Burgerlijk Procesrecht I - RUG - Rechten - B3 - Oefententamen winter 2013/2014

Oefententamen uit 2013/2014 bij het vak Burgerlijk Procesrecht I aan de Rijksuniversiteit Groningen.


Vragen

Vraag 1 (6 ptn)

Erik, Tim en Jasper, die momenteel de bacheloropleiding Rechten volgen aan de RuG, hebben een discussie over de betekenis van de beslissing van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens in de zaak Dombo Beheer B.V. tegen Nederland (EHRM 27 oktober 1993). Ze stellen elkaar de vraag of een of meer van de volgende drie stellingen juist is:

  1. De indertijd in Nederland geldende regel dat procespartijen niet in eigen zaak mogen getuigen, was volgens het EHRM in strijd met artikel 6 EVRM.

  2. De toepassing van de regel dat procespartijen niet in eigen zaak mogen getuigen was volgens het EHRM in strijd met artikel 6 EVRM omdat Dombo BV van de Nederlandse rechters niet de gelegenheid had gekregen om haar zaak op zodanige wijze te presenteren dat zij niet in een beduidend slechtere positie verkeerde ten opzichte van haar wederpartij (NMB).

  3. De thans geldende regel van Nederlands recht dat een verklaring die de procespartij als getuige aflegt onder bepaalde voorwaarden beperkte bewijskracht heeft, is volgens de Hoge Raad niet in strijd met artikel 6 EVRM zoals uitgelegd door het EHRM in de Dombo-zaak.

Geef van elk van deze drie stellingen aan of zij juist is of niet.

Vraag 2 (6 ptn)

De in Keulen (Duitsland) gevestigde natuursteenhandel Kohle GmbH heeft een conflict met de in Groningen (Nederland) gevestigde BV Kamperman die verband houdt met de levering in het voorjaar van 2013 van een partij tegels voor Kohles kantoorruimte. Kohle is niet tevreden met de tegels die door Kamperman, zoals afgesproken, in Keulen zijn afgeleverd. Dit omdat de tegels door het ontbreken van een coating niet slijtvast zijn en dus niet de eigenschappen vertonen die Kohle op grond van de overeenkomst had mogen verwachten. Kohle weigert de (volledige) koopsom te betalen, zolang Kamperman het gebrek niet verhelpt, dan wel vermindering van de koopprijs aanbiedt. Kamperman stelt zich op het standpunt dat Kohle precies gekregen heeft waar hij recht op had en dat de overeenkomst niet voorzag in de levering van tegels met een coating.

Kamperman wil dat Kohle de koopprijs betaalt door, zoals afgesproken, ervoor te zorgen dat de rekening die Kamperman aanhoudt bij zijn bank in Groningen gecrediteerd wordt met het verschuldigde bedrag. Kamperman vraagt zich af of hij een eventuele rechtsvordering bij de rechtbank Noord-Nederland aanhangig kan maken, dan wel of hij in Duitsland moet procederen. Kohle heeft bij voorbaat te kennen gegeven zich tegen een procedure in Nederland te zullen verzetten. Hij beroept zich erop dat hij woonplaats heeft in Duitsland en dus rechtens niet hoeft te accepteren dat hij als verweerder in een procedure in Nederland wordt betrokken.

Welke rechter is bevoegd om kennis te nemen van de rechtsvordering van Kamperman?

Vraag 3 (6 ptn)

Schimmel, woonachtig in Deventer, huurt zogenaamde middenstandsbedrijfsruimte (artikel 7:290 BW) van Schilder. Schilder woont in Amsterdam. Het gehuurde pand is in Assen gelegen. Na enkele jaren ontstaat er een geschil over de verlening van de huurovereenkomst. Schilder laat Schimmel dagvaarden voor de kantonrechter van de rechtbank Overijssel, locatie Deventer. In zijn conclusie van antwoord voert Schimmel inhoudelijk verweer. Tijdens de comparitie voert Schimmel aan dat hij voor de verkeerde rechter is gedagvaard. Volgens Schilder is Schimmel voor de juiste rechter gedagvaard en, zo dat al anders zou zijn, dan mag Schimmel daar niet pas bij de comparitie mee aankomen.

Wat moet de kantonrechter inzake zijn bevoegdheid beslissen?

Vraag 4 (6 ptn)

In verband met een procedure tussen de heer Van Beek en de heer Konings gelast de rechter een comparitie conform artikel 131 Rv. De comparitie vindt echter niet plaats, aangezien de heer Van Beek kort voor de geplande datum sterft.

Betekent het overlijden van de heer Van Beek dat de procedure nu van rechtswege wordt stilgezet?

Vraag 5 (5 ptn)

Thea betrekt Karel in rechte, omdat Karel, zo stelt Thea, de antieke Volkswagen van Thea heeft gestolen. Thea vordert teruggave van haar Volkswagen. Karel verweert zich in de procedure en vordert om Teun in vrijwaring te mogen oproepen. Het vooruitzicht is reëel dat indien die vordering van Karel wordt toegewezen, Teun op zijn beurt andere personen in ondervrijwaring zal oproepen en dat dat de procedure aanzienlijk zal vertragen. Thea verzet zich om die reden tegen de vordering van Karel om Teun in vrijwaring op te roepen.

Heeft het verzet van Thea tegen de vordering van Karel om Teun in vrijwaring te mogen oproepen kans van slagen?

Vraag 6 (6 ptn)

Neppelenbroek en Bresser zijn buren. Ze krijgen op een gegeven moment onenigheid over een grote eik in de tuin van Neppelenbroek die zich binnen de twee metergrens bevindt. Bresser laat Neppelenbroek dagvaarden en vordert een veroordeling tot verwijdering van de eik. Neppelenbroek voert aan dat de eik al meer dan twintig jaar geleden is geplant en dat hij dus door verjaring een erfdienstbaarheid verkregen heeft om de eik binnen de twee metergrens te hebben en te houden. Het processuele debat splitst zich toe op de vraag op welk tijdstip de verjaringstermijn is begonnen te lopen. Na jaren procederen komt de zaak voor de Hoge Raad die beslist dat de datum van aanplant beslissend is. Omdat nog moet worden vastgesteld wanneer de eik geplant is, verwijst de Hoge Raad de zaak terug naar het Gerechtshof.

Het Gerechtshof (dat zich nog niet eerder over de zaak had gebogen) is in haar eerste tussenarrest van mening dat als onvoldoende gemotiveerd betwist vaststaat dat de eik geplant was toen het huis werd opgeleverd. In een tweede tussenarrest komt het Gerechtshof hier op terug en oordeelt, na verweer door Bresser op dit punt en na grondige herlezing van de gedingstukken, dat de plantdatum nog niet vaststaat. In hetzelfde tussenarrest draag het Gerechtshof Neppelenbroek op om te bewijzen dat de eik ten tijde van de oplevering is geplant. Aangezien het Gerechtshof toestemming heeft gegeven voor tussentijds beroep, stelt Neppelenbroek cassatieberoep in. Hij klaagt erover dat het Gerechtshof niet zomaar, om genoemde reden en zonder nader debat, had mogen terugkomen op zijn beslissing in het eerste tussenarrest dat vaststond dat de plantdatum samenviel met de opleverdatum.

Aan de hand van welk criterium zal de Hoge Raad beslissen of het hof terug had mogen komen op zijn beslissing en, gesteld dat met toepassing van dit criterium een heroverweging gerechtvaardigd zou zijn geweest, zou dat in dit geval ook tot verwerping van de klacht van Neppelenbroek hebben geleid?

Vraag 7 (6 ptn)

Hofstra BV moet op grond van een koopovereenkomst een partij varkenshaas aan Supermarkt Brussels NV leveren. Brussels betaalt de koopprijs, maar levering blijft uit. Enige tijd daarna laat Brussels aan Hofstra de keuze om alsnog te leveren dan wel om het aankoopbedrag terug te storten. Hofstra wijst op de nota waarop vermeld staat dat geleverd is.

Brussels vordert in recht een veroordeling van Hofstra tot betaling van €4.400,- zijnde de betaalde koopsom. Aan de vordering ligt ten grondslag dat levering ondanks aanmaningen en ingebrekestelling niet heeft plaatsgevonden en dat Hofstra wanprestatie heeft gepleegd. De kantonrechter wijst Brussels’ vordering af op de volgende grond: aan de vraag of al dan niet geleverd is, kom ik niet toe. Brussels baseert zijn vordering immers op niet-nakoming door Hofstra van zijn leveringsverplichting. Maar het gaat om een wederkerige overeenkomst waarbij niet-nakoming door de ene partij, nakoming door de andere partij onverlet laat. Eérst moet de overeenkomst worden ontbonden. Pas dan ontstaat een ongedaanmakings- verplichting voor Hofstra met betrekking tot de betaalde koopprijs. Over ontbinding stelt Brussels niets en zolang dat niet het geval is, is er geen rechtsgrond die Hofstra noodzaakt om de koopprijs terug te betalen. Tegen het vonnis wordt geen hoger beroep ingesteld.

Vervolgens laat Brussels bij brief aan Hofstra weten de overeenkomst te ontbinden en maakt enkele maanden later opnieuw een procedure tegen Hofstra aanhangig waarin zij een verklaring voor recht vordert dat de overeenkomst is ontbonden en een veroordeling van De Vries tot betaling van € 4.400,-. Als grondslag voert Brussels het toerekenbaar tekortschieten in de leveringsverplichting aan en de ongedaanmakingsverplichting ten gevolge van de ontbinding. Hofstra voert gemotiveerd verweer en concludeert dat de kantonrechter Brussels niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn vordering dan wel diens eis zal afwijzen, omdat de kantonrechter al over het geschil heeft beslist bij vonnis dat in kracht van gewijsde is gegaan en dus gezag van gewijsde heeft gekregen. Brussels bestrijdt dit standpunt en stelt dat de beslissing in het eerdere vonnis niet onverenigbaar is met de beslissing die thans van de rechter wordt gevorderd.

Wat moet de rechter met betrekking tot het verweer van Brussels beslissen?

Vraag 8 (6 ptn)

De in België gevestigde vennootschap Houthuyzen heeft een conflict met de in Veendam (Nederland) gevestigde De Wit BV in verband met de levering in het voorjaar van 2013 van een partij tegels. Houthuijzen laat De Wit BV dagvaarden voor de rechtbank Noord-Nederland. De Wit BV verschijnt niet. De kantonrechter verleent verstek tegen De Wit BV, wijst veertien dagen later de vordering van Houthuijzen toe en veroordeelt derhalve De Wit BV tot betaling van het gevorderde bedrag met bijbehorende kosten. De veroordeling is niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Het vonnis wordt de dag nadat het in het openbaar uitgesproken is betekend aan de receptie met afschrift aan de receptioniste, mevrouw T.J. van der Hoek. Door ziekte en aansluitende vakantie blijft het vonnis in haar bureaula liggen. Als de directeur, de heer De Wit, er vijf weken later achter komt dat zijn vennootschap veroordeeld is, weigert De Wit resoluut te betalen en kondigt aan tegen het vonnis verzet in te zullen stellen. Houthuijzen wijst De Wit erop dat de verzettermijn van vier weken inmiddels verstreken is nu in persoon aan mevrouw Van der Hoek is betekend.

Kan Houthuijzen het vonnis alvast laten executeren door de deurwaarder opdracht te geven om beslag te leggen op het tegoed op de bankrekening van De Wit die deze aanhoudt bij de DNS-bank te Veendam, is de verzettermijn inderdaad verstreken en, zo nee, maakt dat dan wat uit voor de executie? Geef op elk van de drie elementen van de vraag een kort gemotiveerd antwoord.

Vraag 9 (6 ptn)

Jansen stelt een vordering tot schadevergoeding te hebben tegen een door hem gecontracteerd bedrijf dat voor vervoer van goederen over zee zorg zou dragen. Tot zekerheid laat hij conservatoir beslag leggen op het schip. Het schip is echter geen eigendom van de vervoerder en de eigenaar laat Jansen dagvaarden tot opheffing van het beslag. De eigenaar stelt dat de schuld hem niet aangaat en dat aan Jansens vordering geen verhaalsrecht op het schip is verbonden. Of dat zo is, hangt af van de uitleg van de Nederlandse wet die op dat punt nog niet duidelijk is. Voor de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam, die in eerste aanleg in kort geding over de vordering moet oordelen, is dat geen probleem. In een vonnis waarin hij uitgebreid ingaat op de argumenten van beide partijen, wijst hij de eis toe. Het Haagse gerechtshof vernietigt echter. Een belangrijke overweging van het hof is dat niet uit te sluiten is dat Jansen inderdaad een recht op schadevergoeding heeft en dat de wet inderdaad zo uitgelegd mag worden dat die vordering verhaalbaar is op het schip. Maar de vraag welke uitleg van de wetsbepalingen de juiste is, laat zich volgens het hof niet met voldoende zekerheid in het kader van het kort geding vaststellen. De eigenaar (die dus met het beslag blijft zitten) stelt cassatieberoep in en klaagt erover dat het hof, aldus oordelende, zijn taak als (appel)rechter in kort geding heeft miskend.

Heeft het hof de vrijheid om de gevraagde voorziening (opheffing van het beslag) op deze grond te weigeren en, zo ja, hoe zal de Hoge Raad gelet op de door u bestudeerde rechtspraak, oordelen over de wijze waarop het hof van deze vrijheid gebruik gemaakt heeft in dit geval gelet op het gevoerde processuele debat en de op het spel staande belangen van (vooral) de eigenaar?

Vraag 10 (6 ptn)

Na een naar haar idee zeer ongelukkig huwelijk van 26 jaar heeft Gerda Hofstede besloten dat ze wil scheiden van haar echtgenoot Robert Beeksma. Gerda weet dat Robert absoluut niet wil scheiden en het zal daarom uitdraaien op een eenzijdig verzoek tot echtscheiding. Volgens artikel 816 lid 1 Rv dient zo’n eenzijdig verzoekschrift te worden betekend aan de andere echtgenoot, in dit geval Robert. De deurwaarder treft, als hij tot betekening wil overgaan, wel Gerda in de nog steeds door de echtelieden gezamenlijk bewoonde woning aan, maar Robert niet. Hoe moet de deurwaarder nu handelen?

Vraag 11 (5 ptn)

Rotek Rotterdam, een gespecialiseerd bedrijf is revisie van computergestuurde cirkelzagen, heeft met machinefabriek Hoefijzer in Den Haag een overeenkomst gesloten tot een grondige revisie van diverse machines van Hoefijzer. Met de werkzaamheden is een bedrag van €550.000 gemoeid.

In de tussen de bedrijven gesloten overeenkomst is onder meer en arbitragebeding opgenomen, waarin bepaald is dat eventuele geschillen zullen worden voorgelegd aan drie arbiters. Wanneer Rotek na afloop van de werkzaamheden behalve de afgesproken bedragen ook meerwerk in rekening brengt, laat Hoefijzer weten absoluut niet van zins te zijn van deze rekening, die de offerte ver te boven gaat, te betalen. Na diverse gesprekken blijkt dat Rotek en Hoefijzer hier onderling niet uit kunnen komen. Rotek stuurt een schriftelijke mededeling aan Hoefijzer waarin het bedrijf aangeeft tot arbitrage over te gaan met het oog op de onenigheid over het te betalen bedrag.

Door partijen is geen scheidsgerecht samengesteld of aangewezen. Hoefijzer die, nu het eenmaal tot een geschil is gekomen, helemaal niets ziet in arbitrage, weigert mee te werken aan de benoeming van arbiters. Rotek spoort Hoefijzer herhaaldelijk aan om aan de benoeming mee te werken. Inmiddels zijn ruim drie maanden verstreken sinds Rotek aan Hoefijzer heeft gemeld over te gaan tot arbitrage, maar Hoefijzer heeft nog steeds niet gereageerd.

Wat kan Rotek doen om toch tot een benoeming van arbiters te komen?

Vraag 12 (6 ptn)

Zuidas BV te Amsterdam heeft een vordering tot betaling van 200.000 euro op Mandela Ltd, een Zuid-Afrikaanse vennootschap. Als betaling door Mandela uitblijft, maakt Zuidas, zoals is overeengekomen, in Nederland een arbitrageprocedure aanhangig. De arbiters stellen Zuidas in het gelijk en veroordelen Mandela tot betaling van 182.350 euro aan Zuidas. Mandela weigert om aan de veroordeling te voldoen. Het vonnis is nog niet van een exequatur voorzien. Als Zuidas hoort dat Mandela in ernstige betalingsmoeilijkheden verkeert, wil Zuidas zo snel mogelijk door beslag zekerheid scheppen. Zuidas weet dat een in Nederland gevestigde klant van Mandela aan deze nog geld schuldig is.

Kan Zuidas beslag laten leggen onder deze klant en, zo ja, wat voor soort beslag?

Antwoordindicatie

Antwoord vraag 1: Beginselen en bewijs

Stelling 1 is onjuist, omdat het EHRM niet in abstracto een oordeel wilde geven over de toelaatbaarheid van getuigen. Dat is overgelaten aan het nationale recht van de lidstaten. Stelling 2 is juist. Het ging om de gevolgen van de toepassing van de regel in dit geval waarin volgens het hof Dombo’s recht op gelijke processuele behandeling was geschonden. Stelling 3 is ook juist. Dit heeft de Hoge Raad in verschillende arresten beslist onder andere in het arrest Noenmaal of Taams/ Boudeling. Het EHRM laat zich blijkens het Dombo-arrest niet in met de eigenlijke bewijswaardering.

Vindplaats: Stein/ Rueb (2013), paragraaf 2.5.9. EHRM 1993 Dombo/ Nederland.

Antwoord vraag 2: Internationale bevoegdheid

Het gaat heir om een EEX-zaak (niet-uitgezonderde handelszaak; gedaagde in EEX-land). De Duitse rechter is als woonplaatsrechter van de gedaagde bevoegd. Als EEX-land bewoner kan Kohle inderdaad alleen gedaagd worden voor een gerecht van een andere lidstaat als artikel 5 t/m 24 EEX-Verordening daarin voorziet (artikel 3). Voor dit geschil biedt artikel 5 aanhef lid 1 onder a EEX-Verordening daar echter een grondslag voor. De koopprijs moet in Nederland betaald worden, zo is overeengekomen, en de aan de eis ten grondslag liggende verbintenis moet dus daar worden uitgevoerd. De Nederlands rechter is, ter keuze van Kamperman, ook bevoegd.

Vindplaats: Stein/ Rueb (2013), paragraaf 3.2.2

Antwoord vraag 3: Bevoegdheid

Het gaat om een huurgeschil dat onder de bevoegdheid van de kantonrechter valt (artikel 93 Rv). Gelet op de ligging van de bedrijfsruimte is de bevoegde kantonrechter de rechtbank Noord-Nederland locatie Assen. Dat is een exclusieve bevoegdheid (artikel 103, tweede zin Rv). In huurgeschillen betreffende middenstandsbedrijfsruimte moet de kantonrechter ambtshalve beoordelen of hij relatief bevoegd is (artikel 110 lid 1 slotzin Rv). Hij moet zich onbevoegd verklaren en de zaak zelf in de stand waarin hij zich bevindt verwijzen naar de rechtbank Noord-Nederland (artikel 110 lid 2 Rv).

Vindplaats: Stein/ Rueb (2013), paragraaf 3.7

Antwoord vraag 4: Verloop van de procedure

De erfgenamen kunnen op verzoek tot schorsing indienen op grond van artikel 225 lid 1 sub a jo. artikel 225 lid 2 Rv. De schorsing vindt niet van rechtswege plaats. De erfgenamen dienen de schorsingsgrond te betekenen aan de wederpartij of er moet een akte ter rolle worden opgenomen. Schorsing is nog mogelijk: er is nog geen datum voor het vonnis bepaald aangezien de comparitie nog moest plaatsvinden op grond van artikel 225 lid 4 Rv.

Vindplaats: Stein/ Rueb (2014), pagina 130/131

Antwoord vraag 5: Samenvoeging vorderingen (vrijwaring)

Elke vrijwaring zal enige vertraging met zich brengen. De rechter zal een afweging moeten maken tussen het belang van de gedaagde, de oproeping in vrijwaring ex art. 210 Rv en het belang van de eiser, een snelle behandeling van de hoofdzaak.

Verwacht de rechter dat hier sprake zal zijn van een onredelijke vertraging, dan kan hij de vordering om een derde in vrijwaring afwijzen. Het vooruitzicht dat de waarborg op zijn beurt anderen in ondervrijwaring zal oproepen kan reden zijn voor onredelijke vertraging. Daarbij is in de literatuur dit type van casus (de terugvordering van gestolen auto’s) expliciet genoemd. Het verzet van Thea tegen de vordering van Karel kan derhalve kans van slagen hebben.

Vindplaats: Stein/Rueb (2013), paragraaf 8.5.1

Antwoord vraag 6: Vonnis (eindbeslissing)

De vaststelling in het eerste tussenarrest wordt uitdrukkelijk en zonder voorbehoud gegeven en kan dus gekwalificeerd worden als een bindende eindbeslissing waaraan het hof in het verdere verloop van de instantie in beginsel gebonden is. Het hof kan daar volgens het arrest De Vries/ Gemeente Voorst op terug komen als gebleken is van een onjuiste feitelijke (of juridische, maar daar is hier geen sprake van) grondslag die zou ertoe zou leiden dat het hof op een ondeugdelijke grondslag einduitspraak zou moeten doen. Voor een dergelijke koerswijziging is echter volgens de Hoge Raad in elk geval vereist dat het hof procespartijen in de gelegenheid stelt om zich daarover uit te laten. Daarvan blijkt hier niet. Omdat hiermee het recht is geschonden zal de Hoge Raad casseren.

Vindplaats: Stein/Rueb (2013), paragraaf 7.5.5. HR 2008 De Vries/ Gemeente Voorst (2008)

Antwoord vraag 7: Vonnis (gezag van gewijsde)

Hofstra doet een beroep op het gezag van gewijsde van de eerder gegeven beslissing (art. 236 Rv). Vraag is of in het eerdere geding een beslissing is gegeven over een rechtsbetrekking in geschil die onverenigbaar is met het geven van een oordeel over de vordering op de gronden in het tweede geding. De rechtsbetrekking in geschil in het eerste geding was of Hofstra de koopsom moest terugbetalen. Daarvoor is een ontbindingsverklaring nodig. Zolang niet vaststaat dat die is uitgebracht heeft het geen zin om een oordeel te geven of terecht ontbonden is en of levering inderdaad toerekenbaar niet heeft plaatsgevonden. In het eerdere geding heeft de kantonrechter daarover dan ook geen oordeel gegeven, maar alleen dat de enkele wanprestatie geen verplichting tot terugbetaling van de verrichte prestaties schept. De vordering in het tweede geding is mede gebaseerd op het feit dat ontbonden is. Daarover heeft het eerste vonnis niets beslist. Het gezag van gewijsde van het eerste vonnis is dus niet onverenigbaar met een oordeel over de vordering in het tweede geding.

Vindplaats: Stein/Rueb (2013), paragraaf 9.1.3

Antwoord vraag 8: Betekening, rechtsmiddelen, vonnis (uitvoerbaarverklaring bij voorraad)

Gegeven is dat hier sprake is van een vonnis dat niet uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. De grosse van een vonnis kan meteen ten uitvoer worden gelegd ongeacht of het vonnis in kracht van gewijsde gegaan is of niet (art. 430 Rv). Houthuijzen kan het vonnis dus aan de deurwaarder ter hand stellen en de opdracht geven executoriaal derdenbeslag te leggen. De verzettermijn is nog niet verstreken omdat bij privaatrechtelijke rechtspersonen alleen als het afschrift aan de bestuurder is gelaten sprake is van een betekening in persoon (art. 50 slotzin Rv) die de verzet termijn doet ingaan (art. 143 lid 2 Rv). De Wit kan dus nog in verzet gaan. Is dat het geval, dan wordt de uitvoerbaarheid geschorst (art. 145 Rv).

Vindplaats: Stein/Rueb (2013), paragraaf 5.4.2, 9.3.3 en 10.2.2

Antwoord vraag 9: Kort geding

Het hof heeft als voorzieningenrechter de vrijheid om de gevraagde voorziening te weigeren als het van oordeel is dat de zaak niet geschikt is om in kort geding te worden beslist (art. 256 Rv). Dat geldt niet alleen als de zaak feitelijk ingewikkeld is, maar ook als de zaak, zoals hier, juridisch ingewikkeld ligt. Uit Vredo/ Veenhuis blijkt dat de Hoge Raad van mening is dat de kortgedingrechter terughoudend van deze bevoegdheid gebruik moet maken. Hij zal zijn beslissing om te weigeren goed moeten motiveren. Dat geldt, net als in Vredo/Veenhuis, vooral ook in een zaak als deze waarin partijen uitvoerig over de kwestie hebben gedebatteerd, de rechter in eerste aanleg uitgebreid de juridische vraag beantwoord heeft en het belang dat de eigenaar bij een motivering heeft om een goed beargumenteerd cassatieberoep te kunnen instellen.

Vindplaats: Stein/Rueb (2013) § 12.3.1. HR 1993 Vredo/ Veenhuis

Antwoord vraag 10: Verzoekschriftprocedure (betekingen)

Betekening vindt bij voorkeur plaats aan de andere echtgenoot in persoon, art. 57 lid 1 Rv. Aangezien Robert niet thuis is, kan dat niet ter plekke. Betekening aan Gerda is in dit geval niet toereikend. De deurwaarder dient een afschrift in een gesloten envelop achter te laten (art. 57 lid 2 jo. art. 47 Rv). Vervolgens stuurt hij een afschrift naar de ambtenaar van het openbaar ministerie van de rechtbank waar de zaak moet dienen. Art. 57 lid 2 Rv. De ambtenaar van het OM bevordert dat de mededeling Robert daadwerkelijk bereikt.

Vindplaats: Stein/Rueb (2013) pagina 302

Antwoord vraag 11: Arbitrage

Nu partijen het niet eens zijn over benoeming (wel over het aantal) geldt artikel 1027 lid 3 juncto lid 2 Rv. De termijn van twee maanden, die is gaan lopen toen Hoefijzer de schriftelijke mededeling van Rotek ontving en de arbitrage aanhangig werd (art. 1027 lid 2 jo. art. 1025 lid 1 Rv), is verstreken. Rotek kan zich als meest gerede partij, zonder tussenkomst van een advocaat (art. 1071 Rv), tot de voorzieningenrechter van de rechtbank wenden met het verzoek om drie arbiters te benoemen.

Vindplaats: Stein/Rueb (2013) pagina 316-317

Antwoord vraag 12: Beslag

Het arbitrale vonnis is nog niet van een exequatur (verlof tot tenuitvoerlegging) voorzien (art. 1062 Rv). Daar zou Zuidas om kunnen verzoeken. Soms kan dat niet, bijvoorbeeld als hoger beroep mogelijk is en het arbitrale vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. Bij gebrek aan een executoriale titel kan er dan geen executoriaal beslag gelegd worden. Is sprake van spoed zoals in de vraag, dan heeft Zuidas de mogelijkheid om bij de voorzieningenrechter een verzoek in te dienen voor verlof tot het leggen van conservatoir beslag. Hij moet ervoor zorgen dat binnen de door de rechter gestelde termijn een verzoek voor verlof tot tenuitvoerlegging is ingediend (art. 700 lid 3 Rv). De voorgeschreven beslagvorm is die van een derdenbeslag op een vorderingsrecht strekkende tot verhaal (art. 700 e.v. jo. 718 e.v. jo. 475 e.v. Rv). Vrees voor verduistering behoeft bij deze beslagvorm niet te worden aangetoond (bovendien is sprake van een buiten Nederland gevestigde schuldenaar/ beslagene - art. 765 Rv).

Vindplaats: Stein/Rueb (2013), paragraaf 14.1.17, 17.2, 18.3.2 en 18.

Check page access:
Public
Check more or recent content:

Oefententamens Burgerlijk Procesrecht I - RUG

Burgerlijk Procesrecht I - RUG - Rechten - B3 - Oefententamen lente 2017/2018

Burgerlijk Procesrecht I - RUG - Rechten - B3 - Oefententamen lente 2017/2018


Het tentamen bestaat uit 12 vragen (deel A en deel B). In totaal kunnen 70 punten worden behaald. Bij 39 punten heb je een 6.

Vragen

Vraag 1 (5 punten)

In Stein/Rueb, Compendium Burgerlijk Procesrecht (2015), p. 37 wordt opgemerkt: “Men kan constateren dat de rechter in toenemende mate (mede) verantwoordelijk is voor een voortvarend, efficiënt en effectief verlopend proces”. Toch zijn er nog onderdelen waarop de rechter (nog) lijdelijk is en sprake is van processuele partijautonomie. Noem een drietal van deze onderdelen.

Vraag 2 (6 punten)

Daan woont in Leiden en is in dienst van Field BV, een in Duitsland gevestigd bedrijf dat backpacks produceert. Daan is vertegenwoordiger van Field BV voor de Nederlandse markt. Zijn werk verricht hij vanuit Leiden. Field is niet tevreden over de door Daan behaalde resultaten en ontslaat hem. Daan wil dit ontslag aanvechten en een vordering instellen bij de Nederlandse rechter tot doorbetaling van loon. In zijn arbeidscontract staat dat Nederlands recht van toepassing is, maar dat de rechter van de vestigingsplaats van Field in Duitsland exclusief bevoegd is. Is de Nederlandse rechter, gelet op de forumkeuze voor de Duitse rechter in het arbeidscontract tussen Daan en Field, internationaal bevoegd over een door Daan in te stellen rechtsvordering te oordelen?

Vraag 3 (6 punten)

De cliënt van mr. Houdé, de Nederlandse vennootschap Kennis BV, heeft de procedure in eerste aanleg bij de Nederlandse rechter verloren en wil tegen dat vonnis in hoger beroep. De wederpartij is de Spanjaard Antonio Martinez, die woont op een bij Kennis BV bekend adres in Granada (Spanje). Antonio heeft in eerste aanleg woonplaats gekozen bij zijn Nederlandse advocaat, mr. Bartlema. Mr. Houdé denkt dat zij kan volstaan met betekening van de appeldagvaarding bij mr. Bartlema op de voet van artikel 63 Rv, maar daar denkt zijn kantoorgenoot, mr. de Wijer, anders over. Mr. de Wijer zegt: “Artikel 63 Rv geldt alleen voor binnenlandse zaken. Omdat de wederpartij een Spanjaard is met een bekend woonadres in Spanje, een EU-lidstaat, en de procedure zich in Nederland, eveneens een EU-lidstaat, afspeelt, ben je verplicht de weg van de Europese Betekeningsverordening II te bewandelen.” Welke opvatting - die van mr. Houdé of die van mr. de Wijer – is juist?

Vraag 4 (5 punten)

Tussen Koelewijn en van Soest, beiden ondernemer te den Haag, is een geschil ontstaan over de vraag wie er in Zuid Holland gerechtigd is om bepaalde producten op de markt te brengen. Koelewijn vindt dat zij door de starre opstelling van van Soest forse schade lijdt en wil dan ook schadevergoeding van van Soest ontvangen. Aangezien van Soest weigert te betalen maakt Koelewijn een procedure aanhangig bij de rechtbank te den Haag. Tijdens de comparitie zegt Koelewijn, bij monde van zijn advocaat, haar eis te vermeerderen. Van Soest vindt echter dat

.....read more
Access: 
Public
Burgerlijk Procesrecht I - RUG - Rechten - B3 - Oefententamen winter 2017/2018

Burgerlijk Procesrecht I - RUG - Rechten - B3 - Oefententamen winter 2017/2018


Vragen

Het tentamen bestaat uit 12 vragen. In totaal kunnen 70 punten worden behaald. Bij minimaal 39 punten heb je een 6.

Vraag 1 (6 punten)

Ronde & Koning Vastgoed BV, gevestigd te den Haag, verhuurt aan Sarah een tamelijk bouwvallige woning in Monster (gemeente Westland). Sarah zegt met een brief van 31 juli 2017 de huur op tegen 1 september 2017, omdat zij met ingang van 15 augustus 2017 in Eindhoven gaat wonen. In de huurovereenkomst is bepaald dat de huurder de woning na ommekomst van de huur in goede staat, schoon en leeg aan de verhuurder oplevert. Op 30 augustus 2017 geeft Sarah voor een aantal vrienden een afscheidsfeest in de woning te Monster. Dit feest loopt danig uit de hand. Eén van de vrienden van Sarah is Sander, die (net als inmiddels Sarah) in Eindhoven woont. Sander heeft teveel drank op en 'verbouwt' tijdens het feestje de gehuurde woning door links en rechts met een mokerhamer deuren, muren, sanitair, keuken en ramen te vernielen en met rode verf op verschillende muren te schrijven “Sander was er ook”. De schade bedraagt € 35.000. Bij de inspectie van de oplevering op 2 september 2017 bemerkt Ronde & Koning Vastgoed B.V. de grote ravage. Op internet zijn filmpjes te vindenover hoe het er tijdens het feestje aan is toegegaan. Het wangedrag van Saner komt in detail naar voren. Op basis hiervan besluit Ronde & Koning Vastgoed B.V. zowel Sarah (uit hoofde van wanprestatie) als Sander (uit hoofde van onrechtmatige daad) te dagvaarden en aan te spreken tot schadevergoeding. Deze vorderingen laat Ronde & Koning Vastgoed B.V., om kostentechnische redenen, opnemen in één dagvaarding die wordt betekend op 4 september 2017. In de dagvaarding staat als roldatum vermeld woensdag 18 oktober 2017.

Welke rechtbank is bevoegd om van de vordering tegen Sarah en Sander kennis te nemen?

Vraag 2 (6 punten)

Stel: de hiervoor in vraag 1 genoemde door Ronde & Koning Vastgoed B.V. aan Sander en Sarah uitgebrachte dagvaarding bevat abusievelijk niet de op grond van art. 111 lid 2 aanhef en onder j Rv bedoelde aanzegging van art. 140 lid 3 Rv. De advocaat van Ronde & Koning Vastgoed B.V. bemerkt dit verzuim een paar weken voor de in de dagvaarding aangezegde roldatum van 18 oktober 2017. Op welke wijze kan de advocaat van Ronde & Koning Vastgoed B.V. dit verzuim nog eigener beweging herstellen?

Vraag 3 (4 punten)

Stel: de hiervoor in vraag 2 genoemde omissie in de dagvaarding wordt niet tijdig door de advocaat van Ronde & Koning Vastgoed B.V. onderkend. Op de in de dagvaarding aangezegde roldatum van 18 oktober 2017 verschijnen Sarah en Sander niet. De rechter verleent daarop terstond verstek tegen hen beiden en verwijst de zaak voor vonnis naar de rol van twee weken later. Kunnen

.....read more
Access: 
Public
Burgerlijk Procesrecht I - RUG - Rechten - B3 - Oefententamen winter 2015/2016

Burgerlijk Procesrecht I - RUG - Rechten - B3 - Oefententamen winter 2015/2016

Oefententamen uit 2015/2016 bij het vak Burgerlijk Procesrecht I aan de Rijksuniversiteit Groningen.


Vragen

Vraag 1 (5 punten)

Bram heeft net een nieuwe Porsche gekocht en rijdt wat rondjes door zijn woonplaats Den Bosch. Hij is nog niet goed bekend met de auto en rijdt daardoor gebrekkig over de weg. Als hij op enig moment ook aan het spelen is met het navigatiesysteem, gaat het mis. Hij botst tegen de Audi van Karel aan. Als gevolg van de botsing kan Karel een jaar niet werken. Karel stelt Bram aansprakelijk, maar Bram wijst alle aansprakelijkheid van de hand. Ooggetuige Trudie heeft alles gezien en gehoord, zo vertelt zij tegenover de camera van Brabant TV. “Ik hoorde een zwaar brommend geluid en zag iets zwarts voorbij razen. Die man reed wel 180 km/h en ook nog eens op de verkeerde weghelft. Hij knalde frontaal op die Audi.” Tijdens de procedure bij de rechtbank stelt Bram dat er sprake is van een kop-staartbotsing. Dat wordt in geen enkel processtuk betwist. Ook de rechter gaat daarvan uit. Totdat de rechter op een avond op de website van Brabant TV terechtkomt. Hij ziet het nieuwbericht over het ongeluk en bekijkt het fragment. Hij voelt zich onjuist voorgelicht door Bram en Karel. Hij kruipt daarom achter de computer om het vonnis direct af te ronden. Hij wijst de vordering toe en verwijst in zijn rechtsoverwegingen zelfs nog naar het bewust tv-fragment. Leg uit wat de rechter verkeerd heeft gedaan. Betrek in uw antwoord de relevante wetgeving en jurisprudentie.

Vraag 2 (6 punten)

Freek van Lanschot woont in Rotterdam. Als hij met zijn auto voor een overleg in Utrecht moet zijn, veroorzaakt hij door zijn fout een ongeval. Daarbij loopt de auto van Petra Hogendijk schade op. Het gaat om €35.000. De zaak kan niet in minne worden geschikt, omdat Freek elke aansprakelijkheid ontkent: volgens hem heeft hij helemaal geen fout gemaakt. Petra wil Freek voor de rechter dagvaarden teneinde hem te laten veroordelen tot schadevergoeding. Ze beperkt haar vordering tot €25.000 omdat ze bij de kantonrechter wil procederen en het liefst bij de rechter in haar woonplaats Groningen. De advocaat van Freek laat weten dat zijn cliënt er niets voor voelt om naar Groningen af te reizen. Is het mogelijk om op die manier de kantonrechter bevoegd te maken en, zo ja, bij welke rechtbank of rechtbanken kan zij de zaak dan aanhangig maken?

Vraag 3 (6 punten)

Advocaat Gerritsen is een drukbezette heer. Haast kenmerkt zijn werk. De heer Frankema vraagt Gerritsen namens hem een zaak te beginnen tegen zijn buurman die een schuur voor een deel op zijn grond heeft gebouwd. Gerritsen stelt een dagvaarding op waarin hij echter een eis vergeet op te nemen. Als roldatum vermeldt hij in de dagvaarding woensdag 28 oktober 2015. Dat is.....read more

Access: 
Public
Burgerlijk Procesrecht I - RUG - Rechten - B3 - Oefententamen lente 2015/2016

Burgerlijk Procesrecht I - RUG - Rechten - B3 - Oefententamen lente 2015/2016

Oefententamen uit 2015/2016 bij het vak Burgerlijk Procesrecht I aan de Rijksuniversiteit Groningen.


Vragen

Vraag 1 (5 punten)

In 1979 deed het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) uitspraak in de zaak Johanna Airey versus Ierland. De centrale vraag die het Hof moest beslissen was of Ierland voldaan had aan zijn uit artikel 6 EVRM voortvloeiende verdragsverplichting om te waarborgen dat mevrouw Airey bij de burgerlijke rechter terecht kon om haar recht op een judicial separation (vergelijkbaar met onze scheiding van tafel en bed) uit te oefenen. Ierland voerde aan dat mevrouw Airey het recht had om zelf de voor een judicial separation benodigde procedure bij de Ierse High Court te voeren. Het Hof oordeelde dat het enkele daartoe gerechtigd zijn onvoldoende was. Het verdrag eist van de verdragsluitende Staten méér, namelijk dat deze ervoor zorgen dat de onder hun rechtsmacht vallende onderdanen in staat zijn een dergelijk recht ook daadwerkelijk uit te oefenen. En dat laatste was voor mevrouw Airey een stap te ver, onder andere gelet op de geringe financiële middelen waarover ze kon beschikken, de opleiding die ze had genoten en de vergeefse pogingen die ze had gedaan om een solicitor te vinden die bereid was om voor haar het verzoek tot judicial separation in te dienen en door de justitiële molens heen te loodsen. Dat wijst sterk in de richting van een verplichting voor de verdragsluitende Staten om te zorgen voor een stelsel van door de overheid gefinancierde rechtshulp en zo vatte Ierland het ook op. Ierland voerde aan dat het in het leven roepen en in stand houden van een dergelijk stelsel voor gefinancierde rechtshulp in personen- en familierechtelijke zaken de financiële spankracht van de Ierse overheidsfinanciën verre te boven zou gaan. In hoeverre ging het EHRM hierin mee? Vloeide volgens het Hof inderdaad uit artikel 6 EVRM zonder meer een verplichting voort voor een verdragsluitende Staat om te voorzien in een stelsel van door de overheid gefinancierde rechtsbijstand als het gaat om een burgerlijke zaak als waarvan hier sprake is?

Vraag 2 (6 punten)

Mark woont in Rolde. Hij huurt een winkelpand van Mul. Mul woont in Apeldoorn. Het betreft een huurovereenkomst als bedoeld in artikel 7:290 BW. Het verhuurde pand ligt in Deventer. Na enkele jaren ontstaat een geschil rond de huurovereenkomst. In verband met dat geschil laat Mul Mark dagvaarden voor de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen. Mark verschijnt en neemt een conclusie van antwoord waarin hij inhoudelijk verweer voert. Op de comparitie na antwoord brengt Mark opeens naar voren dat Mul hem niet voor de juiste rechter heeft gedagvaard. Dat had de rechtbank Overijssel moeten zijn. Mul voert aan dat Mark daar niet pas bij de comparitie na antwoord mee aan kan komen zetten. Welke beslissing(en) zal de rechter nemen.....read more

Access: 
Public
Burgerlijk Procesrecht I - RUG - Rechten - B3 - Oefententamen winter 2014/2015

Burgerlijk Procesrecht I - RUG - Rechten - B3 - Oefententamen winter 2014/2015

Oefententamen uit 2014/2015 bij het vak Burgerlijk Procesrecht I aan de Rijksuniversiteit Groningen.


Vragen

Vraag 1 (6 punten)

Op het vrijgezellenfeest van zijn neef Jan beklaagt Tonny zich over de rechtbank Noord-Nederland. Hij wacht al twee jaar op een vonnis in eenvoudige procedure die hij tegen de Gemeente Groningen voert. In die twee jaar is er niets gebeurd: de laatste mededeling van de rechtbank was dat zij vonnis zou wijzen. Brieven van hemzelf en van zijn advocaat hebben niets geholpen, er is nog altijd geen uitspraak. Neef Jan herinnert zich zijn colleges burgerlijk procesrecht en zegt dat zijn oom recht heeft op een schadevergoeding. Zijn vriendin Erna, die ook een cursus rechten heeft gevolgd in haar tussenjaar, is het met hem eens en komt met de volgende twee stellingen:

  1. Een vordering tot vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM kan in de lopende procedure worden ingesteld. Daartoe dient de Staat als derde in de procedure betrokken te worden.

  2. Verder dienen voldoende feiten en omstandigheden te worden gesteld om de vordering te onderbouwen, zowel wat de onredelijkheid van de duur betreft als, wanneer eenmaal vaststaat dat de redelijke termijn is overschreden, de immateriële schade die door Tonny is geleden (spanning, frustratie, ergernis etc.).

Geef van beide stellingen gemotiveerd aan of zij juist, onjuist of deels juist, deels onjuist zijn.

Vraag 2 (5 punten)

Kristel is een getalenteerde gitariste en studeert aan het conservatorium in Groningen. Zij zoekt een nieuwe gitaar en komt uit bij gitaarbouwer Charles van Es. Kristel laat haar oog vallen op een gitaar die volgens Charles is vervaardigd door gitaarbouwer Giroud aan het begin van de 17e eeuw. Kristel is meteen enthousiast en koopt de gitaar voor € 25.000,--. Als zij haar gitaar laat zien aan gitaarprofessional Floor Quitarin kermt ze uit: “Dat is waarlijk geen Giroud-gitaar!” Kristel besluit Charles in rechte te betrekken en vordert veroordeling van Charles van Es tot schadevergoeding wegens wanprestatie. De rechter, zelf een verdienstelijk gitarist, besluit na het zien van de gitaar om eens op Google te zoeken naar afbeeldingen van een ‘echte’ Giroud-gitaar. Na het bekijken van die foto’s concludeert de rechter dat de gitaar van Kristel inderdaad niet gebouwd kan zijn door Giroud en vernietigt de tussen Kristel en Charles gesloten koopovereenkomst.

Op welke twee punten gaat de rechter de fout in?

Vraag 3 (6 punten)

Omstreeks maart 2013 ploft bij de eigenaren van de winkelpanden van de bekende warenhuisketen D&F een epistel op de mat. Afzender: de directie van D&F. De strekking: beste vastgoedeigenaren, het gaat extreem slecht met D&F en daarom betalen we u van maart tot en met juni even geen huur. En na die vier maanden moet de huur structureel omlaag. We komen deze week.....read more

Access: 
Public
Burgerlijk Procesrecht I - RUG - Rechten - B3 - Oefententamen lente 2014/2015

Burgerlijk Procesrecht I - RUG - Rechten - B3 - Oefententamen lente 2014/2015

Oefententamen uit 2014/2015 bij het vak Burgerlijk Procesrecht I aan de Rijksuniversiteit Groningen.


Vragen

Vraag 1 (5 punten)

Erik, een gepensioneerd directeur van een financieringsmaatschappij, koopt een groot vaartuig bij Temptation Island B.V. (TI) waarmee Erik mooie reizen wil gaan maken. Al bij de derde reis gaat het mis: de boot zinkt ter hoogte van de Bermudadriehoek en Erik kan maar ternauwernood worden gered door de Amerikaanse kustwacht. Bij thuiskomst maakt Erik een procedure aanhangig tegen TI. De behandelend rechter beveelt een inlichtingencomparitie waar de algemeen directeur van TI, Jasper, verschijnt. Jasper groet de behandelend rechter op amicale wijze en merkt op dat de voorliggende kwestie hem erg doet denken aan de reis die hij maakte als student met zijn studentenvereniging. De rechter merkt op dat die reis hem ook nog levendig voor de geest staat. Ter zitting krijgt Erik sterk het gevoel dat de rechter er al uit is. Zo merkt de rechter op dat er in de Bermudadriehoek nou eenmaal veel schepen zinken en dat Jasper een uiterst betrouwbare zakenman is die nooit het leven van zijn klanten in gevaar zou brengen.

Erik benadert u en vraagt of er een mogelijkheid is om de zaak door een andere rechter te laten behandelen. Wat vertelt u hem?

Vraag 2 (6 punten)

Een tegen de Nederlandse grens in Duitsland gevestigd steenkolenmaatschappij veroorzaakt regelmatig vuurregens, dat reeds tweemaal een Nederlands boerenbedrijf ten gevolge daarvan in vlammen is opgegaan. De aan deze zijde van de grens gevestigde Nederlandse veehouders besluiten dat zo snel mogelijk een rechterlijk bevel tot onmiddellijke stopzetting van de verwerkingsprocessen tegen het bedrijf moet worden verkregen totdat afdoende maatregelen door het bedrijf genomen zijn om herhaling van dergelijke catastrofes te voorkomen.

Bij welke rechter of rechters van welk land kunnen de veehouders hun eis tot een rechterlijk verbod aanhangig maken als ze er rekening mee moeten houden dat het bedrijf de internationale bevoegdheid zal betwisten?

Vraag 3 (5 punten)

Jesse Blauw is chiropractor en heeft een eigen chiropractiepraktijk. Hij helpt zijn cliënten van veel blessures af en adverteert dan ook met de slogan: chiropractie, dat is pas fysiotherapie! Wat hem echter al jaren stoort, is dat hij btw moet afdragen aan de belastingdienst, terwijl de fysiotherapeuten zijn vrijgesteld van btw op grond van artikel 11 Wet omzetbelasting. Jesse doet telkens braaf aangifte, maar na de zoveelste belastingaanslag is hij er klaar mee. Hij benadert u en geeft aan dat hij een civiele procedure aanhangig wil maken waarin hij vordert dat de rechter voor recht zal verklaren dat de chiropractiepraktijk van Jesse vrijgesteld is van btw-afdracht.

Stel dat Jesse een bodemprocedure aanhangig maakt bij de civiele rechter, welk oordeel dient de civiele rechter in een dergelijke situatie dan in beginsel geven?

Vraag 4 (6 punten)

Leo de Jong heeft € 28.000,- te vorderen van.....read more

Access: 
Public
Burgerlijk Procesrecht I - RUG - Rechten - B3 - Oefententamen winter 2013/2014

Burgerlijk Procesrecht I - RUG - Rechten - B3 - Oefententamen winter 2013/2014

Oefententamen uit 2013/2014 bij het vak Burgerlijk Procesrecht I aan de Rijksuniversiteit Groningen.


Vragen

Vraag 1 (6 ptn)

Erik, Tim en Jasper, die momenteel de bacheloropleiding Rechten volgen aan de RuG, hebben een discussie over de betekenis van de beslissing van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens in de zaak Dombo Beheer B.V. tegen Nederland (EHRM 27 oktober 1993). Ze stellen elkaar de vraag of een of meer van de volgende drie stellingen juist is:

  1. De indertijd in Nederland geldende regel dat procespartijen niet in eigen zaak mogen getuigen, was volgens het EHRM in strijd met artikel 6 EVRM.

  2. De toepassing van de regel dat procespartijen niet in eigen zaak mogen getuigen was volgens het EHRM in strijd met artikel 6 EVRM omdat Dombo BV van de Nederlandse rechters niet de gelegenheid had gekregen om haar zaak op zodanige wijze te presenteren dat zij niet in een beduidend slechtere positie verkeerde ten opzichte van haar wederpartij (NMB).

  3. De thans geldende regel van Nederlands recht dat een verklaring die de procespartij als getuige aflegt onder bepaalde voorwaarden beperkte bewijskracht heeft, is volgens de Hoge Raad niet in strijd met artikel 6 EVRM zoals uitgelegd door het EHRM in de Dombo-zaak.

Geef van elk van deze drie stellingen aan of zij juist is of niet.

Vraag 2 (6 ptn)

De in Keulen (Duitsland) gevestigde natuursteenhandel Kohle GmbH heeft een conflict met de in Groningen (Nederland) gevestigde BV Kamperman die verband houdt met de levering in het voorjaar van 2013 van een partij tegels voor Kohles kantoorruimte. Kohle is niet tevreden met de tegels die door Kamperman, zoals afgesproken, in Keulen zijn afgeleverd. Dit omdat de tegels door het ontbreken van een coating niet slijtvast zijn en dus niet de eigenschappen vertonen die Kohle op grond van de overeenkomst had mogen verwachten. Kohle weigert de (volledige) koopsom te betalen, zolang Kamperman het gebrek niet verhelpt, dan wel vermindering van de koopprijs aanbiedt. Kamperman stelt zich op het standpunt dat Kohle precies gekregen heeft waar hij recht op had en dat de overeenkomst niet voorzag in de levering van tegels met een coating.

Kamperman wil dat Kohle de koopprijs betaalt door, zoals afgesproken, ervoor te zorgen dat de rekening die Kamperman aanhoudt bij zijn bank in Groningen gecrediteerd wordt met het verschuldigde bedrag. Kamperman vraagt zich af of hij een eventuele rechtsvordering bij de rechtbank Noord-Nederland aanhangig kan maken, dan wel of hij in Duitsland moet procederen. Kohle heeft bij voorbaat te kennen gegeven zich tegen een procedure in Nederland te zullen verzetten. Hij beroept zich erop dat hij woonplaats heeft in Duitsland en dus rechtens niet hoeft te accepteren dat hij als verweerder in een procedure in Nederland wordt betrokken.

Welke rechter is bevoegd om kennis.....read more

Access: 
Public
Burgerlijk Procesrecht I - RUG - Rechten - B3 - Oefententamen lente 2013/2014

Burgerlijk Procesrecht I - RUG - Rechten - B3 - Oefententamen lente 2013/2014

Oefententamen uit 2013/2014 bij het vak Burgerlijk Procesrecht I aan de Rijksuniversiteit Groningen.


Vragen

Vraag 1 (5 punten)

Anders huurt van Hiddema een ruimte die hij gebruikt als opslagruimte voor zijn schilderijen. Af en toe neemt hij iemand mee die hij rondleidt en die een werk van hem koopt. Tegenover Hiddema doet Anders het voorkomen alsof sprake is van een voor het publiek toegankelijke ruimte van waaruit hij rechtstreeks en regelmatig schilderijen verkoopt. Achtergrond is de wet die de huurder van middenstandsbedrijfsruimte beschermt (art. 7:290 BW). Als Hiddema te kennen geeft het pand vrij van huur te willen verkopen, weiger Anders de huurovereenkomst vrijwillig te beëindigen met een beroep op deze huurbescherming. Hiddema laat Anders voor de kantonrechter dagvaarden en vordert een verklaring voor recht dat geen sprake is van bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:290 BW. Tussen partijen is betwist of sprake is van een voor het publiek toegankelijke ruimte van waaruit rechtstreekse levering plaatsvindt. Onderweg naar zijn werk wandelt de kantonrechter op verschillende dagen en verschillende tijdstippen langs het gebouw en constateert met eigen ogen dat de ruimte niet voor het publiek toegankelijk is in de zin van de wet.

Kan de kantonrechter op grond van deze waarnemingen als vaststaand aannemen dat geen sprake is van een voor het publiek toegankelijke ruimte van waaruit rechtstreeks roerende zaken aan het publiek worden geleverd en de eis toewijzen? Zo nee, wat kan en had hij dan moeten doen? Noem drie mogelijkheden.

Vraag 2 (6 punten)

In een procedure rijst twijfel aan de echtheid van een akte waarin de inmiddels overleden mevrouw Gerritsen verklaart bepaalde schilderijen te hebben verkocht en geleverd aan haar toenmalige secretaris en vermogensbeheerder, Horstman. De rechtbank beveelt een deskundigenonderzoek. De deskundige concludeert dat de handtekening vermoedelijk wel echt is, maar dat niet uitgesloten kan worden dat de tekst van de koopovereenkomst er later boven is gezet. Omdat mevrouw aan het eind van haar leven niet helemaal meer scherp was en omdat Horstman geen goed antwoord kan geven op de vraag hoe hij aan het geld voor de koopsom zou zijn gekomen, gelooft de rechtbank hem niet, neemt op voorhand als vaststaand aan dat de tekst inderdaad later boven de handtekening is gezet en belast Horstman met het (tegen)bewijs dat de akte niet later ingevuld is althans dat de gestelde koopovereenkomst inderdaad gesloten is. Als Horstman merkt dat dezelfde rechter die het deskundigenbericht bevolen heeft ook optreedt als enquêterechter verliest hij alle vertrouwen in een eerlijke en onpartijdige behandeling van zijn zaak. Wat hij vreest wordt bewaarheid: het eindvonnis wordt gewezen door wéér dezelfde rechter die hem niet in zijn bewijslevering geslaagd acht. Als Horstman in hoger beroep grieft over het feit dat de rechter niet onpartijdig was omdat hij in het tussenvonnis al eerder over de zaak had geoordeeld, wordt.....read more

Access: 
Public
Burgerlijk Procesrecht I - RUG - Rechten - B3 - Oefententamen winter 2012/2013

Burgerlijk Procesrecht I - RUG - Rechten - B3 - Oefententamen winter 2012/2013

Oefententamen uit 2012/2013 bij het vak Burgerlijk Procesrecht I aan de Rijksuniversiteit Groningen.


Vragen

Vraag 1 (6 ptn)

BelPraat BV brengt sinds een week een nieuwe smartphone op de markt. De verkopen van het nieuwe product verlopen boven verwachting, tot een concurrent, RapBel BV, ontdekt dat dit nieuwe model wel heel erg lijkt op het door RapBel ontworpen model dat zij al enige tijd op de markt brengt. RapBel is van mening dat BelPraat inbreuk maakt op het intellectuele eigendomsrecht van Rapbel. Zij wil dan ook dat Belpraat direct stopt met de verkoop van de desbetreffende smartphone. Belpraat weigert dit echter. Daarop begint RapBel een kortgedingprocedure en vordert dat BelPraat wordt veroordeeld tot het staken van de verkoop van de smartphone. In de kortgedingprocedure wordt RapPel in het gelijk gesteld. Na betekening van het vonnis aan BelPraat stopt zij inderdaad met de verkoop maar wil zich toch niet bij het kortgedingvonnis neerleggen. BelPraat begint daarom een bodemprocedure. De rechter in de bodemprocedure stelt BelPraat in het gelijk. Inmiddels zit BelPraat echter met een voorraad verouderde smartphones en moet zij deze tegen dumpprijzen van de hand doen. Wie moet deze schade dragen en op welke grond?

Vraag 2 (6 ptn)

Tussen Arie en Renske heeft een aanrijding plaatsgehad. Arie laat Renske dagvaarden en vordert in rechte een veroordeling van Renske tot vergoeding van de door hem, Arie, geleden materiële en immateriële schade van respectievelijk 100.000 euro en 10.000 euro. De rechtbank, sector civiel, wijst op 20 augustus 2012 een interlocutoir tussenvonnis. In dat vonnis staat in het dictum een beslissing dat Renske schuldig is aan de aanrijding en dat Renske derhalve de gevorderde materiële schade aan Arie moet vergoeden. Verder beslist de rechtbank dat Arie de door hem gestelde immateriële schade zal mogen bewijzen. Op 22 maart 2013 wijst de rechtbank eindvonnis, waarbij de vordering van Arie tot vergoeding van immateriële schade (smartengeld) wordt afgewezen. Zowel Renske als Arie willen hoger beroep instellen. Kan dat?

Vraag 3 (5 ptn)

Milieuvereniging 'Toekomstwater” doet een exploit van dagvaarding uitgaan waarin zij de Staat der Nederlanden als exploitant van de elektriciteitsmaatschappij 'De noordput' oproept om te verschijnen voor de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord- Nederland om een verbod tegen zich te horen uitspreken tot verdere lozing van warm afvalwater, zolang de vereiste vergunningen niet zijn afgegeven. De vordering wordt gebaseerd op artikel 162 Boek 6 Burgerlijk Wetboek. De Staat betwist dat de vereniging bevoegd zou zijn om een dergelijke rechtsvordering in te stellen (geen ‘ius agendi’).

Is de vereniging bevoegd om een dergelijke rechtsvordering in te stellen en aan de hand van welke criteria moet de voorzieningenrechter dat beoordelen?

Vraag 4 (6 ptn)

Tristan heeft van Satish een bedrag van 15.000 euro te vorderen wegens verleende transportdiensten. Als Satish weigert te betalen, wordt hij op vordering van Tristan.....read more

Access: 
Public
Burgerlijk Procesrecht I - RUG - Rechten - B3 - Oefententamen lente 2012/2013

Burgerlijk Procesrecht I - RUG - Rechten - B3 - Oefententamen lente 2012/2013

Oefententamen uit 2012/2013 bij het vak Burgerlijk Procesrecht I aan de Rijksuniversiteit Groningen.


Vragen

Vraag 1 (6 punten)

Laura en Dennis procederen over de verkoop van een woning bij de rechtbank Amsterdam, sector civiel. Er vindt een comparitie na antwoord plaats. Beide partijen krijgen daar voldoende gelegenheid om hun standpunt mondeling uiteen te zetten. Na die comparitie na antwoord wijst de rechtbank een tussenvonnis waarin Dennis een bewijsopdracht krijgt. Er worden vervolgens diverse getuigen gehoord, zowel door Dennis als door Laura. Na die getuigenverhoren hebben beide partijen nog een conclusie ingediend waarbij zij beiden ook nieuwe stukken in het geding hebben gebracht. Nadien verzoekt Laura de rechtbank om pleidooi te mogen houden.

Heeft Laura recht op pleidooi?

Vraag 2 (6 punten)

Door een, naar later blijkt, veel te hoge belastingaanslag, raakt Stepan in problemen en wordt failliet verklaard. De aanslagen worden later, na bezwaar en beroep, bijgesteld, maar het kwaad is dan al geschied. Mijnheer Stepan was in gemeenschap van goederen getrouwd met mevrouw Dolly. Het faillissement raakte door de werking van artikel 63 Fw ook de vermogensbelangen van mevrouw. Terwijl het faillissement nog voortduurt, spreekt mevrouw Dolly die inmiddels gescheiden is, de Staat aan en eist een veroordeling tot schadevergoeding stellende dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld. Aanvankelijk, bij conclusie van antwoord, bestrijdt de Staat dat sprake zou zijn van onrechtmatig handelen. Tijdens de comparitie voert de Staat daarenboven nog aan dat enkel de faillissementscurator deze rechtsvordering had mogen instellen (art. 25 lid 1 Fw). Mevrouw stelt dat de Staat dit verweer niet pas ter comparitie naar voren mag brengen en wil dat de rechter dit verweer buiten beschouwing laat.

Wat moet de rechter met betrekking tot dit door mevrouw opgeworpen punt beslissen?

Vraag 3 (6 punten)

Veltman, handelaar in vastgoed en wonende te Groningen, wil Klaassen laten dagvaarden teneinde de rechter een veroordeling van Klaassen tot het betalen van een bedrag groot 30.000 euro te horen uitspreken. Klaassen woont te Essen (Bondsrepubliek Duitsland) en is volgens Jansen verplicht tot betaling omdat het gaat om achterstallige huurtermijnen die Schneider op grond van een huurovereenkomst als huurder verschuldigd is aan Veltman als verhuurder en die een winkelpand voor kledingverkoop betreft in het centrum van Maastricht. Veltman laat Klaassen dagvaarden voor de rechtbank Noord-Nederland. Klaassen verschijnt, maar begint zijn verweer met de betwisting van de bevoegdheid van de rechtbank.

Wat moet de rechtbank omtrent zijn bevoegdheid beslissen?

Vraag 4 (5 punten)

Fruithandel Kiwi en fruitteler Aardbei hebben een geschil over de levering van blauwe bessen. Partijen besluiten het geschil te laten beslechten door een bindend adviseur. Na onderzoek te hebben gedaan, komt de bindend adviseur tot de uitspraak dat Aardbei aan Kiwi schade moet vergoeden. Aardbei heeft daar echter grote bezwaren tegen en is niet van plan het bindend advies na te komen. Volgens hem.....read more

Access: 
Public
Burgerlijk Procesrecht: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - RUG

Burgerlijk Procesrecht: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - RUG

Image

In deze bundel worden o.a. samenvattingen, oefententamens en collegeaantekeningen gedeeld voor het vak Burgerlijk Procesrecht voor de opleiding Rechtsgeleerdheid, jaar 3, aan de Rijksuniversiteit Groningen.

Voor een compleet overzicht van de door JoHo aangeboden samenvattingen & studiehulp en de beschikbare geprinte samenvattingen voor dit vak ga je naar de Recht & Bestuur in Nederland: leren, studeren en kennis delen- startpagina

Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Check more of this topic?
How to use more summaries?


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
  3. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  4. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Search tool : 'quick & dirty'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

Field of study

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
1753
Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.