Psychologie jaar 1 - UU (2022-2023)

 


Access options

      How do you get full online access and services on JoHo WorldSupporter.org?

      1 - Go to www JoHo.org, and join JoHo WorldSupporter by choosing a membership + online access
       
      2 - Return to WorldSupporter.org and create an account with the same email address
       
      3 - State your JoHo WorldSupporter Membership during the creation of your account, and you can start using the services
      • You have online access to all free + all exclusive summaries and study notes on WorldSupporter.org and JoHo.org
      • You can use all services on JoHo WorldSupporter.org (EN/NL)
      • You can make use of the tools for work abroad, long journeys, voluntary work, internships and study abroad on JoHo.org (Dutch service)
      Already an account?
      • If you already have a WorldSupporter account than you can change your account status from 'I am not a JoHo WorldSupporter Member' into 'I am a JoHo WorldSupporter Member with full online access
      • Please note: here too you must have used the same email address.
      Are you having trouble logging in or are you having problems logging in?

      Toegangsopties (NL)

      Hoe krijg je volledige toegang en online services op JoHo WorldSupporter.org?

      1 - Ga naar www JoHo.org, en sluit je aan bij JoHo WorldSupporter door een membership met online toegang te kiezen
      2 - Ga terug naar WorldSupporter.org, en maak een account aan met hetzelfde e-mailadres
      3 - Geef bij het account aanmaken je JoHo WorldSupporter membership aan, en je kunt je services direct gebruiken
      • Je hebt nu online toegang tot alle gratis en alle exclusieve samenvattingen en studiehulp op WorldSupporter.org en JoHo.org
      • Je kunt gebruik maken van alle diensten op JoHo WorldSupporter.org (EN/NL)
      • Op JoHo.org kun je gebruik maken van de tools voor werken in het buitenland, verre reizen, vrijwilligerswerk, stages en studeren in het buitenland
      Heb je al een WorldSupporter account?
      • Wanneer je al eerder een WorldSupporter account hebt aangemaakt dan kan je, nadat je bent aangesloten bij JoHo via je 'membership + online access ook je status op WorldSupporter.org aanpassen
      • Je kunt je status aanpassen van 'I am not a JoHo WorldSupporter Member' naar 'I am a JoHo WorldSupporter Member with 'full online access'.
      • Let op: ook hier moet je dan wel hetzelfde email adres gebruikt hebben
      Kom je er niet helemaal uit of heb je problemen met inloggen?

      Join JoHo WorldSupporter!

      What can you choose from?

      JoHo WorldSupporter membership (= from €5 per calendar year):
      • To support the JoHo WorldSupporter and Smokey projects and to contribute to all activities in the field of international cooperation and talent development
      • To use the basic features of JoHo WorldSupporter.org
      JoHo WorldSupporter membership + online access (= from €10 per calendar year):
      • To support the JoHo WorldSupporter and Smokey projects and to contribute to all activities in the field of international cooperation and talent development
      • To use full services on JoHo WorldSupporter.org (EN/NL)
      • For access to the online book summaries and study notes on JoHo.org and Worldsupporter.org
      • To make use of the tools for work abroad, long journeys, voluntary work, internships and study abroad on JoHo.org (NL service)

      Sluit je aan bij JoHo WorldSupporter!  (NL)

      Waar kan je uit kiezen?

      JoHo membership zonder extra services (donateurschap) = €5 per kalenderjaar
      • Voor steun aan de JoHo WorldSupporter en Smokey projecten en een bijdrage aan alle activiteiten op het gebied van internationale samenwerking en talentontwikkeling
      • Voor gebruik van de basisfuncties van JoHo WorldSupporter.org
      • Voor het gebruik van de kortingen en voordelen bij partners
      • Voor gebruik van de voordelen bij verzekeringen en reisverzekeringen zonder assurantiebelasting
      JoHo membership met extra services (abonnee services):  Online toegang Only= €10 per kalenderjaar
      • Voor volledige online toegang en gebruik van alle online boeksamenvattingen en studietools op WorldSupporter.org en JoHo.org
      • voor online toegang tot de tools en services voor werk in het buitenland, lange reizen, vrijwilligerswerk, stages en studie in het buitenland
      • voor online toegang tot de tools en services voor emigratie of lang verblijf in het buitenland
      • voor online toegang tot de tools en services voor competentieverbetering en kwaliteitenonderzoek
      • Voor extra steun aan JoHo, WorldSupporter en Smokey projecten

      Meld je aan, wordt donateur en maak gebruik van de services

      Follow the author: Hugo
      This content is used in bundle:

      Studiehulp Kennismaking met Onderzoeksmethoden en Statistiek - UU (2022/2023) - Psychologie

      Aantekeningen Kennismaking met Onderzoeksmethoden en Statistiek (Psychologie), Kwalitatief en Correlationeel

      Aantekeningen Kennismaking met Onderzoeksmethoden en Statistiek (Psychologie), Kwalitatief en Correlationeel


      Kwalitatief

      Bronnen van informatie:

      • Intuïtie
      • Ervaring
      • Autoriteit (de koning, heeft wel studie gedaan, maarja niet in statistiek)
      • Wetenschap → beste bron van informatie. Systematische observaties.

      Leer de theorie-data cyclus goed!

      Kenmerken van wetenschappelijk onderzoek:

      1. Empirisch → gebaseerd op systematische waarnemingen
      2. Controleerbaar

      Het wordt gecontroleerd en gecheckt door elkaar, peer review

      1. Probabilistisch

      Er is een kans dat we het ene zien, maar toch het andere waar is. Tegenovergestelde is deterministisch: als je dit doet, gebeurt dat. Het gebeurt altijd.

      Kenmerken van een goede wetenschappelijke theorie (is iets anders dan hierboven)

      1. Ondersteund door data → systematisch uit wetenschappelijk onderzoek
      2. Een theorie moet falsifieerbaar zijn. Een theorie moet weerlegd kunnen worden aan de hand van verzamelde gegevens.
      3. Spaarzaam (parsimonious)

      Als een eenvoudige theorie volstaat, is het niet nodig om deze complexer te maken.

      Onderzoeksvragen

      Er zijn twee soorten onderzoeksvragen:

      1. Fundamenteel (basic)

      Hier is de onderzoeker bezig met zoeken naar algemene informatie. Wat gebeurt er in het brein van een Narcist. Wat gebeurt er met de fysieke kenmerken van iemand die continu selfies aan het maken is. Dit zijn algemene processen.

      1. Toegepast (applied)

      Kunnen we instagram op een of andere manier aanpassen, zodat het minder leidt tot narcistische trekjes. Of lesprogramma’s maken voor kids met dyslexie → wat past het best voor hen. Beetje interventie maken. Een andere soort vorm van tiktok.

      1. Translational

      Van de ene over gaat in de ander. Dyslexievoorbeeld: de nieuwe lesmethode voor dyslexiekids. Waarom werkt het beter? Wat gebeurt er dan bij die kinderen? Je gaat van het ene onderzoek over in het andere onderzoek. Van lesmethode naar ‘’Hoe dan?’’

      ‘’Worden jongeren narcistisch van het gebruik van social media?’’

      Dit is een fundamentele onderzoeksvraag, want we hebben het over social media. Het gaat nog steeds over algemene informatie of dit leidt tot narcisme. Het gaat niet over een interventie.

      Een voorbeeld van een applied onderzoeksvraag is dan:

      Kunnen we instagram beter inrichten zodat het minder leidt tot narcisme? De onderzoeksvraag leidt tot een onderzoeksontwerp (zie de cyclus)

      Wat voor soort empirische gegevens worden er verzameld? Zijn de gegevens kwalitatief of kwantitatief? Getalletjes die je kan meten enzo dat is kwantitatief Teksten of opnames van interviews zijn kwalitatieve gegevens. Niet getalsmatig. Beelden ofzo. Kijken naar wat voor soort video’s narcisten posten.

      Het voornaamste doel van kwalitatief onderzoek is om sociale fenomenen te begrijpen vanuit hun natuurlijk context.

      Zo vindt je empirische patronen, die kunnen een basis vormen voor een theorie of om bij te dragen aan een bestaande theorie.

      Dit zijn patronen in:

      • Gesproken of geschreven teksten (dagboeken ofzo). Zo kan je patronen zien in gedachten van jonge mensen. Of notulen van vergaderingen.
      • Observaties in gedrag
      .....read more
      Access: 
      Public
      Aantekeningen Kennismaking met Onderzoeksmethoden en Statistiek (Psychologie). Hoorcolleges Experimenteel en Integriteit.

      Aantekeningen Kennismaking met Onderzoeksmethoden en Statistiek (Psychologie). Hoorcolleges Experimenteel en Integriteit.

      Experimenteel

      Voorwaarden van causaliteit:

      1. Covariance
      2. Temporal precendence
      3. Internal validity

      Uitleg:

      1. Er moet een relatie zijn tussen oorzaak en gevolg
      2. Deze oorzaak moet in de tijd voorafgaan aan het gevolg
      3. Alternatieve verklaringen voor de gevonden relatie moeten zijn uitgesloten

      Deze drie voorwaarden moeten nagestreefd worden. Dit kan het best via een gerandomiseerd experiment.

      Dit is een oknderzoeksopzet waarbij:

      • De groepen hetzelfde worden verondersteld door randomisatie.
      • De onderzoeker één variabele manipuleert (de onafhankelijke variabele)
      • De onderzoek meet het effect daarvan op een andere variabele (de afhankelijke variabele)

      Bij een experiment wordt er een aselecte steekproef getrokken. De ene groep krijgt een bloeddrukverlagend middel, de andere groep krijgt een placebo. Wat kan misgaan: bij randomisatie wil je wel gelijke verdeling leeftijd en man/vrouw-verdeling in de groepen, dat is niet altijd het geval.

      De vraag is: Wanneer is er sprake van samenhang tussen type aantekeningen en leerprestatie?

      • Hier kun je geen puntenwolk bij maken. Dit is omdat het nominale groepen zijn (de onafhankelijke variabele). Daarom kan je een boxplot gebruiken:
      • Als de gemiddelden tussen de twee groepen verschillen, dan zeggen we dat er een samenhang is tussen de twee variabelen. De uitkomsten verschillen namelijk.

      Bedreigingen bij experimenteel onderzoek:

      • Design confounds: ligt bij de onderzoeker.
      • Was de gemanipuleerde variabele wel het enige verschil in de behandeling van de twee groepen.
      • Alles hetzelfde, behalve hetgeen wat we willen manipuleren: de onafhankelijke variabele.
      • De ene groep kreeg een TED talk van klimaatverandering en de andere over social media.

      Selectie effect:

      • Waren de twee groepen wel vergelijkbaar bij aanvang van het experiment. De ene groep studenten studeerde scheikunde en de andere psychologie.
      • Verdeling man en vrouw, hoogst afgeronde studie, gemiddelde leeftijd, SES, opleidingsniveau ouders, de moedertaal. Hier wordt vaak naar gekeken of de twee groepen vergelijkbaar zijn.
      • Contaminatie = deelnemers in experimentele groep vertellen deelnemers in controlegroep over de deelname.

      Soms is willekeurige toewijzing niet mogelijk: niet ethisch of praktisch onhaalbaar. Double blind = ook de onderzoeker weet niet in welke groep de deelnemer zit.

      Een onderzoeksvraag van een experimenteel onderzoek kun je herkennen aan de volgende elementen:
      PICO:

      • Population
        • De populatie die onderzocht wordt.
      • Intervention
        • Wat manipuleer jij, welke interventie voer je uit.
      • Comparison
        • De controlegroep, met wie vergelijk jij de experimentele conditie
      • Outcome
        • De afhankelijke variabele

      De interventie (de experimentele conditie) en de comparison (de controlegroep) maken samen de gemanipuleerde variabele.

      PICO:

      Met behulp van simulatiespel (waarin men wel of niet wordt buitengesloten) wordt er gekeken of er een verschil in stemming is na afloop tussen degenen die wel en niet buitengesloten worden.

      • P: Participanten
      • I: wel buitengesloten worden
      • C: niet buitengesloten worden (de controlegroep)
      • O: verschil in stemming

      Gerandomiseerd experiment:

      • Uit de aselecte steekproef haal je de experimentele groep en de controlegroep.

      Inferentiële statistiek = mogen we het steekproefresultaat generaliseren naar de populatie?

      NHST = nulhypothese significantietoetsing

      De stappen van NHST (nulhypothese

      .....read more
      Access: 
      Public

      Studiehulp Toepassing en Onderzoeksmethoden en Statistiek - UU (2022-2023) - Psychologie

      Studiehulp Ontwikkelingspsychologie - UU (2022-2023) - Psychologie

      Aantekeningen college Introductie Ontwikkelingspsychologie - Universiteit Utrecht 22/23

      Aantekeningen college Introductie Ontwikkelingspsychologie - Universiteit Utrecht 22/23

      Hoorcollege 1 Ontwikkelingspsychologie

      We zijn geïnteresseerd in de ontwikkeling van de hele levensloop. We kijken vooral binnen het leven van een individu. Ook groepen vergelijken natuurlijk, maar vooral binnen het leven.

      • Temperament zijn eigenschappen van kinderen die al heel vroeg na de geboorte zichtbaar zijn. Die behoorlijk stabiel zijn door het leven heen.
      • Mate waarin kinderen extravert zijn, fysiek actief zijn. Dat is behoorlijk voorspellend voor de rest van je leven.
      • Mate waarin kinderen negatieve emoties tonen en ervaren, is voorspellend voor de rest van je leven.
      • Temperament is negatieve emotionaliteit. Die hebben voorspellende waarden over hoe we later functioneren.

      Kinderen verschillen in behoeftebevrediging uitstellen. Het ene kind kreeg twee marshmallows, de ander kon het niet laten en at zijn marshmallow gelijk op. Wat blijkt uit onderzoek: Betere cijfers voor kinderen die hun behoeftebevrediging konden uitstellen. Meer geld verdienen, minder scheiden en beter op school.

      Altruïsme is helpen zonder daar iets voor terug te krijgen. Jonge kinderen doen dit vaak zonder aanmoediging van hun ouders of andere stimulatie van het gedrag. Opstandige jongeren naar een drill kamp gestuurd. Dat zorgde juist voor nog meer gedragsproblemen. Het werd binnen dat kamp de sociale norm en dit werkte dus juist averechts.

      Doelen van ontwikkelingspsychologisch onderzoek

      • Beschrijven van ontwikkeling
      • Begrijpen van ontwikkeling
      • Optimaliseren van ontwikkeling

      Stap 1 is het beschrijven van de ontwikkeling:

      • Het systematisch in kaart brengen van stabiliteit en verandering over tijd
        • In representatieve samples
        • Normale (typische of normatieve) ontwikkeling
        • Individuele verschillen

      Impulsiviteit neemt af gedurende de adolescentie. Vroeg in de adolescentie is er een stijging in sensation seeking gedrag: externe stimuli opzoeken is de behoefte. Sensation seeking houden graag van non mainstream muziek of bloederige games.

      Stap 2 is het begrijpen van de ontwikkeling:

      • Waarom vindt ontwikkeling plaats?
      • Waarom voorspelt factor X verschijnsel Y?
        • Het aantonen van ontwikkelingsmechanismen
        • Het aantonen va oorzaken

      Rond een jaar of twee ontwikkelen kinderen zelfbewustzijn. Dan ervaren kinderen gevoelens van trots en schaamte. Die zijn weer van invloed op het gedrag dat ze laten zien. Kinderen gaan meer opscheppen.

      Stap 3 is het optimaliseren van de ontwikkeling:

      • Hoe kunnen we de ontwikkeling van kinderen en jongeren zo goed mogelijk ondersteunen
        • In algemene populaties
        • In klinische populaties

      Lifespan benadering van Baltes. Deze lifespan benadering is een visie op ontwikkeling. Die benadering gaat uit van een aantal principes.

      Ontwikkeling...

      • Vindt plaats gedurende gehele levensloop
      • Is multidirectioneel en -dimensioneel
      • Omvat vooruitgang (gains) maar ook stagnatie of achteruitgang (losses)
      • Wordt gekenmerkt door plasticiteit
      • Is ingebed in sociale (historische, culturele) context
      • Wordt gedreven door meerdere determinanten
      • Is multi-disciplinair

      Plasticiteit: je aanpassen aan de omgeving waarin je opgroeit.

      Het is nature en nurture en cultuur (meerdere determinanten).

      • Cultuur is belangrijk voor ontwikkeling. Het geheel van kennis, gedrag, taal, materiële objecten en gebruiken binnen een groep mensen.
      • Cultuur vertaalt zich in waarden, gebruiken, ambities en emoties die sommige mensen ervaren. Ook welke verwachtingen die we hebben voor jonge generaties.
      .....read more
      Access: 
      Public
      Aantekeningen college Theorie en methode bij Ontwikkelingspsychologie - Universiteit Utrecht 22/23

      Aantekeningen college Theorie en methode bij Ontwikkelingspsychologie - Universiteit Utrecht 22/23

      Hoorcollege 2 aantekeningen

      Psychodynamische theorie

      • Grondlegger: Sigmund Freud
      • Hoe kunnen we interne drijfveren en persoonlijkheid van mensen begrijpen
      • Driften, instincten, ratio en geweten
      • Belangrijkste bijdrage aan de huidige OWP: vroege ervaringen kunnen lange termijn impact hebben op de ontwikkeling

      Freud was geïnteresseerd in mentale stoornissen. Dacht dat ziektebeelden vooral waren geworteld in interne drijfveren van mensen. Drijfveren waar mensen zich niet van bewust zijn. Als eerste ontwikkelde hij een ontwikkelingstheorie: over onze persoonlijkheid. Als we geboren worden, worden we geboren met een id: verzamelplaats met driften en instincten, overlevingsdrang. Naar verloop van tijd leren kinderen normen kennen. Daar willen kinderen naar handelen. Die driften worden enigszins in toom gehouden. Ego is ze zijn bekend met wat er van ze verwacht wordt: daarom niet blauw ogen slaan. Uiteindelijk handelen kinderen uit zichzelf: ze hebben een geweten.

      Ervaringen die we hebben in onze kindertijd kunnen een langdurige invloed hebben op onze ontwikkeling. Dat is een idee dat logisch is. Freud was de eerste die hierover dacht.

      Behaviorisme

      • Belangrijkste behaviorist: John Watson
      • Behavioristen ontstond in de VS.
      • Niet geïnteresseerd in onbewuste processen die leiden tot ziekten.
      • We zijn een natuurwetenschap: alleen geïnteresseerd in meetbare dingen en dat is ons gedrag als enige.
      • Pavlov was geïnteresseerd in reflexmatig gedrag. Skinner keek naar invloed van beloning en straf.
      • John Watson is belangrijkste behaviorist. Hij dacht na over aanleren van psychische ziektebeelden. Het aanleren van angst. 

      Little Albert studies: angst is aangeleerd. Hij liet die baby spelen met een rat. Steeds als Albert speelde met die rat, was er een eng geluid. Baby leerde associatie met rat en hard geluid. Albert werd bang bij het zien van de rat. Illustratie van klassieke conditionering. Angst kan ook afgeleerd worden dan. Dat is cognitieve gedragstherapie. Systematische desensitisatie.

      Piaget's constructionisme

      • Grondlegger: Jean Piaget
      • Veel intelligentietesten bij kinderen gedaan. Kinderen van dezelfde leeftijd maken dezelfde fouten.
      • Hij maakte dus een fasetheorie van OWP (ontwikkelingspsychologie) bij kinderen.
      • Ontwikkeling gaat niet gradueel (langzaam), maar in stappen. Er is stabiliteit: equilibrium, tot er opeens een abrupte overgang plaatsvindt naar een kwalitatief andere fase van ontwikkeling.
      • Opeenvolging van cognitieve stadia, dat is de theorie van Piaget.

      Verloop ontwikkeling:

      • De eerste twee jaar na de geboorte, begrijpen de kinderen de wereld vooral met wat ze kunnen waarnemen.
      • Na 2 jaar leren kinderen ook gebruik te maken van symbolen om naar de wereld te verwijzen: taal.
      • Nog later in de ontwikkeling leren kinderen steeds beter en meer mentale operaties uit te voeren: tellen, hoeveelheden inschatten.
      • Nog wat later leren kinderen beter abstract denken.

      Ethologische theorie

      • Belangrijke focus van ethologisch onderzoek: Welke fenomenen helpen kinderen leren en overleven
      • Bijvoorbeeld: Huilen en imiteren
      • Dit is evolutietheorie.
      • Behavioristen zeiden al het gedrag is aangeleerd.
      • Dit is gedrag dat een bepaalde overlevingswaarde heeft.

      Huilen doen baby’s niets voor niets. Het heeft een signaalwaarde: ze hebben het koud, warm of hebben honger. Huilen motiveert ouders om die kinderen te helpen. Imitatie is een ander voorbeeld. Baby’s zijn best vaak geneigd om te

      .....read more
      Access: 
      JoHo members
      Aantekeningen college Human development - Universiteit Utrecht 22/23

      Aantekeningen college Human development - Universiteit Utrecht 22/23

      Hoorcollege 3 aantekeningen

      Nature

      • Biologische factoren = nature.
      • Er is niet 1 gen voor bepaald gedrag, het is veel complexer.
      • Microsysteem, dan mesosysteem, dan exosysteem, dan macrosysteem.

       

      Nature, nurture en betekenisgeving.

      • Betekenisgeving: Waarneming, geheugen, interpretatie (gehechtheid), gedrag, eigenschappen, innerlijk.
      • Onderlinge sociale relaties, ben je veilig gehecht of ben je onveilig gehecht. Veilig gehecht is een enorme voorsprong op anderen.
      • Dit zijn psychologische factoren. Dus je hebt biologische factoren, omgevingsfactoren en psychologische factoren.
      • Psychologische factoren dragen bij aan je innerlijk.

      Rijpen, leren en kiezen.

      • Rijpen gaat over de processen in ons lijf.
      • Leren vormen ons cognitief, onze taal en groeien we sociaal-emotioneel.
      • Kiezen: zelfregulatie. Eigen keuzes maken binnen de mogelijkheden die er zijn.

       

      Infancy - Beginnings

      • Ontstaan bij de conceptie. Versmelting eicel en spermacel.
      • Na 9 weken is het kind een foetus.
      • Na 24 weken lijkt het meer op een baby.
      • Na 40 weken geboorte. Tussen de 37-42 weken.
      • Als de moeder na 24 weken bevalt, proberen we het kind nog in leven te houden.

       

      Baby tijd, (dreumes), peutertijd en kleutertijd, kind, puber, adolescent, volwassen, middelbaar, bejaard, oud.

       

      Infancy slaat op de eerste 1000 dagen. Als je die leeftijdsperiode op een goede manier doormaakt, heb je een goede basis voor later een goede ontwikkeling. Conceptie tot 2 jaar, dat is een belangrijke periode dus.

      Pasgeboren baby’s doen al aan imitatie.

       

      Gedrag is afhankelijk van de state -arousal niveau - bewustzijnstoestand (slapen, wakker, huilen).

      • Wakkere toestand
      • Onrustige toestand: mopperig
      • Huilgedrag
      • Huilen neemt met 3 à 4 maanden af.
      • Verschillend huilen roept verschil in verzorgingsreacties op.
      • Huilbaby: 3 x 3 x 3 = 3 weken, 3 dagen, 3 uur per dag.

       

      Reflexen:

      • Grijpreflex → vinger in hand leggen
      • Opstap, sta en loop reflexen → misschien handig voor in de baarmoeder
      • Oogknipperen (Glabella)
      • Zuigen → erg functioneel om te drinken.
      • Babinski reflex (tenen)
      • Moro reflex = schrikreactie, vooral armen. Als je zijn hoofdje een stukje laat vallen. Dan steekt hij zijn handen uit. Bij apen is het heel functioneel, die handjes pakken dan de moeder. Voor mensen is het minder functioneel → miss evolutionair overblijfsel.

       

      Visus heeft beperkingen bij de geboorte:

      • Pas na 6-8 maanden zien ze zo scherp als wij.
      • Visual cliff experiment: glazen plaat. Kindje aarzelt. Kind kan gewoon de diepte zien.

      Voorkeuren:

      • De meeste baby’s hebben voorkeur voor patronen die enigszins op een gezicht lijken.
      • De stem van de moeder en vader gaan herkend worden. Als je bij 8 maanden in een andere taal ze toespreekt, dan zie je verbazing.

      Tactiel leren ze onderscheid te maken bij normale aanrakingen en pijn.

      Visus:

      • Gezichtsscherpte neemt toe
      • Diepte herkenning
      • Patroonherkenning

       

      Multi-sensory perception

      • Crossmodaal: veel vindt op hetzelfde moment plaats

       

      Leren is gedrag dat door ervaring gemodificeerd wordt. Basale leerprocessen:

      • Klassieke conditionering
      • Operante conditionering
      • Habituatie
      • Observeren / imiteren
      • Imitatie vindt al plaats bij hele jonge kinderen.

      Spiegelneuronen in onze hersenen: we kijken

      .....read more
      Access: 
      JoHo members
      Aantekeningen college Evolutionary developmental Psychology - Universiteit Utrecht 22/23

      Aantekeningen college Evolutionary developmental Psychology - Universiteit Utrecht 22/23

      Hoorcollege 4 Ontwikkelingspsychologie

      • Genen worden selectief doorgegeven. Alleen genen die goede genen doorgeven.
      • Survival of the fittest betekent best aangepast aan zijn omgeving.
      • Je hoeft niet fittest te zijn, maar je moet goed genoeg aan je omgeving zijn aangepast.

      Hoe check je wat de functie is van genen?

      • Je schakelt een gen uit en dan kijk je hoe een organisme zich ontwikkelt. Knock-out genen.

       

      We hebben een stress systeem in geval we in gevaar zijn.

      • Fight or flight response → zo veel mogelijk energie om te vechten en om te vluchten
      • Meer zuurstof in bloed, waarneming versterkt, korte boost immuunsysteem, pijn onderdrukt, hogere hartslag. GLucose en vet uit vetcellen gehaald voor gebruik.
      • Als je de respons te vaak aan zet, wordt het moeilijker hem weer uit tet zetten.
      • Chronische stress is slecht voor de gezondheid.
        • Verhoogde kans op diabetes, cardiovasculaire problemen, voortplantingsproblemen, maagzweren.
        • Verminderde groei bij kinderen.
        • Je hebt problemen met het immuunsysteem en auto-immuunziekten.

       

      Waarom zijn mensen zo gevoelig voor lange termijn stress?

      • Toen onze stress systemen evolueerden hadden we andere en minder continue stressors in onze omgeving. → meer kans nu op overactief stress systeem.
      • We hebben ook een goed cognitief systeem. Dat kan voor anticipatie vormen voor in de toekomst, maar kan ook tot piekeren leiden en piekeren over slechte scenario's.
      • Dit noemen we een evolutionary mismatch.
        • Systemen die ooit vooral adaptief waren werken nu tegen ons omdat onze omgeving is veranderd. Evolutie werkt vaak niet snel genoeg om dit aan te passen.
      • Ook mismatch: Spijsverteringssysteem tegenover ons beloningssysteem. Er was niet veel voedsel → reserves opslaan voor moeilijke tijden.
      • Baby schildpadden hebben evolutionaire reactie om naar het licht te gaan als ze ‘s nachts geboren worden. Maar toen kwamen er straatlantaarns.dan lopen ze daarheen.

       

      Dual inheritence theory

      • We erven zowel onze genen als onze omgeving van onze ouders.

      Niche construction

      • We moeten dus in de omgeving passen die voorgaande generaties voor ons hebben gecreëerd.
      • Dit wordt een ‘niche’ waar vervolgens op geselecteerd wordt.
      • De menselijke niche is cultuur.
      • Cultuur zijn alle dingen die we leren van groepsgenoten door middel van socialisatie (ipv trial and error).
        • Taal, kennis, ideeën, normen en instituten.

      Wij hebben psychologische flexibiliteit. Zo kunnen we ons evolutionair aanpassen op een variabele niche. We kunnen ons makkelijk aanpassen.

       

      Life history strategies en theories.

      R-strategies

      • Veel nageslacht
      • Volwassen geboren
      • Weinig ouderschap
      • Korte levensspanne

      K-strategies

      • Weinig nageslacht
      • Onvolwassen geboren
      • Meer ouderschap
      • Langere levensspanne.
      • Primaten zijn hier een voorbeeld van,

      Mensen zijn extreme k-strategists. We zijn lang kwetsbaarder, ,maar dit geeft de mogelijkheid dat we veel langer heel flexibel zijn. De ontwikkeling van de sociale cognitie is echt anders bij mensen:

      • Op het sociale domein zijn wij beter ontwikkeld op de leeftijd van 2 al. Sociaal leren, communicatie, theory of mind
      • Op het fysieke domein best hetzelfde op leeftijd 2. Ruimtelijke cognitie, kwantiteiten en causaliteit.
      • Later
      .....read more
      Access: 
      Public
      Aantekeningen college Infancy en early childhood: de basis - Universiteit Utrecht 22/23

      Aantekeningen college Infancy en early childhood: de basis - Universiteit Utrecht 22/23

      Hoorcollege 5 aantekeningen

      Zintuigen:

      • Zien
      • Horen
      • Boelen
      • Ruiken
      • Proeven

      Bij geboorte zien we nog niet zo veel.

      • Kinderen volgen liever gezichten dan objecten.
      • Oogbewegingen vooral saccadisch (in sprongen). Wij doen het heel vloeiend.
      • Ze knipperen wanneer dingen op ze af komen

      Na 2 maanden:

      • Vloeiend visueel volgen (niet meer saccadisch)
      • Beginnen bewegingen te anticiperen
      • Binoculaire visie ontwikkelt zich: vanaf deze leeftijd kunnen de kinderen de twee 2D plaatjes combineren tot een 3D plaatje
      • Sticky fixation hebben ze nu. Hun aandacht blijft plakken. Moeilijk als ze ergens op gefocust zijn, hun aandacht te switchen.

      Na 3 maanden:

      • Beter beeld al beetje

      Bij 4 maanden:

      • Beginnen verschillen tussen kleuren te zien: vooral primaire kleuren
      • Kunnen menselijke gezichten en apengezichten uit elkaar houden
      • Zien verschil tussen positieve en negatieve emoties
      • Geen sticky fixation meer

      Bij 6 maanden:

      • Begint het visuele veld echt te scannen. Nu zoeken ze echt dingen
      • Beginnen subjectieve vormen in complexe patronen te herkennen: dingen in een inktvlek te zien
      • Zien emotionele uitdrukkingen steeds meer als geheel: eerst reageerden ze vooral alleen op de tanden of op de ogen
      • De kleuren worden al iets duidelijker

      Na 12 maanden → zicht min of meer hetzelfde als volwassenen.

      • Mensengezichten goed uit elkaar halen, maar apengezichten niet meer → specialisatie. Kinderen zijn extreem flexibel, maar dit specialiseert zich.

      Auditieve ontwikkeling

      Bij geboorte:

      • Onderscheid maken tussen geluiden
      • Geluiden lokaliseren binnen visuele veld
      • Ze vinden het stemgeluid van de moeder prettiger dan andere geluiden → ze komen uit de buik

      Bij 4 maanden:

      • Verschil herkennen tussen spraakgeluiden (fonemen). Foneem gaat over het geluid, kleine geluidsdeeltjes in spraak. Die beginnen ze te herkennen.

      Bij 12 maanden:

      • Hoeft niet langer naar mond te kijken om spraak te herkennen
      • Ook vorm van specialisatie → kunnen alleen nog fonemen uit eigen taal uit elkaar halen

      Tactiele ontwikkeling

      Bij geboorte:

      • Verwerken en onthouden informatie over vormen die ze met hun handen voelen
      • Ze reageren positief op aanraking, maar met te veel druk negatief
      • Ze reageren negatief op grote wisselingen in textuur en/of temperatuur
      • Ze voelen pijn

      Bij 2 maanden:

      • Verkennen vormen en texturen vaak met hun mond

      Bij 4 maanden:

      • Aanraking alleen nog ervaren als op het lichaam (maar niet in relatie tot de echte wereld). 
      • Experiment bij volwassenen: Benen laten kruisen en je laat ze naar hun benen kijken, dan kietel je een been en dan hebben ze de neiging om hun rechter been dan weg te halen, want het visuele systeem heeft de overhand. Terwijl je het linkerbeen kietelde
      • Bij 4 maanden zie je dat nog niet, daar volgen de baby’s gewoon hun tactiele zintuig en daarin zijn baby’s eigenlijk beter dan wij.

      Chemosensatie (proeven en ruiken)

      Bij geboorte:

      • Geuren tijdens de zwangerschap beïnvloeden voorkeuren na geboorte
      • Baby’s verkiezen zoete geuren en smaken boven andere smaken

      We nemen waar om

      .....read more
      Access: 
      JoHo members
      Aantekeningen college Infancy en early childhood: Cognitieve en Conceptuele ontwikkeling - Universiteit Utrecht 22/23

      Aantekeningen college Infancy en early childhood: Cognitieve en Conceptuele ontwikkeling - Universiteit Utrecht 22/23

      Hoorcollege 6 aantekeningen

      Nativists: zijn geïnteresseerd in hele jonge kinderen.

      Representatie

      • Een representatie is het objectieve (de realiteit) vs het subjectieve (representaties).
      • We slaan een versie van de werkelijkheid op in ons hoofd.
      • Dit gaat om auditieve en visuele representaties.
      • Kunnen fysieke, sociale en symbolische dingen zijn.
      • Kunnen ook verbanden tussen dingen zijn. Categorieën of concepten.
      • Counterfactuals: dagdromen, dingen die niet echt zijn.
      • Dat kunnen we allemaal representeren.

      Hoe weten we nou wanneer kinderen dit kunnen?

      Object permanence

      • We kunnen kinderen iets laten zien, het dan weghalen en dan kijken of ze nog steeds de representatie hebben. Dit noemen we object permanence. Bestaan dingen die we niet zien.
      • Na 9 maanden heb je object permanence. Dat als je het speeltje wegstopt, hij wel weet dat het er nog is.
      • Na 9 maanden nog niet helemaal perfect: de A not B error. De herinnering waar het speeltje eerst zat, is sterker dan de recentere object permanence.
      • Na 12 maanden zien we dit niet meer.
      • Misschien vindt object permanence toch eerder plaats → 3,5 - 4,5 maanden. Hier is nog veel discussie naar.

      Conservatie

      • Het idee van conservatie. Als het uiterlijk van het object verandert, maar wel nog veel hetzelfde blijft.
      • Het concept van reversibility na verandering kunnen dingen weer terug veranderen naar hoe het was.
      • Dit gaat nog fout rond 4 of 5 jaar.
      • Ontwikkelt zich tussen 6 en 8 jaar.
      • Met evenveel water in twee glazen en daarna in een langwerpiger glas gooien. Dan denken die kids dat het meer is in het langwerpige glas.

      Concept van zelf-representatie

      • Spiegeltest tussen 15 en 24 maanden.
      • Shopping car test: hij staat op het dekentje en kan daardoor niet lopen met het wagentje.
      • Kinderen hebben een beeld van zelf-representatie nodig om dit te snappen. Rond 18 maanden gaat dit goed.\

       

      Symbolische representatie

      • Een symbool staat ergens voor, het staat voor iets anders in de werkelijkheid wat we niet gelijk kunnen aflezen. Bij een euroteken kennen we dat als geld.
      • Betekenis communicatieve symbolen kun je leren via associatie. Maar hoe testen we nou begrip van symbolische representatie?
      • Scale errors experiment. Een knuffel in een schaalruimte verstoppen en dan in dezelfde grote ruimte een grotere knuffel verstoppen op dezelfde plek.
      • Pas bij 3 jaar vinden de kinderen de knuffel.
      • Maar bij 2,5 jaar snappen de kinderen het toch wel als je zegt we hebben een magische krimpmachine. Dan maken de kinderen de associatie, maar ze hoeven niet het symbool te snappen dat de kleine kamer staat voor de grote kamer.
      • We zien pas na 2,5 jaar voor het eerst ‘doen alsof’ spelletjes.

       

      Categorisatie

      • Eerste stap: herkenning na 4 maanden. Gezichten en fonemen uit elkaar halen. Dit is een opstapje naar categorisatie.
      • Van 12-20 maanden raken kinderen eerst de twee katten speelgoed aan en dan pas het paard.
      • Maar als je twee dieren doet en dan een auto. Dan is categorisatie moeilijker, dit is globale categorisatie.
      • Voor 5 jaar:
      • Meer katten of
      .....read more
      Access: 
      JoHo members
      Aantekeningen college Infancy en childhood: Sociale ontwikkeling I, Sociale cognitie en communicatie - Universiteit Utrecht 22/23

      Aantekeningen college Infancy en childhood: Sociale ontwikkeling I, Sociale cognitie en communicatie - Universiteit Utrecht 22/23

      Hoorcollege 7 aantekeningen

      Theory of mind: representatie van de mentale processen van anderen

      • Hun aandacht
      • motivatie/intenties
      • emoties
      • Overtuigingen/perspectieven

      3-5 jaar tot false beliefs

      2-3 jaar voor verlangens

       

      Wanneer komen kinderen erachter dat anderen mensen kijken, dat dat is om iets te zien?

      • Je kijkt achter een barrière en je kijkt verrast, weten ze of je iets ziet. 
      • Controleproef: naar de kant van de barrière kijken die de kinderen wel kunnen zien.
      • Bij 12 maanden gaan kinderen soms al achter de barrière kijken.
      • Bij 18 maanden al een stuk verder.
      • Dit kunnen mensapen ook.
      • Dit is de visuele representatie

      Intenties begrijpen.

      • Bij de proefopstelling kan de onderzoeker niet bij het speeltje, bij de ander wel.
      • Als het de onderzoeker simpelweg niet lukt, dan blijft de aap rustig.
      • Wanneer de onderzoeker de druif echt wegtrekt , wordt de aap echt ongeduldig.

      Ontwikkeling en emoties

      • 4 maanden: reageren anders op positieve vs negatieve emoties
      • 6-7 maanden: gebruiken het gezicht als het geheel. Herkennen het affect (gevoel), bijvoorbeeld in gezichtsuitdrukkingen
      • 9-12 maanden: social referencing ontstaat. Social referencing, je komt iets nieuws tegen en diegene reageert of heel positief of heel negatief. Dat bepaalt jouw oordeel dan.
      • 18 maanden: snappen wanneer zij zelf het onderwerp van het gevoel van anderen zijn. Snappen wanneer anderen door hen geïrriteerd raken.

      False beliefs: snappen dat iemand anders iets verkeerd denkt Werd gezien als de mijlpaal: dit is de theory of mind. 

      • Wanneer snappen kinderen dat anderen iets kunnen denken dat niet klopt.
      • De Sally-Ann test. Wordt correct uitgevoerd tussen 4 en 5 jaar.
      • Blokje is verplaatst en ander poppetje heeft dat niet gezien. 
      • Onderzoeker vraagt: waar denkt Sally dat het blokje zit?

      Waarom is dit überhaupt belangrijk?

      • Bijvoorbeeld klinisch → kinderen met Autisme vinden dit soort representaties vaak moeilijk.
      • Kinderen moeten verschillende perspectieven kunnen begrijpen 
      • Kinderen moeten het verschil tussen perspectief en realiteit begrijpe
      • Wij zijn daar, maar als je daar bent, ben je hier. Het is dus afhankelijk van perspectief, dat is lastig voor een kind.
      • Vanaf 3 kunnen ze het perspectief van anderen nemen, maar perspectieven coördineren is nog moeilijk, zeker verbaal.
      • Sally-Ann test is lastig, omdat ze het verbaal moeten uitleggen. Daarom dat pas tussen 4 en 5 jaar.

      True en false belief

      • 15 maanden anticipatory looking: aap slaat verzorger.
      • Verzorger wil de aap pakken en verstopt zich daarna.
      • Zowel bij kinderen als bij apen: meer kijken naar waar de persoon zou denken dat het object/man in apenpak is.

      Maar wat betekent kijken precies?

      • Jonge kinderen reageren op mentale processen zonder dat ze precies begrijpen hoe het werkt.

      Metacognitie: Denken over eigen psychologie

      • Waarom heb ik een probleem op een bepaalde manier opgelost
      • Hoe zeker ben ik van mijn zaak als ik een beslissing neem?
      • De ene puzzal is makkelijk → kleine beloning
      • De andere puzzel is moeilijk → grote beloning

      Het is niet uniek menselijk.

      • Rond 3 jaar beginnen kinderen woorden te gebruiken
      .....read more
      Access: 
      JoHo members
      Aantekeningen college Infancy en childhood: Sociale ontwikkeling II - Universiteit Utrecht 22/23

      Aantekeningen college Infancy en childhood: Sociale ontwikkeling II - Universiteit Utrecht 22/23

      Hoorcollege 8 aantekeningen

      We werken niet samen om alleen maar te overleven.
      Ultieme functies en proximale mechanismen

      Ultieme functies:

      • samenwerken om te overleven
      • Daarvoor hebben we een systeem ontwikkeld, waardoor het lijkt alsof we het gewoon leuk vinden om samen te werken.
      • We doen dingen liever samen dan alleen. En apen dan?
      • Kinderen doen het liefste dingen samen, apen geen voorkeur.
      • Als iemand stopt met samenwerken vinden we het vervelend.
      • Als je bij apen stopt met samenwerken. Ipv de persoon erbij te trekken, probeert de aap het zelf op te lossen.

      Kinderen vanaf 18 maanden proberen anderen er weer bij te trekken. Chimpansees probeerden het in hun eentje verder te doen.

      Stel ik heb mijn beloning al gekregen, maar jij hebt nog steeds mijn hulp nodig om jouw beloning te krijgen? Wat doen mensen dan?

      • Kinderen 3 jaar blijven samenwerken zelfs na bereiken individuele doel.
      • Chimpansees helpen elkaar ook, maar maakt niet uit of ze echt een commitment zijn aangegaan. Soms helpen de chimpansees, soms helpen ze niet.
      • De betekenis van die samenwerking lijkt anders te zijn.
      • Kinderen verexcuseren zich als ze toch stoppen
      • Bij mensen: Communiceren dat je iets samen gaat doet creëert: een gedeeld doel.
      • (wij willen iets en wij stoppen pas als wij het doel hebben bereikt
      • Er is een impliciete normatieve verplichting, wij blijven dit doen tot we beide de beloning hebben. We bieden onze excuses aan dan.

      Wat nou als we moeten samenwerken met mensen die we niet kennen?

      • Normen zijn regels die we hebben om op collectief niveau samen te werken. We verwachten dat anderen zich hier aan houden en andersom.
      • We zijn niet verbaasd dat mensen boos worden als wij een norm breken.
      • Normatief protest krijg je dan.
      • Vanaf 3 jaar protesteren bij een transgressie van een norm. Ook bij elkaar.
      • Piaget dacht dat dit later was.

      Je hebt conventionele vs morele normen

      1. Wij zien conventies als arbitrair, alleen van toepassing binnen een groep. Zoals een hand schudden doen we niet moeilijk over in andere groepen
      2. Moraliteit → universele normen, iemand kwaad doen zien we als een universele norm die we niet mogen overschrijden.

      Snappen kinderen dat verschil? Hoeveel protesteren kinderen bij deze situaties?

      • Bij 3 jaar protesteren de kinderen bij de conventionele norm meer bij de ingroep dan bij de outgroep.
      • Bij de morele groep protesteren ze in beide gevallen.
      • Kinderen begrijpen vanaf 3 jaar dus verschil conventionele normen en morele normen.

      Wanneer is een norm een norm voor kinderen?

      Dit gebeurt allemaal rond 3 jaar.

      • Gek → er wordt ook bij per ongeluk geprotesteerd = promiscuous normativity.
      • Dit is als je iets te vaak doet, kinderen zijn snel geneigd iets als normatief te zien.
      • Kinderen handhaven ook zelfverzonnen normen.
      • Als kinderen zelf regels verzinnen, dan moet daar wel unaniem een afspraak over zijn gemaakt.
      • Twee anderen zeggen nee we doen hem in groep a en 1 in groep b.
      • Norm tegen onwetend persoon of die er niet mee
      .....read more
      Access: 
      Public
      Aantekeningen college Midden Kindertijd - Universiteit Utrecht 22/23

      Aantekeningen college Midden Kindertijd - Universiteit Utrecht 22/23

      Aantekeningen hoorcollege 9

      Basisschoolleeftijd - emoties

      • In de kern zijn emoties adaptief. Ook de meest pijnlijke emoties. Dit betekent nuttig.
      • Laag cijfer OWP → motiveert je volgende keer om harder te leren.
      • Blozen is heel handig, dan zien anderen ook dat wij ons schamen. Zo wordt je eerder vergeven.
      • Bepaalde emoties te vaak of te intens → emotionele dispositie = maladaptief.

      Emotie is meer dan gevoel. Gaat ook gepaard met cognitie. Je wordt bijna aangereden dan ervaar je niet alleen een gevoel: je denkt ook wat zou er gebeurd zijn als ik niet op tijd gestopt zou zijn.

      1. Gedragsneiging: je roept iets naar die auto die jou bijna aanrijdt.
      2. Fysiologie: Je gaat zweten.

      Hoe meer boosheid je voelt, hoe groter de kans is dat je ook veel cognities hebt die daarbij passen. De componenten houden elkaar in stand. Afnemende intensiteit in een van de componenten? Dan ook in de andere componenten. Daar is ook therapie op gebaseerd. CGT: je probeert jezelf af te leiden van negatieve gedachten. Daardoor zakken ook de andere klachten.

      Emoties in de vroege kindertijd

      • We ervaren in strikte zin geen emotie als kind in de vroege kindertijd.
      • Baby’s kunnen wel fysiologische veranderingen ervaren, maar niet de bijbehorende cognities. Wel kennen ze gedragsneigingen en gevoelens.
      • De gevoelens hebben een communicatieve functie.

      In de babytijd zijn de gevoelens diffuus. Je kan nog niet duidelijk zeggen wat voor positieve of negatieve emotie ze ervaren. Dit komt vanaf 2 maanden. Geleidelijk ontstaan meer discrete emoties (primaire emoties zoals blijdschap, verdriet, boosheid of angst). Deze leiden we af aan de hand van de gezichtsuitdrukking.

      • Binnenkant wenkbrauwen komen omhoog te staan en mondhoeken naar beneden → verdriet.
      • Separatieangst: de angst om gescheiden te worden van een ouder. Kinderen pieken rond 15 maanden in deze emotie.
      • Dit is een normatieve ontwikkeling (niet een probleem).
      • Kinderen kunnen niet beseffen dat als de ouders weggaan, ze blijven bestaan.
      • Vanaf dat moment beseffen kinderen pas dat zij zelf bestaan als individu. Kinderen ontwikkelen meer kennis van sociale regels of normen.
      • Normen en regels zijn voorwaarde om schaamte schuld of trots te voelen.
      • Ze willen dan niet getroost worden. Ouders maken zich daar vaak zorgen over: is heel normaal. Emoties kunnen de kinderen nog niet goed reguleren.

      Wat verandert er in de basisschoolleeftijd.

      • Begin van de basisschool kunnen ze beter onderscheid maken tussen fantasie en werkelijkheid.
      • Dit heeft gevolgen voor de stimuli waar kinderen emotie bij ervaren. Denk aan angst voor monsters en spoken.
      • Ze leren mentaal te tijdreizen: kunnen terugdenken aan gebeurtenissen in het verleden en daar emotie bij te voelen. Of denken aan de toekomst en daar emoties bij voelen.

      Emotionele ervaring zelf verandert:

      • in de vroege kindertijd veel emoties in het hier en nu
      • Vanaf de basisschool ook emotie bij gedachten in het verleden.

      Vanaf 4-5 jaar kunnen kinderen zich zorgen maken.

      • Angst → zorgen maken
      • Schaamte → negatieve zelfevaluatie
      • Ze kunnen zich vanaf 6 of 7 jaar slecht
      .....read more
      Access: 
      Public
      Aantekeningen college Adolescentie - Universiteit Utrecht 22/23

      Aantekeningen college Adolescentie - Universiteit Utrecht 22/23

      Hoorcollege 10 aantekeningen

      Puberteit is alleen fysieke verandering.

      • 10-15 jaar. Hormonale verandering.
      • Ook stijging meiden testosteron spiegel.

      Adolescentie

      • De adolescentie begint op hetzelfde moment als de start van de puberteit. Maar deze loopt langer door.
      • Het moment dat jongeren meer maatschappelijke en sociale rollen gaan vervullen. Meer volwassen.
      • Vroeger namen mensen eerder volwassen rollen op zich. Ook culturele verschillen.
      • In de adolescentie begrijpen jongeren steeds meer de perspectieven van anderen, de wereld om hen heen, hun politieke voorkeuren. Een drang voelen om iets te betekenen.

      Risicogedrag:

      • Levert iets op in het moment, maar de uitkomst is onzeker.
      • Nut: exploreren.
      • Veel individuele verschillen bij adolescenten die risico nemen.
      • Vooral in het bijzijn van vrienden veel risico nemen.

      Belang dat veel jongeren hechten aan sociale normen:

      • Wat leeftijdsgenoten van ze vinden.
      • Conformeren naar de normen die zij hebben.
      • De meesten hechten waarde aan wat volwassenen vinden.
      • Behalve jonge adolescenten, die hechten veel waarde aan wat hun leeftijdsgenoten vinden. Daar passen ze hun risicogedrag op aan.
      • Risico op sociale afkeuring bij adolescenten, dat risico willen ze vermijden. Dus kiezen ze voor het risico van alcohol bijvoorbeeld.

      Effectiviteit van anti-pestprogramma's verliezen hun effectiviteit in de adolescentie.

      • Adolescenten willen graag zelf dingen bijdragen en willen serieus genomen worden.
      • Pestinterventies op middelbare school effectiever als ze door leeftijdsgenoten worden geleid.

      Kinderen leren om terug te denken in de tijd en daar emoties bij te voelen, of in de toekomst.

      • ‘’Storm and stress’’ Dat is de klassieke aanname.
      • Adolescenten gaan vaker negatieve emoties ervaren: sociale angst of schaamte.
      • Ze ervaren positieve emoties minder vaak. Minder vaak ongeremd blij, heel erg genieten van iets.
      • Conclusie: adolescenten meer negatieve emoties dan positieve emoties. Dat klopt niet. Het verschil wordt gewoon iets kleiner vergeleken met de kindertijd.
      • Adolescenten kunnen minder goed hun emoties reguleren. Dat is niet zo. Ze hebben juist een betere emotieregulatie.

      Oplossingen tegen negatieve emoties die adolescenten uitvoeren:

      • Het zoeken van afleiding. Het richten van je aandacht op positieve aspecten van de situatie.
      • Herinterpretatie: shit heb ruzie met m’n vriend. Maar kwam eerder goed, dus nu vast ook weer.
      • Meer reflectie op zichzelf en hun gevoelens: ze leren zichzelf beter kennen dat is goed. Maar het nadeel is dat als ze te veel focussen op hun gevoelens, dan kunnen jongeren het gevoel krijgen dat ze niet onbevangen kunnen zijn, kinderlijk, vrij, etc.
      • Meer rumineren / piekeren. Het denken in cirkels over negatieve gebeurtenis, zonder dat het doel is tot een oplossing te komen, of zonder dat het lukt.
      • (Co)rumineren = niet in je hoofd, maar in groepjes constant omhoog halen. Negatieve emoties blijven zo in stand gehouden worden.

      Veel mentale gezondheidsproblemen kennen hun oorsprong in de adolescentie. Angstproblemen, middelenmisbruik, stemmingsstoornissen. We weten niet waarom zo veel stoornissen hier hun oorsprong vinden. Hormonale veranderingen en sociale veranderingen misschien.

      Generatie Z

      • Meer gericht op anderen
      • Minder drugs/alcohol
      • Later seks
      • Meer stress

      Altijd verbonden met elkaar deze generatie. We denken dat het zorgt

      .....read more
      Access: 
      JoHo members
      Aantekeningen college Vroege Volwassenheid - Universiteit Utrecht 22/23

      Aantekeningen college Vroege Volwassenheid - Universiteit Utrecht 22/23

      Hoorcollege 11 aantekeningen

      Hoe ouder je wordt hoe meer contexten je hebt.

      • Hoe meer transities hoe meer vergelijkingen: peuterschool, basisschool
      • Verhuizen, sportclubs, middelbare school, relatie.
      • Hoe meer vergelijkingen hoe meer kennis van zelf en anderen.
      • Op latere leeftijd ga je groepen afstoten. Ik zit nu op mijn top van groepslidmaatschappen.

      In alle groepen heb je een sociale identiteit. Tot een groep behoren en je daarmee identificeren. Dat geeft verbondenheid, steun en zelfwaardering. Betekent ook dat een groep je kan buitensluiten.

      Intersectionaliteit is meerdere sociale identiteiten hebben. Ook religie, nationaliteit, leeftijd, seksualiteit.

      • We ordenen naar leeftijdgenoten en naar autoriteitsfiguren.
      • Vrienden en ouders (autoriteitscategorie).
      • Egalitair vs hiërarchisch.
      • In de adolescentie verandert de ouder kind relatie van hiërarchisch naar co-regulatie. Naar overleg dus. Naar een egalitair.
      • Voor de ouder-kind relatie gaat het van hiërarchisch naar egalitair. Dit geldt ook voor je werkgroepdocent, etc.

      Ervaren afstand actueel-ideaal zelf. In de puberteit tot aan de jonge volwassenheid: gevoel geaccepteerd te worden door leeftijdsgenoten komt steeds meer terug. Ook wat je over jezelf denkt wordt beter.

      Verschillende soorten ballen:

      • Ideal: graag willen
      • Ought: eigenlijk moeten 
      • Actual: Je zelfbeeld nu

      Self-discrepancy theory (Higgins)

      • Discrepantie tussen ideaal en actual: ontmoediging, weinig energie en depressief. Gevoel dat er geen verbetering in zit.
      • Discrepantie tussen ideaal en ought: Verwarring, inertia. Je wil
      • Discrepantie tussen ought en actual: agitatie, stress en angst. Je voldoet niet aan wat er verwacht wordt.

      Zelf-determinatie theorie van deci en ryan.

      • De twee ballen ideal en ought to be hebben zij opgedeeld in soorten motivatie.
      • Externe regulatie: Dan ga je voor de punten, de punten van het afstuderen.
      • Intrinsieke motivatie is echt geïnteresseerd zijn.
      • Geïntrojecteerd dan zit je klem, die is vervelend.
      • Dit zijn verschillende soorten motivatie door Deci & Ryan.

      Je moet altijd beide doen: als je nooit iets doen wat anderen willen, socialiseer je niet.
      Ook wat zou je willen zijn, want daar zit je gevoel van zingeving: je waarden en gevoelens.

      Wat kun je doen met al deze stemmen?

      • Relativisme is belangrijk.
      • Niet relativeren tot niet belangrijk → er gaan meerdere wegen naar Rome.
      • Er is niet een ultiem fout of een ultiem goed. Nuances in je eigen gedrag als bij gedrag van je omgeving.
      • Je kan de verwachtingen van de ander nuanceren vanuit de achtergrond van de ander. Dat is level 4.
      • Relativisme op sociaal gebied is verdraagzamer worden.
      • Jezelf ergens toe zetten. Jezelf actief resetten: motivatie switchen. ipv het moet naar ohja ik vind het belangrijk een baan te vinden. Dan ga je langzaam naar de intrinsieke motivatie. Dit is een vorm van agency.

      Zelf-determinatie: je voeden met de basisbehoeften.

      • Verbondenheid, competentie en autonomie.
      • Als je jezelf daarmee voedt, dan schuif je naar de intrinsieke motivatie op. De prettige vorm van motivatie.
      • Dit noemen we bijtanken.

      Je core self opzoeken:

      • Prioriteren. Datgene wat je in al die groepen kenmerkend is voor jou. Tussen al die groepen.
      • Hoe je reageert, datgene waar al die personen
      .....read more
      Access: 
      JoHo members

      Studiehulp Klinische Psychologie - UU (2022-2023) - Psychologie

      Aantekeningen college Introductie Klinische Psychologie - Universiteit Utrecht 22/23

      Aantekeningen college Introductie Klinische Psychologie - Universiteit Utrecht 22/23

      Hoorcollege 1

      Zeven criteria voor abnormaal gedrag:

      1. Persoonlijk lijden
      2. De (dis)functionaliteit van het gedrag
      3. Irrationeel en onbegrijpelijk gedrag
      4. Onvoorspelbaarheid en controleverlies
      5. Opvallend en onconventioneel gedrag → gedrag vol tattoo’s
      6. Gedrag dat een ongemakkelijk gevoel bij anderen teweegbrengt
      7. Het overtreden van morele normen

      Abnormaal gedrag is niet direct een stoornis.

      Psychische stoornis:

      1. Los van de symptomen
      2. Ook persoonlijk lijden
      3. Beperkingen in het functioneren (beroepsmatig / sociaal)

      Wanneer is het geen stoornis:

      • Te verwachten en cultureel aanvaardbare reacties (as opeten)
      • Gedrag dat voortvloeit uit het behoren tot een politieke religieuze of seksuele minderheid
      • Niet voortkomend uit persoonlijk conflict tussen individu en maatschappij → controversiële kunst.

      Drie modellen in het boek over wat normaal en wat abnormaal gedrag is.

      1. Statistisch model
      2. Medisch of ziektemodel
      3. Leer of onderwijsmodel

      Statistisch model

      • Normaalverdeling van intelligentie. Dit is een manier om te kijken wat normafwijkend is.
      • Nadeel: De grens is arbitrair.
      • In een statistisch model wordt niet gespecificeerd hoe ongewoon gedrag moet zijn. Symptomen zijn niet altijd normaal verdeeld.
      • Het is niet duidelijk bij welke score sprake is van individueel lijden. → heeft iemand last van een IQ van 120?

      Medisch of ziektemodel

      • Diagnose als je de oorzaak hebt kunnen achterhalen.
      • Opsporen oorzaken: somatogeen of psychogeen
      • Abnormaliteit/ziekte → diagnose → therapie gekozen → genezing patiënt
      • Relatie patiënt en therapeut heel belangrijk bij effect genezing.

      Kritiek:

      1. 1. Rol cliënt is passief en die van de therapeut staat centraal
      2. 2. Bij veel psychische stoornissen geen onderliggend mechanisme aangetoond. Kun je spreken van ziekte dan?
      3. 3. Stigmatisering: Shit ik ben ziek?

      Leer of onderwijsmodel

      • Persoonlijk probleem van de leerling. Niet cliënt en therapeut noem je.
      • Je spreekt niet over ziekte, maar over een persoonlijk probleem.
      • Er wordt niet gesproken van een diagnose, maar van een leerdoel.
      • Wat geleerd moet worden wordt besproken als ‘vaardigheidstekorten’.
      • Therapie = uitvoering onderzoeksprogramma.

      Demarcatie- of afgrenzingscriterium.

      Modellen in de praktijk

      • Je spreekt niet van ziekte als iemand nog verantwoordelijk of aanspreekbaar kan zijn over zijn of haar gedrag.
      • Geen van die drie modellen geeft een goede grens over wat ziek is.
      • Angst kan je wel goed verdelen met een normaalverdeling
      • Medisch model kan je goed aantonen met een biologische oorzaak
      • Onderwijsmodel is goed te gebruiken bij omgeving: verkeerd aangeleerd.

      Neurobiologische benadering

      • Focus op de rol van genen en neurobiologische processen in de hersenen. Uit de hoek van neurotransmitters en afwijkingen in hersengebieden bij psychopathologisch gedrag.

      Klinisch-genetisch perspectief

      • Veel eigenschappen zijn erfbaar. 
      • Familiestudies: ingewikkeld, want families delen ook altijd omgevingsfactoren. Dus zijn het dan wel alleen de genen?

      Tweelingstudies: 

      • Concordantie (correlatie) → mate waarin eigenschappen bij 2 familieleden voorkomen.
      • Concordantiecoëfficiënt: tussen 0-1 → hoe dichter bij 1, hoe meer het kenmerk wordt verklaard door genen.

      Adoptiestudies:

      • Kinderen die niet opgroeien bij hun biologische ouders. Dat ze opeens een stoornis hebben, omdat hun biologische ouders die hebben.
      • Als je een genetische bijdrage hebt, dan ligt de concordantiecoëfficiënt bij eeneiige tweelingen veel
      .....read more
      Access: 
      JoHo members
      Aantekeningen college Klinische theorieën en theoretische referentiekaders - Universiteit Utrecht 22/23

      Aantekeningen college Klinische theorieën en theoretische referentiekaders - Universiteit Utrecht 22/23

      Hoorcollege 2

      Driften: Aangeboren, algemene menselijke behoeften -> seks en agressie

      Object: nodig om driftspanning te verminderen: een person of een deel daarvan of ding

      Positief oedipuscomplex: Hartstochtelijke gerichtheid op ouder van tegengestelde geslacht en intense vijandigheid naar ouder van eigen geslacht.

      Negatief oedipuscomplex: Verlangens gericht op ouder van hetzelfde geslacht en vijandigheid naar ouder van het andere geslacht

      Drie componenten die persoonlijkheid maken.

      • Het es of het id. Dat zijn aangeboren onbewuste driften die bevredigd willen worden. Seks en agressie.
      • Ten tweede heb je het ik of ego. Het bewuste deel van onszelf. Dit houdt rekening met de werkelijkheid. Wil dat de driften van het id op een maatschappelijke manier tot uiting komen.
      • Superego is het geweten dat zich in de jeugd vormt onder druk van ouderlijke en maatschappelijke waarden. Superego kan voor schuldgevoel zorgen: niet genoeg rekening gehouden met morele normen.

      Veel is onbewust. Dit is volgens Freud.

      Anna Freud (zijn dochter) heeft het overgenomen. Afweermechanisme = beschermingsmechanisme die het ego kan inzetten bij een conflict tussen de morele eisen van het superego en de driften van de id.

      Afweermechanismen:

      • Regressie is bijvoorbeeld een woede-aanval bij een volwassene.
      • Reactievorming is opgroeien in ontzettend conservatief gezin. En hij merkt dat hij wel gevoelens heeft. Dan gaat hij zich juist aansluitende bij hele strenge kerk om het te onderdrukken.
      • Projectie is Negatieve gedachten en gevoelens toeschrijven aan een ander. Baas: kun jij even bij me langskomen. Je bent boos op jezelf omdat je een fout hebt gemaakt. Dan schrijf je die boosheid toe aan je baas, zodat je ego daar niet mee hoeft te dealen.
      • Rationalisering: argumenten bedenken om je eigen gedrag of gevoelens te rechtvaardigen.
      • Ontkenning is het ontkennen van moeilijke gevoelens/situaties.

      Objectrelatiepsychologie

      • Ronald Fairbairn.
      • Idee: mensen zijn vanaf hun eerste levensdagen relationeel georiënteerd. Relationele ervaringen in de vroege kindertijd de basis leggen voor de innerlijke representaties van relaties.
      • Wat mensen drijft in gedrag is het zoeken en vinden van de ander. Dit was in reactie op Freud met die agressieve seksuele driften.
      • Margareth Mahler. Hoe het ging in de relatie met de moeder in de eerste drie jaar.

      Separatie-individuatietheorie:

      • Differentiatie fase: kinderen zien verschillen tussen mensen. niet iedereen is hun moeder. Gaat samen met angst. Je ziet separatie-angst
      • Practicing fase: motorisch sterker, willen de wereld ontdekken. Motoriek ontwikkelt, en separatie fase neemt af.
      • Rapprochement fase: Angst neemt weer toe. Er ontstaat een conflict. Wereld exploreren, maar ook bij hun moeder willen blijven.
      • Objectconstantie fase: kinderen gaan een mentaal beeld vormen van hun moeder. Ook als hun moeder niet aanwezig is: betekent niet dat ze niet terugkomt. Ze kunnen zichzelf beter troosten en geruststellen omdat ze dat beeld van hun moeder bij zich hebben.

      Gehechtheidspsychologie

      • John Bowlby ging verder op Fairbairn.
      • Relaties zijn heel bepalend voor gedrag in de toekomst en het ontstaan van psychopathologie.
      • 0-3 jaar is een kritische fase.

      Mary Ainsworth testte de vier gehechtheidsstrategieën.

      • Veilig gehecht is positief beeld van zichzelf en van de
      .....read more
      Access: 
      JoHo members
      Aantekeningen college Classificatie en diagnostiek in de klinische psychologie & De diagnostische cyclus - Universiteit Utrecht 22/23

      Aantekeningen college Classificatie en diagnostiek in de klinische psychologie & De diagnostische cyclus - Universiteit Utrecht 22/23

      Hoorcollege 3

      Classificatie

      • DSM-5 is een belangrijke classificatie manier. De ICD is ook een classificatie die gebruikt wordt.
      • Classificeren is het ordenen van psychopathologische symptomen in klassen (afzonderlijke verschijnselen, zoals slaapproblemen, concentratieproblemen, angstgevoelens, lusteloosheid.
      • Arts zoekt naar oorzaken en dan wordt er een behandeling gekozen.
      • Moeten alle stoornissen die we nu hebben echt allemaal anders behandeld worden?
      • Classificatie is het stellen van een diagnose. De uitkomst van een diagnostisch proces.
      • Bij de psychische stoornissen noemen we die niet een naam, omdat we een oorzaak kunnen aanwijzen.
      • Complexe interactie tussen psychologische, sociale en biologische factoren.
      • Kunnen we het wel echt over een diagnose hebben?

      Paradox:

      • Agressiestoornis: staan eisen in die het kind moet doen. Maar waarom dit kind dat doet, staat niet in de DSM-5. Ik ben druk, omdat ik ADHD heb. Dan zeg je ik ben druk omdat ik druk ben.
      • Dat is een cirkelredenatie, dat klopt niet.

      Een classificatie is handig, voor de communicatie. De diagnose zegt niets over de ontstaansgeschiedenis van de stoornis of aangrijpingspunten voor de behandeling. Maar dat willen we juist weten voor de behandeling. Classificatie en diagnose wordt vaak door elkaar gehaald. Een samenvatting van kenmerken en symptomen. Dat is het. Dus dat is eigenlijk gewoon een classificatie. Het geven van een goed advies is het doel, een goede behandeling. Niet een diagnose geven.

      Diagnose:

      • Diagnose stellen is veel meer dan zeggen: je hebt een depressie. Veel meer stappen en een veel grotere uitkomsten dan een DSM-output.
      • Dagelijkse indicatiediagnostiek:
      • We proberen oplossingen te bedenken voor wat mensen zouden moeten doen als er iets met ze aan de hand is.

      Biases die ons oordeel vertekenen: 

      • Halo/Horn effect
      • Fundamentele attributiefout
      • Availability bias
      • Confirmation bias & Confirmatory Teststrategie
      1. Als ik werk bij een ADHD kliniek werk en ik kom daar veel mee in aanraking. Dan als iemand zich weer aanmeldt denk ik door de availability bias vaak dat het kind ADHD heeft.
      2. Fundamentele attributiefout: negatief gedrag van anderen wijs je vaak aan persoonseigenschappen toe.
      3. Confirmatory teststrategie: je kiest een test die eigenlijk al aansluit op wat jij denkt dat het is.

      Overconfidence:

      • Als je heel veel ervaring hebt. Raak je te zeker van je oordeel en twijfel je niet meer over jezelf.
      • Te veel op je instinct vertrouwen (en minder data-driven) denken.

      Eisen van een goede psychotherapeut

      • Je moet ook blijven leren, want DSM-5 verandert continu.
      • In de praktijk heb je niet zo veel tijd. Je hebt maar 1 afspraak waarin je je test kan afnemen.
      • Je moet recht doen aan de situatie van de cliënt tegenover je.
      • Geen tests afnemen die eigenlijk een beetje overbodig zijn.
      • Diagnostische strategie is het proces om tot een objectieve diagnose te komen.

      Regulatieve cyclus is hoe kom je tot de oplossing van een probleem. Samen met de Empirische cyclus vormden die de diagnostische cyclus.

      Regulatieve cyclus:

      • Praktijkgerichte onderzoeksmehtode
      • Gericht op nemen van beslissingen
      • Situatiespecifiek
      • Deze is zichtbaar in indicatiefase van de DC (diagnostische cyclus)
      • De
      .....read more
      Access: 
      JoHo members
      Aantekeningen college Angst- en obsessief-compulsieve stoornissen - Universiteit Utrecht 22/23

      Aantekeningen college Angst- en obsessief-compulsieve stoornissen - Universiteit Utrecht 22/23

      Hoorcollege 4

      Emoties in de volksmond = gevoel. Hoe je je voelt.

      Bij angst is fysiologie veel hartslagverhoging, zweten, bloeddrukverhoging, sociale fobie zie je blozen.

      Deze 3 G’s zijn loosely coupled systems. Je gaat als je je agressief voelt, niet altijd agressief gedragen. Ze zijn losgekoppeld.

      • Gedrag
      • Gedachten
      • Gevoel

      Het kan overal beginnen.

      • Op elke plek kan je ook ingrijpen op behandeling.
      • Functie van emotie: het helpt bij de overleving en aanpassing als mens.
      • Honger komt voort uit brandstoftekort en leidt tot voedselinname.
      • Angst komt uit een prikkel van dreiging. Functie is ontsnapping van dreiging.

      We willen in een behandeling niet alle angst weghalen. Angststoornis is dan weer onhandig. 1 op de 5 heeft ooit in zijn leven een angststoornis gehad.

      Het wordt pathologisch als:

      • De intensiteit van respons niet in verhouding is tot de ernst van de dreiging
      • Er subjectief lijden/hinder is
      • Als ik opeens een blaffende hond hoor, schrik ik heel erg. De respons is niet afwijkend. Wat wel afwijkend is de respons in combinatie met een prikkel. Piepklein hondje aan de lijn met een baas. Dat is wel buitenproportioneel.
      • Daar zit de stoornis.
      • Ik ben als de dood voor een muis, maar ik zie nooit een muis. Dan is het geen angststoornis.
      • Als ik vaak moet vliegen voor werk, dan is het subjectief lijden. Dat is een belangrijk criterium.

      Leer de angststoornissen uit het boek! Deze staan in het boek en moet je kennen.

      De angst is niet functioneel als je bang bent voor een bushalte.

      Ontstaan en instandhouding.

      • Wat maakt het dat ze die bushalte zo eng vindt? Dat is door conditionering gebeurd.
      • Als je 10 honden ziet die niks doen, nou dan weet je toch dat honden je niks doen.

      Bij alle angststoornissen zien we overlap in

      • Gevoel: angst
      • Gedrag: vermijding
      • Gedachten: vertekeningen

      Verschil: inhoud van gedachten is stoornis-specifiek.

      • Ik heb hoge hartslag → ik ga dood, of je denkt ik heb net hard gelopen. Dat is de paniekstoornis.
      • Gegeneraliseerde angststoornis: GAS. Je piekert over meerdere onderwerpen.
      • Je piekert over het piekeren en het wordt maar groter. Dat kost uren per dag.
      • Dat geldt voor alle angststoornissen: het neemt veel tijd in beslag.
      • Sequentiële associatie: een tijdselement zit er in. Als… dan…
      • Je hebt ook referentiële associaties, een groep doet mij denken aan vroegere pestsituaties. Daar moet je andere interventies op toepassen dan bij sequentiële associaties.
      • We weten niet zoveel over onbewuste cognities. Wel over gedrag.

      Operante conditionering / conditionering

      • Gaat een zoemer en dan een stroomschok.
      • Maar uiteindelijk gaat de stroom weg, maar de zoemer blijft. Dat is de instandhoudende factor.
      • Hoog catharijne, je hebt een verhoogde hartslag. Je bent net op tijd gaan zitten, dus je krijgt geen hartaanval.
      • Rationeel gezien was het onrealistisch als je staand een hartaanval had gehad.
      • Als ik nu blijf staan… krijg ik een hartaanval
      • Als ik Hoog catharijne in ga, krijg ik een hartaanval.
      • Uit voorzorg gaan zitten, dat is vermijdingsgedrag of veiligheidsgedrag.
      .....read more
      Access: 
      JoHo members
      Aantekeningen college Middelgebonden stoornissen & verslaving - Universiteit Utrecht 22/23

      Aantekeningen college Middelgebonden stoornissen & verslaving - Universiteit Utrecht 22/23

      Hoorcollege 5

      Verslaving

      • Bij een verslaving is het gedrag flink uit de hand gelopen en zijn er negatieve gevolgen: relatie is uitgegaan, persoon is ontslagen.
      • Ondanks deze grote gevolgen, ga je toch door met drugs- of alcoholgebruik.
      • Je zou denken dat door operante conditionering modellen dat mensen wel stoppen bij zoveel negatieve gevolgen.
      •  
      • Korte termijn zijn beloningen
      • Lange termijn zijn de nadelen.

      Twee soorten verslavingen.

      • Aan middel gebonden en niet middel gebonden verslavingen.
      • Dempende middelen en stimulerende middelen.
      • Ook heb je niet aan middel gebonden verslaving: gokken
      • Gebruik van middelen kan levensfase specifiek zijn. Dat is vaak situatiegebonden.

      Effect:

      • De mate van negatief effect op het leven is enigszins matig.
      • Als sociale contacten eronder lijden dan is het wel een diagnose. Bij forse effecten.

      DSM 5: 1 diagnose met 11 criteria

      • Controle verlies
      • Sociale beperkingen agv de verslaving
      • Risicovol gebruik
      • Farmacologische symptomen (tolerantie valt hieronder). Je hebt steeds meer nodig van het middel voor hetzelfde effect.

      Veel comorbiditeit bij verslavingen bij andere verslavingen.

      • Maar ook met angst.
      • Gedrag neemt toe als het gevolgd wordt door iets positiefs en neemt af bij negatieve effecten.
      • Drugs is oppeppend. Drugs kan ook negatief zijn als het gevoel weggaat.
      • Het wegvallen van iets negatiefs kan iets positiefs zijn: dat zie je bij angst. Angst is constant naar, alcohol kan dat weghalen op de korte termijn.
      • Korte termijn is fijn, maar op de lange termijn is het heel onhandig. Leidt tot meer angst en meer negatieve emoties, veel alcohol en drugsgebruik. Zo krijg je een vicieuze cirkel.

      Je kan het dus goed begrijpen uit operante leerprincipes.

      • Rationeel beslismodel:
      • Waarom gebruik je?
      • Voor- en nadelen, verwachtingen en motieven van alcohol of drugs.
      • Reden dat veel mensen drinken is misschien dat de nadelen niet groot genoeg zijn.
      • Maar bij harddrugs, daar lukt het de mensen niet om te stoppen. Zij zien zelf ook wel dat de nadelen groter zijn dan de voordelen, maar het gedrag veranderen lukt niet. Dus het rationele beslismodel klopt niet helemaal met de werkelijkheid.

      Welk model zou dan wel goed passen?

      • Recentere modellen doen aan een combinatie van rationele (gecontroleerd) en irrationele (automatische) processen.
      • Automatische processen zijn sterk: NEEM!
      • Gecontroleerde processen: STOP!

      Duaal procesmodel is universeel voor verslaving, dus niet alleen alcohol.

      Drie automatische processen:

      • Aandachtsbias. Selectieve basis om naar alcoholgerelateerde stimuli te kijken
      • Interpretatie bias: je bent met vrienden aan het bowlen. Je hoort een vriend zeggen ‘wie doet mee met nog een rondje’. Denk je meteen aan drank, of denk je aan nog een rondje op de bowlingbaan. Zo’n ambigue vraag wordt door een alcoholverslaafde eerder opgevat als alcohol.
      • Action tendency bias. De toenaderingsbias. Mensen die veel drinken, zijn sneller geneigd alcohol naar zich toe te trekken dan van zich af te duwen.
      • Dit zijn hele snelle processen ‘’goh waar zal ik eens naar kijken, naar het middel of naar iets anders?’’

      Die processen kunnen gewijzigd worden

      • Dat kan door controleprocessen. De
      .....read more
      Access: 
      JoHo members
      Aantekeningen college Depressieve- en bipolaire stemmingsstoornissen - Universiteit Utrecht 22/23

      Aantekeningen college Depressieve- en bipolaire stemmingsstoornissen - Universiteit Utrecht 22/23

      Hoorcollege 6

      Depressie is heterogeen.

      1. Een sombere stemming ofwel
      2. Verlies van interesse of plezier

      En allemaal subkenmerken:

      • Slaapproblemen
      • Gewichthsverlies
      • Preoccupatie met de dood
      • Gevoelens van waardeloosheid

      Types:

      • Persisterend
      • Premenstrueel
      • Door medicatie/middel
      • Door somatische aandoening

      Van korte depressies naar lange persisterende depressies.

      • Comorbiditeit: angstige spanning.
      • Comorbiditeit met angststoornissen.
      • Het is meer een spectrum.

      Twee stoornissen tegelijk hebben:

      • Het hebben van een PersoonlijkheidsStoornis heeft geen negatieve invloed op een depressie behandeling.
      • Dat is anders bij angststoornissen. Dan werkt de behandeling minder goed met als uitzondering de sociale angststoornis.

      Hoe ontstaat een depressie:

      • Combinatie van factoren die per patiënt verschilt.
      • Biologisch
      • Sociaal
      • Psychososociaal

      De theorie van  Lewingson:

      • Een persoon met een depressie krijgt te weinig beloningsprikkels in zijn of haar omgeving, gaat dat daardoor ook minder opzoeken, dan nog minder beloning. Is een vicieuze cirkel. Dit is een oude theorie.
      • Je hebt ook de theorie van Beck.

      Behandeling

      • Gedragsactivatie. Er moet weer een beloningsprikkel ontstaan die weer motiveert tot meer gedrag.
      • Negatieve beelden over zichzelf en over de wereld, daardoor gaat hij zich kut voelen. Ergens moet je ingrijpen in het volgende figuur:

      Voorbeelden van cognities:

      • Ik ben een mislukkeling
      • De wereld is een verschrikkelijke plek
      • Als iemand negatieve kernovertuigingen heeft, kan je daarmee aan de slag. Hoe realistisch zijn deze overtuigingen? Hoe hebben deze invloed op je gedrag en je wereld? Zou het kunnen dat deze kernovertuiging niet helemaal klopt
      • Emotionele verwaarlozing en mishandeling zijn geassocieerd met depressie.
      • Anhedonie is moeite hebben met plezier beleven.

      Ontstaan depressie

      • Het hebben van jeugdtrauma is niet gerelateerd aan slechtere behandeluitkomsten.
      • De biologische kant: er zijn bepaalde genensets die gerelateerd zijn aan het meer hebben van een depressie.
      • Bij een aantal genensets is er een interactie met de omgeving. Alleen onder bepaalde omstandigheden komt het uit tot een depressieve stemming.

      Depressie komt meer voor bij vrouwen dan bij mannen. Dit kunnen factoren zijn voor dat verschil tussen genders:

      • Biologisch
      • Cognitief, zoals een grotere neiging tot piekeren
      • Meer bewustzijn over sociale standaarden ten opzichte van lichaam en uiterlijk
      • Cultureel, zoals structurele ongelijkheid tussen seksen of de mogelijke rol van de media
      • Hogere prevalentie van seksueel misbruik

      Verschillende factoren kunnen dus geassocieerd zijn met het voorkomen van depressie.

      Depressie behandelen:

      1. Interventies zoals activatie, running therapie, e-interventies
      2. PST / kortdurende interventies
      3. Psychotherapie en/of farmacotherapie
      4. Elektroconvulsietherapie

      We focussen op stap 3.

      • Veel keuze voor therapieën is deels goed nieuws. 
      • Maar ze verschillen niet. Ze zijn even goed als antidepressiva, maar alleen op kortetermijn.
      • CGT effectiever dan antidepressants op langetermijn.
      • Agenda zetten: Je moet wel echt structuur hebben in het gesprek,
      • Doel is gedragsactivatie. Eerst iets gaan doen en dan ervaart hij de beloning.
      • Veranderen van negatieve kerncognities, negatieve gedachtes over zichzelf (CGT)
      • Activiteitenformulier: wat doet de patiënt per dag

      Interpersoonlijke psychotherapie heeft een andere invalshoek dan CGT.

      • CGT gaat over gedrag, gedachten en gevoelens.
      • Bij IPT gaat het over conflict of rouw
      .....read more
      Access: 
      JoHo members
      Aantekeningen college Somatisch-symptoom- en verwante stoornissen & Eetstoornissen - Universiteit Utrecht 22/23

      Aantekeningen college Somatisch-symptoom- en verwante stoornissen & Eetstoornissen - Universiteit Utrecht 22/23

      Hoorcollege 7

      Somatisch symptoomstoornis 

      Iedereen heeft wel eens somatische klachten Geen oorzaak? Dan somatische symtoom klachten.

      Meest voorkomende symptomen:

      • Pijn
      • Vermoeidheid

      Pijn is niet puur objectief. Bas bouwvakker had pin in zijn hoofd, maar voelde niks.

      • Somatisch-symptoom stoornis
      • Conversiestoornis
      • Nagebootste stoornis
        • Zelf 
        • Bij een ander
        • Ziekteangst stoornis
        • Psychische factoren die somatische aandoeningen beïnvloeden

      Symptomen somatisch symptoom stoornis. Disproportioneel gedachten en zorgen over de klachten

      Behandeling:

      • CGT
      • Acceptance & Commitment therapie

      Interpretatiebias is het anders interpreteren. Aandachtsbias: meteen aandacht als je wakker wordt naar de darmen en dan denk je ‘kanker’. Je kan jezelf pijn aanleren. Je kan pijn niet meten, dus dat is gek.

      Ziekteangst:

      • Preoccupatie met het hebben of krijgen van een ernstige ziekte
      • Geen ernstige lichamelijke klachten aanwezig, of wel risico op maar zorgen zijn disproportioneel
      • Hoge angst over gezondheid
      • Excessief gezondheidsgerelateerd gedrag of vermijding
      • Minstens 6 maanden aanwezig

      Hier zijn wel wat klachten aanwezig en wisselen over de tijd. Hier zijn de mensen bang om ziek te worden en doen ze handelingen om dat te voorkomen.

      Ziekteangst:

      • Geruststelling zoeken door veel informatie op te zoeken
      • Veel controlehandelingen: hartslag checken enzo
      • Vermijding: zo min mogelijk bewegen en maar niet ziek proberen te worden.

      Behandeling: CGT

      Behandeling is hetzelfde als OCS.

      Conversiestoornis

      • Een of meer veranderingen in motoriek en/of sensibiliteit
      • Uit klinisch onderzoek blijkt dat symptomen incompatibel met bekende somatische (neurologische) aandoeningen
      • Symptoom of deficientie kan niet worden verklaard door andere stoornis
      • Symptoom veroorzaakt significante lijdensdruk of beperkingen in functioneren

      Functioneel iets aan de hand, maar motoriek of sensibiliteit is het mis. Binnen 5% prevalentie wordt 5-10% toch een somatische oorzaak gevonden. Lichamelijke klachten zonder dat er lichamelijke oorzaken zijn. Je krijgt een dwarslaesie, maar geen beschadigingen in het ruggenmerg. We weten nog steeds niet veel over deze stoornis.

      Conversie stoornis klinkt als histerie.

      • Je ziet afwijkingen in de hersenen. Ze zijn wel heel heterogeen, want iedereen heeft andere uitvalsverschijnselen.
      • We weten niet of het oorzaak gevolg is, want ze zijn niet gemeten voor de stoornis.

      Behandeling:

      • Fysiotherapie
      • Trauma-behandeling
      • Hypnotherapie
      • Psycho-dynamische therapie

      Je behandelt eerst echt op het lichaam. Geen stress bij beweging laten voelen.

      Traumabehandeling. Als dat niet werkt, dan hypnotherapie. Aanraden: doe alles

      Nagebootste stoornis

      • Het voorwenden van klachten, aantoonbaar sprake van misleiding
      • De betrokkene presenteert zich tegenover anderen als ziek

      Mensen doen alsof ze heel erg ziek zijn, maar ze hebben ook somatische klachten. Dit doen ze bij zichzelf of bij een ander. Ze houden of van alle aandacht, behoefte aan macht. Of intense zelfhaat, waardoor ze het uit wraak doen. 50% van de mensen werkt zelf in de zorg. Mensen laten een onwaarschijnlijk beeld zien, rare combinaties van symptomen en het is heel erg. Dan kan je al weten: Dit is een wonderlijk beeld.

      Behandeling:

      • Niet veroordelende, steunende confrontatie
        • Kan pas na goede vertrouwensrelatie therapeut
      • CGT om patient te helpen de nagebootste stoornis op te geven
      • Voorkomen van iatrogene schade
      .....read more
      Access: 
      JoHo members
      Aantekeningen college Schizofreniespectrum en andere psychotische stoornissen - Universiteit Utrecht 22/23

      Aantekeningen college Schizofreniespectrum en andere psychotische stoornissen - Universiteit Utrecht 22/23

      Hoorcollege 8

      Psychose

      • Toestand waarin men de werkelijkheid niet van fantasie kan onderscheiden en waarin men een nieuwe realiteit creëert
      • Het betreft meestal wanen en/of hallucinaties
      • Er bestaan verschillende soorten wanen en hallucinaties

      Schizofrenie

      • Iedereen met schizofrenie heeft doorgaans een psychose doorgemaakt
      • Echter: niet iedereen die een psychose heeft doorgemaakt heeft schizofrenie

      Dingen voelen, ruiken en horen die er niet zijn. Op alle gebieden kan je dat ervaren.

      • Positieve symptomen zijn andere dingen die mensen niet hebben en jij wel.
      • Negatieve symptomen zijn symptomen die mensen met een psychose niet hebben en normale mensen wel.

      Andere psychotische stoornissen:

      • Schizoaffectieve stoornis: Psychose + depressieve of manische stemming
      • Post-partum psychose: na de bevalling wanen of hallucinaties

      Postpartum : vermoeidheid of hormonale verschuivingen kunnen een trigger zijn. na festival uitputtend kan je ook tijdje stemmen horen voor een dag. Dan goede nachtrust en is het weer weg. Niet bij postpartum.

      Prevalentie

      • Mannen meer kan op schizofrenie.
      • 20x risico om anorexia nervosa te krijgen voor vrouwen.
      •  
      • Verschillen in risico kunnen ook komen door hormonen. Dat is zo bij schizofrenie. Meer testosteron en zet aan tot productie van dopamine.

      Biologische processen:

      • Maar disbalans of te veel aan dopamine is een risicofactor voor ontwikkelen van schizofrenie.
      • Medicatie reduceert de dopamine in de hersenen. Slaat bij 70% van de mensen aan.
      • Frontale grijze stof gemiddeld genomen kleiner tov controlegroep en controlezussen.
      • Verkleind thalamusvolume aan een genetische predispositie om schizofrenie te ontwikkelen.
      • Hersenvolume reductie, want je hebt daar geen gebruik van gemaakt.

      Ziekteverloop

      • Na een episode gaat het niveau van functioneren heel erg achteruit.
      • Waan en hallucinaties nemen wat af op oudere leeftijd.
      • Negatieve symptomen is de verbetering minder te zien. Dus wat je verliest.
      • Vanaf 0-2 jaar zie je al dat de functioneren curve steeds lager wordt.
      • Vroeg begonnen met behandeling, dan houd je het niveau van functioneren hoger. Anders zit iemand heel lang op het psychotische niveau.

      Conclusie:

      • Na behandeling gaan de psychotische symptomen omlaag, maar de negatieve symptomen niet. Positieve symptomen zijn makkelijker te behandelen dan de negatieve symptomen.
      • Medicatie reduceert dopamine en dit heeft invloed op de positieve symptomen.
      • Sociaal disfunctioneren gaat al vooraf voor het ontwikkelen van een psychose en die blijft ook laag daarna.
      • Antipestprogramma's, dat voorkomt slechte ontwikkeling op sociaal functioneren. Sociale disfunctioneren moet ingeperkt worden.

      Wat gebeurt er tijdens een episode:

      • Hersenactiviteit tijdens stemmen horen
      • Het grootste signaal vooraf stemmen horen: zie je in de (para)hippocampus, in het geheugengebied.
      • Stemmen van mensen uit het verleden. Stemmen komen uit het geheugen.
      • Bij schizofrenie en echte mensen, dezelfde gebieden gestimuleerd. Dus het is gewoon echt voor de patiënt. Hij kan niet onderscheid maken.
      • Betrekkingswaan: ze las iets in de krant over verdronken kinderen, dat was haar schuld.

      Behandeling:

      • Competitive memory: je gaat proberen de stemmen en wat ze zeggen, te vervangen door andere boodschappen. 
      • Je kan met psychotherapie de stemmen niet wegkrijgen, maar het kan wel zorgen dat mensen er minder
      .....read more
      Access: 
      JoHo members
      Aantekeningen college Genderdysforie, parafiele stoornissen en seksuele disfuncties - Universiteit Utrecht 22/23

      Aantekeningen college Genderdysforie, parafiele stoornissen en seksuele disfuncties - Universiteit Utrecht 22/23

      Hoorcollege 9

      De term 'libido'

      • Je hebt niet wel of geen hoog libido.
      • Het is opwerkbaar fluide en multicausaal.
      • Het is een emotie. Het kan spontaan voelen, maar het is een reactie op is. Je hebt altijd een trigger nodig om aan te gaan.

      Lust vs liefde

      • Lust is meestal de start van een relatie.
      • Liefde gaat steeds meer toenemen, en de lust neemt af.
      • Familiar contact is de-erotiserend.

      Seks = coitus. Dominante heteroseksuele coitus script. We denken aan penetratie bij heteroseksuele relaties aan coitus.

      Genitopelvienepijn-Penetratiestoornis (GPPPS):

      • Persisterende of recidiverende moeilijkheden met een (of meer) van de volgende:
      • Duidelijke vulvavaginale of onderbuikspijn tijdens de vaginale gemeenschap of pogingen tot penetratie
      • Vaginale penetratie tijdens de gemeenschap
      • Duidelijke angst of vrees voor vulvovaginale of onderbuikspijn in anticipatie op, tijdens of als gevolg van vaginale penetratie
      • Duidelijke spanning in of aanspannen van de bekkenbodemspieren tijdens pogingen tot vaginale penetratie

      Vaginisme is eigenlijk alleen het aanspannen van de bekkenbodemspieren. Er wordt gedacht aan een penetratiefobie.

      Bekkenbodemspieren aanspannen

      • Hoe hoger de spierspanning is, hoe minder goed de doorbloeding. Je hebt doorbloeding nodig om een erectie te krijgen.
      • Problemen met plassen en poepen → hoe is het dan op seksueel gebied.
      • Oppervlakkige dyspareunie komt meest voor. Als je naar binnen gaat met je penis.
      • Diepe dyspareunie is als je diep in de vagina zit, dan doet het pijn. 

      Elke vrouw kan gepenetreerd worden. Ook als

      • Er problemen met huid vulva en vagina zijn
      • Is er geen/onvoldoende ontspanning
      • En ook al is er geen/onvoldoende opwinding

      Gevolg is helaas dan pijn. Brandigere pijn na de seks, dan denk je de volgende keer weer oei het doet weer pijn. Opwinding daalt, spanning stijg, bekkenboden spieren spannen zich aan. Deze vicieuze cirkel moeten we doorbreken. Pijn is een signaal dat je moet stoppen.

      Drie voorwaarden van gezonde seks:

      • Huid vulva en vagina gezond vulvair en vaginaal epitheel- frictiebestendig
      • Ontspanning: relaxatie bekkenbodemmusculatuur
      • Opwinding: geil gevoel en lubricatie

      Drie psycho-sociale voorwaarden van seks:

      • Voelen
      • Communiceren
      • Afstemmen, instemmen en toestemmen (consensus)

      In de baarmoeder zien mannen en vrouwen er ongeveer hetzelfde uit.

      Opgewonden

      • Dan groeit de penis naar buiten. Bij vrouwen zie je niet zo veel van.
      • Het is belangrijk om opgewonden te zijn en blijven tijdens de coitus 
      • Er gaat meer bloed heen en je wordt natter. De vagina wordt langer en aan de achterkant breder.
      • Zwelweefsel van de plasbuis, dat is de G-spot.
      • Drukpunten aan de zijkant is lekker, maar je moet dan wel opgewonden zijn

      Gevaar:

      • De kanarie in de kolenmijn. Als je geen erectie krijgt.
      • In de penis zitten de kleinste bloedvaatjes, als daar het bloed niet goed stroomt, dan kan dit een eerste signaal zijn dat er een probleem is met de vaten.
      • Dat is vooral bij de oudere mannen. Jongere mannen hebben vaker te maken met stress.
      • Het valt altijd goed op te lossen. Altijd kan een man geslachtsgemeenschap hebben.
      • Ook bij mannen: als de bekkenbodemspieren aanspannen dan kan
      .....read more
      Access: 
      JoHo members
      Aantekeningen college Trauma- en stressorgerelateerde stoornissen - Universiteit Utrecht 22/23

      Aantekeningen college Trauma- en stressorgerelateerde stoornissen - Universiteit Utrecht 22/23

      Hoorcollege 10

      Belangrijk:

      • Posttraumatisch-stressstoornis
      • Acute stressstoornis
      • Aanpassingsstoornis

      Dissociatie = Gebrekkige integratie van emoties, herinneringen, handelingen, identiteitsbesef

      Derealisatie = Ervaring dat situatie om je heen onwerkelijk was; zich afgesneden voelen van wereld, mensen om zich heen

      Depersonalisatie = Ervaring dat je loskomt uit je lichaam, naar jezelf keek van een afstand

      Dissociatieve amnesie = Een onvermogen om zich autobiografische informatie te herinneren; inconsistent is met gewone vergeetachtigheid

      Fugue = Ogenschijnlijk doelgericht reizen of verward dwalen dat samenhangt met amnesie voor de identiteit of voor andere belangrijke autobiografische informatie

      Dissociatieve identiteitsstoornis = Fragmentatie van de identiteit gekenmerkt door meerdere persoonlijkheidstoestanden. De fragmentatie van de identiteit omvat een duidelijke discontinuïteit in de zelfbeleving.

      PTSS: 

      • Iedereen kan dissociëren.
      • Met welke gebeurtenissen is PTSS verbonden.
      • Als er een dader is die over jouw grenzen van integriteit heengaan.
      • Acute reacties op potentieel traumatische gebeurtenissen
      • Angst staat vrij centraal, maar woede, walging, schuld en schaamte ook.
      • Beroofd bij pinautomaat, ben je hypervigilant, op straat.
      • Dit kunnen gewoon reacties zijn die niet leiden tot PTSS.
      • Normale reacties op een abnormale gebeurtenis.

      Wat verklaart dat een gebeurtenis leidt tot posttraumatische stress.

      1. De gebeurtenis matcht niet met bestaande mentale schema’s. Je dacht dat de wereld veilig was, maar wordt overvallen. Kan ook andersom. Je wint opeens de loterij, dat kan je ook niet geloven.
      2. De gebeurtenis is extreem betekenisvol en leidt daardoor tot intense emoties. ‘’Ik heb nergens meer controle over.’’
      3. Verbonden raken van stimuli. Via klassieke conditionering en generalisatie worden herinneringen, gevoelens mbt de gebeurtenis door steeds meer stimuli geactiveerd.
      • Objecten die in de buurt van die man komen, herinneren me nu ook aan de gebeurtenis.
      • Mensen gaan situaties uit de weg. Mensen onderdrukken herinneringen. Vicieuze cirkel. Operante conditionering: vermijdingsgedrag wordt beloond.
      • Horowitz heeft een model gemaakt voor PTSS.
      • Denial en intrusion wisselen elkaar af. Dus wegstoppen en intrusies die opkomen.
      • Uiteindelijk wordt dat ingebed in de normale manier van leven.
      • Duale procesmodel van omgaan met verlies.

      Bij rouwproces:

      • Je moet je ook op de toekomst richten.
      • Verstoorde verwerking is uitsluitend met het verlies bezig zijn. Of alleen met het herstel bezig zijn, dat is zeldzamer.
      • Dual process model of grief, van Stroebe, Schut.
      • Voelen van de emoties. Als je emoties hebt ontwikkeld, moet je die ook toelaten, geef daar ruimte voor.

      Persisterende rouwstoornis.

      • Niet alleen gewelddadig verlies, maar ook door ziekte. Er is nu een rouwstoornis in de DSM.
      • Plots verlies is de meest voorkomende ingrijpende gebeurtenis.
      • Plots verlies is ook risico voor meerdere mentale problemen.
      • Traumatisch verlies, traumatische rouw. Suícide of grote rampen zoals 9/11.
      • Combinatie van trauma en verlies.
      • Verwerking van ingrijpende gebeurtenissen.
      • 65% van de mensen die iets vreselijks meemaakt, heeft ervoor en erna geen klachten.
      • 10% chronische klachten.
      • Persisterende rouwstoornis voldoet aan de criteria van een echte mentale stoornis.
      • Meer symptomen van PRS na 6 maanden na verlies. Dus veel lijden en disfunctioneren later in de tijd.
      • Even erna is natuurlijk logisch.

      Internet gaming disorder is afgewezen als een mentale stoornis:

      .....read more
      Access: 
      JoHo members
      Aantekeningen college Persoonlijkheidsstoornissen - Universiteit Utrecht 22/23

      Aantekeningen college Persoonlijkheidsstoornissen - Universiteit Utrecht 22/23

      Hoorcollege 11

      Persoonlijkheid wordt gedefinieerd als het geheel van gedragingen, gedachten en gevoelens dat een zekere mate van stabiliteit gedurende de levensloop vertoont en in verschillende situaties en episodes gelijk blijft.

      Freud had het over intrapsychische domein

      Basis-assumpties Psycho-analytische theorie:

      • Seks en agressie
      • Onbewuste motivatie
      • Psychisch determinatie

      Opbouw persoonlijkheid:

      • Id: bewust
      • Ego: sub- bewustzijn
      • Superego: onbewust

      Wat kunnen wij met deze theorie?

      Zelfinzicht en persoonlijke groei: De intrapsychische benadering biedt individuen de mogelijkheid om zich bewust te worden van hun onbewuste processen, innerlijke conflicten en verdedigingsmechanismen. Dit kan leiden tot zelfinzicht en persoonlijke groei.

      Kritiek op de Intrapsychische Benadering 

      • Beperkte empirische basis: Een van de kritiekpunten is dat de intrapsychische benadering vaak gebaseerd is op klinische observaties en casestudies, wat leidt tot beperkte empirische ondersteuning.
      • Onderschatting van sociale en contextuele invloeden: Deze benadering legt voornamelijk de nadruk op interne psychologische processen en kan de invloed van externe sociale en contextuele factoren op persoonlijkheid verminderen.

      Deze analyse is dus niet goed wetenschappelijk onderbouwd en er wordt weinig rekening gehouden met culturele en contextfactoren.

      Starterspakket:

      • Dispositionele domeinen.
      • Starterspakket van je ouders met genetica, er wordt dan gesproken van temperament.

      Eysenck had het over de biologische factoren. Er zijn 3 persoonlijkheidstrekken die zorgen voor verschillen tussen mensen. Denk aan verschillen in corticale opwinding en verschillen in het zenuwstelsel.

      • Psychoticisme
      • Extraversie
      • Neuroticisme

      Kritiek:

      • High order trekken: te simplistisch
      • Houdt geen rekening met omgevingsinvloeden
      • Houdt geen rekening met cultuur

      Desondanks heeft zijn werk bijgedragen aan de ontwikkeling van het begrip van persoonlijkheid en heeft het de weg geëffend voor verdere onderzoeken en theorievorming.

      Toen kwam Cattel. Hij had een andere taxonomie. Hij ging uit van een gelaagdheid van persoonlijkheid.

      • Hij nam 16 factoren voor persoonlijkheid
      • Dit valt nog steeds onder het biologisch/fysiologisch domein.
      • Denk aan angst, extraversie, abstract denken en onafhankelijkheid
      • De 16 persoonlijkheidsfactoren.
      • Mensen kunnen heel angstig zijn, maar kunnen ook zoiets hebben zo van: ik ga erop af en de anderen vermijden. Dus dat is ook een kritiekpunt hierop.

      Five factor model van Costa & McCrae

      • Neuroticisme
      • Extraversie
      • Agreeableness
      • Conscientiousness
      • Openness

      Bij het dispositionele model: het starterspakketje. Heb je al heel veel verschillende persoonlijkheidsmodellen en theorieën In dit domein is het heel erg gericht op gedachten. Vooral de cognitieve processen worden hier benadrukt.

      Het concept van Learned helplessness door Seligman. Toestand waarin iemand altijd het gevoel heeft geen controle te hebben.

      Dat is een gevolg van negatieve leerervaringen. Hier worden al meer omgevingsfactoren meegenomen. Gevolgen van negatieve ervaringen.

      Piramide:

      • Onderaan zie je het starterspakketje van je ouders.
      • Dan: hoe gaat iemand om met zijn eigen uitdagingen. Dat is de coping.
      • Bovenaan spreek je pas van symptomen, daar zitten de klachten maar ook de krachten.
      • Van persoonlijkheid naar persoonlijkheidsstoornis.
      • Bij de stoornis kijk je heel erg naar iets dat meetbaar is. Je wil het kunnen zien.

      Classificatie is toepasbaar op alle individuen op de hele aardbol.

      In hoeverre is cultuur bepalend voor iemands persoonlijkheid?

      Persoonlijkheidsstoornissen

      .....read more
      Access: 
      JoHo members

      Studiehulp Psychologie als Wetenschap - UU (2022-2023) - Psychologie

      Aantekeningen college Introductie Psychologie als Wetenschap - Universiteit Utrecht (2022-2023)

      Aantekeningen college Introductie Psychologie als Wetenschap - Universiteit Utrecht (2022-2023)

      Hoorcollege 1

      We moeten ons bewust worden van bias in jezelf en in anderen. Recht doen aan onzekerheden.

      Kritisch en constructief denken.

      • Niet alleen denken wat is slecht, maar ook: hoe kan ik het beter maken.
      • Bias uitbannen: we willen procedures transparant hebben.
      • Teams moeten beloond worden en niet individuen die goede wetenschap produceren.

      Belangrijke begrippen

      • Transparent: het onderzoeksproces is stap voor stap helder en volledig beschreven
      • Reproduceerbaar: het onderozek (of een deel ervan) kan nog een keer uitgevoerd worden zoals dit eerder ook gebeurd is
      • Replicatie: Een studie vindt hetzelfde resultaat als een eerdere studie
      • Replicatie is hetzelfde resultaat vinden met nieuwe data.
      • Reproduceerbaar is met de data van de ander. Replicatie is dezelfde onderzoeksvraag, maar andere data.

      Descriptief onderzoek:

      • observaties documenteren zonder relaties tussen variabelen te analyseren. 
      • Deze kever is zo groot, dit is deze kleur.

      Exploratief:

      • relaties tussen variabelen analyseren, maar niet hypotheses toetsen.
      • Je kijkt wel naar de relaties. Hangt grootte kever samen met hoeveelheid regen. Niet met een hypothese in gedachte.

      Confirmatief:

      • hypotheses toetsen.
      • Als er meer regen valt, zullen kevers groter zijn. Dat is een hypothese die je kan toetsen.

      In het ene deel formuleer je hypothesen en voorspellingen en in het andere deel toets je deze op data. Je toetst niet een hele theorie maar een aantal hypothesen van een theorie.

      Theoretische precisie: 

      • Veel theorieën zijn onduidelijk.
      • Wat is de definitie van tegenslag? Of van impulsiviteit.
      • Duidelijk zeggen wat het wel of niet voorspelt.
      • Dan krijg je bias: dan gaan mensen de theorie zo interpreteren dat het klopt met de voorspelling. Je moet dus helder zijn.
      • Ambiguïteit is onwenselijk. Dit kan heel erg leiden tot bias: hoe moet je het nou interpreteren.
      • Waarom is er weinig formele theorie? Die specifiek geformuleerd zijn. Woorden hebben ambiguïteit. In de psychologie bestaan theorieën veel uit woorden.

      Er is wel formalisering in de psychologie, maar dan in de toetsing. Maar niet om theorieën precies uit te drukken: hoe hangen de variabelen met elkaar samen in het theoretische model dat we hebben. Transparantie maakt kwetsbaar. Hoe vager ik de theorie maak, hoe minder kritiek ik krijg. Dat is scheef.

      • Theory stretching: strekken van een theorie. De theorie is ambigu. ‘’My theory can be stretched to cover that data.’’
      • Post hoc precision: kleiner maken van een theorie, zodat deze beter bij de data past.
      • Initial claim is vaag, ambigu. Je kan de claim dan op veel manieren invullen.

      Wetenschappers zijn mensen, hebben biases. De wetenschapper omarmt procedures om de biases in toom te houden. Vooral onthouden: theory stretching en post hoc precision. Twijfel is kracht, geen zwakte. Leiders moeten hun overtuigingen publiekelijk kunnen aanpassen op basis van nieuw bewijs. Om beleid te verbeteren. Het is goed dat mensen hun mening aanpassen op basis van nieuwe data.

      • Diversiteit: het erkennen, respecteren en waarderen van verschillen tussen mensen
      • Inclusie: een gemeenschap waar iedereen zich gewaardeerd en thuis voelt

      Exploratief onderzoek is dan beschrijf je

      .....read more
      Access: 
      JoHo members
      Aantekeningen college Wetenschapsfilosofie - Universiteit Utrecht (2022-2023)

      Aantekeningen college Wetenschapsfilosofie - Universiteit Utrecht (2022-2023)

      Hoorcollege 2

      Pseudo-wetenschappelijk:

      • Iemand vindt dat hij een wetenschappelijke uitspraak doet, maar hij houdt zich niet aan de spelregels van de wetenschap.
      • Als iemand beweert ‘’dit is hoe het is.’’ Dan komt hij op het gebied van de wetenschap. Dat is geloof vs wetenschap.

      Mertoniaanse normen:

      • Communisme
      • Unversalisme
      • Belangeloosheid
      • Georganiseerde skepsis

      Merton: wetenschap dient in de eerste plaats een sociale activiteit te zijn. Je moet je resultaten delen. De normen beschrijven wat een goede manier zou zijn om wetenschap te bedrijven in een sociale omgeving.

      • Communisme: Het is goed om als wetenschapper je data en ideeën openbaart voor iedereen. Niets voor jezelf houden.
      • Universalisme: Het zou niet uit moeten maken wie de uitspraak doet. Arm, rijk, man of vrouw.
      • Belangeloosheid: je wil dat onderzoekers geen belang hebben bij het onderzoek dat ze doen.
      • Georganiseerde skepsis: De gemeenschap moet een skeptische houding hebben ten opzichte van resultaten. Altijd kritisch zijn.

      Dit is het doel van wetenschap.

      Deductie:

      • je gebruikt logica. Je hebt een premisse.
      • Maar is het waar? Dan moet het overeenkomen met data.
      • Validiteit en waarheid zijn belangrijk
      • Soms is de inhoud van premissen niet waar. Dan is het instant niet waar. Maar het kan wel logisch en dus valide zijn.
      • Als de premisse niet deugt, deugt de conclusie ook niet.
      • Conclusie kan alleen waar zijn, als de premissen waar zijn. Hoe komen we daarachter? Dan moet je naar buiten gaan en zwanen observeren.

      Inductie:

      • Observaties en waarnemingen. Hoe vaker je dezelfde observatie doet, hoe groter de waarheid van je uitspraak is. Dit is precies wat inductie is.
      • Meerdere keren testen onder verschillende omstandigheden. Dan krijg je meer bewijs voor de conclusie.
      • Dit noem je positivisme, de wetenschap draait om observaties.

      Metafysisch realisme: Er bestaat een externe, van onze geest en waarneming onafhankelijke wereld.

      Epistemologisch realisme: Wij kunnen objectieve kennis krijgen van de externe werkelijkheid. We kunnen de wereld beschrijven zoals die echt is.

      Dier is uitgestorven: ik zie hem niet meer: Dat is inductie. Probleem inductie: je kunt nooit alle observaties doen die nodig zijn om te bewijzen dat een uitspraak waar is. Inductie geeft geen garantie voor de toekomst. Meeste onderzoek in de psychologie gebruikt inductie. Aantal observaties gedaan, op basis daarvan doe je een uitspraak. Op basis van een steekproef ga je uitspraken doen over de hele wereld ‘dat is zo.’ Dat is inductie. Meer observaties is beter.

      Hoe herhaalbaar is psychologisch onderzoek.

      • 25% van de resultaten kan gerepliceerd worden.

      Verschillende filosofen en hun opinies:

      • Het realisme, daar geloofde Kant niet in. Er is geen objectief omschrijfbare wereld.
      • Popper: Kant heeft gelijk wat betreft inductie, maar zijn conclusie klopt niet. Daar schieten we niks mee op.
      • Derde manier van wetenschap. Inductie, deductie, maar nu ook Falsificatie.
      • Demarcatie. Een waarneming die in tegenspraak is met de theorie falsificeert de theorie. Alleen een theorie die falsifieerbaar is, is wetenschappelijk. Je hebt maar 1 waarneming nodig om iets te ontkrachten.
      • Adler: Menselijke actie worden gedreven door hun
      .....read more
      Access: 
      JoHo members
      Aantekeningen college Psychologische stromingen - Universiteit Utrecht (2022-2023)

      Aantekeningen college Psychologische stromingen - Universiteit Utrecht (2022-2023)

      Hoorcollege 3

      Slechte richtlijnen en we meten iets complex: probleem is dan dat veel studies niet goed gerepliceerd kunnen worden. Replicatiecrisis niet beperkt tot de psychologie. Het is een breed probleem. Meer dan 50% kon niet gerepliceerd worden in de psychologie. Cognitieve experimenten beter dan sociale experimenten. Vooral de sociale experimenten waarin gedrag of reacties werden gemeten, werden slecht gerepliceerd.

      Studies die de aanname hebben, we hebben bewustzijn, maar er wordt veel onbewust verwerkt. Introspectief weten we niet dat er heel veel informatie binnenkomt. IJsbergplaatje. Deze studies zijn slecht repliceerbaar.

      Cognitie

      • Heel veel is juist bewust.
      • Er gebeurt onbewust niet zo heel veel, je bent onbewust niet zo heel erg beïnvloedbaar. Dus de ijsberg moet andersom.
      • We zijn hele bewuste dieren.

      Oorzaken replicatiecrisis

      1. Wetenschapscultuur
      2. Complexiteit van de psyche en gedrag. De psychologie staat in de kinderschoenen.

      Demarcatie is het onderscheiden van pseudoscience en normale science. Als het niet ontkracht kan worden, is het niet wetenschap. Kuhn: er moet eerst een crisis zijn. Bij 1 bewijs tegen zwaartekracht publiceer je niet meteen een paper met ‘’gravitatie is nep’’. Dat paradigma wordt niet gelijk verworpen.
      Als er veel bewijs is, krijg je een crisis en dan een paradigma shift.

      Binnen de psychologie heb je:

      • Observaties vs introspectie
      • Fysicalisme vs mentalisme
      • Dualisme: gedrag komt voort uit een immateriële geest. Echt een geest → religie.
      • Fysicalisme: gedachte/gedrag komen voort uit fysieke brein. Iets fysiologisch.
      • Idealisme: de omgeving is een interpretatie van zintuigen
      • Fysicalisme: meet wat je ziet, want wat je denkt is een onbetrouwbare interpretatie.
      • Mentalisme: meet wat je denkt want wat je ziet is een onbetrouwbare sensorische meting

      Fysicalisme

      • Empiricisme
      • Materialisme (determinisme)
      • Evolutieleer
      • Gedragsobservaties

      Mentalisme

      • Rationalisme
      • Associationisme
      • Structuralisme
      • Gestaltisme

      Hedendaagse spanningen

      Over introspectie:

      • Klinisch en sociaal, vragenlijsten zijn populair
      • Experimentele psychologie alleen indien nodig vragenlijsten. Stress meet je met hartslag.
      • Klinisch: depressie moet je wel een vragenlijst invullen. We kunnen thuis geen observaties doen. Hoe lang iemand in bed ligt.

      Wisselwerking tussen stromingen en hun voorkeur voor:

      • Fysicalisme: observatie methoden
      • Mentalisme: introspectie methoden

      Evolutieleer & functionalisme

      • Eerst was de mening: de God heeft de aarde en de dieren geschapen.
      • Wallace en Darwin hadden de evolutietheorie.
      • Er werd bij evolutie vooral gekeken naar anatomie. Bewijs door fossielen en DNA vergelijken. Vorm van de schedel werd bekeken.

      Comparatieve psychologie / vergelijkende psychologie.

      • Darwin vergeleek als eerste gedrag (emoties) tussen dieren. Daarna emoties vergelijken tussen Oosten en Westen.
      • Extreme nadruk op nature: genen. Meer dan op omgeving/ervaringen. Ook binnen de psychologie. Observatie onderzoek was het.
      • Start van het nature vs nurture debat.

      Functionalisme

      • Wetenschappelijke stroming. Geïnspireerd door Darwin.
      • Ook emotieonderzoek.
      • Gedrag en cognitie hebben een evolutionaire functie. Wat is nou de functie van een bepaalde vaardigheid of een bepaald mentaal proces?
      • Waarom hebben we bewustzijn? Waarom kunnen we onze aandacht verplaatsen?
      • Er kwam wat meer ruimte voor introspectie, want mentale processen werden onderzocht.

      Bij structuralisme was de vraag ‘’wat?’’

      • Wat zijn de elementen
      .....read more
      Access: 
      JoHo members
      Aantekeningen College Bias - Universiteit Utrecht (2022-2023)

      Aantekeningen College Bias - Universiteit Utrecht (2022-2023)

      Hoorcollege 4

      Bias

      • systematische vertekening die een objectieve interpretatie van de realiteit in de weg staat.
      • Vooroordeel of vooringenomenheid die de perceptie kleurt.
      • Systematisch = gaat altijd een bepaalde kant op. Dezelfde kant. We kunnen inschatten waar hij heen neigt.

      Soorten biases. Drie gebieden waar bias ons in de weg staat.

      1. Mens: persoonlijke biases.
      2. Methode: bias in test en methode
      3. Systeem: systemische baises. In het wetenschapssysteem waarin we onderzoeken en publiceren.

      Persoonlijke biases.

      • We willen mensen kunnen indelen, risico’s inschatten, gedrag verklaren.
      • Wij zijn subjectieve wezens.
      • Halo/Horn effect: Als iemand binnenloopt en je vindt hem leuk. Dan schat je hem beter in dan anderen, dat hij het heel goed doet. Horn is andersom.
      • Overconfidence: Je hebt een aantal keer iets heel goeds gedaan. Is geen realistische inschatting meer.
      • Representativiteitsbias: Mensen die bepaalde eigenschappen hebben waar je iets mee associeert. Man met bivakmuts is gevaarlijk.
      •  
      • Attributiebias: Geen succes leg je af bij de ander en bij jezelf aan de situatie.
      • Availability bias: Als je ergens heel veel voorbeelden van hebt gehoord. Dan denk je ook dat dat aan de hand is.

      Bias 1: Confirmation bias.

      • Evidence tegen zijn theorie wordt verworpen.
      • Wordt ook evidence gezien dat er niet is.

      Bias 2: Hindsight bias.

      • Hoe kijk je in terugwerkende kracht naar hoe je eerst over een situatie dacht. Ik weet niet zeker of die hond gaat winnen. De hond wint. Ja zie je ik vermoedde het al. Voor de situatie was je best onzeker.
      • Bias Blind Spot: als mensen denken dat ze minder last hebben van bias. Heeft dat negatief effect op hoe ze dingen beoordelen.

      Voordeel biases:

      • We maken een werkelijkheid die klopt.
      • Dat is minder belastend voor onze hersenen.
      • Biases werken ook voor snellere beslissingen.

      Als onderzoekers proberen we zo systematisch mogelijk te werk te gaan.

      1. Empirische cyclus
      2. Heersende onderzoeksparadigma’s
      3. Mertoniaanse normen

      Maar toch in het proces van wetenschap kunnen de uitkomsten vertekend raken.

      Bij methode heb je selectiebias

      Bij psychologie moet je veel operationaliseren. Je moet een psychologisch concept omzetten naar een overeengekomen definitie. Operationalisaties van deze constructen om deze ook echt te testen. In de vorm van een test of meetinstrument.

      Verschillende type tests of meetmethoden die in onderzoek gebruikt kunnen worden.

      • Performance tests
      • Performance is wat kun je en wat heb je al geleerd.
      • Mogelijkheden is aptitude: intelligentie
      • Achievement test: heb je voldoende geleerd om hier een voldoende voor te halen. Wat heb je bereikt binnen de leerkaders.
      • Typical response tests: Dingen die typisch bij jou horen. Zelfbeeld, depressie, eetvoorkeuren.
      • Systematische observaties
      • Kwalitatieve interviews
      • Fysiologische maten: Je hartslag wordt gemeten.

      Tests zijn gestandaardiseerd of niet-gestandaardiseerd. De meest valide zijn gestandaardiseerd. Er is een vast format over hoe je het moet afnemen.

      • Objectief of subjectief. IQ is objectief. Jouw eetvoorkeuren is subjectief.
      • Norm-referenced: plaatst jouw score in relatie met andere scores.
      • Criterion-referenced: je neemt tentamen af. Voldoen jullie aan een bepaald criterium.

      Hoe meet je persoonlijkheid?

      1. Rorschach
      .....read more
      Access: 
      JoHo members
      Aantekeningen college Testgebruik - Universiteit Utrecht (2022-2023)

      Aantekeningen college Testgebruik - Universiteit Utrecht (2022-2023)

      Hoorcollege 5

      Jij bent iemand die iets meet. Op basis van een resultaat kan je niks weten, het helpt jou om tot conclusies te komen.

      Uitgangspunten bij testgebruik

      1. Psychologische constructen bestaan en kunnen gemeten worden
      2. Metingen van psychologische constructen zijn niet perfect
      3. Er zijn verschillende manieren om een construct te meten
      4. Alle meetmethoden hebben krachten en beperkingen
      5. Prestaties op tests kunnen gegeneraliseerd worden naar niet-testgebonden gedrag
      6. (Een combinatie van) Tests kunnen informatie verstrekken die psychologen helpt om betere professionele beslissingen te meten
      7. Testgebruik kan bevordelijk zijn voor individu en maatschappij

      Tests:

      • Vragenlijsten
      • Interviews
      • Observaties
      • Cognitieve taken

      Er zijn drie niveaus van testgebruik.

      • Beslissingen op groepsniveau
      • Minder belangrijke beslissingen op individueel niveau: Dyslexie
      • Belangrijke beslissingen op individueel niveau → taken die negatief kan uitpakken voor hun levensloop

      Bij testkeuze en gebruik is het belangrijk dat:

      • Je een goede onderzoeksvraag stelt
      • Je een kwalitatief goede test kiest
      • Je de resultaten op de juiste wijze interpreteert
      • Daarbij recht doet aan de mogelijke impact van de uitkomst

      De score die uit een IQ-test komt, heeft heel erg veel invloed op zijn leven. En op hoe anderen naar hem kijken.

      Een IQ:

      • Ligt binnen een betrouwbaarheidsinterval
      • Is niet vrij van systematische bias en onsystematische meetfouten
      • Is aan verandering onderhevig gedurende de levensloop
      • Voorspelt schoolprestaties wel, maar er spelen ook andere factoren mee

      Sollicitatiegesprekken zijn best ongestructureerde interviews en die zijn vaak zeer bepalend.

      • Zijn subjectief en gevoelig voor biases
      • Andere metingen zijn een waardevolle aanvulling

      Forensische praktijk:

      • Je moet voorspellen of de cliënt een risico vormt
      • Verschillende belangen van cliënt, psycholoog en juridisch systeem
      • Dit staat objectiviteit in de weg (dissimulation)
      • Uitkomstmaten onderzoek zijn niet altijd gerelateerd aan het risico
      • Impact op de maatschappij

      Richtlijnen voor ethisch testgebruik

      1. Gebruik geen tests die een slechte kwaliteit data opleveren
      2. Gebruik geen tests die je niet kunt scoren afnemen of interpreteren
      3. Baseer geen belangrijke beslissingen op de resultaten van 1 test
      4. Laat je persoonlijke voorkeuren en biases thuis
      5. Breek geen vertrouwelijkheidsafspraken m.b.t. het verstrekken van testgegevens aan derden
      6. Gebruik geen technisch jargon bij het uitleggen van de tests
      7. Negeer de speciale behoeften van de getesten niet
      8. Maak geen wijzigingen aan het testmateriaal, zonder weer te geven hoe deze wijzigingen de prestatie kunnen beïnvloeden
      9. Verbreek de vertrouwelijkheid niet
      10. Neem nooit zomaar aan dat als een expert een test heeft gemaakt, dit ook een goede test is. Verzamel altijd informatie over kwaliteit en toepassing

      NIP beroepscode: 

      • Psycholoog i.o. is je bent al psycholoog, maar je bent in opleiding tot GGZ-psycholoog.

      COTAN is het instituut over psychologische tests in Nederland.

      • De COTAN beoordeelt een breed scala aan (psychologische) tests, toetsen en vragenlijsten op diverse criteria die te maken hebben met materialen, afname en testkwaliteit
      • De COTAN-documentatie is ontwikkeld voor professionals die zich bezighouden met psychodiagnostiek of assessment. Veel instrumenten worden ook in onderzoek gebruikt.

      COTAN beoordeelt op 7 criteria

      1. Uitganspunten testconstructie
      2. Kwaliteit testmateriaal
      3. Kwaliteit handleiding
      4. Normen
      5. Betrouwbaarheid
      6. Begripsvaliditeit
      7. Criteriumvaliditeit
      .....read more
      Access: 
      JoHo members
      Aantekeningen college WetenschapMaatschappij - Universiteit Utrecht (2022-2023)

      Aantekeningen college WetenschapMaatschappij - Universiteit Utrecht (2022-2023)

      Hoorcollege 6

      Je hebt een verantwoordelijkheid om je vergaarde kennis terug te koppelen aan de samenleving.

      Wat hebben de outsiders en insiders aan te merken op de Psychologie?

      Outsiders:

      • Soft terrein
      • Beetje suffe en zachte thema's: grappige weetjes en feitjes
      • Weten we allemaal al
      • Is best wel logisch

      Insiders:

      • Overdrijven bevindingen
      • Replicatieproblemen
      • Zachte benadering
      • Te veel p's en te weinig ES's en BI's
      • Wat is nou precies evidence-based?

      Zachte benadering: veel vragenlijsten en praten. Geen harde data. Minder effect grootte en BI’s wat zegt hoe groot en relevant is het bewijs nou eigenlijk?

      Nadelen van verkeerd imago

      • Minder erkend door als STEM discipline, Science Technology Engineering Mathematics
      • Maakt minder kans op onderzoeksfunding
      • De noodzaak van psychologische kennis bij maatschappelijke vraagstukken wordt te weinig erkend
      • Kan in de weg staan van het krijgen van een goede behandeling of interventies

      Waarom we public-scepticism tegenover psychologie moeten begrijpen.

      Wat doen we zelf niet goed en wat kunnen we beter doen?

      • Spokespersons van psychologische thema's zijn niet altijd psychologen
      • Biases, zoals de confirmation bias, sturen soms ook onze verhalen
      • De neiging om zaken te simplificeren
      • Niet iedereen begrijpt het verschil tussen psychologen en psychotherapeuten
      • Zelfs academisch opgeleide psychologen geven wetenschap niet de hoogste prioriteit

      Psychiaters praten vaker over psychologische thema’s. Evidence-based practice. In elke beslissing die je neemt, moet je alle kennis meenemen en de meest ondersteunde bevinding gebruiken.

      Lastig veld, de psychologie:

      • Therapeut heeft een uniek mens tegenover zich. Dat kan lastig zijn.
      • Wetenschappelijke evidentie is niet altijd beschikbaar
      • Effectiviteit wordt niet altijd bevestigd
      • Behandelingen werken niet voor iedereen
      • Maar... behandeling met (sterke) wetenschappelijke onderbouwing (EBT), is wel het beste wat we kunnen bieden (want het meest waarschijnlijk effectief)

      Er ligt een rol voor psychologen als het gaat om communicatie en handelen.

      Fabels:

      • Kinderen worden niet drukker van suiker
      • Vrouwen gaan niet op hetzelfde moment menstrueren als ze bij elkaar wonen
      • Ons handschrift vertelt veel over onze persoonlijkheidskenmerken → bullshit
      • Afgelopen jaren is er een enorme toename in autisme onder kinderen → bullshit. We zijn beter gaan begrijpen wat de classificatie van autisme is.
      • Bijna alle mensen die een misdaad bekennen zijn schuldig → bullshit. Veel geven onder druk een bekentenis.

      Het communiceren van wetenschappelijke bevindingen: 4 dilemma’s.

      Dilemma 1

      • Als je een bevinding net wat spannender schrijft 
      • Genereert het meer aandacht
      • Dat is goed voor de impact van jouw bevindingen
      • Jij krijgt meer aandacht
      • Dat is goed voor jouw CV en mogelijke toekomstige subsidies

      Dilemma 2

      • Wetenschapper vindt iets of vindt iets uit
      • Doet een (bescheiden of relativerende) media-uiting
      • Wordt opgepikt door de media en uit proportie getrokken
      • Het weetje gaat een eigen leven leiden
      • Aan de wetenschapper worden vooral spannende uitspraken ontlokt

      Dilemma 3

      • Wetenschapper vindt iets uit met mogelijke consequenties
      • Doet bescheiden uitspraken
      • Wordt van alle kanten op hetzelfde terrein ingehaald door niet-wetenschappers die onbescheiden uitspraken doen (BN'ers)
      • Wetenschapper voelt zich genoodzaakt om de evidentie sterker aan te zetten dan hij of
      .....read more
      Access: 
      JoHo members
      Aantekeningen college Uitdagingen - Universiteit Utrecht (2022-2023)

      Aantekeningen college Uitdagingen - Universiteit Utrecht (2022-2023)

      Hoorcollege 7

      Academica die maken het probleem: zij maken de biases en de fouten. De wetenschap doet dat niet. Dat is dus anders. Papers analyseren. In de psychologie en psychiatrie wordt 90% steun gevonden voor de hypothese. Dat is een verdacht hoog percentage. Er liggen veel problemen aan dat statement ten grondslag.

      Publicatie bias

      • Gedrag tijdens het publicatieproces dat papers met positieve resultaten bevoordeelt over papers met negatieve resulaten

      Reviewer bias

      • Editors en reviewers bevoordelen papers met positieve resultaten

      File-drawering

      • Onderzoekers proberen negatieve resultaten niet te publiceren

      Dan krijg je een oververtegenwoordiging van positieve resultaten ten opzichte van hoeveel er is uitgevoerd.

      Beloningsstructuur gericht op o.a. het aantal publicaties. Dit leidt tot:

      Vertekenende onderzoekspraktijken

      • Gedrag tijdens het onderzoek dat leidt tot overschatting van bewijs voor hypothese
      • Niet hetzelfde als fraude, veel subtieler
      • Wijdverbreid, niet  alleen in de psychologie
      • Onderzoekers zijn/waren zich niet bewust van hoezeer deze praktijken vertekenen

      Het kan ervoor zorgen dat er QRP’s gedaan worden. Want je wil positieve resultaten krijgen. Outliers weglaten en dan wel steun vinden. Deze keuze maak je niet van tevoren. Dan is het een QRP. Je fabriceert de data niet, het is geen fraude. QRP’s kunnen ook onbewust zijn. Psychologie loopt voorop in de kennis dat dit een probleem is.

      Mertoniaanse normen

      Universalisme

      • Kennis moet persoonsonafhankelijk zijn

      Communalisme

      • Kennis moet openbaar zijn (transparantie)

      Belangeloosheid

      • Streven naar waarheid, niet naar eigenbelang

      Georganiseerde skepsis

      • Systeem voor beoordeling van uitspraken

      Als je QRP’s doet, je wil positieve verbanden hebben. Dat is tegen belangeloosheid in. Niet open access? Dan is het een schending van communalisme.

      p-hacking

      • Het exploiteren van flexibiliteit in data-analyse om statistisch significante resultaten te verkrijgen
      • Onewust of bewust (bijvoorbeeld hindsight bias)
      • De data 'vormen naar' een theorie of hypothese (zonder hierover transparant te zijn)
      • P-hacking leidt snel tot vertekenende resultaten

      Wetenschapper die op zoek is naar een resultaat, doet ook de analyse. Ook verwerkt hij ruwe data naar verwerkte data. Dan stopt hij ze in de analyse. Outlier te snel weghalen. Als je de data zo aan het manipuleren bent naar de hypothese, zonder daarover transparant te zijn. Dat is p-hacking. Alles transparant? Dan heeft de lezer alle informatie om te oordelen over de evidentie. Transparantie is de essentie van de open science beweging.

      Tuin van splitsende paden:

      • Je probeert erg veel manieren om tot een significant resultaat te komen
      • Uiteindelijk vind je een significant resultaat
      • Dan zeg je 'zie je wel, ik wist het wel'. Dat is hindsight bias.
      • Als je die beslissing niet van tevoren maakt, dan is het bias en slecht. Als je maar alle paden probeert en dan uiteindelijk goed uitkomt.

      HARKing

      • Hypothesizing after results are known
      • Hypothesen bepalen op basis van onderzoeksuitkomsten
      • Het presenteren van theoretisch onverwachte data alsof deze wél door theorie voorspeld waren
      • Een theorie of hypothese 'vormen naar' de data (zonder hierover transparant te zijn)
      • Je keert de volgorde om.
      • Je gaat maar random
      .....read more
      Access: 
      JoHo members
      Aantekeningen college Betrouwbaarheid en Validiteit - Universiteit Utrecht (2022-2023)

      Aantekeningen college Betrouwbaarheid en Validiteit - Universiteit Utrecht (2022-2023)

      Hoorcollege 8

      Tentamentickets:

      • Morling H5 is aanvullende literatuur.
      • Voor elk college is er een theoretische opgave waar je kan oefenen.
      • Alle formules die langskomen zijn op een formuleblad te vinden op BB onder assignments.
      • Formuleblad krijg je op het tentamen.
      • Betekenis van de symbolen moet je je zelf eigen maken.
      • Veel komt aan bod in responsiecolleges.
      • 2 onderwerpen worden besproken bij responsiecolleges.
      • Na practicum maak je de eindopdracht. Dit staat in de practicumopdracht beschreven. De antwoorden van de eindopdracht moet je invoeren in remindo.

      Beroepscode van het NIP:

      • Integer
      • Respectvol
      • Verantwoordelijk
      • Deskundig

      Hier moet je aan voldoen als psycholoog. Persoonskenmerken waarover je moet gaan beschikken. Deze kenmerken kan je meten, maar het zijn abstracte concepten.

      Die schatting beschouw je als een puntschatting. Deze metingen zijn feilbaar, niet perfect. Je moet een grens interval geven waartussen het sowieso ligt. Dit is een intervalschatting. Puntschatting is een te ambitieuze uiting van waar je denkt dat het zit. Intervalschatting is een interval. Je moet iets weten van de betrouwbaarheid (precisie) voor je een intervalschatting kan maken.

      Operationalisatie

      • Theoretisch concept
      • De beschrijving van handelingen (operaties) die nodig zijn om de bedoelde eigenschap te meten
      • Operationaliseren is lastig.

      Valide: dat het integriteit betreft.

      Betrouwbaarheid: dat het iets meet dat het ook bij de mensen aanwezig is.

      Een puntschatting is een beslissing in onzekerheid. Het is waarschijnlijk geen perfecte meting. Dus je moet weten hoe precies die score 11 is en of dit een goede weergave is. Je moet de onzekerheid dus quantificeren.

      Model klassieke testtheorie

      Testscore X (testscore) wordt bepaald door:

      • Latente of ware score T
      • Toevallige meetfout E (error)

      Twee invloeden op de testscore.

      • De T is de ware score, de echte mate van integriteit die Vera heeft.
      • E is de toevallige meetfout (error).

      Invloeden:

      • De toevallige meetfout. Persoon, Omgeving, Test en Testleider kunnen dit beïnvloeden.
      • Je krijgt dus geen indicatie van de precieze ware score.
      • Gestandaardiseerde test maken: dan blijft de toevallige meetfout E zo klein mogelijk.

      De E kan een + of een - zijn.

      Testscores (meetwaarden X)

      1. Systematische invloeden
        1. Wat test beoogt te meten
        2. Systematische meetfout
      2. Toevallige invloeden

      Ware score T, draagt systematisch bij aan de uitslag van de score. Als je heel integer bent, heb je een hogere score en als je corrupt bent, heb je een lagere score. Maar je hebt ook toevallige invloeden of een systematische meetfout. Over een week ben ik niet minder integer. Dus dan verandert alleen de toevallige meetfout. Dat is dus de betrouwbaarheid. Vaak heb je maar 1 afname.

      Validiteit gaat over of de score wel een representatie is van wat je wil meten.

      • Valide meting is altijd betrouwbaar, maar daar komt ook bij dat er geen systematische meetfout bij zit.
      • Onbetrouwbare meting kan nooit valide zijn.
      • Valide meting is per definitie betrouwbaar.
      • Gemiddelde (t) is de ware score.
      • Maar er is een mate van spreiding. Standaardafwijking zegt iets over
      .....read more
      Access: 
      JoHo members
      Aantekeningen college Factoranalyse - Universiteit Utrecht (2022-2023)

      Aantekeningen college Factoranalyse - Universiteit Utrecht (2022-2023)

      Hoorcollege 9

      Voor een schaalscore wil je eendimensionaliteit.

      Factoranalyse gaat alleen over relaties binnen een test.

      • Meerdimensionaliteit: clusters van items die samenhangen.
      • Eendimensionaliteit: alle items hangen samen.

      Factoranalyse helpt ons iets daarover te zeggen. Een of meer achterliggende verklaring voor de verzameling van items. Dan kan je uiteindelijk 1 schaalscore gebruiken voor een onderwerp.

      Doelen factoranalyse:

      1. Beoordelen dimensionaliteit van test
      2. Realiseren van datareductie

      Aantal variabelen is hier items. Kan ook testscores zijn. Die tests bevatten weer meerdere items. 

      • Boven is een verwachting proberen te bevestigen: het klopt.
      • Onder is zonder verwachtingen en kijken hoe het zit.
      • Test is tweede factoranalyse
      • Items is eerste factoranalyse.

      De tien opgaven kunnen vervangen worden door twee scores. --> datareductie. De eerste 5 voor F1 (factorscore) en de laatste 5 voor F2. Dit is dus van 10 naar 2 variabelen, dus dat is datareductie.

      Stappen in factoranalyse:

      Stap 0 is: zijn mijn data überhaupt wel geschikt om een factoranalyse uit te voeren.

      Stap 1: Keuze factormodel

      • We doen een confirmerende factoranalyse.
      • We onderzoeken of die tweedimensionaliteit van intelligentie klopt. Of we inderdaad twee factoren hebben.
      • Zijn deze twee achterliggende factoren te vinden in deze verzameling van variabelen?
      • Keuze factormodel nu. We veronderstellen twee clusters van testscores.
      • Je werkt met z-scores, want het is gestandaardiseerd, waardoor je ze kan vergelijken.
      • We veronderstellen twee achterliggende factoren.

      F1 en F2 hebben op alle items een invloed. De sterkte van de invloed wordt aangegeven met een a. Dat wordt een resultaat van de analyse.

      Testscores zijn de variabele X

      z-score heeft een standaardafwijking van 1.

      Dit is een transformatie.

      • Factorlading = samenhang tussen de factor en de afzonderlijke observatie.
      • Hoe goed zo’n factor van invloed is op  zo’n afzonderlijk item.
      • Factor is niet observeerbaar. Wat we wel kunnen zien zijn die antwoorden van de respondent (de items).

      Voor ieder individu krijg je een andere F omdat er voor ieder individu een andere combinatie van z-scores is gerealiseerd. Niet iedereen heeft dezelfde scores op de test en dus ook niet dezelfde z-scores, en dus ook niet dezelfde Factorscore. De a’tjes zijn wel allemaal hetzelfde. Factorscores hebben een verdeling, een gemiddelde en en een standaardafwijking.

      • Gemiddelde is 0 en de standaardafwijking is 1, omdat we hier te maken hebben met z-scores.
      • Factorscore van 0, dan heeft hij een score op de 10 items gelijk aan het gemiddelde van de groep.
      • +  en - betekent boven of onder het gemiddelde. En het wordt uitgedrukt in standaardafwijkingen.
      • We hebben van tevoren een idee over het aantal achterliggende factoren.

      Stap 2: Bepalen aantal factoren

      • Eigenwaarde criterium
      • Knikcriterium
      • Hoe goed is de factor in staat spreiding in items te verklaren en te representeren.
      • Als je geen idee hebt, dan ga je kijken hoeveel het er zijn.
      • Conformerend is wat je verwacht of dat ook wordt gevonden.
      • Dit is interne structuur van de begripsvaliditeit.
      • Voor elke test een lading op factor 1 en factor 2.
      • Hoe groter
      .....read more
      Access: 
      Public
      Aantekeningen college Itemanalyse en Transformaties - Universiteit Utrecht 22/23

      Aantekeningen college Itemanalyse en Transformaties - Universiteit Utrecht 22/23

      Hoorcollege 10

      We zetten ruwe scores om in gestandaardiseerde waarden.

      • Theoretisch concept: lichaamslengte
      • Operationalisatie 1: Geregisseerde meting van lengte in cm.
      • ‘’Ik stoot mijn hoofd nogal vaak.’’ ‘’Mijn zadel staat vaak erg laag.’’
      • Dit is het hele idee van praktische concepten. Dat is lastiger te meten, dus moet je dat met vragenlijsten doen bijvoorbeeld.

      Itemanalyse: Verkrijgen van een optiamel test of schaal, met zo weinig als mogelijkj items een zo hoog als mogelijke betrouwbaarheid realiseren voor de testscore. Dit zondere verlies van inhoudsvaliditeit

      Procedure:

      • Factoranalyse ter beoordeling van eendimensionaliteit
      • Selecteer items voor schaal
      • Codeer items in zelfde richting
      • Betrouwbaarheidsanalyse met Cronbach's alfa voor schatting betrouwbaarheid

      Scores die je toekent moeten geordend kunnen worden.

      Optimale test:

      • Zo weinig mogelijk vragen, met een zo betrouwbaar mogelijk resultaat.
      • Weglaten van items kan zorgen voor beperken van inhoudsvaliditeit.

      Factoranalyse

      • Selectie van items die een factor representeren.
      • Factoranalyse levert een of meer factorscores op, dat is de score die we gebruiken voor de factor die een bepaalde interpretatie heeft gekregen.
      • 1 factor: Lichaamslengte.
      • Schaalscore maakt gebruik van die verzameling van items die hoog laden op de factor.
      • Factorscore gebruikt alle items
      • Schaalscore gebruikt een beperkt aantal items.
      • Factorscore gebruikt een gewogen som van de items
      • Schaalscore weegt elk item evenveel mee, het gaat om het gemiddelde van een selectie van items die horen bij een construct.

      Items geselecteerd voor een schaalscore.

      • Alle items moeten in dezelfde richting zijn gecodeerd, je moet dus ompolen.
      • Hoge score is altijd veel van het kenmerk.
      • Eerst doe je een betrouwbaarheidsanalyse. Niet alleen hoe betrouwbaar die selectie van items is, maar ook de afzonderlijke bijdrage van de items.
      • Dat noem je de itemanalyse voor selecteren items voor schaalscore.
      • We willen alleen die items gebruiken die bijdragen aan de betrouwbaarheid en aan de mogelijkheid de mensen te onderscheiden.
      • Itemanalyse zit in de betrouwbaarheidsanalyse.

      Factoranalyse gaf al een selectie, betrouwbaarheidsanalyse geeft nog meer een indruk over welke items we gaan gebruiken voor de definitieve schaal die we gebruiken voor het meten van het concept waarin we geïnteresseerd zijn.

      Doel prestatieniveautest:

      • We willen personen betrouwbaar onderscheiden.
      • Schaalscore maar 2 categorieën? Dan kan je mensen maar in twee groepen opdelen. Je wil dus wel een bepaalde precisie.
      • We geven cijfers in 1 tot 10 met decimalen. Dat is al best precies. Je wil een differentiatie.
      • Scores moeten differentiëren.
      • Onderscheiden: scores moeten differentiëren en stellen in staat om te ordenen.
      • Betrouwbaarheid: hoe precies is de schatting.

      Hoe doe je dat:
       

      Realiseer een test met de grootste spreiding testscores.

      • Kies voor items die ‘goed’ differentiëren en
      • Kies voor items die onderling ‘sterk’ samenhangen.

      Op een item wordt gevarieerd gescoord. Hoe meer spreiding per item, hoe meer spreiding per testscore, hoe beter mijn test of schaalscore in staat is om te differentiëren. Dat is de eerste.

      Samenhang is correlatie, samenhang tussen items, dan kijken we naar de inter-item correlatie. Elk item heeft een correlatie met een ander item. Hoe hoger

      .....read more
      Access: 
      JoHo members
      Aantekeningen college Signaal Detectie Theorie - Universiteit Utrecht 22/23

      Aantekeningen college Signaal Detectie Theorie - Universiteit Utrecht 22/23

      Hoorcollege 11

      Redeneerfout: Base rate fallacy of base rate neglect.

      • Positieve testuitslag moet altijd in het licht gezet worden van hoe groot is de kans dat iemand met zo’n positieve testuitslag niet positief is.
      • Leidt tot verkeerde conclusies: bij positieve uitslag ga je ervan uit dat er ook echt een stoornis is.
      • Naarmate de diagnose meer ingrijpend is, hoe belangrijker is dat je zeker bent van een positieve diagnose.
      • Wel of geen behandeling. Voor toetsvragen hetzelfde: we kunnen denken je beschikt niet over genoeg kennis, maar dat heb je eigenlijk wel.
      • Alle beslissingen zijn beslissingen in onzekerheid.

      Signaal detectie theorie

      • Denkkader en verzameling analysemethoden rondom het nemen van beslissingen
      • Theorie over kans op goede en foute beslissingen, met aannamen over verdelingen van testuitkomsten onder verschillende omstandigheden.

      We onderscheiden ware en valse beslissingen bij een testscore.

      • Die scores overlappen deels.
      • Op basis van de grenswaarde beslis ik of de stoornis wel of niet aanwezig is.

      Dit is de basis van de signaal detectie theorie.

      • De gouden standaard is de absolute kennis. Die klopt sowieso. Die is noodzakelijk als we een indeling willen maken. Dat is de C in bovenstaande tabel.
      • False negatives zijn misses. Die mis je om een diagnose te stellen.
      • Ware negatieven zijn ook wel correct rejections.

      Sensitiviteit = hoe groot is de kans op een positieve diagnose gegeven dat iemand de stoornis heeft.

      • P is de kans.
      • Kans op D+, gegeven C+.
      • Kans op diagnose gegeven het feit dat hij volgens de gouden standaard ook die stoornis heeft.
      • Je wil een hoge waarde, je wil dat iedereen die waarvan bekend dat hij een positieve diagnose heeft, ook een positieve diagnose krijgt.
      • Dit is een voorwaardelijke of conditionele kans. Dus de kans op D+ op voorwaarde dat je in die C+ zit. Daarom is het een voorwaardelijke kans.
      • Je moet dus een steekproef hebben van mensen waarvan bekend is dat ze de stoornis hebben. Dus je hebt alleen de C+ nodig om de sensitiviteit te berekenen.

      Specificiteit = de kans op een negatieve diagnose, gegeven dat iemand de stoornis niet heeft.

      • Weer een conditionele of voorwaardelijke kans.
      • Nu kijk je naar de C- groep.
      • Je wil weer zo hoog mogelijke waarde.
      • Kans om negatief geval negatief te testen.
      • Sensitiviteit is positief geval ook daadwerkelijk positief testen.

      Predictieve accuratesse is nodig om een correcte positieve diagnose te stellen.

      • Niet alleen de sensitiviteit nodig, maar ook hoe zit het met de verkeerde testuitslagen.

      De predictieve waarde gaan we het nu over hebben. Positieve predictieve waarde (PPV) = proportie/kans op ware positieven gegeven een positieve diagnose.

      Wat is C+, gegeven diagnose.

      • PPV zal niet helemaal kloppen, want de stoornis komt niet veel voor in de populatie. Je moet dus een correctie uitvoeren.
      • We hebben informatie nodig over de prevalentie. Of de base rate. De proportie voor de mensen waarvoor geldt dat hij voorkomt bij de mensen. Ook wel de prevalentie.
      • 0,16
      .....read more
      Access: 
      JoHo members
      Aantekeningen college Item-responstheorie - Universiteit Utrecht 22/23

      Aantekeningen college Item-responstheorie - Universiteit Utrecht 22/23

      Hoorcollege 12

      Vorige colleges waren de klassieke testtheorie.

      Onvolkomenheden KTT:

      • Theorie over testscores
        • Weinig informatief over afzonderlijke items
      • Schatting betrouwbaarheid testscore
        • Afhankelijk van populatie(variatie)
      • Aanname over toevallige meetouft
        • Meetfout is onafhankelijk van niveau respondent
      • Aanname over meetniveau testscore
        • Niet statistisch te toetsen
      • Beperkingen in vergelijken respondenten
        • Betrouwbaar voor middengroepen
      • Inefficiëntie
        • Alle respondenten moet hele test maken
      • Betrouwbaarheid is steeds afhankelijk van de steekproef.
      • Mensen die goed zijn of vaardig zijn, worden niet meegenomen in de Klassieke TestTheorie.
      • Test vooral in het midden van het bereik is hij goed. Aan de buitenkanten minder betrouwbaarheid.
      • Weinig mogelijk vragen zo veel mogelijk antwoorden. Dat is inefficiënt bij de KTT.

      Item-responstheorie (IRT)

      • IRT komt tegemoet aan de onvolkomenheden KTT
      • Het is een theorie over itemscores in plaats van testscores
      • Schatting van psychometrische kenmerken van items en testscore is onafhankelijk van de populatie
      • Nauwkeurigheid van schatting (=betrouwbaarheid) kan binnen IRT variëren tussen respondenten
      • Aannames over modellen statistisch toetsbaar
      • Op IRT gebaseerde tests maken beoordeling ontwikkeling beter mogelijk
      • Schatting vaardigheid onafhankelijk van verzameling items: Dit maakt testafname op maat (adaptief testen) mogelijk

      Je komt met een beperkter aantal vragen ook op een nauwkeurige schatting van iemand zijn vaardigheid. Dat is adaptief testen.

      • IRT gaat om het model voor itemscores en niet voor testscores. Voor elk afzonderlijk item kan weer een meetfout zijn.
      • T staat voor theta, de vaardigheid waarin we geïnteresseerd zijn.
      • Continu of categorisch kenmerk. Daar hebben die verschillende termen mee te maken.
      • Discreet is twee antwoorden, mee eens of niet mee eens. Dichotome items.
      • Ordinale items zijn Likert schalen.
      • Theta is de vaardigheid waarin we geïnteresseerd zijn.
      • En de kans op een correct antwoord.

      Hogere vaardigheid? Dan is de kans dat je het goed maakt of dat je het ermee eens bent, neemt toe. De kans op respons 1. De kans dat je het ermee eens bent of dat je de opdracht goed hebt afgerond. Theta is kenmerk dat je gaat meten aan de hand van de verzameling items.

      • De kans op antwoord 1, gegeven een bepaalde theta (kwaliteit).
      • Meer latente trek, meer vaardigheid is een grotere kans op waarde 1. Dat loopt zoals bovenstaand model.
      • 1 is de succeskans.
      • Relatie tussen de latente trek en de succeskans. Dat is de item-responsfunctie.
      • Elk item heeft eigen item-responsfunctie.
      • Theta wordt vaak uitgedrukt in z-scores. 0 is, is gelijk aan gemiddelde van de groep. Dus dezelfde vaardigheid als het gemiddelde van de groep.
      • Dit zie je als SD’s tov het gemiddelde. Binnen 2 à 4 SD’s heb je al de hele populatie te pakken.
      • Buiten de 2 SD komen weinig mensen voor en dan wordt ook de kans op een goed of fout antwoord steeds minder.
      • Succeskans hangt af van de kwaliteit. De hoogte of sterkte van de latente trek.
      • De relatie tussen de latente trek theta en de succeskans. De kans op een correct of mee eens antwoord, als
      .....read more
      Access: 
      JoHo members
      Contributions, Comments & Kudos

      Add new contribution

      CAPTCHA
      This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
      Image CAPTCHA
      Enter the characters shown in the image.
      Access level of this page
      • Public
      • WorldSupporters only
      • JoHo members
      • Private
      Statistics
      779 1