Summaries per article with History of Psychology at University of Groningen 19/20 and earlier

Summaries per article with History of Psychology at University of Groningen 19/20 and earlier

Image

Check summaries and supporting content in full:
Becoming a Self-Regulated Learner: An Overview - Zimmerman - 2002 - Article

Becoming a Self-Regulated Learner: An Overview - Zimmerman - 2002 - Article

What is this article about?

In contemporary society, there are a lot of distractions. Think for example about smartphones, computers, and tablets. They are all means of distraction. As a result of all these sources of distraction, it is not surprising to find that many students have not learned to self-regulate their academic studying well.

In this study, Zimmerman discusses how students can use self-regulation as a means to compensate for their individual differences in learning. He also defines the essential qualities of academic self-regulation, describes the structure and function of self-regulatory processes. Finally, an overview is provided of methods for guiding students to learn on their own.

How do students use self-regulation as a means to compensate for individual differences in learning?

Since the beginning of the 20th century the topic of individual differences in educational functioning gained widespread interest. While it was already widely acknowledged that students differ, little was known how to overcome these differences so that each students could optimally benefit from the curriculum of the school. During the late 1970's and early 1980's, a new perspective on individual differences emerged, that still plays an important role nowadays. Since then, researchers attribute (partly) individual differences in learning to students' lack of self-regulation. Important aspects herein are metacognition and social cognition. Metacognition refers to the awareness of and knowledge about one's one thinking. Social cognition refers to the social influences on children's development of self-regulation. Most importantly appears to be setting specific and proximal goals for themselves. In addition, simply asking students to self-record some aspects of their learning already showed "spontaneous" improvements. These effects are called reactivity. Thus, this perspective focuses on what students need to know about themselves in order to manage their limitations during efforts to learn.

What are the essential qualities of academic self-regulation?

Self-regulation is not a mental ability or an academic performance skill. Instead, it is the self-directive process by which learners transform their mental abilities into academic skills. It is a proactive process. In this section, the following essential qualities of academic self-regulation are mentioned:

  • Self-regulated learning involves more than detailed knowledge of a skill. It involves self-awareness, self-motivation, as well as behavioral skills to implement that knowledge accordingly.  
  • Self-regulation is not a single trait that one possesses or lacks. Instead, it involves the use of several, specific processes that one must adapt personally to each learning task. The following processes are identified:
    1. Setting specific approximate goals.
    2. Adopting strategies for reaching those goals.
    3. Monitoring one's performance for signs of progress.
    4. Restructuring one's physical and social context in order to make it compatible with the goal.
    5. Managing time effectively.  
    6. Self-evaluating one's methods.
    7. Attributing causes to results.
    8. Adapting future methods
  • The quality of self-regulated learning depends on several underlying beliefs, such as perceived efficacy and intrinsic interest.

What is the structure and function of self-regulation?

In this section, the central question is: How do students combine specific learning processes, level of self-awareness, and motivational beliefs as a means to self-regulated learning? According to social learning psychologists, the structure of self-regulation can be viewed in terms of three cyclical phases:

  1. Forethought phase
    1. Task analysis (goal setting, strategic planning)
    2. Self-motivation beliefs (self-efficacy, outcome expectations, intrinsic interest / value, learning goal orientation)
  2. Performance phase
    1. Self-control (imagery, self-instruction, attention focusing, task strategies)
    2. Self-observation (self-recording, self-experimentation)
  3. Self-reflection phase
    1. Self-judgement (self-evaluation, causal attribution)
    2. Self-reaction (self-satisfaction / affect, adaptive, defensive

Briefly, the forethought phase refers to processes and beliefs that occur prior to the efforts to learn. The performance phase refers to processes and beliefs that occur during the efforts to learn. Lastly, the self-reflection phase refers to processes and beliefs that occur after the efforts to learn.
There is a clear distinction between the self-regulation profile of novices compared to that of experts. Novices fail to engage in high-quality forethought. Instead, they attempt to self-regulate their learning in a reactive manner. More specifically, they fail to set specific learning goals for themselves but rather rely on comparison with others to assess their learning effectiveness.

Which methods are there for guiding students to learn on their own?

Although prior research has shown strong support for the importance of students' use of self-regulatory processes, few teachers actually prepare students effectively to learn on their own. For example, students are rarely given choices regarding academic tasks to pursue or methods for carrying out complex assignments. Further, in contrast to a commonly held belief, self-regulation is not asocial in nature and origin. Instead, each self-regulatory process, for instance goal setting, strategy use, or self-evaluation, can be learned via instruction and modeling by others (parents, teachers, coaches, peers). Students that use self-regulatory process often seek out help from others to improve their learning. As such, teaching these self-regulated learning processes is especially relevant in an era where these essential qualities for lifelong learning are distressingly absent.  

Access: 
Public
Becoming a self-regulated learning - Zimmerman (2002) - Artikel

Becoming a self-regulated learning - Zimmerman (2002) - Artikel

Door de jaren heen is de opvatting over (de omgang met) verschillen tussen leerlingen in de klas behoorlijk veranderd. In de 19e eeuw moesten alle leerlingen hetzelfde curriculum volgen. Het feit dat sommige leerlingen niet mee konden komen werd toebedeeld aan hun eigen capaciteiten en lagere IQ. In de daarop volgende eeuw werden verschillen tussen leerlingen wel erkend en werd het curriculum aangepast. Mede dankzij de opkomst van de psychologie en orthopedagogiek als wetenschap werd het oude curriculum bekritiseerd. In de jaren 70 en 80 van de 20ste eeuw ontdekten onderzoekers dat individuele verschillen in leren te maken hebben met metacognitie. Metacognitie is het bewustzijn en het kunnen nadenken over wat je aan het doen bent.

Zelfregulatie

Voortvloeiend uit het onderzoek naar metacognitie kwam het begrip zelfregulatie aan de orde. Zelfregulatie is het gedrag dat leerlingen vertonen om bepaalde doelen te bereiken. Het is niet een mentale of academische vaardigheid, maar een metacognitief proces wat leerlingen tijdens het leren doorlopen. Leerlingen die aan zelfregulatie doen zetten doelen voor zichzelf en kiezen leerstrategieën om die doelen te bereiken. Ze houden hun leerproces in de gaten en wanneer een leerstrategie niet goed lijkt te lukken, kiezen ze een andere leerstrategie. Ze monitoren hun leergedrag dus. Leerlingen die aan zelfregulatie doen motiveren zichzelf en leren vanuit een intrinsieke motivatie.

Onderzoek heeft aangetoond dat leerlingen, die zelfregulatie toepassen, succesvoller zijn in hun latere leven. Doordat deze leerlingen zichzelf motiveren en bewust bezig zijn met het behalen van hun doelen, kunnen ze zich later in bedrijven ook gemakkelijker werk eigen maken.

Fasen van zelfregulatie

Leren vanuit zelfregulatie is een proces dat uit meerdere fasen bestaat. Het onderscheid tussen de fasen ligt aan het tijdsmoment. De verschillende fasen beïnvloeden elkaar ook. Hieronder worden de verschillende fasen besproken:

1. De fase vooraf aan het leren: tijdens deze fase staan de taakanalyse en het motiveren van zichzelf centraal. Taakanalyse bestaat uit het bepalen van doelen en het kiezen van een leerstrategie. Daarnaast is het belangrijk dat de leerling, al voordat hij eraan begint, de taak interessant vindt en het nut ervan inziet. Er moet sprake zijn van intrinsieke motivatie bij de leerling. Deze motivatie zal leiden tot een betere leerprestatie.

2. De fase tijdens het leren: in deze fase moet de leerling zichzelf controleren en observeren. Tijdens het leren kan het zo zijn dat een verkeerde leerstrategie is gekozen. Wanneer het bijvoorbeeld erg lang duurt om de leertaak uit te voeren, kan het beter zijn een andere strategie te kiezen. Daarnaast komt in deze fase het zelf-observeren naar voren.

De leerling heeft bijvoorbeeld zelf in de gaten krijgen hoe lang hij over een taak doet. Wanneer hij een moeilijke leertaak moet vervullen, kiest hij ervoor niet met zijn vrienden maar alleen te studeren. De leerling doet dan ook aan zelf-monitoren. Dit betekent dat hij kijkt naar zijn eigen functioneren.

3. De fase na het leren: in deze fase vormt de leerling een oordeel over zichzelf en de uitgevoerde leertaak. Dit oordeel kan worden geveld op basis van de gevoelens van de persoon zelf (de mate van tevredenheid) of aan de hand van een gestandaardiseerde score (een cijfer op een toets). Hier treedt ook causale attributie op. Dit betekent dat iemand zoekt naar verklaringen voor het hebben van succes of het falen op een bepaalde leertaak of toets.

Conclusie

Opmerkelijk is dat in de klas weinig terug te zien is van zelfregulatie. Leraren bereidden hun leerlingen slecht voor op zelfregulatie. Leerlingen hebben tijdens de les vaak weinig keus in het maken van de opdrachten en hoeven bijna nooit hun leerproces te evalueren. Leerlingen mogen niet hun eigen doelen stellen en moeten een bepaald programma volgen. Dit is opmerkelijk, omdat recent onderzoek heeft aangetoond dat zelfregulatie aan te leren is. Dit aanleren kan gedaan worden doordat de ouders, leraar of leeftijdsgenoten zelfregulatie voordoen en instructie geven hoe een kind zijn eigen leerproces kan reguleren. Ook is bewezen dat zelfregulatie hoog correleert met goede schoolprestaties en een hogere intrinsieke motivatie bij de leerlingen oplevert.

Access: 
Public
Delaying Gratification - American Psychological Association - Article

Delaying Gratification - American Psychological Association - Article

What is the basic human ability to delay gratification?

The basis for the modern study of self-control was developed by Walter Mischel, a psychologist now at Columbia University. More than 40 years ago he experimented using the marshmallow test. In this test, Mischel and his colleagues presented a plate of treats (marshmallows) to a preschooler. The child was told that the researcher had to leave the room for a few minutes. The child was given a choice: waiting until the researcher returned would be rewarded with two marshmallow. Yet, if the child couldn't wait, it was told to ring a bell so that the researcher would came back immediately. However, the child would then only receive one marshmallow. This test is used to assess children's self-control. Eventually, the marshmallow test became the groundwork for the development of a framework to explain the human ability to delay gratification.

Mischel proposed the hot-and-cool system to explain why willpower succeeds or fails. Briefly, the cool system is considered cognitive in nature. It is a thinking system, which incorporates knowledge about sensations, feelings, actions, and goals. For instance, one can remind himself why he should not eat the marshmallow. In contrast, the hot system refers to impulsive and emotional aspects. It is responsible for quick, reflexive responsive to certain triggers. The general idea here is that, when willpower fails, this is because exposure to a "hot" stimulus overrides the cool system, hence leading to impulsive actions. Taking everything together, we can thus conclude that willpower can be thought of as a basic ability to delay gratification.

Future research should focus on explaining why some people are more sensitive to emotional triggers and temptations then others, and whether these patterns can be corrected. Recent findings already offer an interesting neurobiological basis for the push and pull mechanism of temptation.

Access: 
Public
Some key differences between a happy life and a meaningful life - Baumeister e.a. - Article

Some key differences between a happy life and a meaningful life - Baumeister e.a. - Article

What is this article about?

Two of the most widely held goals by which people measure and motivate themselves are happiness and a meaningful life. In this article, the relationship between these two goals is discussed. More specifically, although there certainly is (much) overlap between these two, the focus here is on the differences.

How can happiness be defined?

Happiness generally refers to a state of subjective well-being. Happiness be may narrowly or broadly focused: one can be happy to have found a lost key, but one can also be happy that the war has ended. Happiness is conceptualized and measured by researcher in at least two different manners. The first one concerns affect balance, which suggests that happiness is an aggregate of how one feels at different moment. Happiness is then defined as having more pleasant than unpleasant emotional states. The second one concerns life satisfaction, which goes beyond momentary feelings. It refers to an integrative, evaluative assessment of one's entire life. Generally, assessing both of these provides a useful index of subjective well-being.

How can a meaningful life be defined?

Meaningfulness is considered to concern both a cognitive and emotional assessment of whether one's life has purpose and value.

What is the central theorem of the theory that is being proposed in this article?

The authors suggest that the simpler form of happiness (affect balance instead of life satisfaction), at least, is rooted in nature. Every living creature has biological needs, such as wanting to survive and reproduce. Basic motivations make one to pursue and enjoy those needs. Affect balance then depends to a certain degree on whether these basic needs are being satisfied.

While happiness is natural, meaningfulness may depend on culture. In every culture language is being used as a means to use and communicate meanings. Meaningfulness, thus, makes use of culturally transmitted symbols (via language) as a means to evaluate one's life in relation to purposes, values, and other meanings that are also frequently learned from the culture. Thus, meaning is more associated with one's culture than happiness is. An important feature of meaning is that it is not limited to immediately present stimuli (as happiness is). Instead, meaningfulness refers to thoughts about past, future, and spatially distant realities and possibilities. Moreover, meaning allows to integrate events across time. Researchers found that higher levels of meaning were consistently associated with longer time frames. Vice versa, when people shift toward more concrete and less meaningful thought about their actions, they became more focused on the present, thus on the here and now.

In sum, the authors of this article propose a theory. The central theorem is: happiness is natural, meaning is cultural.

What are the differences between happiness and a meaningful life?

To study the differentiation between happiness and a meaningful life, the authors used empirical investigations, consisting of a series of surveys and a follow-up experiment. These were used to test the hypothesis that basic needs can be satisfied in a selfish fashion, whereas meaningfulness tends to invoke symbolic relations and is thus more a matter of meaning than happiness.

Three surveys were conducted using a national sample of 397 adults (68% female, mean age = 35.5 years old). Two follow-up surveys were conducted, one week and one month after the initial survey. Both happiness and meaningfulness were measured using three items with a 7-point rating scale.

To examine whether meaning and happiness can be differentiated, the authors computed correlations of both concepts with the other measures, each controlling for the author. Then, they identified pairs of opposite findings (thus when a variable correlated significantly positively with one, but significantly negatively with the other). Cases in which there was an opposite correlation, yet not significant for both, were also considered, because these indicate target variables that are solely associated with one of the two concepts. Cases in which both correlations were in the same direction were ignored.

The results turned out as follows. First, happiness and meaningfulness are substantially and positively inter-correlated. The correlations in the two surveys were respectively 0.63 and 0.70 which means that being happy and considered one's life to be meaningful are strongly related attitudes. Many factors contribute similar to both, such as feeling connected to others, feeling productive, and not being alone or bored. 

However, while meaning and happiness are inter-correlated, they do have some substantially different roots. Some variables contribute to both, but others are clearly differentiating and specific. For instance, basic needs such as good health clearly contribute to happiness, but are irrelevant to meaningfulness. The same holds for money (able to buy what one needs). While money is a product of culture rather than nature, people use money commonly to satisfy many of their most basic and natural desired.

The results confirmed the idea that meaningfulness incorporates the past, present, and future, whereas happiness is about the present. For instance, the more time people reported having devoted to thinking about past and future, the more meaningful their lives were, yet the less happy they reported to be. On the opposite, they more time people reported thinking about the present, the happier they reported to be. It should be noted however that the correlation was only marginally significant at p = .07).

To conclude, the findings of this study confirm the idea that happiness is mainly about getting what one wants and needs, whereas meaningfulness is associated with doing things that express and reflect the self and doing positive things for others.

Year of article

Summary of the article: Some key differences between a happy life and a meaningful life - Baumeister e.a. - 2013

Access: 
Public
Self-Determination Theory in Digital Games - Uysal & Yildirim - 2016 - Article

Self-Determination Theory in Digital Games - Uysal & Yildirim - 2016 - Article

What is the self-determination theory and how is it incorporated in digital games?

Self-determination theory (SDT) is a broad motivational theory that distinguishes between intrinsic and extrinsic motivation and identified three basic psychological needs for well-being. Generally, when people are intrinsically motivated, they engage in an activity because they think the activity in itself is interesting, enjoyable, and congruent with theirselves. Vice versa, when people are extrinsically motivated, they engage in an activity because it is instrumental in the sense that it enables one to obtain rewards or avoid punishment. The three basic psychological needs according to the SDT are: (1) autonomy; (2) competence; (3) relatedness. These three needs are crucical for well-being and psychological growth. In this article, digital games are discussed within the SDT framework.

Which types of response-reinforcement schedules are there, and how are they incorporated in games?

To reinforce a certain behavior, rewards can be provided based on a number of responses or certain time interval. The reinforcements can be provided according to one of two schemes: a fixed ratio schedule or a variable ratio schedule. In a fixed ratio schedule a response will be reinforced after a certain fixed number of responses. This schedule is frequently used in games. For instance, after killing a certain number of monsters (response), one earns to level up (reinforcement). A fixed ratio 1 is a continuous reinforcement (thus each response is reinforced). This is probably the most common type of schedule used in games. Second, a variable ratio schedule reinforces the response after a variable, unpredicted number of responses within a set average response rate. For instance, a child may receive a cookie after four correct answers the first time, yet receives a cookie after three correct answer the second time. Classic examples of the use of a variable ratio schedule are gambling and lottery games. Further, browser games and Facebook also make frequent use of this type of schedule.

Do rewards have a negative effect on intrinsic motivation?

According to SDT, extrinsic motivation refers to doing an activity in order to obtain an outcome that is separable from the activity. In this manner, operant theory principles all are considered under extrinsic motivation. This raises the question whether rewards can have a negative impact on intrinsic motivation. The answer is twofold: yes, rewards can have a negative effect on intrinsic motivation, yet not all rewards are undermining. Basically, their influence on intrinsic motivation depends on which aspect is perceived as being more salient: informational or controlling. The informational aspects of rewards concern their role as performance or competence feedback. The controlling aspects refer to its use primarily for controlling people's behavior. It thus depends which aspect is more salient. If the informational aspect of the reward is salient, it does not negatively influence the intrinsic motivation. If the controlling aspect of the reward is salient, it does negatively impact the intrinsic motivation.

How are intrinsic and extrinsic motivation incorporated in games?

At first glance, one would think that intrinsic motivation is the core element of gaming. Why would someone play a game if he or she does not find it interesting and does not have fun? At second thought, however, we notice that many games included (meta-)rewards, such as achievements, badges, trophies, or level-ups. Game designers might think that it does not really matter whether plays are intrinsically or extrinsically motivated. Yet, this does matter. Research suggests that extrinsic motivation in games is related with problem gaming: there is an association between extrinsic motivation and increased playing time, resulting in a lower well-being of players. Yet, as mentioned above, the undermining effect of extrinsic rewards in games depends on whether the reward is perceived as controlling or informational. For instance, feedback (an informational reward) is related to intrinsic motivation rather than extrinsic motivation.

How are the three basic psychological needs related to digital gaming?

Recall that the SDT refers to three basic psychological needs: autonomy, competence, and relatedness. Autonomy refers to feeling volitional in one's own action and being able to fully endorse them. Competence refers to feeling effective, capable, and optimally challenged. Vice versa, activities that are too easy or too difficult decrease competence. Lastly, relatedness refers to experiencing a sense of belonginess to others. In addition to being important for well-being, autonomy and competence play a key role in intrinsic motivation.

These three basic needs are incorporated in digital gaming. First, choice is an essential element of games. Modern games with open worlds, for example, allow gamers to freely walk around, change worlds, buy products, and so forth. Hence, gamers are offered several opportunities, which enables them to feel autonomous. Second, feedback appears to be a crucial aspect in games. Without feedback, the player is commonly not able to understand the rules and structure of the game worl, how one is performance, and whether the actions have consequences or not. All of this would result in a low sense of efficacy. Thus, feedback is crucially related to competence needs. In addition, feedback is connected with autonomy as well, because the choices one makes may become meaningless without feedback. Another important aspect here is game difficulty. A third important aspect of games is game difficulty. Games should provide an optimal level of challenge to satisfy the player's competence needs. Games that are too easy or too difficult will cause boredom or frustration. Commonly, one can "level up" in games, allowing to adjust for the competence level of the player. Finally, relatedness is included when a game is developed for multiple players or when the game is played in a digital word with other real or victional players.

To conclude, the SDT provides a concise framework to better understand the motivational aspects and fulfillment of the three basic needs in gamer psychology. Game designes may use this knowledge to implement game mechanisms that enable autonomy, competence, and relatedness to enhance the player experience.

Access: 
Public
The social cure - Jetten e.a. - 2009 - Article

The social cure - Jetten e.a. - 2009 - Article

How is belonging to multiple social groups related to health?

Commonly, people belong to several different social groups: a student society, sports team, work colleagues, book club, and so forth. Once, membership in a large number of groups was thought to be detrimental, because it was thought that this would complicate our lives and subsequently cause stress. Nowadays, however, research has shown that being part of multiple social networks enhances our resilience and enables one to cope more effectively with difficult live events such as the death of a loved one, job loss, or moving to a completely new area. In fact, belonging to social groups and networks appears to be an important predictor of health, just like diet and exercise are important predictors of health. Further, research has shown that wat matters most is not the number of social groups that one belongs to, but the relations among them. For instance, women who reported higher levels of enery at home, said it was because working have them an energy boost. This is just one example that shows that people may experience work-family facilitation rather than work-family conflict.

The idea that belonging to social groups may improve one's health has been illustrated in many different scientific studies. For instance, a group of researchers studied 655 stroke patients and found that patients who were socially isolated were almost twice as likely to have another stroke within five years after the initial stroke, compared to those with meaningful social relationships. In another study, researchers (Jetten, Haslam, Iyer, Tsivrikos & Postmes) found that, within first-year university students, one of the best predictors of healthy adjustment to the new identity of university student actually was the number of groups that each student had belong to prior to starting school. Students that had belonged to more groups before starting university had lower levels of depression, even after adjusting for other factors such as uncertainty about college and academic obstacles that everyone may encounter.

Does belonging to social groups always make people healthier?

While belonging to social groups is beneficial for our health, one may also wonder whether groups always make us healthier. Can groups also bring us down? For instance, when there is a lot of internal conflict within a group. Or if the group is stigmatized by society. The answer to this question is not very decisive. Briefly, group "failure" has been found to result in one of two outcomes: people either distance themselves from the group and report lower levels of identification, or (as is often the case) their affiliation grows stronger and they feel even more group solidarity. In various studies it was found that the degree of identification actually was the best predictor of health. Whether the group was stigmatized/discriminated or not, if one felt high commitment and feelings of belonging to the group, they reported higher levels of well-being.

What about social networks, such as facebook and instagram? Do they make people healthier? Again, there is no indecisive answer. Some suggest that they are particularly valuable for people who are less mobile, for instance older adults or disable persons. Others warn that social media may instead increase social isolation. Researchers for instance found that people who very frequently used social media were less involved in the "real" communities around them compared to people wo used social media less frequently.

Access: 
Public
Seeing the glass half full: A review of the causes and consequences of optimism - Forgeard & Seligman - Article

Seeing the glass half full: A review of the causes and consequences of optimism - Forgeard & Seligman - Article

What is this article about?

Optimism as a psychological trait has gained an increasing amount of interest from scientists during the past couple of decades. Various studies have shown that optimism is related to important benefits. In this study, a review is presented that summarizes the findings from this body of research.

What are the two main ways in which researchers have defined and operationalized optimism?

Optimism is a psychological trait that influences individuals perceive themselves and their environment, how they process incoming information, and how they decide to act based on that information. Optimism concerns a cognitive, affective, and motivational aspect. Whereas optimists tend to believe that the future will be favorable, pessimists tend to believe that the future will have bad events in store for them. Both optimism and pessimism therefore act as powerful cognitive filters that alter an individuals' perception of the world and influence how the individual reacts and adapts to new situations, in particular challenging and stressful events.

In psychology, a distinction can be made between two main conceptions of optimism as described in the literature: optimistic explanatory style and dispositional optimism.

Optimistic explanatory style

The conceptualization of optimism as an exploratory style was developed by Seligman and colleagues (1991). This conceptualization was inspired by the finding that most humans (and animals) give up and become helpless when they are exposed to uncontrollable stressors. After this, they act helpless even when stressors are controllable again. This phenomenon is called learned helplessness. Individuals who display learned helplessness tend to have a pessimistic explanatory style. They believe negative events are stable and have far reaching consequences ("My life is ruined now"). Often, they blame themselves for the negative events ("It is my fault"). In addition, they commonly do not take credit for positive events ("I was just lucky"). 

Opposite to the pessimistic style is the optimistic explanatory style. This is referred to individuals who never become helpless. They believe negative events are unstable ("Things will go better soon") and specific ("Perhaps this is going less well, but other things are still going well"). Optimists, according to this perspective, acknowledge the presence of bad events, but they consider them in a constructive, non-fatalistic manner.

Dispositional optimism

The second perspective is developed by Schreier and Carver (2009). Here, optimism is based on an expectancy-value model of goal pursuit, which states that individuals pursue goals that are important to them (value) and goals that they feel confident in attaining (expectancy). Optimism and pessimism, then, are considered broad, generalized versions of respectively confidence and doubt pertaining to life, instead of to a specific context.

In contrast to the explanatory style approach in which participants are asked how they interpret certain events, in this perspective, researchers ask participants directly whether they expect events in the future to be positive or negative. As such, this perspective is also known as expectational optimism. It thus measures optimism as the extent to which an individual beliefs future events (rather than past events) will be favourable or unfavourable.

Research about the relationship between these two approaches has been very inconsistent. Some studies reported low correlations, others found a high correlation. These two constructs are believed to be theoretically distinct. Researchers have argued that they should not be considered interchangeable.

What are the benefits of optimism?

Being optimistic has been associated with various beneficial outcomes. In this review, the most interesting findings are highlighted, as a full overview goes beyond the scope of the article. In sum, optimism has been found to be related to:

  • Subjective well-being (being happier)
  • Health (physically healthier, slower progression of diseases, although there are some mixed findings on this issue)
  • Succes (more successful than average, in particular in jobs where one frequently encounters failure, such as selling insurances)
  • Social acceptance (other people may like optimists better than pessimists, which has especially impications for politics)

What are the causes of optimism?

Why are some people natural optimists (seeing the glass half full) whereas others cannot help but seeing the glass as half empty? Research has identified various factors that influence the development of optimism, although more research is needed in this area. Common factors are:

  • Genetics
  • Socio-economic status (lower SES; more pessimistic)

How can optimism be fostered in adults and youth?

Although optimism and pessimism are considered rather stable personality traits, research has shown that cognitive therapy may be beneficial in transforming pessimists into optimists. Cognitive therapy may assist individuals in developing more accurate and constructive explanations for positive and negative events.

What are important areas for future research?

During the past decades, research on optimism has made a substantial contribution to the scientific understanding of this personality trait and its influence on well-being. Additional research, however, is needed. In particular, the authors present some areas of research for the future:

  • Continue the search for the biological and brain substrates of optimism. How is optimism formed in childhood and adolescence? How does it develop during life? And via which mechanisms does optimism exert its effects on outcomes such as subjective well-being, health, and success.
  • Study the psychological and physiological benefits of adopting a flexible (rather than rigid) optimistic outlook on life. That is, research has shown that being optimistic is a good thing. But common sense tells us that being optimistics may not be the best strategy under all circumstances. For instance, optimists tend to continue gambling after having lost money, more so than pessimists do. Hence, more research could be done toward the value and costs of (unrealistic) optimism.

Year of publication

2017

Access: 
Public
Strategies of Setting and Implementing Goals Mental Contrasting and Implementation Intentions - Oettingen & Gollwitzer - 2010 - Article

Strategies of Setting and Implementing Goals Mental Contrasting and Implementation Intentions - Oettingen & Gollwitzer - 2010 - Article

What is this article about?

How to master challenges in life? When Viktor Frankl (1959-1984) reflected on this question, he suggested that taking charge of one's own actions is the way to master the challenges of daily life. But, how to take charge of your own actions? In this chapter, the authors suggest an effective way of taking charge of one's own actions, namely through self-regulating one's goal pursuits.

What are the two core tasks of successful goal pursuit?

In order to obtain successful goal pursuit, two sequential tasks need to be solved: goal setting and goal implementation.

How to effectively set goals?

Goal setting

In order to achieve goals, one first needs to set a framework in such a way that it maximizes the attainment of reaching those goals. One such effective mechanism here is to frame goals in terms of promising, positive outcomes (promotion) rather than framing goals in terms of negative outcomes (prevention goals). Another is to attempt to acquire competence rather than demonstrate the possession of competence (learning versus performance goals). Third, anticipating internal rewards instead of external rewards is associated with more successful attainment. Fourth, goals with a proximal (near) time frame are more likely to be attained successfully than goals with a distal (far away / long term) time frame. Fifth, goals to which one can strongly commit are beneficial, in particular when they are based on highly desirable and feasible beliefs. Here, desirability refers to the pleasantness of expected consequences of attaining that goal. Feasibility refers to expectations that future events or actions will occur.

In sum, the following characteristics are recommended in the event of developing a framework for setting goals:

  • Positive (versus negative) outcomes
  • Learning (versus performance) goals
  • Internal (versus external) rewards
  • Proximal (versus distal) time frame
  • Strong (versus weak) commitment

Mental contrasting

Another way of effective goal setting is by means of the self-regulation strategy of mental contrasting. Mental contrasting is one of the three modes of self-regulatory thought. That is, the model of fantasty realization differentiates the following three modes of self-regulatory thought:

  1. Mental contrasting
  2. Indulging
  3. Dwelling

In mental contrasting, one imagines the attainment of a desired future (for instance becoming a doctor) and then reflects on the present reality that hinders the attainment of the desired future (for instance high competition for the qualified programs). Contrasting present and future helps people to make up their mind about whether to commit to the goal or not. When feasibility (expectations of success) is high, people are likely to commit strongly to the goal. Thus, mental contrasting enables one to become sensitive to the question of which goals are reachable and enables people to go for the reachable goals rather than the unreachable ones. To conclude, only the simultaneous process of mental contrasting adjusts goal commitments to people's expectations of success, not one-sided elaborations of either the future of the present. Reversing the order (reverse contrasting), thus first elaborating the negative present and subsequently the desired future, fails to elicit goal commitment congruent with expectations of success. Lastly, the results of mental contrasting do not occur as a result of changes in expectation (feasibility) or incentive value (desirability). Instead, they occur as a result of the mode of self-regulatory thought, aligning commitmens with expectations.

One mediating variable in mental contrasting is planning for upcoming hindrances. Specifically, research has shown that high-expectancy mental contrasting is an effective facilitator of goal striving. This refers to spontaneously forming if ... then ... statements. For instance, if I come home feeling overworked, then I will still spend at least one hour with my partner.

Another important mechanism of mental contrasting is energization, identified by Locke and Latham (2002) as critical to promoting goal-directed behavior. In essence, desired futures that are more challenging to achieve give rise to greater effort than less challenging desired futures.

Mental contrasting is a highly cognitively demanding tasks. It requires one to look into the present, past, and future to form goal commitments that are in line with one's expectations. Hence, mental contrasting has been shown to be associated with greater activity in several brain regions related to working memory processes, episodic memory, vividly imagining events, and holding intentions and action preparation.

To conclude, research examining the model of fantasy realization have shown that perceiving the future as desirable (positive attitude, high incentive value) and feasible (high expectations of success) are only prerequisites for the emergence of strong goal commitment. To create strong goal commitments, one needs to translate these positive attitudes and high expectations into binding goals. This process is facilitated by means of mental contrasting, which in itself is based on the motivational process of energization and the cognitive process of if ... then ... planning. Finally, mental contrasting has been shown to be associated to higher activity in several brain regions, typical of purposeful problem solving based on past experiences and performance history.

How to effectively implement goals?

Next to effective setting goals and forming strong goal commitments, a second mechanism is important, namely implementing a chose goal (goal striving). When implementing goals, one needs to prepare himself or herself so that the chances of overcoming major difficulties of goal implementation are high. Yet, what are these difficulties of problems that one needsto overcome? Four problems commonly stand out:

  1. Getting started with goal pursuit
  2. Staying on track
  3. Calling a stop to futile goal striving
  4. Not overextending oneself

For all four problems, the self-regulation strategy of goal implementation has been shown to be beneficial. In particular, forming implementation intentions appears to be an effective way of overcoming these issues. An implementation intention specifies when, where, and how to do the task. For instance, implementations intentions may help students to act on their task goal (for instance, performing math homework) on time (for instance, at 10 A.M. every Wednesday morning).

The problem of getting started with goal pursuit can be solved by forming implementation intentions. Because many goals cannot be accomplished by simple, discrete, "one-shot" actions, it requires that people continue to strive for the goal over a long, extended period of time. This staying on track process may become difficult when certain internal stimuli (for instance being tired, overburned) or certain external stimuli (for instance distractions) interfere with ongoing goal striving. Again, implementation intentions may suppress the negative influence of interferences from outside the person. A second protective mechanism is to form if ... then ... plans. For calling a stop to futile goal striving as well as for not overextending oneself, again, forming implementation intentions are beneficial.

Various moderators of the effects of implementation intentions have been identified, for instance: pertaining to characteristics of the superordinate goal (that is, intrinsic interest, strength of commitment and activation state), the implementation intention itself, as well as charachteristics of the individual (for instance, poor self-regulatory abilities in people with schizophrenia or a substance abuse disorder).

To conclude, implementation intentions aid people in coping more effectively with the four major problems of goal striving: (1) getting started; (2) staying on track; (3) calling a halt; and (4) not overextending oneself.

How can psychotherapies support effective self-regulation?

In the last section of this chapter, the authors discuss an intervention to enhance one's self-regulatory skills. In sum, they propose to combine mental contrasting with implementation intentions. This intervention is called MCII, which stand for mental contrasting and implementation intentions. MCII can also be considered as a metacognitive strategy for everyday life. Various studies have shown positive outcomes on a wide variety of groups and goals (e.g., health behavior in middle-age professional women, increasing self-discipline and self-esteem in college students, and so forth).

Access: 
Public
The how, why, what, when, and who of happiness: Mechanisms Underlying the Success of Positive Activity Interventions - Layous & Lyubomirsky - 2015 - Article

The how, why, what, when, and who of happiness: Mechanisms Underlying the Success of Positive Activity Interventions - Layous & Lyubomirsky - 2015 - Article

Which factors influence happiness?

Being happy is one of the most fundamental goals in life. But, how to achieve happiness? Research has shown that changing life circumstances (for instance marital status, career, and income) is not the most successful path to greater happiness. Instead, simple cognitive and behavioral strategies that one can employ in daily life, have been found to improve happiness reliably. The fulfillment of basic psychological needs (autonomy, competence, and relatedness) appear to be much better predictors of happiness. A large share of happiness may be under people's own control through the activities they choose and how they respond to situations in their life.

Is happiness genetically determined?

Although prior research from twin studies suggested that happiness levels are strongly influenced by genetics, more recent research shows that genetic influences on happiness are far weaker than originally thought. Instead, environmental influences appear to explain a large share of individual differences in happiness. In addition, genetics and environment seem to act in a dynamic process, so even genetic predispositions are not deterministic.

How can differences over time in happiness levels be explained?

While individual differences and environmental influences combined explain a (large) share of the happiness puzzle, there remains a gap in the explained variance. In particular, people's happiness levels have been found to change over time. Yet, research has shown that even substantial changes in people's life circumstances (for instance marriage, divorce, a new job) do not lead to such sustained shifts in happiness. In this book chapter, the authors argue that these observed changes can be explained partly by the deliberate ways people choose to think and behave in their daily lives.

How can well-being be increased?

One way to increase the level of happiness is by means of positive activity interventions (PAIs). PAIs involve simple, self-administered cognitive behavioral strategies. These strategies are developed to mirror the thoughts and behaviors of naturally happy people, and subsequently, improve the happiness of the person performing them. Examples are: writing letters of gratitude, counting one's blessings, practicing optimism, performing acts of kindness, using one's strengths in a new way, affirming one's most important values, and mediating on positive feelings towards self and others. These activities are similar in the sense that they all are relatively brief, self-administered, and non-stigmatizing exercises that promotive positive feelings, thoughts and/or behaviors, rather that directly aiming to fix negative feelings, thoughts, and/or behaviors.

An increasing body of research is showing that happiness-increasing strategies simulate increases in well-being. A popular cited meta-analysis of 51 PAIs showed that positive interventions significantly increase well being (overall mean r = .29) and decrease depressive symptoms (overall mean r = .31).

Now that is has been established that PAIs can increase well-being, current and future research should focus on questions that involve understanding the mechanisms underlying the success of happiness-increasing interventions. In other words, by now we know that they work, but we also would like to know how they work. How, why, what, when, and who is the success of PAIs? Or, in more formal terms, what are the moderators and mediators underlying the efficacy of happiness-boosting strategies? Fortunately, a great body of research has already looked into these underlying mechanisms. In this chapter, an overview is provided of what has already been found, as well as what remains to be examined.

What are the underlying mechanisms of positivity activity interventions (PAIs)?

Mediators of PAIs

According to Lyobomirsky and Layous (in press), prompting people to perform positive activities leads them to have: (1) more positive emotions; (2) positive thoughts; (3) positive behaviors; and (4) greater satisfaction of basic psychological needs. This, in turn, may lead to increased well-being. These four mediators are summarized in a model called the positive activity model. Recent studies provide preliminary evidence for each of the four proposed mediators. Yet, more research is needed to test this model and to further examine the role of these four mediators.

Intervention characteristics

Next, the effectiveness of PAIS is influenced by several features of the intervention, such as their timing, dosage, and variety. Preliminary research has suggested that timing and dosage matter in PAIS, just as they do in for example medication. The length of the intervention may also influence the effectiveness: the longer the intervention, the greater the increase to well-being. The authors predict, in this case, a curvilinear relationship between increases in well-being and the length of the intervention. If the same activity is performed without any variation, people may become bored as some points, and experience less of the initial boost in happiness as they once experienced. Indeed, research has shown that variety in thoughts and behaviors is inherently motivating and rewarding. Hence, variety in positive activity interventions is needed to increase the success of the intervention.

Personal and cultural characteristics

The mediators and moderators that are discussed above, all have shown positive overall effects on increasing well-being. However, there is also research that looked beyond these simple averages, and revealed that PAIS work better for some individuals than others. Two important components of the individual success of PAIs are: the participant's motivation to engage in the target activity, and the participants belief that the activity could work to enhance well-being. A third influential personal characteristic, related to motivation and belief, is effort: people who are willing to put more effort in a positive activity, are more successful that peers who are putting less effort in. A fourth factor is social support (the perceived or actual support one receives from at least one other individual). Social support has been found to have a direct effect on well-being as well as a buffering effect on stress. Fifth, culture matters. The values that are relevant to the culture with which one identifies are likely to influence how the individual performs positive activities and how effective these activities may be. Different cultures conceive happiness in different ways. Yet, few studies have considered culture. Therefore, more research is needed to examine the role of culture on the efficacy of positive activities. Sixth, age matters. It appears that certain age groups benefit more from PAIs that other age groups do. For instance, a meta-analysis has shown that older participants (36-59 years old) benefit more from these positive activities that younger participants (18-35 years old) do. However, there were few studies at the ends of the age range. Recent evidence is emerging that shows that positive activities can benefit youth populations, yet more research into the effectiveness of PAIs for (even younger) children is needed.

Further, research suggests that a certain baseline level of well-being is needed before one is able to benefit from the positive activities. To date, research on how PAIs affect depressed individuals is limited and the results are mixed.  

Lastly, although this has not been widely studied yet, recent studies stress the importance of person-activity fit. This is denoted by the French phrase "à chacun son goût" which means "to each his own taste". In other words, certain positive activities may work better for certain types of people. For instance, highly extraverted people may benefit more from activities that encourage them to interact with other people. Whereas religious individuals may benefit more from activities with a spiritual component. Yet, a recent study has also shown that the most fitting activity employed by users of an iPhone application was not necessarily the most effective one. This suggests that person-activity fit may not be the sole criterion of effectiveness.

How long does the effect of a PAI last?

A six-week PAI is not expected to fuel endless amounts of happiness. But, how long does the effect last? There is no decisive answer to this question. Yet, the authors predict that positive activities, ideally, trigger people to experience an upward spiral of positive emotions, thoughts, and behaviors, which can serve as a catalyst for lasting positive change. This upward trajectory may not be activated right away, and requires sustained practice.

Can one be too happy?

Some studies have shown that a too high degree of happiness (including (hypo)mania), may have maladaptive outcomes. Yet, the authors of this book chapter do not believe that the goal of PAIs is to galvanize an upward trajectory of happiness without limit.

Access: 
Public
Science, serotonin, and sadness: the biology of antidepressants A series for the public - Wrobel - 2018 - Article

Science, serotonin, and sadness: the biology of antidepressants A series for the public - Wrobel - 2018 - Article

What is depression?

Everyone one feels sad or blue from time to time, especially after, for instance, the loss of a beloved one. But individuals with depression are dealing with a very different situation, one that is persistent, severe, and debilitating. Depression is considered endogenous, which means that is has no clear precipitating event. Without treatment, depressive symptoms can last weeks, months, or even years. Worldwide, approximately five to eight percent of the population suffers from depression, with estimations up to 20 percent for people suffering from milder forms of the disease. With treatment, most people (about 80 to 90 percent), even with severe forms of depression, can be helped. Treatment occurs usually with drugs, often in combination with non-pharmacologic interventions, such as counseling or psychotherapy.

Like other diseases, depression comes in different forms. Major Depressive Disorder is a severe form that interferes with daily functioning. It hinders one's ability to work, study, sleep, eat, and enjoy once pleasurable activities. Dysthymia is a less severe form of depression (at a single time point), but more chronic, thus lasting much longer. Bipolar disorder, also called manic-depressive illness is characterized by cycling mood changes, in which one moves from a severe high (mania) to a severe low (depression).

How did drugs redefine depression?

Not so long ago, depression was regarded as an affliction of the human heart, mind, and soul. When an individual with depressive symptoms went to the psychiatrist, the psychiatrists would suggest that the person was repressing anger toward others and turning it toward themselves. The psychiatrist may also have asked if the individual had felt unloved by his or her mother. In those days, there was much of a stigma and blame associated to being depressed.

Nowadays, thanks to Prozac and other Selective Serotonin Reuptake Inhibitor (SSRI) drugs, there is a shift toward "chemical imbalance". Depression now is at least partially explained in a biological manner. That is, (major) depression is now understood as a biological brain disorder involving chemical imbalance in the neurotransmitters. Neurotransmitters are chemical messengers that transmit signals between brain cells. This shift is especially due to the entrance of Prozac. Prozac entered the pharmaceutical market in the United States in 1988. Such SSRIs focus on serotonin and inhibit is recapture by the nerve cells, alleviating the shortage in serotonin and leaving more of the mood-enhancing chemical outside the neuron, therefore available for the brain to use.

What is the history of antidepressant drugs?

Antipsychotic: Thorazine

Before Prozac, Thorazine was introduced at the pharmaceutical market. Although at that time it was unclear how Thorazine worked, some patients who had delusions and hallucinations for decades, emerged from their psychoses for the first time by taking this drug. However, later some troublesome side effects appeared, in particular abnormal movements and muscular rigidity. These side effects would become important clues both to how the drugs worked and to what could cause a disease with symptoms very similar to these side effects of Thorazine: Parkinson's disease. Arvid Carlsson, a Swedish pharmacologists, discovered that Thorazine was preventing dopamine from binding to its receptor. This finding led to important developments of medication with dopamine as a treatment for Parkinson's disease. It also led Carlsson to win the Nobel Prize in 2000.

Antidepressant: MAOI and TCA

After the success of Thorazine, scientists hoped to find a structurally-related drug that might work even more effectively against psychosis. They studied tricyclics (TCAs) with Tofranil being the first and trademark of the TCAs. However, the TCAs proved problematic. They were unselective, meaning that they have prominent actions at sites next to the site that produces the intended therapeutic effect. This resulted in side effects such as heart palpitations, dry mouth, blurred vision, constipation, and urinary retention. In addition, it appeared that they drugs could accumulate in the body, even when given modest dosages. The body is unable to quickly "clear" these drugs.

Antidepressant: SSRI

The path to selectivity began. A pioneer in this field was Julius Axelrod. He made two extraordinary discoveries. First, he identified an enzyme called catechol-O-methyltransferase that inactivates the transmitter norepinephrine, differently than does the enzyme called monoamine oxidase (MAO). Second, and most importantly, he discovered that neurotransmitters are not always inactivated by breaking them down. Sometimes, neurotransmitters are sucked back into the nerve from which they originated, and reused. Axelrod called this mechanism reuptake. This discovery had important implications for how antidepressants might work by preventing reuptake and hence correcting a deficiency of a needed neurotransmitter in the brain. Understanding this mechanism of reuptake allowed researchers to design and engineer a drug that would act only upon the neurotransmitters that created the desired effect relative to depression, and leave alone the neurotransmitters that could case unwanted side-effects if changed. This, in combination with the finding that serotonin was the neurotransmitter of choice, led to the development of Prozac and other SSRI's.

Access: 
Public
Thinking your way out of depression - Ball - Article

Thinking your way out of depression - Ball - Article

On what core finding is treatment of depression based?

One of the core findings in psychology over the past 20 years is that individuals can choose the way they think and that thinking habits can be changed. This finding has had important implications for the psychological treatments of depression, especially for reactive types.

What is cognitive therapy based on?

One of the most popular interventions of depression is cognitive therapy, proposed by Albert Ellis, Marting Seligman, and Aaron Beck. Cognitive therapy is not only effective for treating depression, but it also helps prevent relapse and reduces drop out rates in therapy.

According to Aaron Beck, cognitive therapy is based on two ideas:

  1. Depressed people have a systematic negative bias in their thinking.
  2. The way one interprets events allows maintenance of the depression.

In other words, it is not the situation itself, but rather the way one interprets it at a particular moment, that determines one's feelings. This occurs via the ABC model: adverse situations, beliefs and automatic thoughts, and consequences.

There are three aspects that underlie Beck's approach to cognitive therapy:

  1. The cognitive triad. This refers to the negative and biased view that one has about himself, his experiences, and the future.
  2. Underlying beliefs or silent assumptions. This refers to templates or interpretive rules one has developed from early experiences which give rise to everyday thoughts or cognitions. For instance: "I must get people's approval" or "I must be valued by others or my life has no meaning". When treating depression, it is important to recognize these beliefs and to change them to challenging statements, such as: "My worth as a person does not depend on my achievements. I am worthwhile because I exist". Or, "It is frustrating when things do not go the way I want, but I will get over it. I can accept it, but not necessarily like that life is unfair".
  3. Information processing. According to the cognitive model, depressed people make a number of distortions in the way they interpret information. Their information processing style causes passivity and depression. Examples are: arbitrary inferences or loopy conclusions, selective thinking, overgeneralizing, magnifying and catastrophizing, personalizing, and dichotomous (black and white) thinking.

What are the aims of cognitive therapy?

Cognitive therapy has two aims. First, it aims to reduce the frequency and severity of depressive episodes. Second, it aims to address the effects of the illness on one's self-esteem, identity, and relationships. This reduces the vulnerability to psychosocial stressors that are part of everyday life.

How does cognitive therapy work?

Cognitive therapy works as follows:

  • Recognize the negative automatic thoughts.
  • Dispute the automatic thoughts.
  • Develop alternative positive explanations.
  • Distraction from negative thoughts.
  • Dispute the underlying beliefs.

Why does cognitive therapy work?

And why does cognitive therapy work? First, it provides one a set of skills to overcome depression. It changes negative, pessimistic thinking styles to more optimistic and positive ones. Second, it provides the mind a set of techniques for challenging itself.

Access: 
Public
Toward better lives. The Promise of Sustainable Happiness - Boehm & Lyubomirsky - 2009 - Article

Toward better lives. The Promise of Sustainable Happiness - Boehm & Lyubomirsky - 2009 - Article

How to foster greater happiness? This chapter discusses why some people are happier than others. In doing so, the focus is on the distinctive ways that happy and unhappy individuals construe themselves and others, how they respond to social comparisons, make decisions, and self-reflect.

Why are some people happier than others?

Research has shown that "objective circumstances" such as money, marital status, and sex, explain little variation in people's level of well-being. In fact, subjective experiences appear to be a more influential factor. To put it differently, happy people are inclined to perceive and interpret their environment differently from their less happy peers. In fact, a growing body of research indicates that happy people are able to maintain and enhance their level of happiness though the use of multiple adaptive strategies focused on themselves and others, social comparison, decision making, and self-reflection.

Construal

Happy people tend to view the world more positively, both related to past life experiences and present life experiences. In contrast, unhappy people tend to evaluate their past life effects relatively unfavorable at both time points. In fact, research indicates that happy and unhappy people experience similar events but interpret them differently.

Social comparison

With regard to social comparison, the fundamental idea is that happy people are less sensitive to feedback about other people's performances, even when that feedback is unfavorable.

Decision making

Research has shown that happy and unhappy people have different strategies for decision making. Happy people tend to be more satisfied with all the options that are available, and only express dissatisfaction when their sense of self is threatened. In the event of many options, happy people tend to be more likely to satisfice, that is to be satisfied with an option that is merely "good enough". Unhappy people, on the other hand, tend to be more likely to maximize their options. They seek to make the absolute best choice.

Self-reflection

Happy people tend to be less likely to excessively self-reflect and dwell upon themselves. This has been examined in several studies, in which for instance students were led to believe that they had failed a course. It appeared that unhappy people engage more in negative and maladaptive dwelling than happy people do so, and their excessive dwelling not only makes them feel bad, but also brings about significant detrimental outcomes.

Can less happy people learn happiness-promoting strategies?

Are unhappy people able to learn happiness-enhancing strategies? Well, there appears to be some doubt about the possibility of increasing and maintaining happiness. First, many studies have shown that genetics are a substantial factor, accounting for approximately 50 percent of the variation present in happiness. Second, according to the hedonic treadmill, people quickly adapt to circumstantial changes, especially positive ones, and therefore eventually return to their baseline level of happiness. Third, there appears to be a strong association between happiness and personality. Since personality traits are characterized as (relatively) stable and fixed in nature, this may hinder variation in happiness across time, 

These pessimistic thought about changing the level of happiness are challenged by the sustainable happiness model, proposed by Lyobomirsky, Sheldon and colleagues (2005). According to this model, happiness is influenced by three factors: one's set point (50%), one's life circumstances (10%), and the intentional activities in which one engages (40%). The most promising factor for causing change in happiness is represented by intentional activity, accounting for approximately 40% of possible variation. Intentional activities are characterized by commited and effortful acts in which people deliberately choose to engage. These activities can be behavioral (for example practicing random acts of kindness), cognitive (for example expressing gratitude) or motivational (for example pursuing intrinsic significant life goals). Two benefits of intentional activities are that they are naturally variable and tend to have a beginning and an end point, which allows to work against adaptation. That is, it is much more difficult to adapt to something that is constantly changing than to something that is relatively stable.

Nowadays, intentional activities are used as the basis of happiness interventions. Preliminary evidence has shown that happiness interventions that involve such intentional activities can be effective in increasing and maintaining happiness. To date, this research has not yet studied effects on the long term. Hence, future studies should examine the long term effects of happiness interventions that involve intentional activities. Further, future research should study the effects of culture and social support on the effectiveness of the interventions.  Another interesting issue to examine is whether activities may increase happiness more effectively for happy people (who presumably already have implemented similar strategies in their daily lives) or unhappy people (who presumably have more to gain regarding their level of happiness)? And, are some strategies a better fit for one group versus another?

Access: 
Public
Functions of Positive Emotions: Gratitude as a Motivator of Self-Improvement and Positive Change - Armenta, Fritz & Lyubomirsky - 2017 - Article

Functions of Positive Emotions: Gratitude as a Motivator of Self-Improvement and Positive Change - Armenta, Fritz & Lyubomirsky - 2017 - Article

 

What are the two principal features of happiness?

 

According to the hedonic definition, happiness is comprised of two principal features: an effective part (comprised of frequently experiencing positive emotions, and infrequently experiencing negative emotions), and a cognitive part (reflecting a global sense of life satisfaction). To date, a growing body of research suggests that positive emotions in fact are the hallmark of happiness; they may be the driving factor in successful life outcomes of happy people.

What are positive emotions and how do they influence happiness?

Positive emotions are globally valued and frequently pursued. Whereas negative emotions evoke a narrowed cognitive focus, which may lead to survival-oriented behavior (for instance, escape from danger), positive emotions such as joy, interest, and gratitude, expand the thought-action repertoire of an individual. This broadened mindset encourages creativity, exploration, and resilience. Subsequently, it facilitates the development of personal growth. Indeed, positive emotions may be a critical mediator in the relationship between happiness and positive life outcomes. In this article, the authors argue that positive emotions do more than just feeling good; they may benefit both the individual and the people around that individual.

Research has identified at least twelve positive emotions: joy, love, gratitude, admiration, elevation, awe, serenity, interest, hope, pride, amusement, and inspiration. Each of these is linked to facilitate growth in specific personal areas. They are therefore not all equal. In particular the importance of gratitude has been recognized for centuries. Gratitude is a core component of most religions, among others Christianity, Islam, and Buddhism.

Gratitude is a state in which one endorses two facts: (1) one has perceived a positive outcome; and (2) this positive outcome came from an external source. In other words, gratitude refers to the acknowledgement that one's good fortune is attributable to someone or something else. Gratitude can be subdivided into benefit-triggered gratitude ("I am grateful that my parents paid for my education") and general ("I am grateful for my family"). The former is felt in response to a specific action by another person. The latter refers to a broader appreciation for what is important and meaningful in one's life.

Research has suggested that increases four states: connectedness, elevation, humility, and indebtedness / guilt / discomfort. These four in turn may lead to higher levels of self-improvement. First, gratitude increases connectedness: it leads people to feel closer and more connected to others. Second, gratitude also increases elevation: a warm feeling in the chest, a desire to help others and be a better person. Third, gratitude increases humility: the recognition that one has received a positive outcome that one did not necessarily earn. This acknowledgement may make someone feel humble and motivate one to prove that he or she deserves those benefits. Fourth, gratitude is not necessarily a positive emotion. It may also increase specific negative states. Gratitude is commonly felt in a subordinate social position, when one may produce feelings of indebtedness, discomfort, and guilt. Acknowledging another's help may force one to recognize a weakness or need as they realize that their successes are not entirely on their own. Subsequently, one may feel obliged to repay this person. These negative states can be motivating, as they may thus lead to a desire to better themselves and to help others.    

To conclude, prior research has mainly focused on the broader function of positive functions. Yet, new evidence indicates that positive emotions, and in particular gratitude, can motivate people to engage in specific positive behaviors. Moreover, gratitude has been found to be not just a passive emotion, but rather one that can galvanize and individual to put more effort towards self-improvement. This way to self-improvement then occurs via four mediators: connectedness, elevation, humility, and specific negative states (for instance guilt).

Access: 
Public
Testing theory in practice: The example of self-determination theory-based interventions - Silva, Marques & Teixeira - 2014 - Article

Testing theory in practice: The example of self-determination theory-based interventions - Silva, Marques & Teixeira - 2014 - Article

 

How to test theory in practice?

 

In order to advance behavioral science, we need a better understanding of how interventions are informed by theory, how they can better test theory, and which behavior change techniques should be selected as a function of theory. Simply claiming that an intervention is theory-based, does not per se make it so. Thus, a more critical evaluation of applied theory is needed.

To accompany this need, Michie and Prestwich (2010) developed the theory coding scheme (TCS), with the aim of providing a reliable research tool to describe and evaluate the theoretical basis of interventions. The TCS comprises a list of items to assess: (a) whether relevant constructs are measured; (b) which behavior change techniques are used to impact those constructs; and (3) whether the study design allows for theory itself to be tested and refined.

The application of the TCS was recently tested in a meta-analysis. The results indicated that the application of theory in intervention design and evaluations was poorly reported. For instance, few interventions targeted and measured changes in all theoretical constructed that were defined by the theory. In addition, few studies linked all the behavior change techniques to those constructs. However, a pitfall of this meta-analysis was that it only focused on two theories: the social cognitive theory (SCT) and the transtheoretical model. More research is needed to expand our knowledge of testing theory in practice. In this paper, the development, implementation, and evaluation of theory-based interventions is examined using the social determination theory (SDT), a theory that is increasingly being used in behavioral nutrition and physical activity.

What is the state-of-the-art concerning self-determination theory-based interventions in behavioral science?

The social determination theory (SDT) postulates three psychological needs: autonomy, competence, and relatedness. Support and satisfaction of these needs provides the basis for psychological energy that is predicted to motivate the initiation and long-term maintenance of various health behaviors. Following the SDT model, the effect of the environment on motivation and behavioral regulation is not direct, but occurs as a result of the satisfaction of the three universal psychological needs. The most important social environmental factor is the degree of need-supportiveness or the extent to which others and the environment more broadly support (rather than thwart) these needs, both objectively and subjectively as perceived by the individual.

Key component techniques of need-supportiveness are:

  • Autonomy support (relevance, respect, choice, avoidance or control)
  • Structure (clarity of expectations, optimal challenge, feedback, skills-training)
  • Involvement (empathy, affection, attunement, dedication of resources, dependability)

SDT is increasingly being advocated as a highly applicable and practically useful framework for interventions related to various health domains. Here, a summary is provided of an ongoing systematic review, examining how adequately SDT has been applied in these domains. The following findings were presented:

  • Less than half of the studies explicitly linked all behavior change techniques to SDT-relevant construct(s). The majority of the remaining studies linked either one or a group of techniques to these construct(s).
  • In most studies, SDT-relevant construct were assessed at pre- and post-treatment, using measures with adequate validity and/or reliability. However, in a large share of these studies, only a limited set of SDT-related constructs were measured. In addition, often, this was restricted to motivational regulations (such as autonomous and controlled motivation).
  • There was a limited amount of mediation analysis with only two studies reporting formal tests of mediation (PESO and PAC).
  • Overall, despite the restricted number of available studies and the variability in the format and delivery of interventions, the usefulness of SDT for behavior change is supported. The present scenario is encouraging of future testing and refinement.
Access: 
Public
A randomized controlled trial to evaluate self-determination theory for exercise adherence and weight control: rationale and intervention description - Silva e.a. - 2008 - Article

A randomized controlled trial to evaluate self-determination theory for exercise adherence and weight control: rationale and intervention description - Silva e.a. - 2008 - Article

 

What are the purposes of the present study?

 

To date, the prevalence of obesity and being overweight has increased rapidly. Recent research for instance found that 51.6% of Portugese adults struggle from being overweight of having obesity. Obese is a major health problem, that is associated with various chronic disease risk factors, dysphoric states, and psychological problems. Weight loss is recommended in various intervention programs. Unfortunately, however, research has found that only a small share of the weight loss accomplished in treatment programs is maintained over the long term. That is, only about 20% of the individuals that seek weight loss programs are able to successfully integrate certain activity behaviors into their daily life and achieve long-lasting weight loss. Hence, there is a strong need for research that identifies reliable predictors of successful weight-loss maintenance and to test interventions that specifically promote weight stability after weight loss.

The present study addressed the following two purposes:

  1. To present the rationale behind SDT's utility in facilitating and explaining health behavior change, in particular concerning physical activity and exercise during obesity treatment.
  2. To describe a 3-year randomized controlled trial (RCT) aimed at testing a novel obesity treatment program based on the self-determination theory (SDT).

What is the rationale behind SDT and motivation for changes in health behavior?

Many studies have indicated the crucial role of motivation in adherence to certain healthy behaviors. Motivation concerns the psychological forces or energies that impel a person toward a specific goal. For a long time, motivation was considered unidimensional, hence only allowing variances in amount or quantity. To date, the quality of motivation is stressed more. In the self-determination theory (SDT), developed by Deci and Ryan, a distinction is made between amotivation (lacking any intention to engage in a certain behavior), extrinsic motivation (where the behavior is engaged in order to achieve an outcome that is separable from the behavior itself), and intrinsic motivation (where the behavior is engaged in for the enjoyment and satisfaction inherent in taking part). Within extrinsic motivation, a further distinction can be made between autonomous or self-determined types of behavioral regulation versus controlled or non-self-determined types of behavioral regulation. Motivation then, can be both autonomous to the extent that someone's perceived locus of causality is internal, as well as viewed external, thus having an external perceived locus of causality (people act in a certain way because they feel pressured or compelled to do so).

According to the SDT, there are four types of extrinsic motivation that are placed on a continuum:

  1. External regulation: doing something to obtain a reward or to avoid punishment by others.
  2. Introjected regulation: an internal feeling of obligation, doing something to avoid feelings of guilt.
  3. Identified regulation: doing something based on the value of its consequences (because the outcomes are personally important).
  4. Integrated regulation: doing something because it is coherent with the person's other values, personality schemes and sense of self.

Internalization then can be described as movement along this continuum.

According to the SDT, formerly controlled motivation can be internalized and transformed into autonomous motivation, if supportive conditions are met. In particular the three basic psychological needs should be satisfied: autonomy, relatedness, and competence.

Transferring this to the weight control interventions, a successful weight control would occur if someone chooses eating and exercising because he or she personally values weight loss maintenance and its associated health benefits. Current research therefore focuses on the mechanisms that promote such self-determined motivation for healthy behavior. Factors that appear to play a role are: enjoyment, perceptions of competence, and intrinsic reasons for participants. This is summarized in the SDT model for maintained behavior change. In this model, autonomous self-regulation plays a central role. Further, autonomous self-regulation and perceived competence are in turn expected to increase maintained change of the healthy behaviors.

What are the characteristics of the 3-year RCT aimed at testing a novel obesity treatment program based on SDT?

In this section, a randomized controlled trial (SDT) is described, that analyzes 3-year change in health behavior. The RCT consisted of a 1-year behavior change intervention program and a 2-year follow up period without an intervention. The 259 female participants (25-50 years old) were split into two random groups: one intervention group and one control group. The participants in the intervention group attended approximately 30 group sessions during one year. These sessions took about 120 minutes and included educational content where information was provided by physical activity, nutrition, and behavior change specialists. The sessions also consisted of an interactive discussion as well as small group activities. The initial emphasis of the program was on inducing some weight loss. Subsequently, the focus changed to cognitive and behavioral aspects, increasing knowledge, and improving body image. Further, the intervention focused on promoting self-determination. This was done via the following mechanisms:

  • Offering a clear rationale to adopt a certain behavior.
  • Acknowledging internal conflicts: usual patterns versus a desire to adopt new behavior.
  • Providing participants with a variety of options to choose from.
  • Promoting competence by practicing skills and increasing knowledge.
  • Avoiding the use of external rewards.

The participants in the comparison group received a general health education curriculum, based on various three to six week long educational topics such as preventive nutrition and effective communication skills.

Assessments took place at baseline, 4, 12, 16, 24, and 36 months. A variety of variables were measured: weight (rounded to the nearest 0.1 kg), demographics (such as age, education level, job or occupation), physical activity, diet, and physiological and psychosocial variables.

Currently, the study is ongoing, so there are no outcomes yet. Results from this study are expected to contribute to a better understanding of how motivational features, in particular the ones that relate to physical activity (exercise) influence treatment success during obesity treatment while exploring the utility of SDT in this context.

Access: 
Public
Teachers as facilitators: what autonomy-supportive teachers do and why their students benefit - Reeve - 2006 - Article

Teachers as facilitators: what autonomy-supportive teachers do and why their students benefit - Reeve - 2006 - Article

On what component depends students' classroom engagement?

Sometimes, students are proactive and engaged. At other times, students are reactive and passive. In this article, Reeve claims that students' classroom engagement depends, partly, on the supportive quality of the classroom climate in which they learn.

What is a crucial feature of a supportive quality of the classroom climate?

Following the SDT framework, students possess innter motivational resources. All students, irrespective of their backgrounds, possess an internal growth tendency and have psychological needs (autonomy, competence, relatedness) that provide a motivational foundation for their academic engagement, constructive social development, and optimal functioning. These inner resources can be supported or frustrated by the classroom conditions. When the teacher is able to find a way to nurture these inner resources, they adopt an autonomy-supportive moitvating style. Such a style is an important element to a high-quality teacher-student relationship. It appears that one crucical ingredient within the supportive quality of the classroom climate is the supportive style of the teacher.

A teachers motivating style can be considered along a continuum with on the one side highly controlling and on the other side highly autonomy supportive. Generally, autonomy-supportive teachers facilitate the congruence between students' self-determined inner desires and their daily classroom activity, whereas highly controlling teachers interfere with this. An environment that is autonomy-supportive involves and nurtures students' psychological needs, personal interests, and integrated values. Research has shown that this led students to experience an impressive and meaningful range of positive educational outcomes, including for instance greater perceived performance, higher mastery motivation, enhanced creativity, and a preference for optimal challenge over easy success.

What are characteristics of an autonomy-supportive motivational style?

Although an autonomy-supportive style presumed a set of belieds and assumptions about the nature of student motivation, and thus is not a set of prescribed techniques and strategies, the authors found the following features to be common in autonomy-supportive teachers:

  • Nurture inner motivational resources, which offers students' preferences, interests, sense of challenge, competencies, and choice-making. This is contrasted to offering external rewards, which should be avoided.
  • Relying on informational, non-controlling language. Communicate classroom opportunities and information flexible, rather than controlling and rigid.
  • Communicate value and provide rationales. Sometimes, students show little interest and engagement in a certain activity. In those cases, autonomy-supportive teachers show an increased effort to explain the use, value, importance, or otherwise hidden personal utility of the task at hand.
  • Acknowledge and accept students' expressions of negative affect as a means to communicate an understanding of the perspective of the student.

In addition, the following autonomy-supportive behaviors are identified by teachers: (1) listen carefully; (2) create opportunities for students to work independently; (3) offer opportunities for students to talk; (4) arrange learning materials and seating patterns such that students can manipulate objects and conversations actively, rather than passively watch and listen; (5) encourage effort and persistance; (6) praise signs of improvement and mastery; (7) offer progress-enabling hints when a students seems to not show any more progress; (8) be responsive to questions and comments of sutdents; (9) communicate a clear acknowledgement of the perspective of students.

Four components of the autonomy-supportive style have been identified to contribute to students' positive academic functioning, each in a unique way: attunement, relatedness, supportiveness, and gentle discipline. Attunement occurs when teachers read and sense students' state of being and accordingly adjust their instruction. In other words, when teachers are attuned to their students, they know what students are thinking and feeling, how engaged they are, and whether or not they understand the lesson. They know this because they listen to the student. Subsequently, the make a special effort to allign the instruction to what the student wants and needs. Relatedness refers to a sense of being close to another person. A teacher who shows warmth, affection, and approval for students can create such a feeling. When students feel related to their teacher, they show more classroom engagement and less negatiuve affect. Supportiveness refers to a teacher's  affirmation of a student's capacity and competence. Lastly, gentle discipline concerns a supportive socialization strategy aimed and guiding and explaining why one way of thinking or behaving is right and another is wrong. This can be contrasted to power assertion, in which one forcefully commands and insists that students comply with the teacher's demand.

To conclude, research has shown that teachers motivating styles are relatively stable aspects of their instructional style across time. Yet, motivating styles alle malleable, at least when teachers receive appropriate information in a workshop experience. And third, student show increased educational improvements when teachers practice a more autonomy-supportive style.

Access: 
Public
Behavioural activation for depression - Veale - 2008 - Article

Behavioural activation for depression - Veale - 2008 - Article

 

What is behavioural activation?

 

This article discusses the theory and rationale behind behavioural activation (a therapy for depression), as well as its evidence base and how to develop a formula that guides the strategy.

In 1973, Ferster developed a model of depression, which was based on the classic learning theory. In this model it is stated that, when people become depressed, many of their daily activities function as avoidance and escape from aversive thoughts, feelings, or situations. Examples of avoidance behaviour of depressed people are:

  • Social withdrawal: not answering the phone, avoiding friends.
  • Non-social avoidance: not taking on challenging tasks, sitting around the house, spending a lot of time in bed.
  • Cognitive avoidance: not thinking about relationship problems, not taking opportunities, not being serious about work or education.
  • Avoidance by distraction: gambling, comfort-eating, excessive exercise, watching rubbish on television, playing computer games all day.
  • Emotional avoidance: substance abuse.

Behavioural activation is a formal therapy for depression which was introduced by Martell and colleagues in 2001. In behavioural therapy, the focus is on using avoided activities as a guide for activity scheduling. This is done to encourage patients to approach activities that they are usually avoiding. In addition, a contextual functional analysis is performed: a way of identifying antecedents and consequences of a response, used to determine the factors that cause to maintain the depressed mood. In the simpler version, described by Hopko and colleagues (2003), only the activity scheduling is done, thus leaving out the functional analysis. Behavioural activiation, thus, enables patients to refocus their goals and valued directions in life.

What is the structure of behavioural activation therapy?

Generally, the therapy consists of between 12 and 24 sessions. In the first sessions, the rationale behind the therapy is explained to the patient. It is emphasized that depression is regarded as a consequence of avoidance or escape from aversive thought, feelings, or situations, and that this is an entirely understable and natural process. In the next sessions, patients are taught how to analyse the unintended consequences of their way of responding. Their ineffective ways of coping and the consequences thereof are illustrated in consequative circles. Sometimes, an activity log may be kept to determine the individual's pattern of responding and its association with mood changes. Next, all patients should have clearly defined goals in the short, medium, and long term, which are related to their avoidance and escaping behaviour. These goals are then integrated into the activity scheduling and regularly monitored.

The most frequently encountered obstable to implementing behavioural activation concerns the individual's belieds about avoidance. Often, people them themselves that they will engage in a certain activity because they are motivated to do so or they "feel like it". The solution here is that people should always act according to the plan or activity schedule – not according to how they feel at the time. This is something that should be stressed explicitly by the therapist.

In addition to activity scheduling, the therapy usually consists of a contextual function analysis. This analysis is structured according to the ABCDE format.

  • A: antecedents or contexts
    • In what situations in the past have you thought that you were worthless?
  • B: behaviour and cognitive processes in response
    • What do you do next when you think you are worthless?
    • Does your way of responding include a pattern of avoidance (e.g. staying home, not answering the phone, going to bed and ruminating?
  • C: consequences
    • What immediate effect does this activity have?
    • Does it make you feel more comfortable?
    • Does it stop you feeling or thinking something painful?
  • D: directions
    • What alternative activities could you choose that are in line with your goals and valued life directions?
  • E: effect
    • What effect did the following your goal or valued direction in life have?

In addition to behavioural activation, several complementary approaches are beneficial: exercise and healthy eating, problem-solving therapy (PST), sleep management, counseling, family or couple therapy, compassionate mind training (CMT), mindfulness training, acceptance and commitment therapy (ACT). All of these can be integrated into behavioural activation.

What are the main advantages of behavioural activation over cognitive behavioural therapy?

When comparing behavioural activation to the traditional cognitive behavioural therapy (CBT), two main advantages are: (1) it may be easier to train staff in it, and; (2) it can be used in both in-patient and out-patient clinical settings.  

Access: 
Public
Access: 
Public

Image

Join WorldSupporter!
Search a summary

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Follow the author: Vintage Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
1423 1