Tentamen inleiding Staats- en Bestuursrecht januari 2013

Deze samenvatting is geschreven in collegejaar 2012-2013.

Tentamen inleiding staats- en bestuursrecht januari 2013

 

ONDERDEEL A (40 meerkeuzevragen)

                  

1. Voor het bestaan van een regel van ongeschreven staatsrecht is het feit dat zich een staatkundige praktijk heeft gevormd die de betrokkenen consistent toepassen een noodzakelijke en voldoende voorwaarde.

 

a)  Dit is juist.

b)  Dit is onjuist.

 

2. Een kandidaat kan slechts in de Tweede Kamer worden gekozen indien op hem/haar voldoende stemmen zijn uitgebracht om de kiesdeler te halen.

 

a) Dit is juist.

b) Dit is onjuist.

 

3. De Nationale ombudsman doet onderzoek naar klachten van burgers over zowel onbehoorlijk overheidsoptreden als over uitspraken van nationale rechters, zonder dat hij zelf een juridisch bindend oordeel kan geven.

 

a) Dit is juist.

b) Dit is onjuist.

 

4. Het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens stelt ten aanzien van de beperking van mensenrechten eisen aan de omvang en evenredigheid van die beperkingen, waar de grondwettelijke beperkingsclausules dit niet doen.

 

a) Dit is juist.

b) Dit is onjuist.

 

5. De Nederlandse tak van de Griekse ‘Gouden Dageraad’ (een neo-Nazi partij met een zeer slechte reputatie) wil een bijeenkomst houden in het huis van de voorzitter, in Rotterdam. De burgemeester van Rotterdam verwacht een gewelddadige tegendemonstratie van een bekende links-radicale organisatie. In dit geval kan de burgemeester de bijeenkomst preventief verbieden op basis van de Wet openbare manifestaties.

 

a) Dit is juist.

b) Dit is onjuist.

 

6. Een orgaan van een hoger lichaam (bijvoorbeeld van de staat) kan altijd preventief toezicht houden op besluiten van besturen van organen van lagere lichamen (van bijvoorbeeld de gemeente). Nederlandse openbare lichamen en hun bestuursorganen hebben immers een hiërarchische verhouding.

 

a) Dit is juist

b) Dit is onjuist 

 

7. Bij zeer ernstige wanordelijkheden kan de burgemeester een noodbevel uitvaardigen en zelfs (tijdelijk) afwijken van bij de Grondwet gestelde voorschriften.

a) Dit is juist

b) Dit is onjuist 

 

8. De Gemeentewet attribueert aan de burgemeester taken en bevoegdheden op het terrein van de handhaving van de openbare orde.

 

a) Dit is juist.

b) Dit is onjuist. 

 

9. In de arresten Van Gend & Loos en Costa/ENEL is onder meer bepaald dat bepalingen van het Europees gemeenschapsrecht (tegenwoordig: het EU-recht) rechtstreekse werking hebben. Hieruit vloeit onder meer voort dat de Nederlandse rechter de bepalingen van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens direct kan toepassen.

 

a) Dit is juist.

b) Dit is onjuist.

 

10. De Nederlandse regering onderhandelt over de verdragstekst en ondertekent een verdrag. Voordat Nederland als staat gebonden wordt aan een verdrag moet het verdrag echter altijd eerst door de Staten-Generaal worden geratificeerd.

 

a) Dit is juist.

b) Dit is onjuist.

 

11. Een stichting die opkomt voor een bepaald ideëel of algemeen belang zal in een bestuursrechtelijke procedure niet als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 Algemene wet bestuursrecht worden aangemerkt indien zij naast het voeren van juridische procedures geen andere activiteiten ontplooit om haar doelstelling te verwezenlijken.

 

a) Dit is juist.

b) Dit is onjuist.

 

12. Tegen de vaststelling van algemeen verbindende voorschriften of beleidsregels staat op grond van de Algemene wet bestuursrecht geen beroep open bij de sector bestuursrecht van de rechtbank. Tegen de vaststelling van een concretiserend besluit van algemene strekking staat daarentegen wel beroep open. 

 

a) Dit is juist.

b) Dit is onjuist.

 

13. Indien de sector bestuursrecht van de rechtbank een beroep gegrond verklaart, dient zij het besluit waartegen het beroep gericht is te vernietigen.

 

a) Dit is juist

b) Dit is onjuist 

 

14. De Algemene wet bestuursrecht bevat geen bepalingen waarin aan bestuursorganen een bevoegdheid wordt toegekend op basis waarvan een last onder bestuursdwang kan worden opgelegd.

 

a) Dit is juist.

b) Dit is onjuist.

 

15. Aangezien de Nationale ombudsman een a-orgaan is in de zin van artikel 1:1 Algemene wet bestuursrecht, is de termijn waarbinnen een verzoekschrift bij hem kan worden ingediend gelijk aan de termijn voor het indienen van een bezwaar- of administratief beroepschrift.

 

a) Dit is juist.

b) Dit is onjuist.

 

16. Voor het maken van bezwaar en het instellen van administratief beroep geldt ingevolge de

Algemene wet bestuursrecht de eis dat dit schriftelijk dient te geschieden en dus niet mondeling kan.

 

a) Dit is juist.

b) Dit is onjuist.

 

17. Tegen welk besluit staat op grond van de Algemene wet bestuursrecht geen beroep open?

 

a)  De vaststelling door de gemeenteraad van een nieuw artikel in de Algemene Plaatselijke Verordening van Leiden, inhoudende een verbod om ten behoeve van publiek als straatartiest op te treden, behoudens op door de burgemeester aan te wijzen locaties.

b)  Een boetebesluit van de Nederlandse Mededingingsautoriteit, gericht aan Pieterse B.V., die zich schuldig zou hebben gemaakt aan het maken van prijsafspraken.

c)  Het besluit van de burgemeester van Amsterdam om het gebied in het centrum begrensd door de Prins Hendrikkade, Kalkmarkt, Oude Schans, Leidsegracht, Herengracht, Koekjesbrug, Stadhouderskade en Spiegelbrug aan te wijzen als veiligheidsrisicogebied.

d)  De aan Joost Kamphuis gerichte beslissing van de Dienst Uitvoering Onderwijs, inhoudende de vaststelling van de hoogte van zijn studiefinanciering.

 

18. Conform de jurisprudentie van de Hoge Raad verbiedt artikel 120 Grondwet de rechter onder andere:

 

a) het toetsen van wet- en regelgeving aan ongeschreven fundamentele rechtsbeginselen;

b) het toetsen van verdragen aan wetten in formele zin;

c) het toetsen van wetten in formele zin aan de Grondwet en het Statuut voor het Koninkrijk;

d) het toetsen van de Grondwet aan verdragen.

 

19. Tijdens een werkgroepbijeenkomst van het vak Inleiding staats- en bestuursrecht wordt het begrip ‘wetgeving in materiële zin’ behandeld.

Student X merkt op dat wetten in materiële zin slechts tot stand kunnen komen door samenwerking tussen regering en Staten-Generaal.

Student Y stelt dat wetten in materiële zin ook zelfstandig kunnen worden vastgesteld door de regering, in de vorm van algemene maatregelen van bestuur.

Student Z meent dat wetten in materiële zin zelfs kunnen worden vastgesteld door een individuele minister, mits hem de bevoegdheid daartoe door een wet of algemene maatregel van bestuur is gedelegeerd. Wie van hen heeft/hebben gelijk?

 

a)  Alleen student X.

b)  Student Y en student Z.

c)  Student X en student Y.

d)  Alleen student Z.

 

20. Binnen het Nederlandse constitutionele recht, met name het recht inzake het functioneren van het parlementaire stelsel, komen enkele regels voor die niet zijn gecodificeerd. Een belangrijke reden voor het niet codificeren van die regels is gelegen in:

 

a)  het rigide karakter van de Nederlandse Grondwet;

b)  de opkomst van het fenomeen van de kaderwetgeving en de delegatie van regelgevende bevoegdheid door de wetgever in formele zin;

c)  de attributie van regelgevende bevoegdheid aan de regering in artikel 89 lid 1 Grondwet;

d)  het feit dat Nederland een tweekamerstelsel kent.

 

21. Welke van de onderstaande opmerkingen over algemene maatregelen van bestuur (amvb’s) is onjuist?

 

a)  Het is voor de regering slechts mogelijk om een bepaald onderwerp te regelen in een amvb, indien er een wet in formele zin is die aan de regering de bevoegdheid delegeert om over dat onderwerp algemeen verbindende voorschriften uit te vaardigen.

b)  De Raad van State geeft advies over ontwerp-amvb’s.

c)  Als in een amvb voorschriften staan waarin een strafbaar feit wordt geformuleerd, dan mag de maximaal voor dat feit op te leggen straf niet in die amvb staan; deze moet in een wet in formele zin vermeld staan.

d)  Amvb’s worden bekendgemaakt in het Staatsblad.

 

22. Wat is geen taak van de Raad van State?

 

a) Rechtspreken in bestuursrechtelijke zaken.

b) Adviseren over wetsvoorstellen.

c) Onderzoeken van ontvangsten en uitgaven van het Rijk.

d) Onderzoeken van geschillen van bestuur.

 

23. Welke stelling over inmenging in de uitoefening van de vrijheid van drukpers op basis van de Grondwet en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) is juist? 

 

a)  Het EVRM eist dat een inmenging in de uitoefening van de vrijheid van drukpers een grondslag heeft in een wet in formele zin. 

b)  De Grondwet eist dat een beperking van de vrijheid van drukpers voldoet aan de proportionaliteitseis.

c)  De Grondwet staat de wetgever niet toe een stelsel van voorafgaand toezicht op de inhoud van drukwerk in te voeren.

d)  Het EVRM staat de wetgever niet toe een stelsel van voorafgaand toezicht op de inhoud van drukwerk in te voeren.

 

24. Op het moment dat een posterieure gemeentelijke verordening hetzelfde onderwerp regelt als een hogere regeling, dan:

 

a)  komt deze verordening van rechtswege te vervallen;

b)  komt deze verordening te vervallen als de hogere regeling hetzelfde motief heeft;

c)  mag deze verordening de hogere regeling in beginsel aanvullen, tenzij zij daarmee in strijd is;

d)  mag deze verordening de hogere regel aanvullen, zelfs wanneer die hogere regeling uitputtend is bedoeld.

 

 

25. Aan welke criteria moet worden voldaan om te kunnen spreken van een belanghebbende in de zin van de Algemene wet bestuursrecht?

 

a) Rechtstreeks belang, Openbaar belang, Actueel belang, Persoonlijk belang, Evident belang.

b) Eigen belang, Objectief belang, Rechtstreeks belang, Actueel belang, Persoonlijk belang.

c) Persoonlijk belang, Eigen belang, Reëel belang, Objectief belang, Actueel belang.

d) Abstract belang, Rechtstreeks belang, Eigen belang, Persoonlijk belang, Objectief belang.

 

26. Wat is het belang van de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 9 mei 1996 (Kwantum Nederland BV) voor het Nederlandse bestuursrecht?

 

a)  De Afdeling heeft bepaald welke distributie-planologische overwegingen mogen worden meegenomen bij het verlenen van de vrijstelling van een bestemmingsplan.

b)  De Afdeling heeft bepaald dat de bestuursrechter de zorgvuldige voorbereiding van besluiten in de zin van artikel 1:3 Awb slechts marginaal dient te toetsen, omdat dit een typisch bestuurlijke taak is waarin de rechter niet moet treden. 

c)  De Afdeling heeft bepaald onder welke voorwaarden een onderneming belanghebbend is in de zin van artikel 1:2 lid 3 Awb. 

d)  De Afdeling heeft bepaald dat in het geval van vrije bevoegdheden alleen het bestuursorgaan bevoegd is een belangenafweging uit te voeren en dat dit consequenties heeft voor de intensiteit van de rechterlijke toetsing daarvan.

 

27. Stel: de rechtbank Rotterdam wordt geconfronteerd met een zaak waarin een appellant een beroep doet op een artikel uit het Internationaal verdrag  inzake economische sociale en culturele rechten van de Verenigde Naties. De rechtbank vraagt zich af of dit artikel als ‘een ieder verbindend’ in de zin van art. 93 en 94 Grondwet moet worden beschouwd. Aan welke van de onderstaande uitspraken zou de rechtbank hiervoor relevante criteria kunnen ontlenen?

 

a)  HvJ EG 15 juli 1964, zaak 6/64 (Costa/Enel).

b)  HR 14 april 1989, NJ 1989/469 (Harmonisatiewet).

c)  HR 27 januari 1961, NJ 1963/248 (Prof. Van den Bergh).

d)  HR 30 mei 1986, NJ 1986/688 (Spoorwegstaking).

 

28. Een belanghebbende kan bij de Centrale Raad van Beroep hoger beroep instellen tegen een uitspraak van de sector bestuursrecht van de rechtbank inzake een besluit dat is genomen op grond van:

 

a) De Noodwet arbeidsvoorziening;

b) De Mededingingswet;

c) De Tabakswet;

d) De Wet wapens en munitie.

 

 29. Onlangs is de Amsterdamse advocaat Bram Moszkowicz  in een tuchtrechtelijke procedure veroordeeld door de Raad van Discipline van de Nederlandse Orde van Advocaten. Een van de punten waar de Raad van Discipline over is gevallen, is dat Moszkowicz weigert om de deken (de plaatselijke vertegenwoordiger van de Orde van Advocaten) te waarschuwen als Moszkowicz een contante betaling ontvangt van € 15.000,-- of meer. Deze weigering is in strijd met art. 10 lid 3 van de Verordening op de administratie en de financiële integriteit, dat bepaalt: “Indien de advocaat contante betalingen verricht of aanvaardt van € 15.000,-- of meer pleegt de advocaat overleg met de deken.”

De Verordening op de administratie en de financiële integriteit is opgesteld door het College van Afgevaardigden van de Nederlandse Orde van Advocaten. Deze Verordening is een voorbeeld van:

 

a) Een regeling die is opgesteld door een functioneel openbaar lichaam voor beroep en bedrijf.

b) Een wet in formele zin, houdende algemeen verbindende voorschriften.

c) Een regeling die is opgesteld door een territoriaal openbaar lichaam.

d) Een beleidsregel.

 

30. Duria Vastgoedbeheer BV is een grote projectontwikkelaar en houder van een vergunning om een pand te gebruiken als hotel. Het bedrijf heeft een contract gesloten met EuroStar, een bedrijf dat kamers onderverhuurt aan Poolse immigranten. Vanwege het niet naleven van de brandveiligheidsvoorschriften wordt de vergunning tot gebruik van het pand als hotel op een zeker moment ingetrokken; binnen een periode van drie weken na bekendmaking van het besluit moeten alle hotelactiviteiten in het pand zijn beëindigd. Dit besluit is een doorn in het oog van EuroStar, dat nieuwe huisvesting moet zoeken voor zijn Poolse clientèle. Kan EuroStar bezwaar maken tegen het besluit tot intrekking van de vergunning?

 

a)  Nee, want EuroStar heeft geen actueel belang bij de intrekking, aangezien de hotelfunctie nog drie weken in tact blijft.

b)  Nee, want EuroStar heeft geen eigen belang bij de intrekking; een eigen belang komt slechts toe aan de Poolse werknemers, die immers zullen moeten verhuizen.

c)  Nee, want EuroStar heeft geen objectief belang bij de intrekking.

d)  Nee, want EuroStar heeft als contractant van de geadresseerde van het besluit slechts een afgeleid belang bij de intrekking.

 

31. Welke van de volgende voorzieningen valt aan te merken als een bestuurlijke voorprocedure?

 

a)  Het, hangende bezwaar, indienen van een verzoek om een voorlopige voorziening.

b)  Het betalen van griffierechten voorafgaand aan de behandeling van een beroepsschrift door de sector bestuursrecht van de rechtbank.

c)  Het instellen van beroep op bij het College van Gedeputeerde Staten tegen een beslissing genomen door een waterschapsbestuur.

d)  Het indienen van een verzoek bij de Nationale ombudsman tot het instellen van een onderzoek.

 

32. In de Wet milieubeheer is geregeld dat voor bepaalde activiteiten die bedreigend zijn voor het milieu eerst een milieu-effectrapport (m.e.r.) moet worden opgesteld, alvorens het bestuursorgaan kan besluiten tot het verlenen van een vergunning voor die activiteit. In zo’n m.e.r. moet dan onder meer in kaart worden gebracht welke gevolgen voor het milieu de betreffende activiteit met zich kan brengen. Met welk van de onderstaande artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) houdt de verplichting tot het opstellen van zo’n m.e.r. direct verband?

a)  Artikel 3:2 Awb.

b)  Artikel 3:3 Awb.

c)  Artikel 3:4 Awb.

d)  Artikel 3:46 Awb.

 

33. Welke van de onderstaande opmerkingen over bestuursrechtelijke handhavingsinstrumenten is juist?

 

a)  Een overtreder hoeft in beginsel niet zelf op te draaien voor de kosten die een bestuursorgaan maakt bij de toepassing van bestuursdwang, nu met de handhaving van bestuursrechtelijke regels het algemeen belang wordt gediend.

b)  Tegen een besluit tot oplegging van een last onder dwangsom staat geen beroep open op grond van de Algemene wet bestuursrecht.

c)  Als in de wet die een bestuursorgaan de bevoegdheid toekent om een bepaalde vergunning te verlenen niet is geregeld dat die vergunning ook kan worden ingetrokken, dan is het intrekken van die vergunning ook niet toegestaan.

d)  Een uitvloeisel van het evenredigheidsbeginsel is dat een bestuursorgaan bij het opleggen van een bestuurlijk boete de hoogte daarvan moet afstemmen op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten.

 

34. Welke van de onderstaande opmerkingen over de voorlopige voorziening is onjuist?

 

a)  De voorlopigevoorzieningprocedure kan worden beschouwd als een soort van bestuursrechtelijk kort geding.

b)  Voor het aanvragen van een voorlopige voorziening geldt de connexiteitseis, die inhoudt dat de vraag om een voorlopige voorziening altijd moet samenhangen met het maken van bezwaar of het instellen van beroep.

c)  Aangezien het instellen van bezwaar of beroep geen schorsende werking heeft, kan een voorlopige voorziening niet bestaan uit schorsing van het aangevochten besluit.

d)  Degene die verzoekt om een voorlopige voorziening moet eerst griffierechten betalen.

 

35. Welke van de onderstaande stellingen over het maken van bezwaar is/zijn juist?

 

I.  Indien een besluit is voorbereid met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure (welke is geregeld in afdeling 3.4 van de Awb), hoeft alvorens bij de rechtbank beroep tegen dat besluit kan worden ingesteld geen bezwaar te worden  gemaakt.

II.  Voor het maken van bezwaar geldt ingevolge de Awb in beginsel een termijn van zes weken.

 

a)  Stelling I is juist en stelling II is onjuist.

b)  Stelling I is onjuist en stelling II is juist.

c)  Beide stellingen zijn juist.

d)  Beide stellingen zijn onjuist.

 

36. Welke van de onderstaande beginselen van behoorlijk bestuur is niet in de Algemene wet

bestuursrecht gecodificeerd?

 

a)  Het vereiste van een kenbare motivering.

b)  Het vereiste van een deugdelijke motivering.

c)  Het verbod van misbruik van bevoegdheid (détournement de pouvoir).

d)  Het vertrouwensbeginsel.

 

37. Welke van de onderstaande opmerkingen is juist?

 

a)  Het kabinet bestaat uit de Koning en de ministers. 

b)  In de vergaderingen van de ministerraad mag een staatssecretaris meebeslissen als zijn minister afwezig is.

c)  De minister-president zit de vergaderingen van de ministerraad voor en kan zelfstandig beslissen of een bepaald onderwerp op de agenda van die vergaderingen komt te staan.

d)  De ministers worden door de Koning benoemd en ontslagen, deze koninklijke besluiten worden niet voorzien van een ministerieel contraseign.

 

38. Welk van de onderstaande parlementaire rechten kan  niet door een minderheid van de Tweede Kamer worden afgedwongen?

 

a)  Het recht van interpellatie.

b)  Het schriftelijk vragenrecht.

c)  Het recht van enquête.

d)  Het recht om een motie in te dienen.

 

39. Welk van de onderstaande opmerkingen over de grondwettelijke grondrechten is juist?

 

a)  De Grondwet bevat een systeem van hoofdzakelijk algemene grondrechtenbeperkingen.

b)  Bij de totstandkoming van hoofdstuk 1 van de Grondwet, in 1983, is uitgesproken dat de grondwettelijke grondrechten ook effect kunnen hebben in de horizontale verhoudingen tussen burgers onderling.

c)  Inperking van de grondwettelijke grondrechten door  regels opgenomen in een provinciale of gemeentelijke verordening is toegestaan, aangezien zowel gemeenten als provincies over een eigen autonome verordenende bevoegdheid beschikken.

d)  De in de Grondwet opgenomen sociale grondrechten zijn op zodanige wijze geformuleerd dat zij zich goed lenen voor toepassing door de rechter in individuele zaken.

 

40. Wil een beperking op een door het EVRM beschermd grondrecht toelaatbaar zijn, dan dient aan een aantal eisen voldaan te zijn. Welke van de onderstaande eisen behoort daar niet toe?

 

a)  De beperking dient noodzakelijk te zijn in een democratische samenleving.

b)  De beperking moet dienen ter bescherming van één of of meer van de in het betreffende EVRM-artikel aangeduide belangen.

c)  De beperking moet in een redelijke verhouding staan tot het met die beperking nagestreefde doel.

d)  De beperking moet gebaseerd zijn op een wet, dat wil zeggen een regeling door de nationale, parlementaire, wetgever.

 

Einde onderdeel A

 

 

ONDERDEEL B (essayvraag; totaal 10 punten)

 

 

Over de organisatie van de rechtsbescherming in het bestuursrecht is in Nederland al vele jaren discussie. Met het huidige systeem is beoogd om burgers rechtsbescherming te bieden op een laagdrempelige en toegankelijke wijze. Desalniettemin klinkt in het bestuursrecht ook menigmaal het geluid dat de rechtsbescherming in het bestuursrecht helemaal niet zo laagdrempelig is en op onderdelen zelfs behoorlijk ingewikkeld en versnipperd. 

 

Schrijf een opstel van 1 à 1,5 pagina (250-350 woorden) over de vraag of de rechtsbescherming in het bestuursrecht nu vooral laagdrempelig en makkelijk toegankelijk is voor burgers of toch vooral ingewikkeld en versnipperd. Besteed in uw argumentatie in ieder geval aandacht aan het volgende:

  • de toegang tot en start van de rechtsgang in bestuursrechtelijke procedures (welke rechter is in eerste aanleg bevoegd, welke ‘voorprocedures’ zijn er, hoe kom je er als rechtszoekende achter welke procedure je moet volgen en bij welke rechter je terecht kan?);
  • de bestuursrechtelijke instanties waar hoger beroep kan worden ingesteld (welke instantie is in welk soort zaken bevoegd?);
  • bestuurs(proces)rechtelijke regels of praktijken die maken dat de rechtsbescherming laagdrempelig is, dan wel proberen de ongelijkheid in juridische kennis tussen de burger en de overheid enigszins te compenseren;
  • bestuurs(proces)rechtelijke regels of praktijken die maken dat de rechtsbescherming ingewikkeld is en de rechterlijke uitspraak niet altijd leidt tot een oplossing van het geschil tussen de overheid en de belanghebbende.

 

Voorzie uw opstel van een titel, maak duidelijk wat het onderwerp is en zorg ervoor dat een en ander voor een duidelijk en logisch overzicht biedt. Schrijf uw opstel in goed lopende zinnen en niet in telegramstijl. Maak in uw opstel gebruik van de begrippen die u in de studiestof bent tegengekomen en verwijs telkens naar de relevante wetsbepalingen.

 

Voor dit opstel kunt u maximaal 10 punten verdienen: voor de vier genoemde aandachtspunten maximaal 8 punten en ten slotte 2 punten voor de structuur en opbouw van het opstel en een correct taalgebruik.

 

Antwoordindicatie tentamen januari 2013

 

Onderdeel A (meerkeuzevragen)

 

1. B                 11. A               21. A               31. C

2. B                 12. A               22. C               32. A

3. B                 13. A               23. C               33. D

4. A                 14. A               24. C               34. C

5. B                 15. B               25. B               35. C

6. B                 16. A               26. D               36. D

7. B                 17. A               27. D               37. C

8. A                 18. C               28. A               38. C

9. B                 19. B               29. A               39. B

10. B               20. A               30. D               40. D

 

 

Onderdeel B

• Voor de rechtsbescherming tegen besluiten van de overheid is de hoofdregel neergelegd in de Awb. Indien een belanghebbende het niet eens is met een besluit dat voor beroep vatbaar is dan geeft artikel 8:1 Awb (0,5 punt) aan dat tegen dat besluit beroep openstaat op de  sector bestuursrecht van de rechtbank (0,5 punt). Het is echter ook mogelijk dat in de wettelijke regeling waarop het besluit berust staat aangegeven dat er beroep openstaat op een bijzondere bestuursrechter (0,5 punt). Als vervolgens nog één of meer voorbeelden van zo’n bijzondere

bestuursrechter worden genoemd: 0,5 bonuspunt. Als op een of andere manier wordt duidelijk gemaakt dat alleen belanghebbenden in beroep kunnen: 0,5 bonuspunt

 

Ook wat betreft de voorprocedures is de hoofdregel te vinden in de Awb, nl. in art. 7:1 (0,5 punt): voorafgaand aan beroep op de bestuursrechter moet bezwaar worden gemaakt bij het bestuursorgaan dat het besluit genomen heeft (0,5 punt), in uitzonderingsgevallen kan het zijn dat de wettelijke regeling waar het betreffende besluit op berust administratief beroep openstelt op een ander bestuursorgaan (0,5 punt). 

Ook als het gaat om het instellen van hoger beroep is er een hoofdregel: o.g.v. art. 47 Wet RvSt (0,5 punt) staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (0,5 punt). Men komt bij deze hoger beroepsrechter terecht, tenzij één van de andere twee hoger beroepsrechters bevoegd is: de Centrale Raad van Beroep (0,5 punt) of het College van Beroep voor het Bedrijfsleven (0,5 punt). Ex art. 18 Beroepswet staat hoger beroep open bij de CRvB tegen uitspraken van de sector bestuursrecht van de rechtbank die betrekking hebben op besluiten of handelingen gebaseerd op de Ambtenarenwet of op een van de wetten genoemd in de bijlage bij de Beroepswet (bijstand, sociale zekerheid etc.) (0,5 punt). Ex art. 20 Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie staat hoger beroep open bij het CBB tegen uitspraken van de rechtbank die betrekking hebben op besluiten gebaseerd op één van de wettelijke regelingen genoemd in de bijlage bij de Wbb (econ. bestuursrecht, o.m. Mededingingswet, Postwet, Telecommunicatiewet, Pensioenwet en div. wetten m.b.t. financieel toezicht). (0,5 punt)

• Wat betreft de laagdrempeligheid zijn verschillende kenmerken te noemen:

o de bestuurlijke voorprocedures zijn gratis, er wordt geen griffierecht geheven;

o in bestuursrechtelijke procedures is geen bijstand door een (dure) advocaat verplicht;

o de bestuursrechter kan rechtsgronden en feiten aanvullen (zie art. 8:69 Awb) als vorm van ongelijkheidscompensatie tussen het deskundige bestuur en de juridisch niet altijd onderlegde burger;

o de griffierechten in procedures bij de bestuursrechter zijn lager dan bij de burgerlijke rechter.

o bij  de publicatie van besluiten moet een bestuursorgaan vermelden welke rechtsgang tegen dat besluit openstaat (zie art. 3:45 Awb)

o het verbod van reformatio in peius

o het motiveringsbeginsel zorgt ervoor dat een beslissing (ook die op bezwaar of in adm. beroep) voor de burger begrijpelijk /minder ingewikkeld is. 

Per genoemd kenmerk wordt 0,5 punt toegekend met een max. van 1 punt.

• Wat betreft de ingewikkeldheid zijn ook diverse kenmerken te noemen:

o Je moet vaak in diverse wetten kijken om te weten  welke rechtsbescherming er in jouw geval openstaat.

o op de hoofdregel van art. 8:1 Awb bestaan allerlei tamelijk ingewikkelde uitzonderingen in

art. 8:2 t/m 8:5 Awb

o De versnippering van de hoger beroepsinstanties levert onduidelijkheid op. 

o De bestuursrechter kan dan wel rechtsgronden en feiten aanvullen, maar je moet toch eerst en vooral zelf de goede argumenten aanvoeren, waarom het besluit niet rechtmatig is.

o De bestuursrechter toetst alleen ex tunc en houdt geen rekening met sinds het nemen van het besluit gewijzigde omstandigheden, terwijl die omstandigheden soms juist onmiskenbaar erop wijzen dat het besluit anders zou moeten komen te luiden.

o Als de rechter een beroep gegrond verklaard wordt  het besluit vernietigd. Dat vernietigde besluit is dan het besluit genomen op het bezwaarschrift. Vaak is daarmee het oorspronkelijke probleem tussen de overheid en de burger nog niet van tafel. De overheid moet dan weer een nieuw besluit nemen en als de betreffende burger het er dan weer niet mee eens is, kan de bestuursrechtelijke procedure weer helemaal opnieuw beginnen. Per genoemd kenmerk wordt 0,5 punt toegekend met een max. van 1 punt.

Image

Access: 
Public

Image

Join WorldSupporter!
This content is used in:

Staats- en Bestuursrecht bundel

Search a summary

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

This content is also used in .....

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Follow the author: Vintage Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
2064