier wordt automatisch ingeschakeld in overeenstemming met de eisen van de situatie, terwijl de mens hiervoor zelf een bewuste keuze moet maken. Hierdoor heeft het dier ook geen remmingen. Anderzijds zou het dier nooit verder gaan dan zijn mogelijkheden zijn. De mens is zich zowel bewust van zijn lichaam als van zijn omgeving, wat voortdurend prikkels biedt om de omgeving te overwinnen.
Uitdrukken met behulp van stem en gezicht
Specifiek menselijke dingen zoals kleding, instrumenten en religiositeit zijn te herleiden tot de excentrische positie van de mens. Ook zijn typisch menselijke dingen tot elkaar te herleiden door de excentrische positie. Lichamelijke en geestelijke eigenschappen die de mens tot mens maken, openbaren zich op dezelfde manier als dat de menselijke existentie zichzelf openbaart. Deze existentie openbaart zich in de ervaring van de mens van een lichaam te zijn en tegelijkertijd in een lichaam te zijn. Dit lichaam is echter verschillend van dierenlichamen, omdat hij het zelf is, omdat het lichaam gehoorzaamt aan opdrachten die gegeven worden door de mens en ook een beroep doet op intenties. De mens kan zich echter onttrekken aan zijn lichaam, waardoor de mens ´ik´ tegen zichzelf kan zeggen. Hierdoor is de positie van de mens in zijn omgeving bemiddeld onmiddellijk; een mens staat door middel van zijn lichaam in een onmiddellijk, en als onmiddellijk beleefd contact. De bemiddelde onmiddellijkheid kan niet verklaard worden. De instrumentaliteit van het menselijk lichaam is een aspect van de bemiddelde onmiddellijkheid; alleen deze belicht slechts één kant van de verhouding van de fysieke existentie. De expressiviteit van de mens is de basis van de bemiddelde onmiddellijkheid en beantwoordt, net als de instrumentaliteit van het lichaam, aan het steeds weer een balans vinden tussen het lichaam-zijn en lichaam-hebben. De expressiviteit van de mens is een bewijs dat men een lichaam bewoont, en tegelijkertijd een lichaam is.
Het gezicht is een grensvlak tussen het innerlijk en het uiterlijk; soms open, soms gesloten. De excentrische positie van de mens in combinatie met de samenstelling van het hoofd met het voorhoofd, kin en neus bieden de mens de mogelijkheid gevoelens te communiceren met het gezicht. Door het gezicht is de mens deels buiten zichzelf geplaatst, omdat hij deze zelf niet kan zien maar de buitenwereld wel. De stem is hierin anders; deze kan op alle mogelijke manieren gereguleerd worden en is hoorbaar voor zowel de spreker als personen in de directe omgeving.
Opkroppen van emotie komt ook bij dieren voor. Voor het ontladen door middel van bijvoorbeeld huilen moet er een aanleiding en mogelijkheden tot uitlokking van emotie gegeven zijn. Dit kan alleen de mens in zijn excentrische positie ten opzichte van de wereld en zijn eigen fysieke existentie.
C. Manieren van uitdrukken: Lachen en huilen
Spraak en gebaren
De mens uit zich op twee manieren; de taal en het gebaar. Taal bestaat uit uitgesproken geluiden die symbool staan voor bepaalde betekenissen, waarmee los van de gemoedstoestand en de situatie van de spreker feiten uitgedrukt kunnen worden. Praten is het uitdrukken en meedelen op grond van een bepaalde zaak. Taal is alleen bij mensen; geluiden en andere vormen van communicatie bij dieren missen het aspect van iets zeggen op grond van een bepaalde zaak. Het gebaar is ook een vorm van taal. Mensen gaan er namelijk van uit dat wanneer zij een bepaald gebaar maken (bijvoorbeeld als zij de schouders ophalen) hun omgeving begrijpt wat zij bedoelen (‘ik weet het niet’), waardoor zij dit niet expliciet door middel van gesproken taal hoeven zeggen. Hierin bestaat een verschil tussen het kwispelen van de hond (uitdrukkingsbeweging) en het schouderophalen of hoofdschudden van de mens (gebaar). Bij het dier is de mogelijkheid om betekenis als betekenis op grond van feitelijkheden uit te drukken of op te vatten, uitgesloten. Daarom is het voor dieren ook niet mogelijk gebaren te gebruiken die door hun allegorisch-metaforische functie woorden zouden kunnen vervangen (zoals het schouderophalen). De gebarentaal stileert een bepaald mimisch materiaal (zoals het opsteken van de rechterhand). Het blijft hierbij geen mimiek, maar wordt taal. Hierdoor wordt duidelijk dat dieren geen gebarentaal hebben.
De bovenstaande uiteenzetting is nodig om te kunnen bewijzen dat lachen en huilen niet het karakter van gebarentaal hebben. Dit wordt bewezen door drie dingen. Ten eerste zijn alle volken in alle tijden bekend met lachen en huilen. Ten tweede komen in bepaalde situaties lachen en huilen gedwongen op, en ten derde is lachen en huilen puur expressief-reactief. Hierdoor kan er niet van taal, dan wel gebarentaal gesproken worden als het gaat om lachen en huilen.
Het uitdrukkingsgebaar is onmiddellijk, onwillekeurig en niet gebonden aan interactie met anderen (omdat het geen expliciete bedoeling heeft). Het uitdrukkingsbeeld laat doorgaans uiteenlopende mogelijkheden tot interpretatie open, maar hierdoor wordt de expressiviteit niet aangetast. Overal bestaat de mogelijkheid dat de mens de natuurlijke mimiek omvormt tot betekenisvolle gebaren. Er blijft echter wel een groot verschil tussen betekenisvolle gebaren en mimiek. Wanneer het gebaar iets betekent, heeft de mimiek ook betekenis omdat dit de ontroering weerspiegelt. Men kan zich vergissen in de betekenis van een mimische uitdrukking, maar niet dát het een mimische uitdrukking is. De onmiddellijkheid en onwillekeurigheid van de mimische uitdrukking blijkt uit de onvervangbaarheid en de onlosmakelijkheid van de mimische beweging ten opzichte van de betekenis. Zonder de uiterlijke componenten (van een mogelijke uiting) bereikt het innerlijk niet die duidelijkheid die de mens zelf ervaart.
De affectentheorie van James & Lange gaat over de onmogelijkheid om vast te stellen wat precies het psychische aandeel is, en wat het aandeel van orgaangewaarwordingen (ga je lachen omdat je je vrolijk voelt, of wordt je vrolijk omdat je lacht?).
Klages stelt dat het lichaam de verschijning van de ziel is, en de ziel de zin van het levende lichaam.
Onvervangbaarheid, onmiddellijkheid en onwillekeurigheid geven het lachen en huilen het bestaansrecht van echte uitdrukkingsgebaren. Het is duidelijk dat lachen en huilen zijn verbonden met bepaalde gemoedstoestanden. Het lachen en huilen lijken mimische uitdrukkingen in hun meest pure vorm te zijn.
Gebaren gezien vanuit handelingen
Het verschil tussen spraak en mimiek is subjectief, omdat het afhangt van het doel van de persoon die spreekt dan wel mimiek vertoont. Op deze manier is het verschil afhankelijk van de onderzoeker. Toch hoeft dit niet per definitie zo te zijn. De uitdrukking heeft twee kanten; enerzijds de intentie van de uitdrukking en anderzijds de lichaamstaal die met de uitdrukking gepaard gaat. De interpretatie van een uitdrukking is zowel afhankelijk van de situatie als van de uitdrukking op zich. Hierbij zijn twee gezichtspunten. Ten eerste het biologische gezichtspunt; de tegenstelling tussen het uitdrukken en het handelen. En ten tweede het psychologische gezichtspunt; de harmonie tussen binnen en buiten, hoe speelt het innerlijk het klaar om het uiterlijk te vormen.
Enerzijds wordt de uitdrukking afgeleid uit de handeling, anderzijds heeft men geprobeerd de betekenis ervan te eerbiedigen en er naast de handelingen een bestaansgrond voor te geven. Deze gedachte komt ook naar voren in de theorieën van Darwin, Piderit en Klages. Darwin stelt dat de mimische uitdrukking een overblijfsel is van een functie die eens een doel heeft gehad in de evolutie. Volgens Piderit is de mimische uitdrukking een handeling met een fictief object. Klages ziet de mimische uitdrukking als een synoniem van de handeling. Uit al deze theorieën blijkt een teleologisch uitgangspunt; alles wat levend is heeft een doel, en als het dat niet heeft, moet het ooit een doel hebben gehad. Dit is een rudimentaire betekenis: Mimiek is terug te voeren naar betekenisvolle mimiek. Dit is ook Darwinistisch; er is een doel geweest in de evolutie. Probleem hierbij is echter de vraag waarom bepaalde motorische vormen wel blijven bestaan, en anderen niet.
Het terugbrengen naar betekenisvolle uitdrukkingen is bij lachen en huilen erg moeilijk. Voor het huilen heeft men de volgende verklaring gevonden: Tranen zouden een afweerreactie zijn op irritaties van buitenaf op het hoornvlies. Tranen hebben hierbij het doel pijnlijke en schadelijke stukjes uit het oog te verwijderen. Deze reflex treedt in werking als het oog, of het gebied om het oog, ruw of pijnlijk behandeld wordt. Deze theorie heeft eigenlijk geen ware grond onder de voeten, en is daarom niet wetenschappelijk te noemen.
Darwin ziet gemoedstoestanden als verklaring voor de betekenisverandering van een bepaalde handeling naar een uitdrukking. Piderit ziet dit juist andersom; hij begint bij de betekenisverandering en werkt van daaruit verder naar de uitdrukking van het ogenblik. Piderit neemt de intentie en het doel van de uitdrukking wel serieus, maar hij interpreteert de uitdrukking zelf als zijnde fictief.
Doordat de motoriek van de mond en wang erg ver ontwikkeld is, hebben de mond en wang een grotere inbreng op de mimiek (in tegenstelling tot bijvoorbeeld de neus of oren). Gezien het feit dat de mond en wang gekoppeld zijn aan het smaakvermogen, is het logisch te verklaren dat veel psychische toestanden aangeduid worden met verschillende smaken, zoals bijvoorbeeld verbitteren of verzoeten. Hierop gebaseerd, heeft Klages zijn theorie kunnen versterken. Men heeft dezelfde emotionele gemoedstoestand bij een zure boodschap als bij het drinken van zure melk. Zo komt het dat men ook dezelfde mimiek vertoont bij beide gebeurtenissen. De mimiek kan de gelijkenis met een bepaalde handeling houden, zonder voort te vloeien uit die handeling. Dit verzwakt dan juist weer de theorie van Piderit; hoewel de mimiek lijkt op een handeling, ís het niet de handeling en heeft ze ook niet dezelfde intentie als de handeling.
De mimiek blijft wezenlijk verschillend van een handeling, maar heeft wel veel weg van een handelend gebaar. De mimiek wordt direct gezien, en is een symbool voor wat men duidelijk wil maken. Op deze manier presenteert de mimiek zich als het evenbeeld van de handeling.
Expressief lachen en huilen
Lachen en huilen overvalt ons; we kunnen het niet tegenhouden. De overgang naar lachen gaat vaak gepaard met een soort uitbarsting. Bij huilen gaat dit juist gepaard met een typische huil-houding; de huiler moet zich laten gaan, om opluchting te kunnen ervaren. De aanleiding tot lachen overvalt en dwingt ons; we moeten ons er vaak tegen verzetten om in lachen uit te barsten. De aanleiding tot huilen kan ons ook overvallen en onze zelfbeheersing op de proef stellen, maar daar zijn we niet zo direct aan overgeleverd. De aanleiding tot huilen emotioneert ons, en pas zodra we toegeven aan de ontroering, komen de tranen. Er is dus een keuze voor overgave.
Dit overgeven aan lachen en huilen betekent eigenlijk een verbreken van de verbinding van de mens met zijn fysieke bestaan. Een hevige emotionele bui kan de mens meeslepen en onbedachtzaam maken. De mens verliest dan zijn verstand als het ware; de mens is niet meer meester over zijn eigen lichaam. Door de manier waarop de mens vervalt in de emotionele bui, met het gedwongen verloop van die bui, ontstaat er een verstoring in het innerlijke evenwicht. Hierdoor wordt de verhouding van de mens tot zijn lichaam weergegeven, maar tegelijkertijd ook hersteld. Van deze verstoring is desorganisatie het normale gevolg. Het gaat hierbij echter niet om de gebruikelijke desorganisatie, zoals het even niet weten waar men is. Het gaat hierbij om een vorm van desorganisatie waarbij geen antwoord mogelijk is op een prikkel uit de omgeving. Deze vorm van desorganisatie treedt op verschillen manieren op: Ten eerste bij onbeantwoordbare en bedreigende situaties. Hierbij is duizeligheid het gevolg, en de mens geeft zich gewonnen als persoon. Ten tweede zijn er onbeantwoordbare en niet bedreigende situaties, die lachen of huilen veroorzaken. De mens geeft zich over als lichamelijk-psychische eenheid, maar niet als persoon.
Lachen en huilen zijn geen gebaren, maar bezitten toch een uitdrukkingskarakter. Het ondoorzichtige en in principe zinloze van lachen en huilen is juist de kern van de betekenis voor de buitenwereld. In tegenstelling tot blozen en bleek worden, zijn lachen en huilen een vorm van antwoord op de situatie. Het geluid is de kracht van de bevestiging van de emotie. Hierin beginnen de verschillen tussen lachen en huilen duidelijk te worden. Bij het huilen zijn de tranen zelfbevestigend, maar ze dragen de uitdrukking niet alleen. Voor een beter begrip van lachen en huilen is het nodig dieper in te gaan op de aanleidingen voor beiden. Wat hebben bijvoorbeeld vreugde, verdriet en een religieuze ervaring gemeen, dat deze alle drie voor tranen zorgen?
Er is genoeg gezegd over lachen en huilen. Zo zegt Eerdmann: Men lacht slechts om anderen, men weent om zichzelf. Bergson is van mening dat lachen harteloos en koud, intellectueel is, huilen daarentegen zou gevoelvol en met het gevoel verbonden zijn. Ten slotte voegt Schopenhauer aan de overtuiging van Bergson toe, dat huilen een uitdrukking is van medelijden hebben met zichzelf. Ook aan analyses naar de aanleidingen van lachen is geen gebrek. Maar zelden wordt er verbinding gelegd tussen de aanleiding en de expressieve reactie, en nog minder vaak wordt daarbij ook zowel lachen als huilen in het onderzoek betrokken.
D. Redenen om te lachen
Vreugdegebaren en kietelen
Het onderzoek naar de aanleidingen van lachen moet zich bezighouden met de vele vormen van vreugde. Het is namelijk niet zeker of dat waar men blij over is, ook de reden tot lachen is. Hiertegenover staat het kietelen, dat heel accuraat te beschrijven is en aan de oppervlakte blijft. Maar de vraag kan gesteld worden of het lachen dat wordt opgewekt door kietelen, wel kan gelden als uitdrukkingsgebaar, laat staan als echt lachen, omdat het op deze manier meer een reflex is.
De mens is er van overtuigd dat bij het lachen vreugde, vrolijkheid en plezier horen. De affectentheorie van James & Lange stelt hierbij de vraag of men lacht omdat men vrolijk is; of dat men vrolijk is omdat men lacht. De onderdrukking van het lachen komt neer op de verdwijning ervan, waardoor het innerlijk een twijfelachtige aanleiding vormt.
Jubelen en lachen zijn twee verschillende dingen, maar kunnen zich wel met elkaar verbinden. Een ontzettend grappige situatie zorgt niet alleen voor lachen, maar ook voor een vorm van verrukking. Dit kan alleen gebeuren als er een distantie bestaat tussen soortgenoten en andere dingen. In die afstand ontstaat er een losheid, waarin de mens in de stemming raakt voor een grapje. Maar deze afstand wekt niet zélf het lachen op. In de losheid waar een grappig klimaat heerst, wordt het lachen de uitdrukking van de jubel. Dit betekent niet dat het lachen het gebaar is. De mens grijpt de mogelijkheid tot lachen aan om de drang naar de jubel te overstemmen.
Ook het kietelen zou een bewijs kunnen zijn voor het lachen als gebaar. Het kietelen is een specifieke zintuigelijke toestand, die gezien zou kunnen worden als prikkel en aan de oppervlakte blijft. Het is een toestand met zowel een aangenaam als onaangenaam karakter. Niet de kracht van de prikkel, maar de ambivalentie bepaalt de kracht van het kietelen. Die ambivalentie kan op veel verschillende manieren en plaatsen tot stand komen, en kan zelf opgezocht worden. Iemand die zich expres in gevaar stort omdat hij het gevaar ervaren wil, wordt als het ware ‘gekieteld’ door dat gevaar.
In het hoogtepunt van het kietelen ontstaat de zinnelijke uitdrukking in het giechelend lachen. Typisch voor dit gegiechel is het klein maken van het hele lichaam, de mens ‘kruipt in zijn schulp’. Dit staat er voor symbool dat de mens zijn lichaam uit het zicht van de kietelaar wil onttrekken. Hoewel lachen giechelen kan worden, is giechelen als reflex op een prikkel nog geen vorm die aan het lachen voorafgaat. Het verschil in betekenis is duidelijk; waar lachen een antwoord is op een situatie, is giechelen een onbewuste reflex op een prikkeling. Uit het giechelen kan wel écht lachen ontstaan. Het kan zo zijn dat de mens zijn gevoeligheid voor kietelen uitermate grappig vindt. Dan staat het lachen niet in verband met de prikkel die het giechelen heeft opgewekt, maar met het giechelen. Ook kan oorspronkelijk expressief giechelen omslaan in een echte lach, wanneer de situatie een grappige aanblik heeft gekregen.
Het spel
Hieronder zal niet worden ingegaan op het spel waaraan ingewikkelde regels verbonden zijn, zoals bord- en kaartspelen of veldspelen met een sportief karakter. Bij deze vormen van spel is er geen distantie meer, waardoor er geen ruimte is voor het lachen. Echter, bij het eenvoudige spel, vooral ontdekt door kinderen in hun omgeving, is deze distantie er wel. Er ontstaat dan een uitgelatenheid die lachen opwekt. De vraag is, waarom wordt dit lachen opgewekt? Deze vraag kan beantwoord worden vanuit dezelfde theorie als gebruikt bij het lachen in verband met het kietelen. Echter, deze theorie moet wel aangepast worden op deze context.
De ambivalentie die aanwezig is bij het kietelen, is niet altijd een tegenstelling in positief en negatief. Ambivalentie kan ook betekenen dat wij zowel vrij als niet vrij zijn. Tussen de mens en het speelobject is een ambivalente relatie; de mens is zowel gevangen in het spel als dat hij het spel bepaalt.
De kern van het spel is de verbinding tussen symboliek en aanspreekbaarheid. Het spelobject staat ergens voor, maar als dit spelobject de speler niet aanspreekt, heeft hij ook geen interesse in een spel met dit object. Deze verbinding wordt ook teruggevonden bij dieren. Dieren hebben slechts een beperkt arsenaal aan spelobjecten in hun omgeving tot hun beschikking. Soms spelen zij met hun eigen lichaam, zoals de hond die zijn staart achterna rent. Een dier kan zonder moeite overstappen van een spelsituatie naar ernst, en weer terug. Dit gebeurt bij dieren echter niet bewust; omdat zij zich (zonder existentialistische positionaliteit) niet bewust zijn van zichzelf. Bij mensen is dit anders; de spelsfeer is een zeer duidelijke tegenhanger van de ernstige sfeer. De symboliek en de aanspreekbaarheid van het spel steken op een dubbele manier als irreëel tegen het reële af. Ten eerst in de spelsfeer: De spelsfeer is in zichzelf besloten en hangt niet met de werkelijkheid samen, zij ligt niet in de werkelijkheid. De spelsfeer eist de bereidheid van de speler om een aanspreekbare en symbolische verbinding aan te gaan. Ten tweede een verbinding die berust op reciprociteit: Het spel eist de wil tot immanentie; tot binden en zich laten binden. De mens kan zich alleen staande houden in het spel als hij de situatie telkens vernieuwd, een situatie die tegelijkertijd wederkerig is en in een dubbele richting verloopt, omdat die bestaat in een binden en gebonden worden. Op de tweeslag tussen werkelijkheid en schijn, en tussen binden en gebonden-zijn, reageert de mens door te lachen. Dit betekent echter niet dat deze verbinding de enige oorzaak van het lachen binnen het spel is. Het spel kan van zichzelf al een lachen veroorzaken, puur door de sfeer die er in gelegen is.
Het lachen binnen het spel heeft nog de vorm van een uitdrukking. Tegelijkertijd is het een antwoord op een situatie waarvan de mens afstand neemt, zonder er werkelijk los van te komen.
De komedie
Om te bepalen wat grappig is, is veel onderzoek gedaan door verschillende achtergronden, waaronder de filosofie en psychologie. Iets wordt grappig doordat het opvalt in het menselijk gedrag, bijvoorbeeld verstrooidheid. Dit wordt door karikatuur of imitatie verder uitgebreid. De regel hierbij is dat bepaalde gebaren en bewegingen van het lichaam grappig zijn in zoverre het lichaam hierbij als zuiver instrument gezien wordt. Wanneer het lichaam duidelijk fysiek is, bijvoorbeeld wanneer iemand niest onder een toespraak, ontstaat er een grappige situatie. Dit is eigenlijk een overtreding van regels van de samenleving; het brengt leven in de mechanische wereld. De boosdoener wordt hierdoor eigenlijk uitgelachen, maar aan de andere kant wordt de levendigheid hersteld.
Bergson heeft terecht opgemerkt dat de komedie zich vooral bezighoudt met dat wat algemeen is, vervangbaar, dat wat op de een of andere manier schematisch is. Dit in tegenstelling tot de tragedie, die de individu in de belangstelling zet. Het gaat hier niet om een stelregel, maar om een terugkerend onderwerp. Bergson merkt hierover op dat de levendigheid blijkt uit de langzame verandering van de buitenkant, het onomkeerbare karakter van de dingen die voorvallen en het volledige individualisme van een in zichzelf besloten reeks. Als die individualiteit het gevecht met het lot niet aan gaat, maar er aan ten onder gaat, heeft de komedie de overhand. Volgens Bergson bestaat er ook een wederkerigheid tussen leven en starheid. Dit doet zich als een eenheid voort, hoewel het in een dubbele richting verloopt. Dit wordt door Bergson gedemonstreerd aan de hand van drie fenomenen; het duiveltje in het doosje, de marionet en de sneeuwbal. Deze vertonen alle drie een zekere zelfstandigheid, beweeglijkheid en veerkracht. Ze nodigen uit om mee te spelen. Echter, ze zijn niet alleen spelobjecten, ze zijn ook grappig. De sneeuwbal is niet alleen een bal, maar verandert onevenredig naarmate hij een grotere afstand aflegt. Al het onevenredige heeft een komisch karakter, omdat het de dubbele richting van de eenheid van leven en starheid vertoont.
Dat het grappige alleen in menselijke sfeer voorkomt, betekent niet dat het grappige alleen voorbehouden is voor mensen. De natuur is wat het is, het verbergt niets voor de mens. Het grappige bij dieren bestaat in het feit dat de mens een vooronderstelling heeft aangaande dat dier. Als er een conflict ontstaat tussen dat vooroordeel en hoe het dier zich in feite gedraagt, kan dit grappig zijn. Hierdoor is het grappige juist niet aan de menselijke sfeer verbonden, maar kan het overal plotseling ontstaan. Het effect van het grappige verschijnsel wordt sterker in de menselijke sfeer, hoewel de essentie van het verschijnsel hetzelfde blijft. Dit komt omdat de mens eigen verantwoordelijkheid en zelfstandigheid heeft ten aanzien van geldende normen.
Ook in andere situaties zorgen geldende normen voor komische aangelegenheden. Kleding die uit de mode raakt, intonatie verschillen, aparte bewegingen, een afwijkend lichaam; voorbeelden van aanleidingen voor grappige situaties. Het komische is geen product van de sociale interactie, maar een reactie op een benauwend, komisch conflict. Dat wat een gemeenschap grappig vindt, is echter wel tijd- en cultuurgebonden. Volgens Bergson bestaat het komische conflict daar uit, dat het leven en de starheid een inbreuk op de norm zijn. Hierbij is het leven de norm, en de starheid de verstoring van die norm. De starheid is niet vrolijk, en heeft daarom een inbreuk nodig om opgevrolijkt te worden.
Volgens Jüngers verschilt het komische conflict van alle andere conflicten door de ongelijkwaardigheid van de partijen. Het komische gehalte neemt toe bij een grotere ongelijkwaardigheid van de tegenstanders. Hierbij moet de zwakkere partij wel provoceren. Hierdoor is het conflict vanaf de aanvang zowel hopeloos als niet serieus. Het conflict wordt voltooid in het antwoord van de sterkste partij, waarin hij zijn overwinning laat voelen. Het conflict hoeft niet van anderen af te hangen, in principe kan iedereen zijn eigen toeschouwer zijn. Maar het niet-ernstige conflict bestaat alleen in het licht van de norm. Hierdoor gebeurt het weinig dat men om zichzelf lacht, omdat men zijn eigen gedrag vaak niet in het licht van de norm bekijkt. Hierdoor is de lacher vaak een derde, onafhankelijke persoon.
Het komische is vaak iets wat men niet kan verklaren, waarmee men niks kan beginnen. Hierdoor neigen minder intelligente mensen vaker te lachen dan de wat meer begaafden. Hoe beperkter het blikveld, hoe eerder men iets niet kan verklaren en hoe sneller men vervalt in lachen.
Geestigheid
Geestigheid als uitdrukking wordt vaak als variant op het grappige gezien. Fischer stelt dat geestigheid een soort voorstelling is, met het opwekkende en mededelende karakter wat ook wordt gevonden in het grappige. De kern hierbij is dat lachen een reactie is op de geestigheid. Het geestige wordt niet bepaald door een komisch principe. Aan het geestige is een eigen principe verbonden, dat herkend kan worden aan de puntigheid; er zit een clou in de grap, in tegenstelling tot bij het komische waar de situatie op zichzelf grappig is. Geestigheid bestaat vaak uit woordgrapjes.
De kwinkslag bestaat daar uit, dat er in één uiting twee dingen worden gezegd. Eén van die twee is overduidelijk, de ander is verborgen. Er wordt eigenlijk iets gezegd zonder woorden, maar wel op zo’n manier dat dat wat niet gezegd wordt, blijft hangen in dat wat wel gezegd wordt. Hierdoor is de verantwoording niet voor de spreker of luisteraar. Volgens Schopenhauer is de kwinkslag een schijnbare tegenstelling van een voorval onder een heterogeen begrip.
Bij serieuze aangelegenheden zal men niet in dubbelzinnige termen spreken, tenzij het bij de manier van converseren hoort (zoals in de oud-Griekse cultuur). Als men iets laat doorschemeren, is dit vaak om een diepere betekenis van beide partijen op te roepen, wat voor buitenstaanders niet altijd duidelijk is. Een schijnbare tegenstelling kan grappig zijn, maar dit hoeft niet altijd het geval te zijn. Bij het geestige is het vooral belangrijk dat er verschillende betekenissen overlappen. Het snijpunt van de twee betekenissen is de clou van de grap.
Met de bovenstaande uiteenzetting van het geestige, is het nog niet duidelijk waarom het geestige opvrolijkend werkt. Er zijn overeenkomsten met de ambivalentie van het kietelen, het komische en het spel teruggevonden, maar dit is nog geen verklaring voor de aanzet tot lachen.
Het geestige is gekoppeld aan de rede en openbaart zich alleen in taal of uitdrukkingsmiddelen die de taal vervangen (zoals afbeeldingen en gebaren). Het geestige is echter niet verbonden aan het woord of aan een oordeel. Het verschil tussen het geestige en het komische ligt daarin, dat men bij het begrijpen van het geestige de context moet kennen. Dit in tegenstelling tot het komische. Het geestige is niet vergelijkbaar aan een spelcontext; in het geestige bestaat er geen hernieuwde spanning of een tweestrijd tussen binden en gebonden zijn. (Kant en Schiller zien het spel als alles wat niet serieus is. In deze theorie zou het geestige dus wel onder spel vallen.) Ten slotte moet het geestige nog vergeleken worden met het kietelen. Hecker zegt over het geestige dat het gaat om twee voorstellingen die zowel zorgen voor lust als onlust doordat zij enerzijds verenigbaar, anderzijds onverenigbaar zijn. Het lachen dat voortkomt uit deze tweeslag is vergelijkbaar met het lachen als reactie op het kietelen. Aan de andere kant is er bij het kietelen geen sprake van spanning of onlust, waardoor het niet totaal vergelijkbaar is. Hierdoor kan het geestige niet bestempeld worden als een geestelijk kietelen.
Sommigen proberen een gevoel van shock als verklaring voor lachen als reactie op iets geestigs te geven. Echter, een grap heeft vaak niet het schrikaanjagende karakter dat daarvoor nodig zou zijn. Juist wanneer bij de luisteraar spanning is opgebouwd, verwacht deze iets geestigs. Het is echter een groot verschil of men verrast wordt, of een verrassing verwacht. Als iemand verrast wordt, wordt de shock veroorzaakt doordat de persoon in kwestie onvoorbereid was op wat er komen ging. De verhouding tussen de schrik en de onschuldigheid van de aanleiding voor die schrik, is de aanleiding voor het lachen. Wanneer iemand een verrassing verwacht, is de shock kleiner en blijft deze in overeenstemming met het gedrag van de persoon.
Dat wat het geestige zo aangenaam maakt, is voornamelijk de strekking. Het geestige biedt een weg naar de vrijheid; er zijn geen remmingen bij. Het geestige biedt de mens de mogelijkheid om het dat wat ons niet zint belachelijk te maken. Freud ziet hierin ook een verlichting van bestaande dwang. Het geestige heeft alleen dan een bevrijdende werking, als het niet voortkomt uit berekend overleg. Het moet voortkomen uit het onderbewustzijn. Op deze manier bestaat er een verwantschap met de droom; ook de droom komt voort uit het onderbewustzijn, en laat een constante terugkeer van het bewuste naar het onderbewuste zien. In de droom worden dingen uit het onbewuste verwerkt in symbolen. Zowel de droom als het geestige laten de mens verborgen verlangens zien, doordat zij een brug vormen tussen het bewuste en het onbewuste. Het verschil tussen de droom en het geestige is dat de droom een verborgen wens is met betrekking tot ons persoonlijke leven, terwijl het geestige juist bestaat in sociale relaties. Freuds idee klopt niet, aangezien het geestige gepaard gaat met een uitgewerkte gedachtegang en geestelijke inspanning, terwijl de droom zonder inspanning zich aan ons openbaart. Ook met betrekking tot de motieven voor de geestigheid is Freud incorrect. In sommige gevallen is het geestige alleen voor het plezier bedoeld. In veel gevallen is het echte een manier om iets pijnlijks aan te snijden, wat men niet serieus zou kunnen doen, en waarvoor men dan een sarcastische of cynische opmerking maakt.
Waar de mate van geestigheid afhangt van de heftigheid en manier van spanning in de context, het opvrolijkende effect hangt af van de techniek van betekenisverandering en de verborgen overlapping van betekenissen. Hierin is het niet-ernstige van het geestige duidelijk. De vraag waarom lachen ontspanning brengt, is hiermee nog niet beantwoord.
Verlegen zijn en twijfelen
Verlegen zijn en twijfelen zijn de laatste aanleidingen voor het lachen die besproken worden. Vaak wordt deze vorm van lachen niet behandeld in onderzoek, omdat het anders is dan regulier lachen; het biedt geen ontspanning of opvrolijking. Het is een onderdrukt lachen, waarvan de lacher vaak het gevoel heeft dat het misplaatst is. De mens weet zich geen raad met zichzelf of met zijn omgeving, er ontstaat een wanverhouding tussen de mens en zijn omgeving. Er zijn verschillende redenen om verlegen te worden. De eerste, en minst extreme, is de wetenschap dat je wordt bekeken en beoordeeld wordt. Heftiger is het gevoel dat men doorzien en herkend wordt.
Men kan zich schamen voor het feit dat men verlegen is, maar de verlegenheid op zich heeft niets met schaamte te maken. De mens schaamt zich met een reden, vaak om iets negatiefs. Mensen worden echter verlegen, wanneer zij niet weten hoe ze met een bepaalde situatie om moeten gaan. De mens doorziet de situatie, en heeft door dat er een kloof is tussen de eisen die de omgeving stelt en de mogelijkheden die de persoon heeft. Dieren komen dit niet tegen, omdat zij geen besef hebben van hun positie. Een antwoord op de kloof tussen de eisen van de omgeving en de mogelijkheden van de mens, is te lachen. Hiermee wordt er een einde gemaakt aan de ongemakkelijke situatie. Het lachen uit verlegenheid is vaak makkelijk te herkennen. De verlegenheid heeft eigenlijk geen eigen manier van uitdrukken, men zou net zo goed in huilen kunnen uitbarsten. De twijfel daarentegen is niet om uitdrukking verlegen. Elke uitdrukking is goed, omdat het niet zo kan zijn dat er maar één goed is. Voor de twijfelaar bestaat er geen uitdrukkingsvrijheid meer. Voordat de twijfelaar capituleert, bevindt hij zich in een radeloze en hopeloze toestand. Hierin ziet hij geen uitweg meer, waardoor er geen uitdrukking op zijn plaats is.
Aanleidingen tot lachen
Onbedreigende situaties waar de mens geen controle over heeft, kunnen lachen veroorzaken. Als deze het lachen niet veroorzaken, zijn er twee mogelijkheden. Of de persoon kan er wel antwoord op geven, waardoor hij weer controle krijgt over de situatie. Of de persoon kan geen antwoord op de situatie krijgen, waardoor de situatie de overhand krijgt en de mens de situatie moet ontvluchten of er aan ten onder gaan. Er bestaan verschillende eisen aan een situatie die lachen kunnen ontlokken. Er moet een spanning bestaan tussen aantrekking en afstoting, de situatie moet onbeantwoordbaar zijn, en er moet een bindende kracht zijn. De mens moet ook vrij zijn om zich te kunnen uiten. Bij deze uiteenzetting van aanleidingen tot lachen wordt alleen rekening gehouden met de aanleidingen die de vrijheid en vrolijkheid verhogen, en aangegrepen en aangedaan zijn verminderen. Intense vreugde, twijfel of sterke emoties kunnen evengoed aanleidingen voor lachen als voor huilen zijn. Ook oververmoeidheid zorgt voor een lagere lach- en huildrempel, omdat de mens de controle over zijn lichaam verliest.
E. Redenen om te huilen
Het indirecte van het huilen
Door te lachen wordt er een direct en persoonlijk antwoord gegeven op de situatie. Het huilen is hierin anders. Door te huilen geeft de mens wel een antwoord, maar dit gaat door een automatisme waarover de mens geen controle heeft. De mens is wel door zijn gevoel betrokken tot het antwoord. Voordat de mens huilt, moet er eerst een overgave aan het huilen plaatsvinden. Hierdoor is huilen indirect verbonden aan de aanleiding; de mens begint niet opeens te huilen, maar voelt zich eerst zwak worden en voelt de overgave aankomen. Dit is bij het lachen niet het geval; dit gebeurt onmiddellijk en als direct antwoord op de aanleiding. Het indirecte karakter van het huilen heeft twee implicaties. Ten eerste betekent het dat er niet op dezelfde manier onderzoek gedaan kan worden naar de aanleidingen tot het huilen, als dat er onderzoek wordt verricht naar de aanleidingen van lachen. Ten tweede betekent het dat het huilen een reactie is op een situatie die een desorganisatie in de mens veroorzaakt.
Tussen de aanleiding en het uitbarsten in huilen moet er een proces van gewonnen-geven zijn, zodat men begint te huilen. Blijkbaar heeft dit proces niet alleen een aanleidende, maar ook ontwikkelende rol in het huilen. Erdmann zegt hierover dat de mens alleen om anderen lacht (omdat hij de ander grappig vindt) en alleen om zichzelf huilt (omdat hij het meest om zichzelf geeft, en daarom het meeste pijn om zichzelf voelt). Schopenhauer zegt dat het huilen voortkomt uit medelijden met zichzelf hebben. Het medelijden met zichzelf hebben is geen directe aanleiding om te gaan huilen, maar de mens moet zichzelf bekijken en zien dat hij medelijden heeft met zichzelf. Hier zijn drie dingen fout aan. Ten eerste, er wordt niet alleen gehuild uit verdriet maar ook van geluk. Ten tweede wordt er niet alleen gelachen om een ander, maar soms ook om zichzelf. Ten derde is het laten gaan van het innerlijk niet hetzelfde als huilen om zichzelf. Voor Schopenhauer staat het vast dat de mens alleen om zichzelf huilt. Het verdriet van een ander zet iemand pas aan tot huilen, als dat verdriet eigen wordt. Het moet de mens zelf verdriet doen, wil hij medelijden met een ander hebben.
Indelen van huilen
Huilen kan ingedeeld worden op basis van de natuurlijke drieslag van lichaam, ziel en geest. Lichamelijke oorzaken voor huilen zijn pijn, moeheid, zwakheid na inspanning etc.. Geestelijke oorzaken zijn ontroering, een specifieke gebeurtenis, religieuze ervaring etc.. Op het niveau van het innerlijk van de mens (de ziel) kan huilen voortkomen uit ontroering, gevoelens en affect. Volgens Spitz is er een ontwikkeling in het huilen. De vroegste vorm is het elementaire huilen, dat overeen komt met het kinderlijke zelfbewustzijn. Dit is in feite een geconditioneerde vorm van huilen. Daarna ontwikkelt zich het persoonlijke huilen, tegelijkertijd met de verdieping in gevoelens van adolescenten. Ten slotte ontwikkelt zich het geestelijke huilen, met als oorzaken ontroering, religiositeit, overgave en een bewustzijn van zichzelf en de wereld. Deze fasen lopen wel door elkaar, maar zijn overwegend in deze volgorde van het meeste belang. Huilen is cultureel bepaald, het wordt van vrouwen meer geaccepteerd dat zij huilen dan van mannen.
Het persoonlijke huilen ontwikkelt zich op het niveau van het innerlijk van de mens. Spitz onderscheidt vier vormen als hoofdvormen van persoonlijk huilen; gespannen, overwegend gespannen, overwegend ontspannen en ontspannen huilen. De mate van spanning wordt gezien als gevolg van de reden tot het huilen. Het gespannen huilen wordt gekenmerkt door een erg onrustig gevoel bij een helder bewustzijn. Vaak wordt huilen hierbij met kracht uitgelokt, en vindt er een hevige uitbarsting plaats. Binnen het gespannen huilen zijn twee groepen te onderscheiden. Ten eerste, onderdrukt opgekropt huilen; hierbij horen activerende aanleidingen als pijn, woede en haat. Ten tweede, een haperend verdorrend huilen. Aanleidingen hiervoor zijn verlammend, zoals machteloosheid, moedeloosheid en verwarring. Ook bij het overwegend gespannen huilen is er helderheid van bewustzijn. Echter, de mogelijkheid tot zelfreflectie is aangetast. Verdriet, teleurstelling en zorgen zijn aanleidingen voor dit type huilen. Dit huilen begint vanzelf als de mens zijn situatie bekijkt, of groeit langzaam vanbinnen tot het naar buiten komt. Door de tranen gaat de pijn echter niet weg. Aanleidingen voor het overwegend ontspannen huilen zijn droefheid, zwaarmoedigheid, verlangen en medelijden met zichzelf. De mens voelt zich ontroerd, en op het hoogtepunt van deze ontroering komen de tranen. Deze tranen bieden kalmering. Het laatste type is het ontspannen huilen van verlangen en lichte droefheid. Deze tranen bieden verlichting en bevrijding.
Schwarz heeft een andere indeling van huilen. De eerste vorm is huilen door pijn. De mens doorziet hierbij dat hij vast zit aan en afhankelijk is van zijn lichaam. Het tweede type is huilen door psychische oorzaken. Hierbij is het huilen geen verschijnsel van de psychische processen, maar een zelfstandig gedrag. Voorbeelden hiervan zijn huilen na angst, totale uitputting of schrik. Dit huilen biedt ontspanning. Het derde type huilen is de volledig ontwikkelde vorm van huilen. Het huilen is hierbij direct gekoppeld aan de psychische processen, zoals innerlijke opwinding en psychische overgave. Machteloos huilen kan voorkomen bij gevoelens van woede, koppigheid of twijfel. Machteloos huilen is geforceerd, benepen, omdat het door grote druk ontstaat. Het vierde type is die van een drastische wending in gevoelens, waarbij berouw vaak een rol speelt. Het laatste type komt overeen met het geestelijke huilen uit het schema van Spitz. Hierbij spelen waarde-antwoorden een rol.
Weerklank van het gevoel
Gevoelens kunnen de mens ontroeren, zonder dat er tranen zijn. Schwarz zegt hierover dat bepaalde gevoelens en processen op een bepaalde manier op een bepaald moment aanwezig moeten zijn om huilen te kunnen veroorzaken. Voorwaarden voor huilen liggen dus niet in het gevoel, maar in dat wat het gevoel verandert. Als een bepaald gevoel aanleiding geeft om te gaan huilen, is er een object-gebondenheid die afwijkt van hoe de mens normaal staat ten opzichte van het object. Schwarz onderscheidt twee vormen van gegrepen worden. Ten eerste het ingrijpen, zoals bij fysieke pijn. Ten tweede het laten grijpen, zoals bij ontroering.
Het gevoel is de binding tussen de mens en het object. Het is een stuk minder zelfstandig dan alleen zuivere waarneming. Gevoelens zijn geen zelfgekozen waardering ten opzichte van iets, maar de mens is er aan overgeleverd, afhankelijk van persoonlijkheden als karakter en temperament. Bij echte gevoelens is er een betrokkenheid van de persoon die de sterkte van het gevoel bepaald. Bij onechte gevoelens is deze betrokkenheid er niet.
Een object-gebondenheid door middel van gevoel, waarbij het innerlijk sterk verbonden is, kan alleen bestaan als er mogelijkheid tot objectiviteit is. Daarom komt dit alleen bij mensen voor. Een hart bestaat alleen als er ook verstand aanwezig is. Het gevoel is typisch menselijk. Dieren voelen wel pijn en kunnen ook aanhankelijk zijn, maar zij voelen geen vriendschap of haat.
Verstand en gevoel zijn nauw met elkaar verbonden. Als de mens een belangrijke beslissing moet maken, moet hij vaak een keuze voor één van de twee maken. Bij een keuze voor het verstand, kiest hij voor de waarneming, het denken en plannen. Aan de andere kant is een keuze voor het gevoel; de mens is aangedaan, en hierdoor is het nuchtere denken verminderd. Omdat de wetenschap niets kan met het gevoel, zonder bewijzen, heeft het geen waarde als bron van kennis.
Aanleidingen tot het huilen
Niet alle gevoelens zijn reden tot huilen. Huilen komt alleen voor bij gevoelens waarin de mens zich bewust wordt van zijn machteloosheid. Dit is bij lichamelijke pijn erg duidelijk; als men pijn voelt, wordt men zich bewust van de weerloosheid ten opzichte van het eigen lichaam. De mens heeft dan echter geen medelijden met zichzelf, omdat hij er te nauw aan verbonden is. Psychische pijn lijkt hier erg op, soms zelfs in zo’n mate dat psychische pijn lichamelijk gevoeld wordt. De mens kan hierbij het gevoel zijn, bijvoorbeeld eenzaam of vernederd, of de mens voelt de pijn doordat hij zich bewust is van het lijden.
Dat wat aangrijpt en ontroert, maar ook het beminde en verhevene, zijn de grenzen van de persoonlijke betrekkingen die mensen hebben. Bij het tegenkomen van deze laatste grens, vloeien tranen. Wezenlijk bij deze vorm van huilen is de plotseling overgang van de ontspannen naar de gespannen houding. De man huilt eerder dan de vrouw bij gevoelens van liefde, waardering en religiositeit, omdat mannen gewend zijn aan een wrede wereld en de tegenstelling gespannen-ontspannen dan extra groot is. Gevoelens van schuld, schaamte en bekering werken bevrijdend doordat de druk van de situatie verdwijnt. Deze gevoelens plaatsen de mens tussen twee punten in de tijd, en doordat de mens zich bewust is van de onomkeerbaarheid van de tijd, overvalt hem zijn sterfelijkheid.
Het huilen is niet altijd een antwoord op de bevrijding van druk. Machteloosheid kan ontstaan aan het einde van een tevergeefse strijd. Ook vormen lijden en medelijden geen noodzakelijke voorwaarden voor huilen, hoewel dit in de meeste gevallen wel voorkomt. Voorwaarde is wel het overmand-zijn, waarbij de mens zich overgeeft aan zijn gevoelens en het niet meer mogelijk is om vanaf een afstand antwoord te geven op een situatie. De mens laat zich hierbij meeslepen en geeft de macht over zichzelf weg, en dit verlies wordt duidelijk in het huilen.
F. Het ontstaan van lachen en huilen
De grenzen van het gedrag
Lachen en huilen zijn typische vormen van uitdrukken. Bij het lachen en huilen is er een verlies van zelfbeheersing, die een bijzondere betekenis krijgt. De verhouding tussen de mens en zijn lichaam verandert, de normale organisatie is weg. Er wordt alleen gelachen en gehuild in situaties waar geen ander antwoord mogelijk is. Het bereiken van die grens zorgt er voor dat de mens niet meer bewust een standpunt in kan nemen. De omvang hiervan wordt pas duidelijk als het gezien wordt in het licht van het normale bestaan van de mens. De mens leeft normaal gesproken een bestaan, waarin hij zich letterlijk en figuurlijk kan oriënteren. Dit bestaan moet vertrouwd worden en vrijheid bieden, zodat de mens van daaruit kan leven.
Aanleidingen voor het lachen zijn vaak geen ernstige situaties. Er zijn gevallen waarin de mens een ernstige situatie op een humoristische wijze objectiveert, waardoor er wel gelachen kan worden om een ernstige situatie. Deze situatie is dan wel hopeloos, maar niet meer serieus. De mens zal alle onbeantwoordbare situaties die hij tegenkomt, proberen om te vormen naar beantwoordbare situaties. Als hem dit niet lukt, verliest de mens zijn bezinning en komt er een crisis. Als de onbeantwoordbare situatie geen macht heeft over de mens, kan de mens deze situatie zonder al te veel moeite afwijzen. Als de mens lacht, verliest hij de controle over zijn lichaam. Het lichaam beantwoordt de situatie. In deze desorganisatie laat de mens nog zijn soevereiniteit zien; hij bewijst zijn menselijkheid juist door het verlies van beheersing. De mens geeft antwoord op een onbeantwoordbare situatie.
Het huilen is ook een antwoord op de grens van het gedrag. Er is geen antwoord meer mogelijk in woord of daad. Beslissend is de oorzaak van de onbeantwoordbare situatie. Bij niet-ernstige situaties is er aanleiding om te lachen. Bij het huilen komt de machteloosheid echter voort uit het overgeleverd zijn aan de pijn, uit de tegenstelling tussen gespannen en ontspannen zijn, en uit de ontroering.
De mens heeft vrijheid nodig om zich te kunnen ontwikkelen. Als deze vrijheid hem ontnomen wordt door een bedreiging aan zijn lichamelijke of geestelijke leven, ziet de mens zijn eigen einde. De mens kan zijn vrijheid ook verliezen doordat er geen enkele gesteldheid meer mogelijk is. Hierop kan de mens alleen antwoorden door te lachen of te huilen. Er wordt echter nog niet begrepen waarom de mens juist lacht om bepaalde situaties, en huilt om andere.
De twee grenzen
Bovenstaande analyse heeft één ding duidelijk gemaakt; lachen en huilen zijn geen tegenstellingen zoals vreugde en pijn tegenstellingen zijn. Het zijn de beide uitersten van het menselijke gedrag, en ze treden op bij het bereiken van de grenzen van het menselijke gedrag. Het lachen en huilen kunnen reageren op een situatie zonder het stempel van die situatie te dragen. Daarmee zijn lachen en huilen ondoorzichtig.
In het lachen en huilen verliest de mens de verhouding met zijn eigen lichaam. Hiervoor zijn twee mogelijke verklaringen. Ten eerste is het mogelijk dat er een autonome reactie van het lichaam plaatsvindt, waaraan de mens zelf eigenlijk niks toevoegt. Ten tweede kan het zijn dat er bepaalde lichamelijke mechanismen in gang worden gezet, waardoor er een persoonlijk bestaan ontstaat in en met een lichaam. In het bestaan van de mens gaan het zijn van een lichaam en het hebben van een lichaam continu in elkaar over. Als de mens een keuze zou willen maken tussen één van deze twee, alsof dat zou kunnen, zou dit betekenen dat de mens de wisselwerking tussen zijn en hebben verkeerd begrijpt. Het hebben van een lichaam is voorwaarde voor het zijn van een lichaam, en omgekeerd. Het één kan niet zonder het ander. Als de mens zijn lichaam als instrument wil inzetten, stelt hij een eis aan zijn lichaam. Als deze eis onuitvoerbaar is, bereikt de mens de grens van zijn gedrag. Bij deze grens komt wederom lachen of huilen voor. De verbinding met de fysieke omstandigheden van de mens, hebben ook betekenis voor de verhouding tussen de mens en zijn lichaam.
Het populaire lustprincipe, namelijk dat mensen lachen omdat zij zich vermaken en huilen omdat zij pijn hebben, is ontoereikend. Het verschil tussen lachen en huilen ligt in het karakter ervan als reactie op een crisis in het menselijke gedrag. Zij komen daarin overeen, dat zowel lachen als huilen plaatsvinden bij het bereiken van een grens van het gedrag. Zij verschillen echter van elkaar in de manier waarop de mens die grenssituatie bereikt. Het lachen is een antwoord op de grens van het gedrag bij onherleidbare dubbelzinnigheid van aanknopingspunten. Huilen treedt op bij het bereiken van de grens door het opheffen van de betrekkelijkheid van het leven.
Belemmeringen in verhoudingen van de mens kunnen op twee manieren ontstaan. Ten eerste door tegenstrijdige gevoelens die een duidelijk gevoel in de weg staan, een aanleiding om te gaan lachen. Ten tweede door het overslaan van tussenschakels, waardoor de betrekkelijkheid van het bestaan wordt opgeheven en er een aanleiding is om te gaan huilen. Deze aanleidingen betekenen echter niet dat de mens niet actief zijn wereld kan beïnvloeden. De passiviteit in bovenstaande uiteenzetting is ook een gedrag, omdat de mens centraal staat in zijn eigen speelruimte.
Om de dubbele begrenzing van het menselijke gedrag te kunnen begrijpen, moet de aard van het menselijk gedrag begrepen worden. Gedrag in het algemeen speelt zich af in een verhouding tussen een wezen en zijn omgeving. Bij menselijk gedrag is dit niet rechtstreeks. De mens ziet zichzelf als actor in zijn gedrag, het gedrag ontstaat binnen alle verhoudingen die de mens met de buitenwereld heeft. De middellijke onmiddellijkheid waar eerder over is gesproken, ontstaat op de grens van het verstandelijke. Deze grens valt tussen dat wat wel en dat wat niet begrepen wordt. Als het gedrag valt buiten de grens, daar waar het niet meer begrepen wordt, wordt het gedrag onmogelijk. De mens die dit onmogelijke gedrag uit, reageert hierop met lachen of huilen.
Terwijl de ene grens een afstand schept tussen betrekkingen en daarmee bevrijdend is (bij het lachen), valt de andere grens samen met een ontmoeting tussen iets wat al bevrijd is, en daarmee ontroert (bij het huilen). Beide grenzen liggen buiten de rede en breken door betrekkingen die het verstand en de wil binden.
Lachen en huilen zijn alleen te begrijpen in de wanverhouding tussen de mens en zijn hogere vermogens. De mens zal nooit meer worden dan zijn bestemming, en er blijven grenzen bestaan aan zijn kunnen. Deze bestemming heeft de mens nodig om zichzelf te verwezenlijken, maar het totale kunnen van de mens zal nooit ten volle worden benut door de bestaande grenzen in het menselijk gedrag.
Bron
- Deze samenvatting bij Lachen en wenen, een onderzoek naar de grenzen van het menselijk gedrag (Plessner) is geschreven in collegejaar 2012-2013.
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
Syllabus emoties: activatie of constructie?
- 2763 reads
Contributions: posts
Spotlight: topics
Humor en ironie: basisbundel
Blogs, bijdragen en beelden over humor and ironir
Online access to all summaries, study notes en practice exams
- Check out: Register with JoHo WorldSupporter: starting page (EN)
- Check out: Aanmelden bij JoHo WorldSupporter - startpagina (NL)
How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?
- For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
- For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
- For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
- For compiling your own materials and contributions with relevant study help
- For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.
Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
- Use the summaries home pages for your study or field of study
- Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
- Use and follow your (study) organization
- by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
- this option is only available through partner organizations
- Check or follow authors or other WorldSupporters
- Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
- Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
- Check out: Why and how to add a WorldSupporter contributions
- JoHo members: JoHo WorldSupporter members can share content directly and have access to all content: Join JoHo and become a JoHo member
- Non-members: When you are not a member you do not have full access, but if you want to share your own content with others you can fill out the contact form
Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance
Main summaries home pages:
- Business organization and economics - Communication and marketing -International relations and international organizations - IT, logistics and technology - Law and administration - Leisure, sports and tourism - Medicine and healthcare - Pedagogy and educational science - Psychology and behavioral sciences - Society, culture and arts - Statistics and research
- Summaries: the best textbooks summarized per field of study
- Summaries: the best scientific articles summarized per field of study
- Summaries: the best definitions, descriptions and lists of terms per field of study
- Exams: home page for exams, exam tips and study tips
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
- Studies: Bedrijfskunde en economie, communicatie en marketing, geneeskunde en gezondheidszorg, internationale studies en betrekkingen, IT, Logistiek en technologie, maatschappij, cultuur en sociale studies, pedagogiek en onderwijskunde, rechten en bestuurskunde, statistiek, onderzoeksmethoden en SPSS
- Studie instellingen: Maatschappij: ISW in Utrecht - Pedagogiek: Groningen, Leiden , Utrecht - Psychologie: Amsterdam, Leiden, Nijmegen, Twente, Utrecht - Recht: Arresten en jurisprudentie, Groningen, Leiden
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
2765 |
Add new contribution