Oefententamens Burgerlijk Procesrecht I - RUG
- 4245 keer gelezen
Het tentamen bestaat uit 12 vragen. In totaal kunnen 70 punten worden behaald. Bij minimaal 39 punten heb je een 6.
Ronde & Koning Vastgoed BV, gevestigd te den Haag, verhuurt aan Sarah een tamelijk bouwvallige woning in Monster (gemeente Westland). Sarah zegt met een brief van 31 juli 2017 de huur op tegen 1 september 2017, omdat zij met ingang van 15 augustus 2017 in Eindhoven gaat wonen. In de huurovereenkomst is bepaald dat de huurder de woning na ommekomst van de huur in goede staat, schoon en leeg aan de verhuurder oplevert. Op 30 augustus 2017 geeft Sarah voor een aantal vrienden een afscheidsfeest in de woning te Monster. Dit feest loopt danig uit de hand. Eén van de vrienden van Sarah is Sander, die (net als inmiddels Sarah) in Eindhoven woont. Sander heeft teveel drank op en 'verbouwt' tijdens het feestje de gehuurde woning door links en rechts met een mokerhamer deuren, muren, sanitair, keuken en ramen te vernielen en met rode verf op verschillende muren te schrijven “Sander was er ook”. De schade bedraagt € 35.000. Bij de inspectie van de oplevering op 2 september 2017 bemerkt Ronde & Koning Vastgoed B.V. de grote ravage. Op internet zijn filmpjes te vindenover hoe het er tijdens het feestje aan is toegegaan. Het wangedrag van Saner komt in detail naar voren. Op basis hiervan besluit Ronde & Koning Vastgoed B.V. zowel Sarah (uit hoofde van wanprestatie) als Sander (uit hoofde van onrechtmatige daad) te dagvaarden en aan te spreken tot schadevergoeding. Deze vorderingen laat Ronde & Koning Vastgoed B.V., om kostentechnische redenen, opnemen in één dagvaarding die wordt betekend op 4 september 2017. In de dagvaarding staat als roldatum vermeld woensdag 18 oktober 2017.
Welke rechtbank is bevoegd om van de vordering tegen Sarah en Sander kennis te nemen?
Stel: de hiervoor in vraag 1 genoemde door Ronde & Koning Vastgoed B.V. aan Sander en Sarah uitgebrachte dagvaarding bevat abusievelijk niet de op grond van art. 111 lid 2 aanhef en onder j Rv bedoelde aanzegging van art. 140 lid 3 Rv. De advocaat van Ronde & Koning Vastgoed B.V. bemerkt dit verzuim een paar weken voor de in de dagvaarding aangezegde roldatum van 18 oktober 2017. Op welke wijze kan de advocaat van Ronde & Koning Vastgoed B.V. dit verzuim nog eigener beweging herstellen?
Stel: de hiervoor in vraag 2 genoemde omissie in de dagvaarding wordt niet tijdig door de advocaat van Ronde & Koning Vastgoed B.V. onderkend. Op de in de dagvaarding aangezegde roldatum van 18 oktober 2017 verschijnen Sarah en Sander niet. De rechter verleent daarop terstond verstek tegen hen beiden en verwijst de zaak voor vonnis naar de rol van twee weken later. Kunnen Sarah en Sander de verstekverlening nog ongedaan maken?
Stel: Op de aan de gedaagden Sarah en Sander betekende – hiervoor bij vraag 1 eerder genoemde – dagvaarding verschijnen zij allebei op de aangezegde roldatum bij advocaat. Bij conclusie van antwoord verweren zij zich tegen de schadevergoedingsvordering van Ronde & Koning Vastgoed B.V., daarbij stellende dat zij niet aansprakelijk zijn omdat Ronde & Koning vastgoed B.V. aan Sarag toestemming had gegeven de woning te ‘bewerken’ omdat die, gelet op de bouwvallige staat, toch op de nominatie stond te worden gesloopt. De rechtbank gelast daarna een comparitie van partijen. Noem drie doeleinden van de comparitie na antwoord.
Stel: tijdens de hiervoor onder 4. genoemde comparitie betwist Ronde & Koning Vastgoed B.V. uitdrukkelijk dat zij aan Sarah en Sander toestemming heeft gegeven de woning te ‘bewerken’, daarbij stellende dat zij de huuropzegging door Sarah schriftelijk heeft bevestigd en daarbij Sarah erop heeft gewezen dat hij de woning in goede staat, schoon en leeg op 1 september 2017 moet opleveren. Vastgoed B.V. blijft dan ook bij haar vordering dat Sarah en Sander aansprakelijk zijn voor de door haar geleden schade van € 35.000. Hoe moet de bewijslast worden verdeeld ten aanzien van de vraag of Sarah en/of Sander aansprakelijk zijn voor de schade van € 35.000?
Na de, hiervoor in vraag 4 genoemde, comparitie van partijen bepaalt de rechtbank in de zaak van Ronde & Koning Vastgoed B.V. tegen Sarah en Sander een datum voor vonnis. Bij het schrijven van het vonnis gaat de rechter op internet op zoek naar informatie over het gebeuren in de woning op 30 augustus 2017. Hij stuit daarbij op de filmpjes over het gedrag van Sander en ziet daarop ook beelden van de bouwvallige staat van de woning. In het vonnis wordt vervolgens overwogen dat het gedrag van Sander niet door de beugel kan, maar niet leidt tot aansprakelijkheid omdat de rechter de slechte staat van de woning zelf heeft geconstateerd in de filmpjes die op internet circuleren. De rechter acht dan ook het verweer van Sarah en Sander bij conclusie van antwoord – dat Ronde & Koning Vastgoed B.V. toestemming had gegeven voor de ‘bewerking’ van de woning – zeer plausibel juist vanwege de slechte staat van de woning. De rechter gaat om die reden ook voorbij aan het verweer van Ronde & Koning Vastgoed B.V. dat zij bij de opzegging door Sarah nog eens had gewezen op de verplichting de woning in goede staat, schoon en leeg op te leveren. In het dictum worden de vorderingen van Ronde & Koning Vastgoed B.V. afgewezen. De advocaat van Ronde & Koning Vastgoed B.V. is het met de afwijzing niet eens en overweegt hoger beroep in te stellen, maar hij vraagt zich af wat hij in dat verband als grief zal aanvoeren. Welke twee mogelijkheden zou u hem aanraden gelet op de handelswijze van de rechter en zijn beslissing om het door Ronde & Koning Vastgoed B.V. gevoerde verweer te passeren?
Stel dat de rechter, in afwijking van het in vraag 6 gestelde, in de procedure van R&K Vastgoed B.V. tegen Sarah en Sander het volgende vonnis wijst:
Beoordeling van het geschil
[......]
Stelt vast dat (i) Sarah in haar contractuele verhouding met Albert Vastgoed B.V. geen wanprestatie heeft gepleegd en (ii) Sander onrechtmatig heeft gehandeld jegens R&K vastgoed B.V.
Aangezien Sander de door Albert Vastgoed B.V. gestelde schade heeft betwist en laatstgenoemde te dien aanzien bewijs heeft aangeboden zal de rechtbank R&K Vastgoed B.V. in de gelegenheid stellen het bewijs te leveren
Rechtdoende:
Ronde & Koning Vastgoed B.V. is het met deze beslissing niet eens. Zij wenst sowieso hoger beroep in te stellen tegen de afwijzing van de tegen Sarah ingestelde vordering. Zij vraagt zich af of zij dan ook hoger beroep kan stellen tegen de bewijsopdracht ten aanzien van haar vordering tot schadevergoeding tegen Sander.
Wat is je advies?
Honduras BV laat een vordering ter hoogte van € 70.000,- van Paraguay BV ook na schriftelijke aanmaning onbetaald, waarop Paraguay besluit om Honduras in rechte te betrekken. De advocaat van Paraguay BV stelt een procesinleiding op en dient deze langs elektronische weg in bij de rechter. Van de griffier ontvangt de advocaat van Paraguay een oproepingsbericht, dat hij per e-mail aan Honduras stuurt. Honduras BV verschijnt op de laatste dag waarop zij dat uiterlijk moest (27 september 2017) niet in het geding. Daarop stuurt de advocaat van Paraguay BV het oproepingsbericht per aangetekende post aan Honduras BV. Op 25 oktober 2017 is Honduras nog steeds niet in het geding verschenen. Zal de rechter verstek verlenen tegen Honduras of een andere beslissing moeten geven nu Honduras niet verschenen is?
De Wijer BV is een bedrijf dat meetapparatuur voor de luchtvaartindustrie vervaardigt. Door het bedrijf wordt al enige tijd gewerkt aan een scanapparaat om motoren van vliegtuigen op haarscheurtjes te controleren. Aangezien het niet lukt om dit apparaat naar behoren te laten functioneren, wordt uitvinder Melissa in de arm genomen. Bij het verstrekken van de opdracht aan Melissa wordt afgesproken dat, als de aanpassing succesvol is, Melissa gedurende 5 jaar 10% van de opbrengsten van de verkoop van het product ontvangt. Gedurende twee jaar geniet Melissa aanzienlijke inkomsten vanwege het feit dat de verkoop van het apparaat zeer goed loopt. Na die twee jaar wordt dat echter plotseling veel minder. Als Melissa de Wijer BV daarop aanspreekt, krijgt ze te horen dat de verkoop drastisch gedaald is. Melissa is er echter van overtuigd dat de betalingen door De Wijer ten onrechte achterwege blijven. Melissa heeft de opbrengsten hard nodig en spant daarom een kort geding aan tegen De Wijer waarin zij veroordeling van de Wijer tot openlegging van diens boeken (bedrijfsadministratie) vordert. De Wijer verschijnt en voert verweer. Op grond van hetgeen in het kort geding naar voren komt, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet voldoende aannemelijk gemaakt dat de Wijer inderdaad opbrengsten voor Melissa achterhoudt. De voorzieningenrechter wijst de vordering van Melissa dan ook af. Daags na de uitspraak laat Melissa haar advocaat weten dat zij zich niet wil neerleggen bij deze uitkomst. Zij meent dat haar vordering, wanneer ze de mogelijkheid krijgt om bewijs te leveren, wel degelijk kans van slagen heeft. Melissa wil daarvoor onder andere diverse getuigen laten horen en een onafhankelijke accountant onderzoek naar de administratie van de Wijer laten uitvoeren. De advocaat ziet twee mogelijkheden: hoger beroep instellen of een bodemprocedure beginnen. Wat raad je Melissa aan in dit geval aan?
Samira, wonende te Groningen en kantoor houdend als advocaat in het arrondissement van de rechtbank Noord-Nederland, wil gaan scheiden van haar, eveneens in Groningen wonende, vrouw Yasmine. Met het oog op haar privacy heeft Samira er weinig zin in het geding te laten afspelen bij de rechtbank Noord-Nederland, waar zij immers beroepshalve regelmatig te maken heeft met de rechters aldaar. Ook al zijn ze het op dat moment over weinig punten eens, zij vermoedt dat haar vrouw daar ook zo over denkt. Als Samira het verzoek tot echtscheiding bij de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, indient, zal de rechtbank zich onbevoegd verklaren en verwijzen?
Oliemaatschappij Zwart Goud NV en het benzinestation GoedkopeBenzine BV hebben een geschil over de hoeveelheid van de door Zwart Goud NV aan GoedkopeBenzine BV geleverde benzine. Conform de tussen hen gesloten overeenkomst leggen zij dit geschil aan een arbiter voor. Partijen wisselen hun memories, er vindt een zitting plaats en er wordt schriftelijk bewijs geleverd. In het arbitrale vonnis wordt GoedkopeBenzine in het gelijk gesteld: er is niet voldoende benzine geleverd. De enige motivering die de arbiter daarvoor geeft is: „Mercurius gaat momenteel achteruit en daarom is alles relatief.” Zwart Goud is woedend over dit in haar ogen ridicule arbitrale vonnis en vordert vernietiging daarvan bij het gerechtshof. Zij stelt daartoe dat het arbitrale vonnis niet met redenen is omkleed. GoedkopeBenzine BV brengt daartegen in dat de arbiter wel degelijk een motivering voor zijn vonnis heeft gegeven, zij het een curieuze. Hoe groot acht u de kans dat het gerechtshof op vordering van Zwart Goud NV het arbitrale vonnis, in het licht van de rechtspraak van de Hoge Raad, zal vernietigen?
Bij een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis van 6 september 2017 is Anoek veroordeeld tot betaling van € 45.000 aan Sophie. Ook nadat het vonnis aan haar is betekend en haar door de deurwaarder is aangezegd binnen twee dagen aan de veroordeling te voldoen, blijft Aneok in gebreke met de betaling. Sophie laat daarom op 12 september 2017 beslag leggen op het strandhuis van Anoek, die ten minste € 40.000 waard is. Van dit beslag trekt Anoek zich echter niets aan. Ze verkoopt en het huisje op 13 september 2017 aan Niels, die niets weet van het geschil tussen Anoek en Sophie weet, noch van het gelegde beslag. Niels betaalt een koopprijs van € 85.000. De levering geschiedt door feitelijke terhandstelling. Als de deurwaarder op 15 september 2017 de dag en het uur van de openbare verkoop van het huisje aan Niels komt betekenen, hoort hij dat het huis van eigenaar veranderd is.
Sophie stelt zich op het standpunt dat Aoek het huisje na het gelegde beslag niet meer kon verkopen en leveren. Niels stelt zich op het standpunt dat hij het huisje te goeder trouw heeft gekocht (hij wist en kon ook niet weten van het beslag) en dat hij het huisje in volle, onbezwaarde en onbeslagen eigendom heeft verkregen, zodat deze niet meer in het openbaar verkocht kan worden. Wie heeft er gelijk?
RECHTERLIJKE MACHT; BEVOEGDHEID. Stein/ Rueb (2015), § 3.6, p. 76. Wat de absolute en sectorbevoegdheid betreft, is de kantonrechter van de rechtbank bevoegd. De vorderingen tegen Sarah en Sander zijn gegrond op respectievelijk wanprestatie en onrechtmatige daad, beide burgerlijke zaken (art. 42 RO). De kantonrechter is bevoegd omdat het bij de vordering tegen B om een huurgeschil gaat (art. 7:208 en 7:224 BW). Dus een aardzaak waarvoor de competentiegrens van 25.000,-- euro niet geldt (art. 93 aanhef en onder c Rv). Deze aardzaak-bevoegdheid trekt de connexe waardezaakvorderingen met zich mee, zoals de in deze zaak tegen Sander ingestelde od-vordering (art. 94 lid 2 Rv). Wat de relatieve bevoegdheid betreft is de rechtbank Noord-Nederland exclusief bevoegd. Voor huurwoonruimtevorderingen geldt immers artikel 103 tweede volzin. Dat voorziet in een uitsluitende bevoegdheid van de rechter binnen wiens rechtsgebied de huurwoning is gelegen. Hier is dat Vlagtwedde, gelegen in het arrondissement van de rechtbank Noord-Nederland. Met deze 103-bevoegdheid is ook de bevoegdheid ten aanzien van de connexe od-vordering tegen medegedaagde Sander gegeven (art. 107 Rv). Het ex-clusieve karakter van de bevoegdheidsregel in artikel 103 Rv sluit bevoegdheid op grond van de artikelen 99 (woonplaats gedaagde) en 102 (plaats schadebrengend feit) uit. Ook artikel 101 (woonplaats c.q. werkelijk verblijf consument) is niet van toepassing nu artikel 103 als bijzondere regeling in de bescherming van consument-huurders voorziet.
DAGVAARDING: HERSTEL VERZUIM. Stein/Rueb (2015), § 5.10, p. 114. Bij een verzuim in het exploot van dagvaarding of bij het uitbrengen ervan is de nulliteitenregeling van artikel 120-124 Rv van toepassing en niet die van de artikelen 65 en 66 Rv. Eerstgenoemde is immers een lex specialis, speciaal geschreven voor het dagvaardingexploot, terwijl de laatstgenoemde op alle andere privaatrechtelijke exploten, bijvoorbeeld een beslagexploot, ziet. Al hetgeen in art. 111 lid 2 is voorgeschreven moet op straffe van nietigheid in acht genomen worden (art. 120 lid 1 Rv). De advocaat van Ronde & Koning Vastgoed B.V. kan dit gebrek herstellen bij herstelexploot uitgebracht vóór de in de dagvaarding aangezegde roldatum. Bij dit herstel moet wel de termijn van dagvaarding in acht worden genomen (art. 120 lid 3 Rv). Maar dat is in dit geval geen probleem gelet op het feit dat de advocaat het gebrek 'enkele weken voor' de aangezegde dag al heeft ontdekt (onder KEI-Rv zal dat anders worden). Dat die controle is uitgevoerd, moet uit het antwoord blijken.
PROCESVERLOOP: VERSTEK. Stein/Rueb (2015), § 10.2.1, p 268 onder 1; HC3A. Tijdens college is uitdrukkelijk het hier van belang zijnde verschil tussen de verstekverlening en het wijzen van een verstekvonnis behandeld. In de casus is gegeven dat de rechter verstek heeft verleend, dus daar moet van worden uitgegaan. Noch de vraag of dat terecht is gebeurd noch de artikelen 121 en 122 Rv die voorschrijven wat de rechter moet of had moeten doen, zijn voor de beantwoording van belang. Gevraagd wordt immers of de door de verstekverlening bezwaarde procespartijen (Sarah en Sander) nog in rechte iets kunnen ondernemen om die verstekverlening ongedaan te maken. Artikel 142 Rv geeft sinds 1897 het antwoord: zolang geen eind(verstek)vonnis is gewezen kunnen Sarah en Sander alsnog in de procedure verschijnen (bij advocaat) en daarmee het verstek zuiveren (art. 142 Rv).
PROCESVERLOOP: COMPARITIE. Stein/Rueb (2015), § 6.6, p. 128-129; CvdW HC4A. (1) Schikking (art. 87 Rv); (2) inlichtingen (art. 88 Rv) en (3) het maken van procesafspraken indien geen schikking wordt bereikt.
BEWIJSLASTVERDELING BEVRIJDEND VERWEER. Stein/ Rueb (2015), § 7.2.1, p. 170-171. Sarah en Sander moeten de door hen gestelde toestemming bewijzen. Voor het door Ronde & Koning ingeroepen rechtsgevolg (aansprakelijkheid Sarah en Sander) is volgens de hoofdregel (art. 150 Rv) nodig dat de feiten komen vast te staan waaraan het materiële privaatrecht dit rechtsgevolg verbindt. Te kort gezegd zijn dat wanprestatie en/of onrechtmatige daad. Maar die feiten worden met het verweer dat Sarah en Sander voeren niet betwist. Ze betwisten immers niet dat ze de woning 'gesloopt' hebben zodat de woning niet in de staat waarin het ter beschikking is gesteld kan worden teruggegeven, dat ze inbreuk gemaakt hebben op Ronde & Koning's eigendomsrecht en dat ze door dit gedrag Ronde & Koning schade berokkend hebben. Dan moet de rechter ervan uitgaan dat die feiten vaststaan en niet meer door Ronde en Koning bewezen hoeven te worden (art. 149 Rv). Wat Sarah en Sander aanvoeren is dat hun inbreuk gelegitimeerd zou zijn door Ronde & Koning's toestemming. Dat wordt door Ronde en Koning wèl voldoende betwist en moet dus nog wèl bewezen worden. De vraag is nu: wie draagt de bewijslast en daarmee het bewijsrisico? Sarah en Sander doen een beroep op een rechtvaardigingsgrond. Dat is een zelfstandig rechtsfeit met als rechtsgevolg dat het de aansprakelijkheid wegneemt. Een dergelijk bevrijdend verweer moet (ook weer volgens de hoofdregel) bewezen worden door degene die zich op dat rechtsgevolg beroept, dus door Sarah en Sander. NB De omkeringsregel is niet van toepassing: de instructie van Ronde & Koning om de woning in goede staat, schoon en leeg op te leveren is geen norm die strekt tot het voorkomen van een specifiek gevaar ter zake van het ontstaan van schade. Ook geeft de casus geen aanleiding tot een andere bewijslastverdeling op grond van de redelijkheid en billijkheid.
HOOR EN WEDERHOOR; BEWIJS. Stein/Rueb (2015), § 2.3.1, p. 27, § 7.5.1; Schook/Vergeer. De toestemming is van belang voor de beslissing of Sarah en Sander (B en C) al dan niet aansprakelijk zijn en conform Ronde & Koning's (A) eis veroordeeld moeten worden. De rechter mag een dergelijk, voor de beslissing op de eis relevant, feit alleen aan zijn oordeel ten grondslag leggen als het is gesteld en volgens de regels van afd. 1.3.6 Rv is komen vast te staan (art. 149 lid 1 Rv). Dat er toestemming zou zijn gegeven, wordt door A op de comparitie uitdrukkelijk be- twist. Om het vast te doen staan, is bewijslevering noodzakelijk. De rechter in de vraag probeert aan bewijslevering te ontkomen door op internet te kijken naar de staat van de woning en daaruit het vaststaan van de toestemming af te leiden. Maar als hij dat doet zonder partijen (met name A) gelegenheid te geven hun standpunt daarover naar voren te brengen, schendt hij het beginsel van hoor en wederhoor (art. 19 Rv). Een specifieke toepassing hiervan zien we in Schook/ Vergeer. Dat is de eerste mogelijkheid om de beslissing van de rechter in hoger beroep onderuit te halen (1). De tweede is het vervolg daarop: als de rechter het vaststaan van het feit van de toestemming niet als vaststaand had mogen aannemen enkel en alleen op grond van het onderzoek dat hij via internet had ingesteld, dan betekent dat dat hij het vaststaan van dat feit (de toestemming) alleen mag aannemen als het bewezen is. Immers A betwist uitdrukkelijk dat zij die toestemming gegeven heeft. De rechter had de juistheid van de stellingen van Sarah en Sandder niet z o3 maar mogen aannemen. Hij had een bewijsopdracht moeten geven. Door zulks na te laten, heeft hij het bepaalde in artikel 166 Rv geschonden (2).
RECHTSMIDDELEN: TUSSENVONNIS. Stein/Rueb (2015), § 10.3.5; Ponteecen/ Stratex; HC4A en CvdW; Flach 2017 Nestor. Ronde & Koning Vastgoed B.V. (A) moet het advies krijgen om een verzoek bij de kantonrechter in te dienen voor verlof om tegelijker met het beroep tegen de afwijzing van de tegen Sarah (B) ingestelde eis (eindvonnis) ook hoger beroep in te mogen stellen tegen de bewijsopdracht met betrekking tot de vordering tegenSander (C) (tussenvonnis). Zonder een dergelijk verlof zou A in een direct ingesteld hoger beroep dat zich ook richt tegen de bewijsopdracht voor dat onderdeel niet ontvankelijk worden verklaard. Die bewijsopdracht is immers een interlocutoir tussenvonnis waartegen het tweede lid van artikel 337 tussentijds hoger beroep uitsluit. Weliswaar is in het arrest Ponteecen/ Stratex door de Hoge Raad beslist dat een uitzondering op dit verbod mogelijk is als sprake is van een deelvonnis waar de rechter definitief geheel of gedeeltelijk op de eis bij dictum beslist heeft, maar in hetzelfde arrest heeft de Hoge Raad ook beslist dat deze doorbreking van het tussentijds appel-verbod niet geldt als het eindvonnisdeel tegen de ene procespartij is gewezen (hier: B) en het tussenvonnisdeel met betrekking tot de andere procespartij (hier: C). Als de doorbrekingsregel niet geldt, dan betekent dat voor A dat zij moet wachten met instellen van appel tegen de bewijsopdracht totdat het eindvonnis met betrekking tot de vordering tegen C gewezen is. De enige manier om daaraan te ontkomen is door een appélverlof van de kantonrechter. Een daartoe strekkend verzoek indienen moet het advies aan A zijn. Dat kan volgens de Hoge Raad ook nog nadat de rechter zijn vonnis heeft gewezen.
KEI: OPROEPING VERWEERDER. Stein/Rueb (2015) § 6a.6.2; HC2B; HC5B dia 18; Flach Ten Geleide p. 51 en 59 Syllabus. De rechter moet geen verstek verlenen tegen Hunduras, maar Paraguay niet-ontvankelijk verklaren. Nu het oproepingsbericht op andere wijze dan via betekening was bezorgd (namelijk per e-mail) en Honduras niet was verschenen, had Paragua de herhaalde oproeping moeten laten plaatsvinden door het oproepingsbericht door de deurwaarder bij exploot te laten betekenen (art. 112 lid 2 KEI-Rv). Hij kiest er echter voor om dat bij aangetekende post te doen. Zoals de naam al aangeeft, loopt dat via de postbode en niet via de deurwaarder. Betekenen is de beste waarborg dat de oproeping tijdig en rechtmatig is geschied. Ontbreekt deze waarborg dan mag de rechter geen verstek tegen Honduras verlenen, een beslissing die in zijn nadeel is (art. 139 KEI-Rv). Wat de rechter op grond van de wet moet doen is Paraguay in zijn vordering niet-ontvankelijk verklaren (art. 112 lid 3 KEI-Rv).
KORT GEDING. Stein/Rueb (2015) § 12.7, 12.4.2. Melissa kan in hoger beroep gaan van de uitspraak in kort geding of een bodemprocedure starten. Aangezien, naar de aard van het kort geding, voor bewijslevering in kort geding niet veel ruimte is, kan hij beter een bodemprocedure starten als hij denkt dat hij zijn gelijk wel kan bewijzen door middel van (onder andere) getuigen en deskundigen.
ECHTSCHEIDING: BEVOEGDHEID. Stein/Rueb (2015) § 13.3.4. Het gaat hier om een verzoekschriftprocedure (art. 1:150 BW jo. 261 Rv ev.). Art. 262 Rv bepaalt de relatieve bevoegdheid. In dit geval zou de rechtbank Noord-Nederland bevoegd zijn. Het verzoek tot echtscheiding kan echter ook bij een relatief onbevoegde rechter worden ingediend. Indien de andere echtgenoot de bevoegdheid niet betwist (en dat is weinig waarschijnlijk nu gegeven is dat zij ook niet graag in Groningen wil procederen, al is daarmee niet gegeven dat Zwolle wel naar het zin is), zal de relatief onbevoegde rechter te Zwolle niet naar de relatief wel bevoegde rechter in Groningen verwijzen. Het hangt er dus vanaf of Yasmine de bevoegdheid betwist (art. 270 lid 2 Rv).
ARBITRAGE: MOTIVERINGSEIS. Stein/Rueb (2015) § 14.1.19; HR 22 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ1593 (Kers/Rijpma). Groot. In beginsel dient de rechter terughoudend te zijn bij de beoordeling van een arbitraal vonnis. Slechts de vernietigingsgronden van artikel 1065 Rv komen in aanmerking en daarbij dient de rechter marginaal te toetsen. Artikel 1065 lid 1 aanhef en sub d Rv biedt het hof de mogelijkheid het arbitrale vonnis te vernietigen indien het ‘niet met redenen is omkleed’. Probleem hier is dat er wel een motivering gegeven is (met andere woorden: strikt genomen is het wél met redenen omkleed), maar in die motivering kan (in ieder geval niet zonder nadere toelichting, die ontbreekt) met de beste wil van de wereld geen rechtvaardiging voor het oordeel gevonden worden. Die situatie heeft de Hoge Raad op één lijn gesteld met het geheel ontbreken van een motivering (Kers/Rijpma).
BESLAG: BLOKKERENDE WERKING. Stein/Rueb (2015) § 16.3.3. Niels staat in zijn recht. Het gelegde beslag had weliswaar blokkerende werking, waardoor de vervreemding door Anoek aan Niels in beginsel niet tegen de beslaglegger (Sophie) kan worden ingeroepen (art. 453a lid 1 Rv). Het tweede lid van art. 453a Rv stelt echter dat rechten die door een derde anders dan om niet zijn verkregen, moeten worden geëerbiedigd. Daarbij dient de zaak wel in handen van de derde te zijn gekomen en hij dient te goeder trouw te zijn. De verkrijging door Niels was anders dan om niet (hij heeft € 85.000,- betaald), het huisje op zijn naam gekomen (door feitelijke terbeschikkingstelling) en hij was te goeder trouw (gegeven; ook de prijs hoefde bij hem geen wantrouwen te wekken). Aan de vereisten van art. 453a lid 2 Rv is derhalve voldaan, zodat Niels – vrij van beslag - eigenaar geworden is.
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
Deze bundel bevat 10 oefententamens bij het vak Burgerlijk Procesrecht I aan de Rijksuniversiteit Groningen
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
2221 |
Add new contribution