Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>

Image

Inleiding tot het Recht - UvA - Oefententamen 2017/2018 (2)

Vragen

Vraag 1

In Pantoffel overweegt de rechtbank dat NIET aannemelijk is dat  ́de dood van dien getroffene van zulk een worp [met de Pantoffel] het voorzienbare gevolg zou zijn’. De rechtbank stelt dus er geen causaal verband kan worden aangenomen op grond van:

  1. Condicio sine qua non
  2. De adequatieleer
  3. De causa proximaleer

Vraag 2

In hoofdstuk 3 Denken als jurist wordt onder andere besproken hoe vermogensrechten een eigenaar in staat stellen een onderdeel van zijn zeggenschap af te staan aan iemand die bereid is de zaak te exploiteren.  ̈Verschillende vormen zijn mogelijk. De exploitant onderhoudt de boomgaard en wordt eigenaar van de vruchten. In ruil hiervoor krijgt de eigenaar een vergoeding en/of zijn boomgaard wordt vruchtbaar gemaakt en goed onderhouden. De eigenaar kan bijvoorbeeld het [X] van de zaak aan de exploitant geven. In dat geval krijgt de exploitant een element van het eigendomsrecht, namelijk het [X] en de eigenaar behoudt het naakte eigendom. Het is ook mogelijk dat exploitant niet slechts de zaak onderhoudt en de vruchten ervan plukt, maar de zaak verrijkt door bijvoorbeeld de grond te ontginnen, beplanten met gewassen en oprichten van bouwwerken. De exploitant kan dan volle eigenaar worden van hetgeen hij neerzet op de grond. Dit kan bijvoorbeeld door middel van een recht van [Y]. De exploitant kan de [Y] verkopen. Als tegenprestatie betaalt hij een vergoeding aan de eigenaar. Welke woorden ontbreken bij X en Y?

  1. Vruchtgebruik (X) en opstal (Y)
  2. Vruchtgebruik (X) en hypotheek (Y)
  3. Hypotheek (X) en opstal (Y)

Vraag 3

Stel Jan is duizend euro verschuldigd aan Kees. Kees heeft dan een relatief vorderingsrecht. Verder is Jan ook nog eens 1000 euro verschuldigd aan Piet en nog eens 1000 Euro aan Sandra. Jan heeft een fiets ter waarde van 2000 euro. Stel de schuldeisers gaan tot uitvoering over en verkopen de fiets. Het is zeer gebruikelijk dat de verkoopprijs bij een gedwongen verkoop een stuk lager uitvalt dan de normale marktwaarde. Stel dat de fiets slechts 900 euro oplevert. Onder welke omstandigheden krijgen Kees, Sandra en Piet ieder 300 euro?

  1. Kees heeft een relatief vorderingsrecht op Jan
  2. Kees heeft het eigendomsrecht op de fiets
  3. Kees heeft een bezitloos pand op de fiets

Vraag 4

Wat wordt bedoeld met condicio sine qua non-verband?

  1. Die gedraging zonder welke het gevolg er niet zou zijn geweest
  2. De oorzaak die het dichtst bij het gevolg ligt
  3. Die noodzakelijke voorwaarde waarvan kon worden voorzien dat zij tot het gevolg zou leiden

Vraag 5

In hoofdstuk 10 Denken als jurist, over de organisatie van de rechterlijke macht, wordt onderscheid gemaakt tussen absolute en relatieve bevoegdheid van de rechter. De vraag naar de relatieve bevoegdheid van de rechter doet zich voor bij:

  1. Uitsluitend de rechtbank
  2. Uitsluitend de rechtbank en het gerechtshof
  3. De rechtbank, het gerechtshof en de Hoge Raad

Vraag 6

Het beginsel van verplichte procesvertegenwoordiging (een advocaat) geldt in:

  1. Het strafrecht
  2. Uitsluitend het bestuursrecht
  3. Kantonzaken
  4. De meeste civielrechtelijke zaken voor de rechtbank

Vraag 7

 ̈Het is niet aan de rechter om de feiten nader te onderzoeken indien deze niet door een van de partijen worden betwist ̈. Deze uitspraak is van toepassing op bewijsvoering in:

  1. Uitsluitend het civiel recht
  2. Uitsluitend het strafrecht
  3. Zowel civiel recht als strafrecht

Vraag 8

Jurisprudentie geldt in Nederland als formele rechtsbron. Op grond waarvan?

  1. Dit is vastgelegd in de Grondwet
  2. Dit is vastgelegd in het Statuut van het Koninkrijk der Nederlanden
  3. Dit is vastgelegd in art. 38 van het Statuut van het Internationaal Gerechtshof
  4. Rechtsautoriteiten gebruiken jurisprudentie in de rechtspraktijk als rechtsbron

Vraag 9

Welke uitspraak over gewoonterecht is juist?

  1. Gewoonterecht is ongeschreven recht, omdat nergens in de wet verwezen wordt naar gewoonterecht als bron van rechten en plichten
  2. De intellectuele voorwaarde waaraan voldaan moet zijn wil er sprake zijn van gewoonterecht houdt in dat de leden van de groep in kwestie het als hun juridische plicht zien zich volgens de gewoonte te gedragen
  3. Gewoonterecht is recht dat nergens is opgetekend en daarom gerekend wordt tot het ongeschreven recht.

Vraag 10

“Het strafprocesrecht (I) bevat ook rechten (II) voor de verdachte waarop het Openbaar Ministerie geen inbreuk mag maken.” De termen recht (I) en rechten (II) betekenen respectievelijk:

  1. (I) Objectief recht en (II) subjectief recht.
  2. (I) Objectief recht en (II) objectief recht.
  3. (I) Subjectief recht en (II) objectief recht.
  4. (I) Subjectief recht en (II) subjectief recht.

Vraag 11

Wat wordt met name onder formeel recht verstaan?

  1. Rechtsregels die de bevoegdheden van een staatsorgaan regelen.
  2. Rechtsregels waaraan geen sancties verbonden zijn.
  3. Rechtsregels waarmee materiële rechten kunnen worden gehandhaafd.
  4. Rechtsregels die geen inhoudelijke voorschriften bevatten.

Vraag 12

Jan heeft een conflict met zijn verhuurder. Jan stelt dat de verhuurder zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst niet nagekomen heeft en vordert 10.000 euro. Bij welke rechter moet Jan deze vordering aanhangig maken?

  1. De kantonrechter.
  2. De politierechter.
  3. De bestuursrechter.

Vraag 13

Sebastiaan wordt vandaag 5 jaar. Daardoor is hij leerplichtig geworden. 5 jaar worden is:

  1. Een rechtsfeit
  2. Een feitelijke handeling met rechtsgevolg
  3. Een rechtshandeling

Vraag 14

Hoe wordt het causaliteitsvereiste in het geldende Nederlandse strafrecht en aansprakelijkheidsrecht uitgelegd?

  1. Juridische causaliteit betekent tenminste dat voldaan is aan het conditio sine qua non‐ vereiste
  2. Juridische causaliteit betekent niets anders dan dat voldaan is aan het conditio sine qua non ‐ vereiste
  3. Juridische causaliteit kan bestaan zonder dat voldaan is aan het conditio sine qua non ‐ vereiste

Vraag 15

De onrechtmatige daad (art. 6: 162 BW) kent 5 vereisten, waaronder causaal verband. Dit vereiste van causaal verband heeft betrekking op de relatie tussen:

  1. De onrechtmatige gedraging en de schade
  2. De toerekenbaarheid en de schade
  3. De onrechtmatige gedraging en de aangesproken persoon

Vraag 16

De onrechtmatige daad (art. 6: 162 BW) kent 5 vereisten, waaronder toerekenbaarheid. Dit vereiste van toerekening heeft betrekking op de relatie tussen:

  1. De onrechtmatige gedraging en de schade
  2. De schade en de aangesproken persoon
  3. De onrechtmatige gedraging en de aangesproken persoon

Vraag 17

Vier jongens maken een boswandeling in de omgeving van Slagharen. Wering, 17 jaar oud, geeft achteloos een schop tegen een tak die daarop terugzwiept en Hudepol, die achter hem loopt, in het oog treft. Door het oogletsel moet Hudepol uiteindelijk een oog missen. Hudepol vordert schadevergoeding wegens onrechtmatige daad. Deze vordering wordt door de rechtbank afgewezen, door het Hof toegewezen, waarop de HR het arrest van het Hof vernietigt en de vordering niet toewijsbaar acht. Waarom zal de vordering uit onrechtmatige daad zijn afgewezen?

  1. Er was geen schade.
  2. Er was geen causaal verband tussen het gedrag van Wering en de schade.
  3. Het gedrag van Wering was niet onrechtmatig

Vraag 18

De Hoge Raad overwoog in het Meerenbergarrest (13 januari 1879; W 4430) dat ‘ingevolge vorengemeld stelsel der Grondwet, het niet de vraag is of die bevoegdheid den Koning door eenige uitdrukkelijke bepaling ontzegd, maar of zij hem toegekend zij, en alzoo steunt hetzij op eenig bestanddeel van 's Konings in de Grondwet omschreven magt, hetzij op eenige directe of indirecte delegatie des wetgevers, in verband met 's Konings bevoegdheid als uitvoerende magt’. Dit is een voorbeeld van:

  1. Grammaticale interpretatie.
  2. Teleologische interpretatie.
  3. Wetshistorische interpretatie.
  4. Systematische interpretatie.

Vraag 19

Art. 294 Sr bepaalt onder andere dat “hij die opzettelijk een ander behulpzaam is bij zelfdoding” wordt gestraft. Volgens de Hoge Raad is er noch in de wet, noch in de wetsgeschiedenis iets te vinden dat kan helpen om de betekenis van het hier gebruikte begrip ‘behulpzaam’ nader te omlijnen. “Bij de afbakening van dit begrip zal daarom aansluiting dienen te worden gezocht bij het algemeen spraakgebruik”, aldus de Hoge Raad (HR 22 maart 2005; LJN AR 8225). Dit betekent dat de Hoge Raad voor de nadere invulling van dit begrip aangewezen is op:

  1. Grammaticale interpretatie.
  2. Teleologische interpretatie.
  3. Wetshistorische interpretatie.
  4. Systematische interpretatie.

Vraag 20

Is de volgende stelling juist of onjuist?

“De kenmerkende eigenschap van de teleologische interpretatiemethode is dat het doel van de te interpreteren wetsbepaling wordt afgemeten aan het nut of het doel dat de regeling volgens de wetgever heeft.”

  1. Deze stelling is juist.
  2. Deze stelling is onjuist.

Vraag 21

Welke uitspraak over bewijs is ONJUIST?

  1. In het strafrecht onderzoekt de rechter actief of wat de Officier van Justitie stelt ook daadwerkelijk juist is, ongeacht of de verdachte een verweer voert.
  2. In het civiel recht zal de rechter voor waar aannemen wat niet door de wederpartij wordt weersproken.
  3. Zowel in het civiel recht als het strafrecht zal de rechter voor waar aannemen wat niet door de wederpartij wordt weersproken.

Vraag 22

Het Nederlandse strafprocesrecht kent een wettelijk stelsel van bewijsmiddelen. Dit betekent dat:

  1. Alleen bewijsmiddelen die in de wet zijn vermeld zijn toegelaten in een strafproces
  2. Onrechtmatig verkregen bewijs tot niet ontvankelijkheid in de vervolging leidt van het OM
  3. Het OM de tenlastelegging met alle mogelijke middelen mag onderbouwen

Vraag 23

Welke uitspraak met betrekking tot bewijs is ONJUIST?

  1. De strafrechter acht de feiten pas bewezen indien de waarachtigheid van de feiten boven alle redelijke twijfel is verheven
  2. De burgerlijke rechter acht de feiten bewezen wanneer er een redelijke mate van zekerheid is
  3. Er is geen verschil tussen de maatstaf inzake de mate van vereiste zekerheid die de strafrechter en de burgerlijke rechter aanleggen

Vraag 24

Op welke wijze kan een uitvoerbare titel verkregen worden in het civiel recht?

  1. Uitsluitend door een rechterlijke uitspraak
  2. Uitsluitend door een authentieke akte
  3. Zowel door een rechterlijke uitspraak als door een authentieke akte

Antwoordindicatie

  1. B
  2. A
  3. A
  4. A
  5. B
  6. D
  7. A
  8. D
  9. B
  10. A
  11. C
  12. A
  13. A
  14. C
  15. A
  16. C
  17. C
  18. D
  19. A
  20. B
  21. C
  22. A
  23. C
  24. C

Image  Image  Image  Image

Access: 
Public

Image

Follow the author: Law Supporter
More contributions of WorldSupporter author: Law Supporter:
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why would you use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
    • Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the topics and taxonomy terms
    • The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  3. Check or follow your (study) organizations:
    • by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
    • this option is only available trough partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
    • by following individual users, authors  you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Use the Search tools
    • 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
    • The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Field of study

Statistics
2825