Oefententamens Burgerlijk procesrecht en bestuursprocesrecht - UU
- 2795 keer gelezen
Dit oefententamen is gebaseerd op het oude curriculum en omvat het gedeelte Burgerlijk Procesrecht. Inhoudelijk is het oefententamen een prima voorbereiding op het vak Burgerlijk- en Bestuursprocesrecht.
Henk Evers uit Leeuwarden is fervent amateur-wielrenner. In de weekenden probeert hij aan vrijwel alle grote wielerrondes in Nederland mee te doen. Henk laat zich zijn fietsen aanmeten door een gerenommeerd bedrijf in Groningen. In november 2005 heeft Henk daar zijn nieuwste fiets voor een bedrag van € 4.800 gekocht. Wanneer Henk in het voorjaar van 2011 meedoet aan de wielerronde van Nieuwegein, breekt tijdens de laatste etappe de voorvork in tweeën. Nader onderzoek wijst uit dat het om een materiaalfout gaat. Henk eist van zijn leverancier een vervangende fiets, dan wel € 4.800 schadevergoeding. De leverancier wil de fiets wel proberen te repareren, maar Henk neemt daar geen genoegen mee. Aangezien partijen het niet eens worden, neemt Henk een advocaat in de arm om zijn vordering in rechte af te dwingen.
Bij welke rechter(s) moet c.q. kan Henk zijn vordering instellen?
Ronk koopt van Veenbalk een grote partij antiquarische boeken voor € 35.000. Als de boeken zijn betaald en geleverd, stelt Ronk dat Veenbalk wanprestatie heeft gepleegd. Ronk wil dat Veenbalk hem € 18.000 schadevergoeding betaalt. Veenbalk weigert. De advocaat van Ronk laat Veenbalk dagvaarden voor de rechtbank Groningen. Die dagvaarding vertoont echter een gebrek dat nietigheid met zich meebrengt. Er wordt geen herstelexploot uitgebracht. Veenbalk verschijnt niet in het geding. (De advocaat van) Ronk vraagt de rechtbank verstek te verlenen.
Zal de rechtbank het verlangde verstek verlenen? Zo ja, waarom? Zo nee, welke andere beslissing zal de rechtbank dan nemen?
Van Looijen heeft met zijn buurman Joosten, die het huis heeft geërfd van zijn ouders, regelmatig ruzie over uiteenlopende zaken. In de loop der jaren zijn er diverse gerechtelijke procedures gevoerd naar aanleiding van de ergernissen over en weer. Volgens Van Looijen houdt Joosten in het geheel geen rekening met de belangen van zijn buurman. Zo zijn er in het verleden enkele bomen in de tuin van Joosten geplant, die intussen zo groot zijn geworden dat Van Looijen geen vrij uitzicht meer heeft vanuit zijn woonkamer. Bovendien ontnemen de bomen het zonlicht. Van Looijen vordert in een gerechtelijke procedure verwijdering van de bomen. Joosten weet echter dat hierover ook al eerder is geprocedeerd tussen Van Looijen en zijn ouders. Tijdens die procedure zijn partijen tot een schikking gekomen. Nadat de conclusie van antwoord is genomen, doet Joosten een beroep op het feit dat in een eerdere gerechtelijke procedure al eens geschikt is over deze kwestie.
Van Looijen meent dat Joosten in dit stadium van de procedure dit verweer niet meer mag voeren.
Wat is dit voor een verweer en mag Joosten dit verweer na de conclusie van antwoord inderdaad niet meer voeren?
Toft spreekt met Spiering af dat hij werkzaamheden aan de schuur van Spiering zal verrichten voor maximaal € 1.250. Na afronding van de klus stuurt hij Spiering een rekening voor € 1.250. De in Breda woonachtige Spiering weigert echter te betalen omdat het werk zijns inziens niet goed is uitgevoerd. Nadat ze enige tijd vergeefs over de kwestie hebben gecorrespondeerd, dagvaardt Toft Spiering voor de rechtbank Breda, sector kanton en vordert hem te veroordelen tot betaling van € 1.250. Spiering verweert zich en vordert in reconventie €600 wegens schade aan zijn schuur en huis als gevolg van de werkzaamheden van Toft. De kantonrechter wijst in één eindvonnis op 26 maart 2007 beide vorderingen af. Beide partijen overwegen een rechtsmiddel aan te wenden.
Staat hoger beroep open? Zo ja, op welke datum moet dit uiterlijk worden ingesteld? Zo nee, is cassatie dan nog wel mogelijk?
Sanders B.V. en Jacobs B.V., beide bedrijven in de chemische sector, doen al jaren zaken met elkaar. Sanders B.V. levert aan Jacobs B.V. grondstoffen voor het maken van vuurvaste materialen. In de leveringsovereenkomst tussen Sanders B.V. en Jacobs B.V. is een bepaling opgenomen dat Sanders B.V. een bepaalde grondstof, die in samenwerking met een research-medewerker van Jacobs B.V. is ontwikkeld, uitsluitend aan Jacobs B.V. zal leveren. Er is een boetebeding opgenomen: Sanders B.V. zal aan Jacobs B.V. voor iedere keer dat Sanders B.V. het beding overtreedt, een bedrag van € 100.000 moeten betalen. Door de moordende concurrentie gaan de zaken geleidelijk aan slechter bij Jacobs B.V. Op een zekere dag ontdekt de directeur van Jacobs B.V. dat Sanders B.V. de grondstof (zij het op ondergeschikte punten iets anders bewerkt) al herhaaldelijk aan diverse concurrenten van Jacobs B.V. heeft geleverd. Uit nader onderzoek door Jacobs B.V. blijkt dat Sanders B.V. reeds 28 keer het overeengekomen beding heeft geschonden. Jacobs B.V. vordert derhalve in kort geding een bedrag van € 2.800.000 van Sanders B.V. Op haar beurt betwist Sanders B.V. dat zij het geld op grond van de bepaling waarin het boetebeding is opgenomen aan Jacobs B.V. verschuldigd is. Sanders B.V. meent in de bodemprocedure in het gelijk te worden gesteld maar is bang dat Jacobs B.V. het geld in dat geval niet terug zal kunnen betalen. Jacobs B.V. stelt dat zij het geld van Sanders B.V. dringend nodig heeft omdat zij in een financiële noodsituatie zal geraken: zij kan haar eigen schuldeisers niet langer betalen, waardoor een faillissement dreigt.
Aan de hand van welke twee criteria zal de voorzieningenrechter volgens de Hoge Raad in het arrest M’Barek/Van der Vloodt (1985) moeten onderzoeken of er plaats is voor de gevraagde voorziening? Ga in uw antwoord ook in op de rol en de betekenis van het door Sanders B.V. gestelde restitutierisico en de door Jacobs B.V. gestelde financiële noodsituatie.
Peter Jansen, woonachtig in Assen, is al 15 jaar als verpleger werkzaam in Huize Zorgvliet, een instelling voor demente bejaarden in Groningen. Jansen haalt regelmatig boodschappen voor de bejaarden en daarom beheert hij dan ook hun bankpasjes. Op een bepaald moment ontdekt het hoofd van de afdeling dat Jansen ook privé boodschappen haalt met die pasjes. Wanneer Jansen hierop wordt aangesproken, biedt hij geen plausibel verhaal en de werkgever wil de arbeidsovereenkomst met Jansen laten ontbinden wegens gewichtige redenen.
In welke vorm en bij welke rechter moet de werkgever deze procedure aanhangig maken.
Op vordering van zijn huurbaas en na een procedure op tegenspraak, wordt V door de kantonrechter wegens voortdurende geluidsoverlast veroordeeld tot ontruiming van zijn woning. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De kantonrechter kwam tot zijn beslissing, hoewel tijdens de zitting was gebleken dat de verhuurder niet direct vervangende woonruimte voorhanden had en na een gerechtelijke plaatsopneming. V gaat in hoger beroep, maar de verhuurder gaat, na betekening van het vonnis, over tot ontruiming. V begint onmiddellijk een executiegeschil en eist in kort geding een verbod om tot ontruiming over te gaan. Hij voert aan dat de verhuurder misbruik van zijn bevoegdheid maakt om te executeren, omdat de appelrechter en, zo nodig, de Hoge Raad nog moet beslissen, omdat hij door zijn stoornis (hij lijdt al sinds vele jaren aan het syndroom van "Gilles de la Tourette") nergens anders terecht kan en omdat de door hem veroorzaakte overlast niet zo ernstig is dat ontbinding van de huurovereenkomst gerechtvaardigd is.
Wat moet de voorzieningenrechter ten aanzien van deze eis en de daarvoor aangevoerde gronden beslissen?
Aalders pretendeert een recht jegens Berends te hebben tot betaling van € 5.000 op grond van een lening. Berends is niet bereid om dit bedrag vrijwillig te voldoen. Om betaling zeker te stellen legt Aalders met verlof van de voorzieningenrechter conservatoir beslag op de rekening van Berends bij de CNI-Bank. Uit de door de CNI-Bank nadien afgelegde verklaring blijkt dat het saldo van de rekening op het moment van beslaglegging € 10.000 bedroeg.
Voordat de CNI-Bank enige betaling aan de deurwaarder heeft gedaan, legt Dirksen, die uit hoofde van leveranties € 20.000 van Berends heeft te vorderen, eveneens beslag op de rekening. Partijen kunnen het niet eens worden over de verdeling van het saldo. Aalders beroept zich erop dat hij als eerste beslag heeft gelegd en dat de wet geen medebeslag toelaat.
Wie heeft recht op welk bedrag (de executiekosten buiten beschouwing gelaten)?
Rechtbank te Groningen, sector kanton, op grond van artikel 93 sub a juncto 99 lid 1 Rv, of rechtbank te Leeuwarden, sector kanton, op grond van artikel 93 sub a juncto 101 Rv. Dit laatste omdat het hier om een consumentenkoop gaat.
(CBP paragraaf 3.2)
Het exploot van dagvaarding vertoont een gebrek dat nietigheid meebrengt. Ronk heeft vóór de dienende dag geen herstelexploot uitgebracht om die nietigheid te corrigeren (vgl. art. 120 lid 2 jo. art. 66 lid 2 Rv). Veenbalk verschijnt niet. De rechter zal, nu het gaat om een gebrek dat nietigheid meebrengt, geen verstek verlenen (art. 121 lid 1 Rv). Er zijn in zo’n geval twee opties. Als aannemelijk is dat de dagvaarding Veenbalk als gevolg van het gebrek niet heeft bereikt, spreekt de rechter de nietigheid van het exploot uit (art. 121 lid 3 Rv). Als dit niet aannemelijk is, bepaalt de rechter een nieuwe roldatum en beveelt hij dat deze bij exploot aan Veenbalk wordt aangezegd (art. 121 lid 2 Rv).
(CBP paragraaf 5.10)
Het gaat hier om een principaal verweer. Zo’n verweermiddel hoeft niet, zoals een exceptief verweer, in de conclusie van antwoord te worden opgenomen op straffe van verval van de niet aangevoerde excepties (art. 128 lid 3 Rv). Joosten is hiermee dus niet te laat.
(CBP paragraaf 6.1 e.v.)
Om te bezien of het vonnis appellabel is moeten de vorderingen in conventie en in reconventie bij elkaar worden opgeteld (art. 332 lid 3 Rv). Daar de vorderingen gezamenlijk (€ 1850) meer bedragen dan de appelgrens van € 1.750 (art. 332 lid 1 Rv) staat hoger beroep open. Nu in één vonnis is beslist, is de uitzondering op de hoofdregel van artikel 332 lid 3 Rv niet van toepassing.
(CBP paragraaf 6.1. e.v. En 8.2 e.v.)
HR 1985 M’Barek/Van der Vloodt. De kortgedingrechter moet onderzoeken of het bestaan van de vordering voldoende aannemelijk is en of er een spoedeisend belang is zodat er een onmiddellijke voorziening is vereist (art. 254 Rv). De voorzieningenrechter zal eveneens kijken naar het risico van onmogelijkheid van terugbetaling. Is dat risico groot, dan kan dit leiden tot weigering van de voorziening. Een financiële noodsituatie is geen voorwaarde om in kort geding een veroordeling tot betaling van een geldvordering te kunnen toewijzen.
(Zie HR 1985 M'Barek/Ver der Vloodt en CBP paragraaf 12.1 e.v.)
De procedure wordt ingeleid met een verzoekschrift (art. 7:685 lid 1 BW). De werkgever zal zich moeten wenden tot de kantonrechter (rechtbank, sector kanton).
(CBP paragraaf 7.8. en 13.3.9)
HR 1983 Ritzen/Hoekstra. De voorzieningenrechter zal in dit executiegeschil (art. 438 lid 2 Rv) de drie door V aangevoerde gronden verwerpen.
Dat er in appèl nog over de hoofdzaak beslist moet worden gaat niet op omdat sprake is van een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis (art. 350 Rv lid 1 Rv).
Van misbruik is geen sprake omdat niet voldaan is aan de in Ritzen/Hoekstra geformuleerde criteria: van een kennelijke misslag van de kantonrechter blijkt niet en op een noodsituatie kan V geen beroep doen omdat geen sprake is van een na het ontruiming vonnis opgetreden wijziging van omstandigheden. V’s ziekte en gebrek aan alternatieve woonruimte zijn immers in de hoofdzaak al aan de orde gekomen en door de kantonrechter onvoldoende bevonden. Een executiegeschil mag er volgens de Hoge Raad niet toe dienen om deze beslissing te heroverwegen.
Hetzelfde geldt voor de grond dat de appelrechter hoogstwaarschijnlijk zal oordelen dat de overlast niet ernstig genoeg was om ontbinding te rechtvaardigen zodat sprake zou zijn van misbruik om de ontruiming toch door te zetten.
(Zie HR 1983 Ritzen/Hoekstra, CBP paragraaf 9.3, 10.3 e.v. En 16.2)
Gevraagd wordt wie wat krijgt, of medebeslag mogelijk is en of beslag voorrang schept. (Mede)beslag is mogelijk zodra een vorderingsrecht moet worden zekergesteld (art. 3:276 BW en art. 702 Rv). Conservatoir verhaalsbeslag is het voorportaal van executie. Aalders en Dirksen lopen daar (enigszins voorbarig) op vooruit. Ze zijn beiden concurrente schuldeisers die het gezamenlijk beslagen saldo ad 10.000 naar evenredigheid van de omvang van hun vordering moeten delen (art. 3:277 BW). Aalders ontleent aan het feit dat hij als eerste beslag heeft gelegd geen voorrangsrecht, noch blijkt van een wettelijke grond voor voorrang. Volgens de artikelen 478 Rv (dat de inning, dus enkel de executoriale fase regelt), 480 lid 2, 481 Rv. De totale omvang van de te vorderen bedragen is 5.000 + 20.000 = 25.000. Daarvan bedraagt het aandeel van Aalders 5.000/25.000 (1/5) en het aandeel van Dirksen 20.000/25.000 (4/5). Van de te verdelen 10.000 gaat 2.000 naar Aalders en 8.000 naar Dirksen.
(CBP paragraaf 17.3.5 17.3.11)
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
Deze bundel bevat oefententamens voor Burgerlijk procesrecht en bestuursprocesrecht aan de Universiteit Utrecht
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
1918 |
Add new contribution