Burgerlijk Procesrecht I - RUG - Rechten - B3 - Oefententamen lente 2015/2016

Oefententamen uit 2015/2016 bij het vak Burgerlijk Procesrecht I aan de Rijksuniversiteit Groningen.


Vragen

Vraag 1 (5 punten)

In 1979 deed het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) uitspraak in de zaak Johanna Airey versus Ierland. De centrale vraag die het Hof moest beslissen was of Ierland voldaan had aan zijn uit artikel 6 EVRM voortvloeiende verdragsverplichting om te waarborgen dat mevrouw Airey bij de burgerlijke rechter terecht kon om haar recht op een judicial separation (vergelijkbaar met onze scheiding van tafel en bed) uit te oefenen. Ierland voerde aan dat mevrouw Airey het recht had om zelf de voor een judicial separation benodigde procedure bij de Ierse High Court te voeren. Het Hof oordeelde dat het enkele daartoe gerechtigd zijn onvoldoende was. Het verdrag eist van de verdragsluitende Staten méér, namelijk dat deze ervoor zorgen dat de onder hun rechtsmacht vallende onderdanen in staat zijn een dergelijk recht ook daadwerkelijk uit te oefenen. En dat laatste was voor mevrouw Airey een stap te ver, onder andere gelet op de geringe financiële middelen waarover ze kon beschikken, de opleiding die ze had genoten en de vergeefse pogingen die ze had gedaan om een solicitor te vinden die bereid was om voor haar het verzoek tot judicial separation in te dienen en door de justitiële molens heen te loodsen. Dat wijst sterk in de richting van een verplichting voor de verdragsluitende Staten om te zorgen voor een stelsel van door de overheid gefinancierde rechtshulp en zo vatte Ierland het ook op. Ierland voerde aan dat het in het leven roepen en in stand houden van een dergelijk stelsel voor gefinancierde rechtshulp in personen- en familierechtelijke zaken de financiële spankracht van de Ierse overheidsfinanciën verre te boven zou gaan. In hoeverre ging het EHRM hierin mee? Vloeide volgens het Hof inderdaad uit artikel 6 EVRM zonder meer een verplichting voort voor een verdragsluitende Staat om te voorzien in een stelsel van door de overheid gefinancierde rechtsbijstand als het gaat om een burgerlijke zaak als waarvan hier sprake is?

Vraag 2 (6 punten)

Mark woont in Rolde. Hij huurt een winkelpand van Mul. Mul woont in Apeldoorn. Het betreft een huurovereenkomst als bedoeld in artikel 7:290 BW. Het verhuurde pand ligt in Deventer. Na enkele jaren ontstaat een geschil rond de huurovereenkomst. In verband met dat geschil laat Mul Mark dagvaarden voor de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen. Mark verschijnt en neemt een conclusie van antwoord waarin hij inhoudelijk verweer voert. Op de comparitie na antwoord brengt Mark opeens naar voren dat Mul hem niet voor de juiste rechter heeft gedagvaard. Dat had de rechtbank Overijssel moeten zijn. Mul voert aan dat Mark daar niet pas bij de comparitie na antwoord mee aan kan komen zetten. Welke beslissing(en) zal de rechter nemen in verband met dit verweer?

Vraag 3 (6 punten)

De vennootschap naar Duits recht Schwartzenwalt GmbH heeft naar aanleiding van een partij geleverd zand € 30.000,- te vorderen van de Nederlandse vennootschap Bergmans B.V. In de kop van de namens Schwartzenwalt uitgebrachte dagvaarding is onder meer het volgende vermeld: “Heden, de zestiende december tweeduizendvijftien, ten verzoeke van de vennootschap naar Duits recht Schwartzenwalt GmbH, gevestigd te München en aldaar woonplaats kiezende bij Rechtsanwalt Dr. Mark Hönig, kantoor houdende aan de Kleimanstrasse 26 in München, voor wie drs. B.G. Knegt, kantoorhoudende te (9999 XX) Amsterdam, aan de Drachtengang 74 en aldaar werkzaam als kantoormanager, tot gemachtigde wordt gesteld, (…)” In het hierboven afgedrukte gedeelte van de dagvaarding bevinden zich twee fouten. Noem deze twee en beargumenteer waarom dit fouten zijn. N.B. 1: U dient er hierbij van uit te gaan dat de genoemde data, namen en adressen juist zijn. N.B. 2: Er wordt alleen gevraagd naar fouten in het afgedrukte gedeelte van de dagvaarding. Het gaat niet om ontbrekende gegevens.

Vraag 4 (6 punten)

Hidde en Charlotte zijn al tijden verwikkeld in een procedure bij de rechtbank. Hidde heeft Charlotte gedagvaard om haar schuur af te breken, althans wat betreft de tien centimeter die de schuur op zijn grond blijkt te staan. Charlotte is ervan overtuigd dat Hidde de procedure begonnen is om haar het leven zuur te maken. Last van die tien centimeter overbouw heeft Hidde namelijk niet. Last heeft Hidde echter wel van Charlottes kunstzinnige vrienden die met hun campers bij haar in de tuin verblijven. Charlotte vindt dat de zaak veel te lang duurt en is dan ook blij als de rechter na afloop van de comparitie aankondigt over zes weken uitspraak te doen. De procedure heeft Charlotte al veel tijd en geld gekost. Hidde heeft er tijdens de procedure alles aan gedaan om de zaak te vertragen. Een week later is ze ernstig ontstemd als ze hoort dat Hidde de eis die hij tegen haar had ingesteld heeft gewijzigd.

Hidde wijzigt zijn eis bij akte ter rolle. Charlotte is woest en tegelijkertijd bang dat de zaak nu opnieuw begint. Ze eist dat de rechter de eiswijziging buiten beschouwing laat en beroept zich op artikel 6 EVRM waarin eenieder het recht wordt gegeven op behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn. Hidde reageert afwijzend en wijst Charlotte erop dat in de civiele procedure partijen bepalen wat er gebeurt en dat het een partij dus vrijstaat om voor het eindvonnis zijn eis te wijzigen. Geef aan of de rechter de eiswijziging van Hidde toe moet staan.

Vraag 5 (6 punten)

De Engelse verzekeringsmaatschappij Luck Ltd. procedeert voor de rechtbank Rotterdam tegen de Russische reder BSDA. Voorwerp van geschil is schade aan een schip dat in de Rotterdamse haven ligt. De bevoegdheid van de Rotterdamse rechtbank en de toepasselijkheid van Nederlands recht zijn niet in geschil. Omdat het een gecompliceerde internationale zaak betreft, gelast de rechtbank na de conclusie van antwoord geen comparitie van partijen, maar geeft zij de gelegenheid tot repliek en dupliek. Als BSDA haar conclusie van dupliek heeft ingediend, vraagt Luck de rechtbank gelegenheid voor pleidooi. Duidelijk is dat een pleidooi pas over negen maanden zou kunnen plaatsvinden. Om die reden weigert de rolrechter het verzoek van Luck: er wordt geen gelegenheid voor pleidooi gegeven. De rechtbank zal overgaan tot het wijzen van vonnis. Is de beslissing van de rechtbank (de rolrechter) juist?

Vraag 6 (6 punten)

Verzekeringsmaatschappij Arnold BV betwijfelt of de heer Duinhof, die op grond van zijn arbeidsongeschiktheidsverzekering een uitkering ontvangt van Arnold BV, de hele waarheid vertelt. Die twijfel is enkel gebaseerd op vage vermoedens en bepaalde persoonskenmerken van Duinhof. Arnold BV huurt een privédetective in om in het geheim onderzoek te doen. De detective observeert gedurende lange tijd en ononderbroken Duinhofs huis en diens verrichtingen en achtervolgt hem zelfs als hij op pad gaat. Op grond van de bevindingen van de detective (hij ziet hem vrolijk het dak opgaan en rondsjouwen met zware bouwmaterialen, hoewel hij vanwege een rugblessure afgekeurd is om zijn werk als bouwvakker te doen) zet Arnold BV de uitkering van de heer Duinhof stop en ontbindt de verzekeringsovereenkomst. De heer Duinhof is verontwaardigd en laat het er niet bij zitten. Zijn advocaat vertelt hem dat de handelswijze van Arnold BV in strijd is met de Gedragscode van het Verbond van Verzekeraars en dat dan sprake is van onrechtmatig verkregen bewijs dat niet mag worden gebruikt in een civiele procedure. De advocaat van Arnold BV meent echter dat het bewijs helemaal niet onrechtmatig is verkregen omdat de betreffende bepaling uit de Gedragscode anders moet worden uitgelegd dan de advocaat van Duinhof voorstelt.

Bovendien meent de advocaat van Arnold BV dat, zelfs als het bewijs onrechtmatig zou zijn verkregen, dit niet zonder meer betekent dat het niet mag worden gebruikt in de procedure. Ga in op de stelling van de advocaat van Arnold BV dat, zelfs als het bewijs onrechtmatig zou zijn verkregen, dit in het algemeen gesproken niet zonder meer betekent dat het niet gebruikt mag worden in een civiele procedure. Geef verder aan of, zelfs al zou dat zo zijn, dit ook opgaat in een geval als hier aan de orde als inderdaad sprake is van in strijd met de Gedragscode van het Verbond van Verzekeraars verkregen bewijs.

Vraag 7 (5 punten)

De in België gevestigde vennootschap Houthuyzen heeft een conflict met de in Veendam (Nederland) gevestigde De Wit in verband met de levering van een partij tegels in het voorjaar van 2013. Houthuijzen wil van De Wit betaling van een bedrag van ruim € 14.000, zijnde de schade die Houthuijzen stelt te hebben geleden doordat De Wit hem niet het formaat tegels geleverd zou hebben dat was overeengekomen. De Wit voert als verweer dat Houthuijzen bij zijn telefonisch doorgegeven bestelling geen formaat heeft doorgegeven, zodat hij, De Wit, ervan uit mocht gaan dat Houthuijzen het in België gebruikelijke formaat bedoelde. Het in België gebruikelijke formaat heeft hij geleverd zodat hij voldaan heeft aan zijn contractuele verplichtingen. Houthuijzen BVBA laat De Wit BV dagvaarden voor de rechtbank Noord-Nederland, kamer voor kantonzaken. De kantonrechter wijst zijn vordering toe en veroordeelt De Wit tot betaling van het gevorderde bedrag met bijbehorende kosten. De veroordeling wordt routinematig, zonder dat Houthuyzen daar zelfs maar om gevraagd heeft, uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De Wit is het absoluut niet eens met deze veroordeling, noch met de verklaring van uitvoerbaarheid bij voorraad (waarvan hij meent dat de rechter die helemaal niet had mogen uitspreken). De Wit weigert te betalen en wil in hoger beroep gaan bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Kan Houthuijzen het vonnis alvast laten executeren door de deurwaarder opdracht te geven om ter uitvoering van het vonnis beslag te leggen op het tegoed op de bankrekening van De Wit die deze aanhoudt bij de DNS-bank te Veendam?

Vraag 8 (6 punten)

  • Stelling I: in dagvaardingszaken is het niet nodig de gronden van het cassatieberoep al in de dagvaarding uiteen te zetten, net zoals dat in de dagvaarding in hoger beroep niet hoeft.

  • Stelling II: de termijn waarbinnen cassatieberoep moet worden ingesteld tegen een in hoger beroep in kort geding gewezen arrest bedraagt drie maanden.

Geef van beide stellingen gemotiveerd aan of deze juist of onjuist zijn.

Vraag 9 (6 punten)

Op de bruiloft van zijn nicht Kristel raakt Arjen aan de praat met Henrike, die in Groningen rechten studeert. Arjen heeft ook ooit een blauwe maandag aan de rechtenfaculteit ingeschreven gestaan, maar is indertijd na een tijdje overgestapt naar Bedrijfskunde. Inmiddels is hij directeur van zijn eigen bedrijf, PtR Kruidenzaad B.V. Hij vertelt aan Henrike dat PtR Kruidenzaad B.V. gedagvaard is om in kort geding voor de voorzieningenrechter te verschijnen. De zitting is de volgende dag. “Het gaat eigenlijk nergens over,” zegt hij. “(1) Als de rechter ons niet direct gelooft, heb ik wel vijf getuigen die kunnen verklaren dat wij gelijk hebben. (2) Ik hoef er zelf ook niet bij te zijn, ik stuur mijn bedrijfsjurist. Ik wil voor die onzin niet ook nog eens een advocaat betalen.” Heeft Arjen ten aanzien van beide punten gelijk?

Vraag 10 (6 punten)

Timo Broer woont in Haren en houdt kantoor in de stad Groningen. Van daaruit oefent hij zijn beroep als advocaat uit. Hij wil scheiden van zijn vrouw Marthe Hansen, die inmiddels op een flatje in de stad Groningen woont. Met het oog op zijn privacy heeft Timo er weinig zin in het geding te laten afspelen bij de rechtbank Noord-Nederland. Daar heeft hij immers beroepshalve regelmatig te maken met de rechters die in die rechtbank werkzaam zijn. Bovendien is hij als docent jarenlang aan de universiteit werkzaam geweest zodat alle rechters ofwel een studiegenoot ofwel een oud-student van hem zijn. Mag Timo het verzoek tot echtscheiding indienen bij de rechtbank Overijssel zodat de procedure daar wordt gevoerd? Is deze rechtbank bevoegd?

Vraag 11 (6 punten)

Medewerkers van bloemkoolkwekerij Maanlicht schrikken flink als ze op een dag een enorm kabaal horen en één pui van de kas zien instorten. Een vrachtwagen is bij het keren van de wagen door het glas van de kas gereden. Het blijkt een vrachtwagen te zijn van vervoerder Rijtuig B.V., die bloemkolen bij de kwekerij op kwam halen om ze in opdracht van Maanlicht naar klanten te vervoeren. De chauffeur, die tevens mede-eigenaar is van het bedrijf, blijkt met alcohol op achter het stuur te hebben gezeten. Maanlicht wil de schade verhalen op Rijtuig B.V. maar Rijtuig B.V. wijst op een exoneratieclausule in de overeenkomst tussen Maanlicht en Rijtuig B.V. Die clausule moet volgens Maanlicht echter buiten toepassing blijven gezien de omstandigheden van het geval. Maanlicht en Rijtuig B.V. besluiten hun geschil aan arbitrage te onderwerpen. De arbiters komen na een zorgvuldige procedure in het arbitrale vonnis op goede gronden tot een veroordeling van Rijtuig B.V. Het scheidsgerecht veroordeelt Rijtuig B.V. tot het betalen van een schadevergoeding van €35.000 aan Maanlicht. Het scheidsgerecht bepaalt verder dat de vergoeding binnen twee maanden na het uitspreken van het arbitrale vonnis moet zijn voldaan. Indien Rijtuig B.V. niet binnen deze termijn betaalt, zal Rijtuig B.V. een dwangsom van €2000 moeten betalen per dag dat te laat wordt betaald aan Maanlicht. De twee maanden verstrijken zonder dat Rijtuig B.V. betaalt. Maanlicht stapt naar de voorzieningenrechter van de rechtbank om verlof te vragen om het arbitrale vonnis ten uitvoer te leggen. Hoe moet de beslissing van de voorzieningenrechter luiden? Ga er in uw antwoord van uit dat het vonnis niet op grond van artikel 1065 Rv kan worden vernietigd.

Vraag 12 (6 punten)

Penninkhof pretendeert een recht jegens Schaaphok te hebben tot betaling van €5.000 op grond van een lening. Schaaphok is niet bereid om dit bedrag vrijwillig te betalen. Om betaling zeker te stellen legt Penninkhof met verlof van de voorzieningenrechter beslag op de rekening van Schaaphok bij de SNS-Bank. Uit de door de SNS-Bank afgelegde verklaring blijkt dat het saldo van de rekening op het moment van beslaglegging €10.000 bedroeg.

Voordat de SNS-Bank enige betaling aan de deurwaarder heeft gedaan, legt Kruizinga, die uit hoofde van leveranties €20.000 van Schaaphok heeft te vorderen, eveneens beslag op dezelfde rekening waarop nog steeds dezelfde €10.000 staat waarop Penninkhof beslag had gelegd, plus een nadien, in opdracht van een klant van Schaaphok, daarop gestort bedrag van €3.000. De kantonrechter veroordeelt Schaaphok tot betaling van €5.000 respectievelijk €20.000 waardoor de executoriale fase intreedt.

Als het op de verdeling van de beslagen bedragen aankomt (€ 10.000 plus € 3.000), kunnen Penninkhof en Kruizinga het niet eens worden. Penninkhof beroept zich erop dat hij als eerste beslag heeft gelegd zodat zijn vordering met voorrang moet worden voldaan, dat de wet geen medebeslag toelaat en dat zijn beslag ook de later gestorte €3.000 omvat. Kruizinga verweert zich door te stellen, dat beslag geen voorrang schept, dat hij medebeslag op de €10.000 mocht leggen en dat alleen het door hem gelegde beslag de later gestorte €3.000 omvatte. Hoe zal de door Penninkhof ingeschakelde deurwaarder de door de beslagen getroffen bedragen moeten verdelen (de executiekosten buiten beschouwing gelaten)?

Antwoordindicatie

Antwoord vraag 1: Beginselen

Nee, niet zonder meer. Het EVRM kent geen bepaling over gefinancierde rechtshulp. Inderdaad verplicht het verdrag de verdragsluitende Staten om te zorgen voor een recht op toegang tot de rechter als het gaat om de uitoefening van een burgerlijk recht, welke toegang ook feitelijk en praktisch te realiseren is. Wat betreft de manier waarop Staten aan die verplichting moeten voldoen, laat het verdrag de Staten echter een zekere ruimte (margin of appreciation). Gefinancierde rechtsbijstand is zeker een mogelijkheid, maar ook vereenvoudiging van de procedure, zodanig dat zelfs 'juribeten' deze zonder procedurele misstappen kunnen doorlopen, is een optie.

Vindplaats: EHRM Airey (1979) en Stein/Rueb (2015), paragraaf 2.2

Antwoord vraag 2: Bevoegdheid rechter

Het gaat om een huurgeschil, een kantonzaak, dus de kantonrechter is de bevoegde rechter (art. 93 aanhef en onder c Rv). Er is sprake van een dagvaardingsprocedure zodat het antwoord op de vraag welke kantonrechter relatief bevoegd is, gevonden moet worden in de artikelen 99 e.v. Rv. Omdat sprake is van een huurgeschil met betrekking tot 7:290-bedrijfsruimte is op grond van artikel 103, tweede zin, Rv uitsluitend de rechtbank Overijssel en niet de rechtbank Noord-Nederland bevoegd. In zoverre heeft Mark gelijk. Maar hij komt daar pas mee aanzetten nadat de conclusie van antwoord al genomen is. Het verweer inzake de relatieve onbevoegdheid moet vóór alle weren ten gronde gevoerd worden (art. 110 lid 1 Rv). Hij wordt gered doordat het hier gaat om een huurgeschil in de zin van artikel 103, tweede zin Rv. Bij 7:290-bedrijfsruimtehuurgeschillen moet de kantonrechter ambtshalve controleren of hij relatief bevoegd is (art. 110 lid 1 slot Rv). De kantonrechter zal zich onbevoegd verklaren en de zaak verwijzen naar de rechtbank Overijssel waar de procedure in de stand waarin zij zich bevindt (comparitie) zal worden voortgezet (art. 110 lid 2 Rv).

Vindplaats: Stein/Rueb (2015), paragraaf 3.5.2, 3.6 en 3.7

Antwoord vraag 3: Dagvaarding

In het exploot van dagvaarding moet door eiser woonplaats worden gekozen in Nederland (artikel 111 lid 2 aanhef en sub a Rv). Dat is niet gebeurd. Er is immers woonplaats in München gekozen. De tweede fout betreft de advocaatstelling. In niet-kantonzaken (waarvan hier sprake is) kan alleen bij een als advocaat beëdigde persoon worden geprocedeerd. Hier wordt een 'gemachtigde' gesteld, terwijl ook niet duidelijk is of Knegt wel advocaat is.

Vindplaats: Stein/Rueb nr. 5.3 en Procesdossier Houthuijzen/De Wit.

NB De wettelijke woonplaatskeuze bij Knegt (mocht de rechtbank menen dat sprake is van een kennelijke vergissing en 'gemachtigde' welwillend lezen als 'advocaat'), geldt niet nu uitdrukkelijk woonplaats gekozen is bij de Duitse advocaat in Duitsland (art. 80 lid 4 slotzin Rv).

Antwoord vraag 4: Beginselen en procesverloop

Artikel 130 Rv staat de eiser toe tot aan het eindvonnis zijn eis of de gronden daarvan bij akte ter rolle te veranderen. In beginsel mag Hidde zijn eis dus nog wijzigen. Charlotte kan hier echter met succes bezwaar tegen maken volgens het eerste lid van artikel 130 Rv indien de verandering in strijd is met de eisen van een goede procesorde. Zo is onder meer vereist dat de verandering van de eis niet mag leiden tot onredelijke vertraging van het geding. Het gedrag van Hidde tijdens de procedure is erop gericht zoveel mogelijk vertraging te veroorzaken. De rechter kan in dit geval dus ingrijpen en verdere vertraging voorkomen op grond van artikel 130 Rv. De rechter hoeft de eiswijziging van Hidde niet toe te staan.

Vindplaats: Stein/Rueb (2015), paragraaf 2.5 en 6.9

Antwoord vraag 5: Procesverloop

Neen. De rechter stelt termijnen vast en bewaakt deze. Voorts is hij gehouden tegen onredelijke vertraging van de procedure te waken (artikel 20 Rv). Dat gaat echter niet zo ver dat hij partijen in dit geval het recht op pleidooi mag ontzeggen. Er bestaat in dit geval recht op pleidooi, omdat er geen comparitie heeft plaatsgevonden (artikel 134 lid 1 Rv).

Vindplaats: Stein/Rueb (2015), paragraaf 6.7

Antwoord vraag 6: Bewijsrecht

Onrechtmatige verkrijging of openbaarmaking van bewijs materiaal leidt in civiele zaken niet zonder meer tot niet-toelating of uitsluiting als bewijs. In zoverre heeft de advocaat van Arnold BV gelijk. Onrechtmatigheid is een materieelrechtelijk leerstuk en de gevolgen zullen dan ook vooral in het materiële privaatrecht gezocht moeten worden (zoals bijvoorbeeld schadevergoeding). De procesrechtelijke gevolgen, zoals bewijsuitsluiting, moeten naar processuele maatstaven zoals de goede procesorde beoordeeld worden. Daarbij is terughoudendheid op zijn plaats wegens het grote maatschappelijke belang dat aan de waarheidsvinding in rechte gehecht moet worden. Maar als inderdaad komt vast te staan dat de verzekeringsmaatschappij in strijd met de Gedragscode heeft gehandeld, zoals de advocaat van Duinhof stelt, dan moet het bewijs buiten beschouwing worden gelaten door de rechter.

Vindplaats: Stein/ Rueb, paragraaf 7.3.3

Antwoord vraag 7: Vonnis

De grosse van een vonnis kan in heel Nederland ten uitvoer worden gelegd (artikel 430 Rv). Wanneer tegen een vonnis hoger beroep wordt ingesteld, schorst dit de tenuitvoerlegging evenwel van rechtswege (artikel 350 lid 1, eerste zinsdeel Rv). Dat geldt echter weer niet (artikel 350 lid 1 Rv) indien het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard is en dat is in casu het geval. Dat deze uitvoerbaar-bij-voorraadverklaring niet ambtshalve, maar slechts op vordering had mogen worden uitgesproken (artikel 233 Rv) doet daar niet aan af. Houthuyzen kan het vonnis derhalve executeren, bijvoorbeeld door beslag op de bankrekening te leggen, ondanks een eventueel door De Wit ingesteld hoger beroep.

Vindplaats: Stein/Rueb (2015), paragraaf 9.3.3

Antwoord vraag 8: Rechtsmiddelen

Stelling I is onjuist. De cassatiedagvaarding dient ‘een omschrijving van de middelen, waarop het beroep steunt’, te bevatten (artikel 407 lid 2 Rv). In hoger beroep is het juist niet nodig dat de appeldagvaarding ook ‘de middelen waarop het beroep gegrond is’ bevat (artikel 343 Rv). Ook stelling II is onjuist. De standaardtermijn in dagvaardingszaken bedraagt inderdaad drie maanden. Het gaat hier echter om een in kort geding gewezen arrest. Dan gelden kortere termijnen. Artikel 402 lid 2 relateert de kortere termijn voor het instellen van cassatieberoep aan de termijn voor het instellen van hoger beroep. Als de laatstgenoemde termijn korter is dan drie maanden dan geldt voor het instellen van cassatieberoep het dubbele van de kortere termijn. Het instellen van hoger beroep tegen een in eerste aanleg gewezen kortgedingvonnis is inderdaad korter, namelijk vier weken (art. 339 lid 2 Rv). De termijn voor het instellen van cassatieberoep is derhalve acht weken en geen drie maanden.

Vindplaats: Stein/Rueb, paragraaf 10.4.2 en 10.4.3

Antwoord vraag 9: Kort geding

Neen. (1) In kort geding is het bewijsrecht niet van toepassing (de aard van het kort geding verzet zich daartegen, er is geen wettelijke bepaling die het bewijsrecht buiten toepassing verklaart). Er zullen dus geen getuigen worden gehoord. (2) De gedaagde in kort geding heeft twee mogelijkheden: of hij verschijnt zelf (in persoon) of hij laat zich vertegenwoordigen door een advocaat (artikel 255 lid 1 Rv). Als Arjen geen advocaat wil inschakelen, zal hij, als bestuurder, in ieder geval zelf ter zitting moeten verschijnen. Dat kan dus niet door de bedrijfsjurist te sturen. NB De zaak speelt voor de voorzieningenrechter. Er is geen sprake van een kanton0kortgeding.

Vindplaats: Stein/ Rueb, paragraaf 12.7

Antwoord vraag 10: Verzoekschriftprocedure

Het verzoek tot echtscheiding mag ook bij een relatief onbevoegde rechter worden ingediend. Dat is de rechtbank Overijssel nu noch Timo, noch zijn vrouw woonplaats hebben in dat arrondissement (art. 262 onder a Rv). Normaliter controleert de rechtbank ambtshalve zijn relatieve bevoegdheid omdat sprake is van een verzoekschrift procedure. Maar hier is sprake van een scheidingsverzoek waarvoor een speciale regel geldt (art. 270 lid 2 Rv). Alleen als mevrouw Hansen de bevoegdheid betwist, zal de rechtbank Overijssel naar de rechtbank Noord-Nederland (de wel bevoegde rechter) verwijzen. Doet ze dat niet, dan zal de scheidingsprocedure bij de rechtbank Overijssel worden gevoerd.

Vindplaats: Stein/Rueb, paragraaf 13.3.4

Antwoord vraag 11: Arbitrage

Artikel 1063 Rv bevat de gronden waarop de voorzieningenrechter verlof kan weigeren. Uit het eerste lid van die bepaling blijkt dat de voorzieningenrechter verlof kan weigeren indien de rechter na summierlijk onderzoek is gebleken dat het aannemelijk is dat het vonnis zal worden vernietigd (art. 1065 Rv) of herroepen (art. 1068 Rv). Van zulke gronden geeft de casus geen blijk. Ook kan ingevolge artikel 1063, lid 1, Rv verlof worden geweigerd indien in strijd met artikel 1056 Rv een dwangsom is opgelegd. Is dit het geval, dan betreft de weigering alleen de tenuitvoerlegging van de dwangsom. Artikel 1056 Rv bepaalt dat het scheidsgerecht bevoegd is een dwangsom op te leggen in de gevallen waarin de gewone rechter een dwangsom op kan leggen. Artikel 611a Rv bepaalt dat een dwangsom niet kan worden opgelegd in geval van een veroordeling tot betaling van een geldsom. Aangezien Rijtuig B.V. enkel wordt veroordeeld tot het betalen van een geldsom had het scheidsgerecht geen dwangsom op mogen leggen. De voorzieningenrechter zal op dit punt dus geen verlof voor de tenuitvoerlegging van het arbitrale vonnis mogen verlenen. Verlof kan wel worden verleend voor het innen van de 35.000 euro.

Vindplaats: Stein/Rueb, paragraaf 14.1.17

Antwoord vraag 12: Beslag

Penninkhof en Kruizinga zijn beiden concurrente schuldeisers. Penninkhof ontleent aan het feit dat hij als eerste beslag heeft gelegd geen voorrangsrecht. Van een wettelijke reden van voorrang voor één van beide vorderingen blijkt niet. Dat betekent dat ze beide recht op de executieopbrengst hebben (art. 3:277 BW) en dat Kruizinga medebeslag mocht leggen (art. 478 Rv, 480 lid 2, 481 Rv). Beide beslagen omvatten in elk geval 10.000. De verdeelsleutel is naar evenredigheid van de omvang van ieders vordering. De totale omvang van de te vorderen bedragen is 5.000 + 20.000 = 25.000. Daarvan bedraagt het aandeel van Penninkhof 5.000/25.000 (1/5) en het aandeel van Kruizinga 20.000/25.000 (4/5). Van de te verdelen 10.000 gaat 1/5 (2.000) naar Penninkhof en 4/5 (8.000) naar Kruizinga. Daarnaast heeft het beslag van Kruizinga ook de na het eerste beslag gestorte 3.000 getroffen. Het door Penninkhof gelegde beslag omvat die later gestorte 3.000 niet, want bankbeslag is, anders dan bijvoorbeeld loonbeslag, enkel een momentopname. Aalders moet dus genoegen nemen met 2.000 en Kruiziga krijgt in totaal 8.000 + 3.000 (11.000) euro.

Vindplaats: Stein/Rueb 2015, paragraaf 16.3.2 en 17.5

Check page access:
Public
Check more or recent content:

Oefententamens Burgerlijk Procesrecht I - RUG

Burgerlijk Procesrecht I - RUG - Rechten - B3 - Oefententamen lente 2017/2018

Burgerlijk Procesrecht I - RUG - Rechten - B3 - Oefententamen lente 2017/2018


Het tentamen bestaat uit 12 vragen (deel A en deel B). In totaal kunnen 70 punten worden behaald. Bij 39 punten heb je een 6.

Vragen

Vraag 1 (5 punten)

In Stein/Rueb, Compendium Burgerlijk Procesrecht (2015), p. 37 wordt opgemerkt: “Men kan constateren dat de rechter in toenemende mate (mede) verantwoordelijk is voor een voortvarend, efficiënt en effectief verlopend proces”. Toch zijn er nog onderdelen waarop de rechter (nog) lijdelijk is en sprake is van processuele partijautonomie. Noem een drietal van deze onderdelen.

Vraag 2 (6 punten)

Daan woont in Leiden en is in dienst van Field BV, een in Duitsland gevestigd bedrijf dat backpacks produceert. Daan is vertegenwoordiger van Field BV voor de Nederlandse markt. Zijn werk verricht hij vanuit Leiden. Field is niet tevreden over de door Daan behaalde resultaten en ontslaat hem. Daan wil dit ontslag aanvechten en een vordering instellen bij de Nederlandse rechter tot doorbetaling van loon. In zijn arbeidscontract staat dat Nederlands recht van toepassing is, maar dat de rechter van de vestigingsplaats van Field in Duitsland exclusief bevoegd is. Is de Nederlandse rechter, gelet op de forumkeuze voor de Duitse rechter in het arbeidscontract tussen Daan en Field, internationaal bevoegd over een door Daan in te stellen rechtsvordering te oordelen?

Vraag 3 (6 punten)

De cliënt van mr. Houdé, de Nederlandse vennootschap Kennis BV, heeft de procedure in eerste aanleg bij de Nederlandse rechter verloren en wil tegen dat vonnis in hoger beroep. De wederpartij is de Spanjaard Antonio Martinez, die woont op een bij Kennis BV bekend adres in Granada (Spanje). Antonio heeft in eerste aanleg woonplaats gekozen bij zijn Nederlandse advocaat, mr. Bartlema. Mr. Houdé denkt dat zij kan volstaan met betekening van de appeldagvaarding bij mr. Bartlema op de voet van artikel 63 Rv, maar daar denkt zijn kantoorgenoot, mr. de Wijer, anders over. Mr. de Wijer zegt: “Artikel 63 Rv geldt alleen voor binnenlandse zaken. Omdat de wederpartij een Spanjaard is met een bekend woonadres in Spanje, een EU-lidstaat, en de procedure zich in Nederland, eveneens een EU-lidstaat, afspeelt, ben je verplicht de weg van de Europese Betekeningsverordening II te bewandelen.” Welke opvatting - die van mr. Houdé of die van mr. de Wijer – is juist?

Vraag 4 (5 punten)

Tussen Koelewijn en van Soest, beiden ondernemer te den Haag, is een geschil ontstaan over de vraag wie er in Zuid Holland gerechtigd is om bepaalde producten op de markt te brengen. Koelewijn vindt dat zij door de starre opstelling van van Soest forse schade lijdt en wil dan ook schadevergoeding van van Soest ontvangen. Aangezien van Soest weigert te betalen maakt Koelewijn een procedure aanhangig bij de rechtbank te den Haag. Tijdens de comparitie zegt Koelewijn, bij monde van zijn advocaat, haar eis te vermeerderen. Van Soest vindt echter dat

.....read more
Access: 
Public
Burgerlijk Procesrecht I - RUG - Rechten - B3 - Oefententamen winter 2017/2018

Burgerlijk Procesrecht I - RUG - Rechten - B3 - Oefententamen winter 2017/2018


Vragen

Het tentamen bestaat uit 12 vragen. In totaal kunnen 70 punten worden behaald. Bij minimaal 39 punten heb je een 6.

Vraag 1 (6 punten)

Ronde & Koning Vastgoed BV, gevestigd te den Haag, verhuurt aan Sarah een tamelijk bouwvallige woning in Monster (gemeente Westland). Sarah zegt met een brief van 31 juli 2017 de huur op tegen 1 september 2017, omdat zij met ingang van 15 augustus 2017 in Eindhoven gaat wonen. In de huurovereenkomst is bepaald dat de huurder de woning na ommekomst van de huur in goede staat, schoon en leeg aan de verhuurder oplevert. Op 30 augustus 2017 geeft Sarah voor een aantal vrienden een afscheidsfeest in de woning te Monster. Dit feest loopt danig uit de hand. Eén van de vrienden van Sarah is Sander, die (net als inmiddels Sarah) in Eindhoven woont. Sander heeft teveel drank op en 'verbouwt' tijdens het feestje de gehuurde woning door links en rechts met een mokerhamer deuren, muren, sanitair, keuken en ramen te vernielen en met rode verf op verschillende muren te schrijven “Sander was er ook”. De schade bedraagt € 35.000. Bij de inspectie van de oplevering op 2 september 2017 bemerkt Ronde & Koning Vastgoed B.V. de grote ravage. Op internet zijn filmpjes te vindenover hoe het er tijdens het feestje aan is toegegaan. Het wangedrag van Saner komt in detail naar voren. Op basis hiervan besluit Ronde & Koning Vastgoed B.V. zowel Sarah (uit hoofde van wanprestatie) als Sander (uit hoofde van onrechtmatige daad) te dagvaarden en aan te spreken tot schadevergoeding. Deze vorderingen laat Ronde & Koning Vastgoed B.V., om kostentechnische redenen, opnemen in één dagvaarding die wordt betekend op 4 september 2017. In de dagvaarding staat als roldatum vermeld woensdag 18 oktober 2017.

Welke rechtbank is bevoegd om van de vordering tegen Sarah en Sander kennis te nemen?

Vraag 2 (6 punten)

Stel: de hiervoor in vraag 1 genoemde door Ronde & Koning Vastgoed B.V. aan Sander en Sarah uitgebrachte dagvaarding bevat abusievelijk niet de op grond van art. 111 lid 2 aanhef en onder j Rv bedoelde aanzegging van art. 140 lid 3 Rv. De advocaat van Ronde & Koning Vastgoed B.V. bemerkt dit verzuim een paar weken voor de in de dagvaarding aangezegde roldatum van 18 oktober 2017. Op welke wijze kan de advocaat van Ronde & Koning Vastgoed B.V. dit verzuim nog eigener beweging herstellen?

Vraag 3 (4 punten)

Stel: de hiervoor in vraag 2 genoemde omissie in de dagvaarding wordt niet tijdig door de advocaat van Ronde & Koning Vastgoed B.V. onderkend. Op de in de dagvaarding aangezegde roldatum van 18 oktober 2017 verschijnen Sarah en Sander niet. De rechter verleent daarop terstond verstek tegen hen beiden en verwijst de zaak voor vonnis naar de rol van twee weken later. Kunnen

.....read more
Access: 
Public
Burgerlijk Procesrecht I - RUG - Rechten - B3 - Oefententamen winter 2015/2016

Burgerlijk Procesrecht I - RUG - Rechten - B3 - Oefententamen winter 2015/2016

Oefententamen uit 2015/2016 bij het vak Burgerlijk Procesrecht I aan de Rijksuniversiteit Groningen.


Vragen

Vraag 1 (5 punten)

Bram heeft net een nieuwe Porsche gekocht en rijdt wat rondjes door zijn woonplaats Den Bosch. Hij is nog niet goed bekend met de auto en rijdt daardoor gebrekkig over de weg. Als hij op enig moment ook aan het spelen is met het navigatiesysteem, gaat het mis. Hij botst tegen de Audi van Karel aan. Als gevolg van de botsing kan Karel een jaar niet werken. Karel stelt Bram aansprakelijk, maar Bram wijst alle aansprakelijkheid van de hand. Ooggetuige Trudie heeft alles gezien en gehoord, zo vertelt zij tegenover de camera van Brabant TV. “Ik hoorde een zwaar brommend geluid en zag iets zwarts voorbij razen. Die man reed wel 180 km/h en ook nog eens op de verkeerde weghelft. Hij knalde frontaal op die Audi.” Tijdens de procedure bij de rechtbank stelt Bram dat er sprake is van een kop-staartbotsing. Dat wordt in geen enkel processtuk betwist. Ook de rechter gaat daarvan uit. Totdat de rechter op een avond op de website van Brabant TV terechtkomt. Hij ziet het nieuwbericht over het ongeluk en bekijkt het fragment. Hij voelt zich onjuist voorgelicht door Bram en Karel. Hij kruipt daarom achter de computer om het vonnis direct af te ronden. Hij wijst de vordering toe en verwijst in zijn rechtsoverwegingen zelfs nog naar het bewust tv-fragment. Leg uit wat de rechter verkeerd heeft gedaan. Betrek in uw antwoord de relevante wetgeving en jurisprudentie.

Vraag 2 (6 punten)

Freek van Lanschot woont in Rotterdam. Als hij met zijn auto voor een overleg in Utrecht moet zijn, veroorzaakt hij door zijn fout een ongeval. Daarbij loopt de auto van Petra Hogendijk schade op. Het gaat om €35.000. De zaak kan niet in minne worden geschikt, omdat Freek elke aansprakelijkheid ontkent: volgens hem heeft hij helemaal geen fout gemaakt. Petra wil Freek voor de rechter dagvaarden teneinde hem te laten veroordelen tot schadevergoeding. Ze beperkt haar vordering tot €25.000 omdat ze bij de kantonrechter wil procederen en het liefst bij de rechter in haar woonplaats Groningen. De advocaat van Freek laat weten dat zijn cliënt er niets voor voelt om naar Groningen af te reizen. Is het mogelijk om op die manier de kantonrechter bevoegd te maken en, zo ja, bij welke rechtbank of rechtbanken kan zij de zaak dan aanhangig maken?

Vraag 3 (6 punten)

Advocaat Gerritsen is een drukbezette heer. Haast kenmerkt zijn werk. De heer Frankema vraagt Gerritsen namens hem een zaak te beginnen tegen zijn buurman die een schuur voor een deel op zijn grond heeft gebouwd. Gerritsen stelt een dagvaarding op waarin hij echter een eis vergeet op te nemen. Als roldatum vermeldt hij in de dagvaarding woensdag 28 oktober 2015. Dat is.....read more

Access: 
Public
Burgerlijk Procesrecht I - RUG - Rechten - B3 - Oefententamen lente 2015/2016

Burgerlijk Procesrecht I - RUG - Rechten - B3 - Oefententamen lente 2015/2016

Oefententamen uit 2015/2016 bij het vak Burgerlijk Procesrecht I aan de Rijksuniversiteit Groningen.


Vragen

Vraag 1 (5 punten)

In 1979 deed het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) uitspraak in de zaak Johanna Airey versus Ierland. De centrale vraag die het Hof moest beslissen was of Ierland voldaan had aan zijn uit artikel 6 EVRM voortvloeiende verdragsverplichting om te waarborgen dat mevrouw Airey bij de burgerlijke rechter terecht kon om haar recht op een judicial separation (vergelijkbaar met onze scheiding van tafel en bed) uit te oefenen. Ierland voerde aan dat mevrouw Airey het recht had om zelf de voor een judicial separation benodigde procedure bij de Ierse High Court te voeren. Het Hof oordeelde dat het enkele daartoe gerechtigd zijn onvoldoende was. Het verdrag eist van de verdragsluitende Staten méér, namelijk dat deze ervoor zorgen dat de onder hun rechtsmacht vallende onderdanen in staat zijn een dergelijk recht ook daadwerkelijk uit te oefenen. En dat laatste was voor mevrouw Airey een stap te ver, onder andere gelet op de geringe financiële middelen waarover ze kon beschikken, de opleiding die ze had genoten en de vergeefse pogingen die ze had gedaan om een solicitor te vinden die bereid was om voor haar het verzoek tot judicial separation in te dienen en door de justitiële molens heen te loodsen. Dat wijst sterk in de richting van een verplichting voor de verdragsluitende Staten om te zorgen voor een stelsel van door de overheid gefinancierde rechtshulp en zo vatte Ierland het ook op. Ierland voerde aan dat het in het leven roepen en in stand houden van een dergelijk stelsel voor gefinancierde rechtshulp in personen- en familierechtelijke zaken de financiële spankracht van de Ierse overheidsfinanciën verre te boven zou gaan. In hoeverre ging het EHRM hierin mee? Vloeide volgens het Hof inderdaad uit artikel 6 EVRM zonder meer een verplichting voort voor een verdragsluitende Staat om te voorzien in een stelsel van door de overheid gefinancierde rechtsbijstand als het gaat om een burgerlijke zaak als waarvan hier sprake is?

Vraag 2 (6 punten)

Mark woont in Rolde. Hij huurt een winkelpand van Mul. Mul woont in Apeldoorn. Het betreft een huurovereenkomst als bedoeld in artikel 7:290 BW. Het verhuurde pand ligt in Deventer. Na enkele jaren ontstaat een geschil rond de huurovereenkomst. In verband met dat geschil laat Mul Mark dagvaarden voor de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen. Mark verschijnt en neemt een conclusie van antwoord waarin hij inhoudelijk verweer voert. Op de comparitie na antwoord brengt Mark opeens naar voren dat Mul hem niet voor de juiste rechter heeft gedagvaard. Dat had de rechtbank Overijssel moeten zijn. Mul voert aan dat Mark daar niet pas bij de comparitie na antwoord mee aan kan komen zetten. Welke beslissing(en) zal de rechter nemen.....read more

Access: 
Public
Burgerlijk Procesrecht I - RUG - Rechten - B3 - Oefententamen winter 2014/2015

Burgerlijk Procesrecht I - RUG - Rechten - B3 - Oefententamen winter 2014/2015

Oefententamen uit 2014/2015 bij het vak Burgerlijk Procesrecht I aan de Rijksuniversiteit Groningen.


Vragen

Vraag 1 (6 punten)

Op het vrijgezellenfeest van zijn neef Jan beklaagt Tonny zich over de rechtbank Noord-Nederland. Hij wacht al twee jaar op een vonnis in eenvoudige procedure die hij tegen de Gemeente Groningen voert. In die twee jaar is er niets gebeurd: de laatste mededeling van de rechtbank was dat zij vonnis zou wijzen. Brieven van hemzelf en van zijn advocaat hebben niets geholpen, er is nog altijd geen uitspraak. Neef Jan herinnert zich zijn colleges burgerlijk procesrecht en zegt dat zijn oom recht heeft op een schadevergoeding. Zijn vriendin Erna, die ook een cursus rechten heeft gevolgd in haar tussenjaar, is het met hem eens en komt met de volgende twee stellingen:

  1. Een vordering tot vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM kan in de lopende procedure worden ingesteld. Daartoe dient de Staat als derde in de procedure betrokken te worden.

  2. Verder dienen voldoende feiten en omstandigheden te worden gesteld om de vordering te onderbouwen, zowel wat de onredelijkheid van de duur betreft als, wanneer eenmaal vaststaat dat de redelijke termijn is overschreden, de immateriële schade die door Tonny is geleden (spanning, frustratie, ergernis etc.).

Geef van beide stellingen gemotiveerd aan of zij juist, onjuist of deels juist, deels onjuist zijn.

Vraag 2 (5 punten)

Kristel is een getalenteerde gitariste en studeert aan het conservatorium in Groningen. Zij zoekt een nieuwe gitaar en komt uit bij gitaarbouwer Charles van Es. Kristel laat haar oog vallen op een gitaar die volgens Charles is vervaardigd door gitaarbouwer Giroud aan het begin van de 17e eeuw. Kristel is meteen enthousiast en koopt de gitaar voor € 25.000,--. Als zij haar gitaar laat zien aan gitaarprofessional Floor Quitarin kermt ze uit: “Dat is waarlijk geen Giroud-gitaar!” Kristel besluit Charles in rechte te betrekken en vordert veroordeling van Charles van Es tot schadevergoeding wegens wanprestatie. De rechter, zelf een verdienstelijk gitarist, besluit na het zien van de gitaar om eens op Google te zoeken naar afbeeldingen van een ‘echte’ Giroud-gitaar. Na het bekijken van die foto’s concludeert de rechter dat de gitaar van Kristel inderdaad niet gebouwd kan zijn door Giroud en vernietigt de tussen Kristel en Charles gesloten koopovereenkomst.

Op welke twee punten gaat de rechter de fout in?

Vraag 3 (6 punten)

Omstreeks maart 2013 ploft bij de eigenaren van de winkelpanden van de bekende warenhuisketen D&F een epistel op de mat. Afzender: de directie van D&F. De strekking: beste vastgoedeigenaren, het gaat extreem slecht met D&F en daarom betalen we u van maart tot en met juni even geen huur. En na die vier maanden moet de huur structureel omlaag. We komen deze week.....read more

Access: 
Public
Burgerlijk Procesrecht I - RUG - Rechten - B3 - Oefententamen lente 2014/2015

Burgerlijk Procesrecht I - RUG - Rechten - B3 - Oefententamen lente 2014/2015

Oefententamen uit 2014/2015 bij het vak Burgerlijk Procesrecht I aan de Rijksuniversiteit Groningen.


Vragen

Vraag 1 (5 punten)

Erik, een gepensioneerd directeur van een financieringsmaatschappij, koopt een groot vaartuig bij Temptation Island B.V. (TI) waarmee Erik mooie reizen wil gaan maken. Al bij de derde reis gaat het mis: de boot zinkt ter hoogte van de Bermudadriehoek en Erik kan maar ternauwernood worden gered door de Amerikaanse kustwacht. Bij thuiskomst maakt Erik een procedure aanhangig tegen TI. De behandelend rechter beveelt een inlichtingencomparitie waar de algemeen directeur van TI, Jasper, verschijnt. Jasper groet de behandelend rechter op amicale wijze en merkt op dat de voorliggende kwestie hem erg doet denken aan de reis die hij maakte als student met zijn studentenvereniging. De rechter merkt op dat die reis hem ook nog levendig voor de geest staat. Ter zitting krijgt Erik sterk het gevoel dat de rechter er al uit is. Zo merkt de rechter op dat er in de Bermudadriehoek nou eenmaal veel schepen zinken en dat Jasper een uiterst betrouwbare zakenman is die nooit het leven van zijn klanten in gevaar zou brengen.

Erik benadert u en vraagt of er een mogelijkheid is om de zaak door een andere rechter te laten behandelen. Wat vertelt u hem?

Vraag 2 (6 punten)

Een tegen de Nederlandse grens in Duitsland gevestigd steenkolenmaatschappij veroorzaakt regelmatig vuurregens, dat reeds tweemaal een Nederlands boerenbedrijf ten gevolge daarvan in vlammen is opgegaan. De aan deze zijde van de grens gevestigde Nederlandse veehouders besluiten dat zo snel mogelijk een rechterlijk bevel tot onmiddellijke stopzetting van de verwerkingsprocessen tegen het bedrijf moet worden verkregen totdat afdoende maatregelen door het bedrijf genomen zijn om herhaling van dergelijke catastrofes te voorkomen.

Bij welke rechter of rechters van welk land kunnen de veehouders hun eis tot een rechterlijk verbod aanhangig maken als ze er rekening mee moeten houden dat het bedrijf de internationale bevoegdheid zal betwisten?

Vraag 3 (5 punten)

Jesse Blauw is chiropractor en heeft een eigen chiropractiepraktijk. Hij helpt zijn cliënten van veel blessures af en adverteert dan ook met de slogan: chiropractie, dat is pas fysiotherapie! Wat hem echter al jaren stoort, is dat hij btw moet afdragen aan de belastingdienst, terwijl de fysiotherapeuten zijn vrijgesteld van btw op grond van artikel 11 Wet omzetbelasting. Jesse doet telkens braaf aangifte, maar na de zoveelste belastingaanslag is hij er klaar mee. Hij benadert u en geeft aan dat hij een civiele procedure aanhangig wil maken waarin hij vordert dat de rechter voor recht zal verklaren dat de chiropractiepraktijk van Jesse vrijgesteld is van btw-afdracht.

Stel dat Jesse een bodemprocedure aanhangig maakt bij de civiele rechter, welk oordeel dient de civiele rechter in een dergelijke situatie dan in beginsel geven?

Vraag 4 (6 punten)

Leo de Jong heeft € 28.000,- te vorderen van.....read more

Access: 
Public
Burgerlijk Procesrecht I - RUG - Rechten - B3 - Oefententamen winter 2013/2014

Burgerlijk Procesrecht I - RUG - Rechten - B3 - Oefententamen winter 2013/2014

Oefententamen uit 2013/2014 bij het vak Burgerlijk Procesrecht I aan de Rijksuniversiteit Groningen.


Vragen

Vraag 1 (6 ptn)

Erik, Tim en Jasper, die momenteel de bacheloropleiding Rechten volgen aan de RuG, hebben een discussie over de betekenis van de beslissing van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens in de zaak Dombo Beheer B.V. tegen Nederland (EHRM 27 oktober 1993). Ze stellen elkaar de vraag of een of meer van de volgende drie stellingen juist is:

  1. De indertijd in Nederland geldende regel dat procespartijen niet in eigen zaak mogen getuigen, was volgens het EHRM in strijd met artikel 6 EVRM.

  2. De toepassing van de regel dat procespartijen niet in eigen zaak mogen getuigen was volgens het EHRM in strijd met artikel 6 EVRM omdat Dombo BV van de Nederlandse rechters niet de gelegenheid had gekregen om haar zaak op zodanige wijze te presenteren dat zij niet in een beduidend slechtere positie verkeerde ten opzichte van haar wederpartij (NMB).

  3. De thans geldende regel van Nederlands recht dat een verklaring die de procespartij als getuige aflegt onder bepaalde voorwaarden beperkte bewijskracht heeft, is volgens de Hoge Raad niet in strijd met artikel 6 EVRM zoals uitgelegd door het EHRM in de Dombo-zaak.

Geef van elk van deze drie stellingen aan of zij juist is of niet.

Vraag 2 (6 ptn)

De in Keulen (Duitsland) gevestigde natuursteenhandel Kohle GmbH heeft een conflict met de in Groningen (Nederland) gevestigde BV Kamperman die verband houdt met de levering in het voorjaar van 2013 van een partij tegels voor Kohles kantoorruimte. Kohle is niet tevreden met de tegels die door Kamperman, zoals afgesproken, in Keulen zijn afgeleverd. Dit omdat de tegels door het ontbreken van een coating niet slijtvast zijn en dus niet de eigenschappen vertonen die Kohle op grond van de overeenkomst had mogen verwachten. Kohle weigert de (volledige) koopsom te betalen, zolang Kamperman het gebrek niet verhelpt, dan wel vermindering van de koopprijs aanbiedt. Kamperman stelt zich op het standpunt dat Kohle precies gekregen heeft waar hij recht op had en dat de overeenkomst niet voorzag in de levering van tegels met een coating.

Kamperman wil dat Kohle de koopprijs betaalt door, zoals afgesproken, ervoor te zorgen dat de rekening die Kamperman aanhoudt bij zijn bank in Groningen gecrediteerd wordt met het verschuldigde bedrag. Kamperman vraagt zich af of hij een eventuele rechtsvordering bij de rechtbank Noord-Nederland aanhangig kan maken, dan wel of hij in Duitsland moet procederen. Kohle heeft bij voorbaat te kennen gegeven zich tegen een procedure in Nederland te zullen verzetten. Hij beroept zich erop dat hij woonplaats heeft in Duitsland en dus rechtens niet hoeft te accepteren dat hij als verweerder in een procedure in Nederland wordt betrokken.

Welke rechter is bevoegd om kennis.....read more

Access: 
Public
Burgerlijk Procesrecht I - RUG - Rechten - B3 - Oefententamen lente 2013/2014

Burgerlijk Procesrecht I - RUG - Rechten - B3 - Oefententamen lente 2013/2014

Oefententamen uit 2013/2014 bij het vak Burgerlijk Procesrecht I aan de Rijksuniversiteit Groningen.


Vragen

Vraag 1 (5 punten)

Anders huurt van Hiddema een ruimte die hij gebruikt als opslagruimte voor zijn schilderijen. Af en toe neemt hij iemand mee die hij rondleidt en die een werk van hem koopt. Tegenover Hiddema doet Anders het voorkomen alsof sprake is van een voor het publiek toegankelijke ruimte van waaruit hij rechtstreeks en regelmatig schilderijen verkoopt. Achtergrond is de wet die de huurder van middenstandsbedrijfsruimte beschermt (art. 7:290 BW). Als Hiddema te kennen geeft het pand vrij van huur te willen verkopen, weiger Anders de huurovereenkomst vrijwillig te beëindigen met een beroep op deze huurbescherming. Hiddema laat Anders voor de kantonrechter dagvaarden en vordert een verklaring voor recht dat geen sprake is van bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:290 BW. Tussen partijen is betwist of sprake is van een voor het publiek toegankelijke ruimte van waaruit rechtstreekse levering plaatsvindt. Onderweg naar zijn werk wandelt de kantonrechter op verschillende dagen en verschillende tijdstippen langs het gebouw en constateert met eigen ogen dat de ruimte niet voor het publiek toegankelijk is in de zin van de wet.

Kan de kantonrechter op grond van deze waarnemingen als vaststaand aannemen dat geen sprake is van een voor het publiek toegankelijke ruimte van waaruit rechtstreeks roerende zaken aan het publiek worden geleverd en de eis toewijzen? Zo nee, wat kan en had hij dan moeten doen? Noem drie mogelijkheden.

Vraag 2 (6 punten)

In een procedure rijst twijfel aan de echtheid van een akte waarin de inmiddels overleden mevrouw Gerritsen verklaart bepaalde schilderijen te hebben verkocht en geleverd aan haar toenmalige secretaris en vermogensbeheerder, Horstman. De rechtbank beveelt een deskundigenonderzoek. De deskundige concludeert dat de handtekening vermoedelijk wel echt is, maar dat niet uitgesloten kan worden dat de tekst van de koopovereenkomst er later boven is gezet. Omdat mevrouw aan het eind van haar leven niet helemaal meer scherp was en omdat Horstman geen goed antwoord kan geven op de vraag hoe hij aan het geld voor de koopsom zou zijn gekomen, gelooft de rechtbank hem niet, neemt op voorhand als vaststaand aan dat de tekst inderdaad later boven de handtekening is gezet en belast Horstman met het (tegen)bewijs dat de akte niet later ingevuld is althans dat de gestelde koopovereenkomst inderdaad gesloten is. Als Horstman merkt dat dezelfde rechter die het deskundigenbericht bevolen heeft ook optreedt als enquêterechter verliest hij alle vertrouwen in een eerlijke en onpartijdige behandeling van zijn zaak. Wat hij vreest wordt bewaarheid: het eindvonnis wordt gewezen door wéér dezelfde rechter die hem niet in zijn bewijslevering geslaagd acht. Als Horstman in hoger beroep grieft over het feit dat de rechter niet onpartijdig was omdat hij in het tussenvonnis al eerder over de zaak had geoordeeld, wordt.....read more

Access: 
Public
Burgerlijk Procesrecht I - RUG - Rechten - B3 - Oefententamen winter 2012/2013

Burgerlijk Procesrecht I - RUG - Rechten - B3 - Oefententamen winter 2012/2013

Oefententamen uit 2012/2013 bij het vak Burgerlijk Procesrecht I aan de Rijksuniversiteit Groningen.


Vragen

Vraag 1 (6 ptn)

BelPraat BV brengt sinds een week een nieuwe smartphone op de markt. De verkopen van het nieuwe product verlopen boven verwachting, tot een concurrent, RapBel BV, ontdekt dat dit nieuwe model wel heel erg lijkt op het door RapBel ontworpen model dat zij al enige tijd op de markt brengt. RapBel is van mening dat BelPraat inbreuk maakt op het intellectuele eigendomsrecht van Rapbel. Zij wil dan ook dat Belpraat direct stopt met de verkoop van de desbetreffende smartphone. Belpraat weigert dit echter. Daarop begint RapBel een kortgedingprocedure en vordert dat BelPraat wordt veroordeeld tot het staken van de verkoop van de smartphone. In de kortgedingprocedure wordt RapPel in het gelijk gesteld. Na betekening van het vonnis aan BelPraat stopt zij inderdaad met de verkoop maar wil zich toch niet bij het kortgedingvonnis neerleggen. BelPraat begint daarom een bodemprocedure. De rechter in de bodemprocedure stelt BelPraat in het gelijk. Inmiddels zit BelPraat echter met een voorraad verouderde smartphones en moet zij deze tegen dumpprijzen van de hand doen. Wie moet deze schade dragen en op welke grond?

Vraag 2 (6 ptn)

Tussen Arie en Renske heeft een aanrijding plaatsgehad. Arie laat Renske dagvaarden en vordert in rechte een veroordeling van Renske tot vergoeding van de door hem, Arie, geleden materiële en immateriële schade van respectievelijk 100.000 euro en 10.000 euro. De rechtbank, sector civiel, wijst op 20 augustus 2012 een interlocutoir tussenvonnis. In dat vonnis staat in het dictum een beslissing dat Renske schuldig is aan de aanrijding en dat Renske derhalve de gevorderde materiële schade aan Arie moet vergoeden. Verder beslist de rechtbank dat Arie de door hem gestelde immateriële schade zal mogen bewijzen. Op 22 maart 2013 wijst de rechtbank eindvonnis, waarbij de vordering van Arie tot vergoeding van immateriële schade (smartengeld) wordt afgewezen. Zowel Renske als Arie willen hoger beroep instellen. Kan dat?

Vraag 3 (5 ptn)

Milieuvereniging 'Toekomstwater” doet een exploit van dagvaarding uitgaan waarin zij de Staat der Nederlanden als exploitant van de elektriciteitsmaatschappij 'De noordput' oproept om te verschijnen voor de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord- Nederland om een verbod tegen zich te horen uitspreken tot verdere lozing van warm afvalwater, zolang de vereiste vergunningen niet zijn afgegeven. De vordering wordt gebaseerd op artikel 162 Boek 6 Burgerlijk Wetboek. De Staat betwist dat de vereniging bevoegd zou zijn om een dergelijke rechtsvordering in te stellen (geen ‘ius agendi’).

Is de vereniging bevoegd om een dergelijke rechtsvordering in te stellen en aan de hand van welke criteria moet de voorzieningenrechter dat beoordelen?

Vraag 4 (6 ptn)

Tristan heeft van Satish een bedrag van 15.000 euro te vorderen wegens verleende transportdiensten. Als Satish weigert te betalen, wordt hij op vordering van Tristan.....read more

Access: 
Public
Burgerlijk Procesrecht I - RUG - Rechten - B3 - Oefententamen lente 2012/2013

Burgerlijk Procesrecht I - RUG - Rechten - B3 - Oefententamen lente 2012/2013

Oefententamen uit 2012/2013 bij het vak Burgerlijk Procesrecht I aan de Rijksuniversiteit Groningen.


Vragen

Vraag 1 (6 punten)

Laura en Dennis procederen over de verkoop van een woning bij de rechtbank Amsterdam, sector civiel. Er vindt een comparitie na antwoord plaats. Beide partijen krijgen daar voldoende gelegenheid om hun standpunt mondeling uiteen te zetten. Na die comparitie na antwoord wijst de rechtbank een tussenvonnis waarin Dennis een bewijsopdracht krijgt. Er worden vervolgens diverse getuigen gehoord, zowel door Dennis als door Laura. Na die getuigenverhoren hebben beide partijen nog een conclusie ingediend waarbij zij beiden ook nieuwe stukken in het geding hebben gebracht. Nadien verzoekt Laura de rechtbank om pleidooi te mogen houden.

Heeft Laura recht op pleidooi?

Vraag 2 (6 punten)

Door een, naar later blijkt, veel te hoge belastingaanslag, raakt Stepan in problemen en wordt failliet verklaard. De aanslagen worden later, na bezwaar en beroep, bijgesteld, maar het kwaad is dan al geschied. Mijnheer Stepan was in gemeenschap van goederen getrouwd met mevrouw Dolly. Het faillissement raakte door de werking van artikel 63 Fw ook de vermogensbelangen van mevrouw. Terwijl het faillissement nog voortduurt, spreekt mevrouw Dolly die inmiddels gescheiden is, de Staat aan en eist een veroordeling tot schadevergoeding stellende dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld. Aanvankelijk, bij conclusie van antwoord, bestrijdt de Staat dat sprake zou zijn van onrechtmatig handelen. Tijdens de comparitie voert de Staat daarenboven nog aan dat enkel de faillissementscurator deze rechtsvordering had mogen instellen (art. 25 lid 1 Fw). Mevrouw stelt dat de Staat dit verweer niet pas ter comparitie naar voren mag brengen en wil dat de rechter dit verweer buiten beschouwing laat.

Wat moet de rechter met betrekking tot dit door mevrouw opgeworpen punt beslissen?

Vraag 3 (6 punten)

Veltman, handelaar in vastgoed en wonende te Groningen, wil Klaassen laten dagvaarden teneinde de rechter een veroordeling van Klaassen tot het betalen van een bedrag groot 30.000 euro te horen uitspreken. Klaassen woont te Essen (Bondsrepubliek Duitsland) en is volgens Jansen verplicht tot betaling omdat het gaat om achterstallige huurtermijnen die Schneider op grond van een huurovereenkomst als huurder verschuldigd is aan Veltman als verhuurder en die een winkelpand voor kledingverkoop betreft in het centrum van Maastricht. Veltman laat Klaassen dagvaarden voor de rechtbank Noord-Nederland. Klaassen verschijnt, maar begint zijn verweer met de betwisting van de bevoegdheid van de rechtbank.

Wat moet de rechtbank omtrent zijn bevoegdheid beslissen?

Vraag 4 (5 punten)

Fruithandel Kiwi en fruitteler Aardbei hebben een geschil over de levering van blauwe bessen. Partijen besluiten het geschil te laten beslechten door een bindend adviseur. Na onderzoek te hebben gedaan, komt de bindend adviseur tot de uitspraak dat Aardbei aan Kiwi schade moet vergoeden. Aardbei heeft daar echter grote bezwaren tegen en is niet van plan het bindend advies na te komen. Volgens hem.....read more

Access: 
Public
Burgerlijk Procesrecht: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - RUG

Burgerlijk Procesrecht: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - RUG

Image

In deze bundel worden o.a. samenvattingen, oefententamens en collegeaantekeningen gedeeld voor het vak Burgerlijk Procesrecht voor de opleiding Rechtsgeleerdheid, jaar 3, aan de Rijksuniversiteit Groningen.

Voor een compleet overzicht van de door JoHo aangeboden samenvattingen & studiehulp en de beschikbare geprinte samenvattingen voor dit vak ga je naar de Recht & Bestuur in Nederland: leren, studeren en kennis delen- startpagina

Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Check more of this topic?
How to use more summaries?


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
  3. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  4. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Search tool : 'quick & dirty'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

Field of study

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
1854
Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.