Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>

Image

Tentamenvragen bij de 13e druk van Biological Psychology van Kalat uit het 18/19 vak Biopsychologie aan de Rijksuniversiteit Groningen

Wat zijn zenuwcellen en zenuwimpulsen? - Tentamen 1

MC-vragen

Vraag 1

Wat is een fysiologische verklaring voor de reden dat vogels fluiten?

  1. Het fluiten heeft met instinct te maken

  2. Vogels fluiten omdat ze vroeg in hun leven andere vogels hebben horen fluiten

  3. Vogels fluiten om hun territorium te verdedigen en om wijfjes aan te trekken

  4. Testosteron beïnvloedt de groei van bepaalde hersenstructuren die bij bepaalde vogelsoorten het fluiten controleren

Vraag 2

Welke chemische stoffen kunnen het celmembraan het gemakkelijkst passeren?

  1. Proteïnen, vetten en koolhydraten

  2. Positief geladen ionen

  3. Water, zuurstof en koolstofdioxide

  4. Calcium en magnesium

Vraag 3

Wat zijn ribosomen?

  1. Structuren in de cellen van het lichaam die nieuwe eiwitten produceren

  2. Structuren in de cellen van het lichaam die gevaarlijke chemische substanties afbreken

  3. Structuren in de cellen van het lichaam die eiwitten afbreken

  4. Structuren in de cellen van het lichaam die metabole activiteit vertonen

Vraag 4

Wat is de juiste volgorde waarin informatie in een zenuwcel doorgestuurd wordt?

  1. Cellichaam, dendriet, axon

  2. Dendriet, axon, cellichaam

  3. Axon, cellichaam, dendriet

  4. Dendriet, cellichaam, axon

Vraag 5

Onder welke noemer staan de inkepingen in het isolerende materiaal dat axonen omhult bekend?

  1. Interpedunculaire kernen

  2. Myeline synapsen

  3. Knopen van Ranvier

  4. Presynaptische uiteinden

Vraag 6

Wat is de functie van myeline-schachten?

  1. Het voorkomen dat actiepotentialen zich de verkeerde kant op bewegen

  2. Het vergroten van de geleidingssnelheid van actiepotentialen langs het axon

  3. Het verhogen van de grootte van de actiepotentialen

  4. Het voorzien van het axon van voedingsstoffen

Vraag 7

Een beschrijving van hoe het menselijk taalvermogen zich ontwikkelt onder invloed van genen en de gelegenheid om taal te horen in een gevoelige periode vroeg in het leven is een voorbeeld van een ___.

  1. Fysiologische verklaring

  2. Ontogenetische verklaring

  3. Evolutionaire verklaring

  4. Functionele verklaring

Vraag 8

Hoe noemt men een cel in het zenuwstelsel die informatie ontvangt en verstuurt?

  1. Neuron

  2. Glia cel

  3. Mitochondrium

  4. Ribosoom

Vraag 9

Wat is het endoplasmatisch reticulum?

  1. Een netwerk van dunne buisjes dat nieuw aangemaakte eiwitten transporteert

  2. De plaats in de cel waar nieuwe eiwitten worden aangemaakt

  3. Structuren die de binnen- en buitenkant van de cel van elkaar scheiden

  4. Een structuur die de chromosomen bevat

Vraag 10

Wat wordt er met myeline bedekt bij de mens?

  1. Alle axonen

  2. Alle dendrieten

  3. Een gedeelte van de axonen

  4. Een gedeelte van de dendrieten

Vraag 11

Waarvoor heeft het brein thiamine nodig?

  1. Als bouwsteen voor het produceren van eiwitten

  2. Om het brein in staat te stellen glucose te metabolizeren

  3. Als energiebron wanneer er niet voldoende glucose beschikbaar is

  4. Om glucose in staat te stellen de bloed-brein barriëre te passeren

Vraag 12

Waar hangt een actiepotentiaal het meest van af?

  1. Natrium ionen die de cel instromen

  2. Natrium ionen die de cel uitstromen

  3. Kalium ionen die de cel instromen

  4. Kalium ionen die de cel uitstromen

Vraag 13

Wat heeft geen effect op de snelheid van een actiepotentiaal?

  1. De aanwezigheid van myeline

  2. De diameter van het axon

  3. De lengte van het axon

  4. Het aantal aanwezige natrium-porieën in het membraan

Vraag 14

Wat voorkomt dat een actiepotentiaal het axonale gebied achter de actiepotentiaal (d.w.z. in de richting van het cellichaam) exciteert?

  1. De refractoire periode

  2. Er zijn geen natrium ionen in het gebied achter de actiepotentiaal

  3. Het membraan kan actiepotentialen alleen maar in ėėn richting geleiden

  4. Niets; dergelijk ‘rebound’ actiepotentialen komen veelvuldig voor

Vraag 15

Een neuron in de pons ontvangt alleen informatie van andere neuronen in de pons, en stuurt deze informatie tevens alleen maar door naar andere neuronen in de pons. Hoe wordt zo’n type neuron genoemd?

  1. Een afferent neuron

  2. Een efferent neuron

  3. Een intrinsiek neuron

  4. Een inter-synaptisch neuron

Vraag 16

Wat is het netto-effect van de natrium-kalium pomp?

  1. Het verlagen van de hoeveelheid positief geladen ionen in het neuron

  2. Verhogen van de hoeveelheid positief geladen ionen in het neuron

  3. Verlagen van de hoeveelheid negatief geladen ionen in het neuron

  4. Verhogen van de hoeveelheid negatief geladen ionen in het neuron

Antwoordindicatie MC-vragen

Vraag 1

D

Vraag 2

C

Vraag 3

A

Vraag 4

D

Vraag 5

C

Vraag 6

B

Vraag 7

B

Vraag 8

A

Vraag 9

A

Vraag 10

C

Vraag 11

B

Vraag 12

A

Vraag 13

C

Vraag 14

A

Vraag 15

C

Vraag 16

A

Wat is de functie van synapsen? - Tentamen 2

MC-vragen

Vraag 1

Waarvoor staat de afkoring EPSP?

  1. Excitatoire presynaptische potentiaal

  2. Excitatoir partieel synaptisch proces

  3. ‘Extended’ presynaptische potentiaal

  4. Exitatoire postsynaptische potentiaal

Vraag 2

Wat is het belangrijkste verschil tussen temporele en spatiale summatie?

  1. Alleen spatiale summatie kan leiden tot de productie van een actiepotentiaal

  2. Spatiale summatie is afhankelijk van de bijdrage van meer dan één neuron

  3. Temporele summatie produceert een hyperpolarisatie in plaats van een depolarizatie

  4. Spatiale summatie verandert de response van meer dan één postsynaptische cellen

Vraag 3

Welke uitspraak klopt?

  1. Inhibitoire synapsen op een neuron hyperpolariseren de postsynapstische cel

  2. Inhibitoire synapsen op een neuron verlagen de negatieve lading van de postsynapstische cel

  3. Inhibitoire synapsen op een neuron verhogen de waarschijnlijkheid dat de postsynaptische cel een actiepotentiaal zal produceren

  4. Inhibitoire synapsen op een neuron depolariseren de postsynapstische cel

Vraag 4

Wat bepaalt welk effect een neurotransmitter heeft op het postsynaptische neuron?

  1. De geleidingssnelheid van de actiepotentialen langs het presynaptische axon

  2. Het aantal vertakkingen van het presynaptische axon

  3. Het type receptor op het postsynaptische membraan

  4. De afstand tussen de synaps en het cellichaam

Vraag 5

Wat is geen ionotrope neurotransmitter?

  1. GABA

  2. Glutamaat

  3. Endorfinen

  4. Acteylcholine

Vraag 6

Hoe noemt men een chemische stof die door middel van de bloedstroom de activiteit van cellen op vele verschillende plaatsen in het lichaam beïnvloedt?

  1. Een hormoon

  2. Een neurotransmitter

  3. Een neuromodulator

  4. Een endocrien

Vraag 7

Op welke neurotransmitter lijkt lsd?

  1. Noradrenaline

  2. Dopamine

  3. Serotonine

  4. Acetylcholine

Vraag 8

Waarmee zijn de effecten van methylphenidaat (Ritalin) op de neurotransmissie te vergelijken?

  1. Cocaïne

  2. Alcohol

  3. Nicotine

  4. Morfine

Vraag 9

Hormonen oefenen een effect uit ___.

  1. Dat vergelijkbaar is met metabotrope neurotransmitters

  2. Dat vergelijkbaar is met ionotrope neurotransmitters

  3. Door zich te hechten aan speciale receptoren op spiervezels

  4. Door in neurotransmitters omgezet te worden door de presynaptische cel

Vraag 10

‘Releasing’ hormonen die door de hypothalamus worden aangemaakt ___.

  1. Stromen door middel van het bloed naar de anterieure hypofyse

  2. Beïnvloeden rechtstreeks de hormoonuitscheiding van alle klieren in het lichaam

  3. Synthetiseren oxytocine en vasopressine

  4. Stromen door middel van het bloed naar de bijnierschors

Antwoordindicatie MC-vragen

Vraag 1

D

Vraag 2

B

Vraag 3

A

Vraag 4

C

Vraag 5

C

Vraag 6

A

Vraag 7

C

Vraag 8

A

Vraag 9

A

Vraag 10

A

Hoe is het zenuwstelsel opgebouwd? - Tentamen 3

Vraag 1

Waar liggen de cellichamen van motorische neuronen in het ruggenmerg voor het grootste gedeelte?

  1. In de grijze massa

  2. In de witte massa

  3. In de dorsale hoorn (‘root’) ganglionen

  4. In de ventrale hoorn ganglionen

Vraag 2

Welk deel van het brein bestaat uit het verlengde merg, de pons en het cerebellum?

  1. De voorhersenen

  2. De middenhersenen

  3. De achterhersenen

  4. De tussenhersenen

Vraag 3

Wat is een belangrijke functie van de thalamus?

  1. Het doorsturen van informatie uit de zintuigen naar de cortex

  2. Temperatuurregulatie

  3. Emoties

  4. Motoriek

Vraag 4

Wat gebeurt er als het sympathische zenuwstelsel actiever wordt?

  1. Er wordt meer speeksel gevormd

  2. Het hart gaat sneller slaan

  3. De spijsvertering versnelt

  4. De temperatuur gaat omhoog

Vraag 5

De cortex bestaat uit lagen. Welke uitspraak klopt?

  1. De cortex bevat altijd 8 lagen

  2. De even genummerde lagen bevatten neuronen, de oneven gliacellen

  3. De dikte van de lagen kan per hersengebied verschillen

  4. Iedere laag reageert op een andere sensorische modaliteit

Vraag 6

Welk deel van de cortex is het meest belangrijk voor de tastzin?

  1. De pariëtale kwab

  2. De frontale kwab

  3. De temporale kwab

  4. De occipitale kwab

Vraag 7

Een onderzoeker ontdekt dat er bij mensen die risicovol gedrag vertonen een bepaald gen aanwezig is. Van welk type onderzoek is dit een voorbeeld?

  1. Somatische interventie

  2. Gedragsinterventie

  3. Correlationeel onderzoek

  4. Genetische manipulatie

Vraag 8

Wanneer je op je buik op het strand in slaap valt op een zonrijke dag, welk gedeelte van je romp loopt dan de meeste kans te verbranden?

  1. Het laterale gedeelte

  2. Het mediale gedeelte

  3. Het dorsale gedeelte

  4. Het ventrale gedeelte

Vraag 9

Wanneer er een belangrijke gebeurtenis optreedt, welke stof scheidt de locus couruleus dan uit?

  1. Noradrenaline

  2. Acetylcholine

  3. Dopamine

  4. Serotonine

Vraag 10

In studies waarin conditionering van de oogknipper-reflex werd bestudeerd door een luchtstootje in het oog van konijnen te paren aan een toon, bleek het leren af te hangen van een kern (nucleus) in ___.

  1. Het cerebellum

  2. De hypothalamus

  3. De thalamus

  4. De hippocampus

Vraag 11

Welk gedeelte van het waakzaamheidssysteem (‘arousal system’) is vaak ernstig aangetast bij de ziekte van Alzheimer?

  1. De reticulaire formatie

  2. De locus coeruleus

  3. Het basale voorbrein

  4. De hypothalamus

Vraag 12

Welk hersengebied is actief bij apen in het interval waarin ze de plaats van een licht moeten onthouden, om na enige tijd beloond te worden door naar dezelfde locatie te kijken?

  1. Het cerebellum

  2. De hippocampus

  3. De prefrontale cortex

  4. De ventromediale hypothalamus

Vraag 13

Waarmee gaat links hemisferische beschadiging vaak gepaard?

  1. Manie

  2. PMS

  3. Depressie

  4. Schizofrenie

Antwoordindicatie MC-vragen

Vraag 1

A

Vraag 2

C

Vraag 3

A

Vraag 4

B

Vraag 5

C

Vraag 6

A

Vraag 7

C

Vraag 8

C

Vraag 9

A

Vraag 10

A

Vraag 11

C

Vraag 12

C

Vraag 13

C

Hoe hebben de hersenen zich genetisch gezien evolutionair ontwikkeld? - Tentamen 4

MC-vragen

Vraag 1

Waar zou een haperende productie van RNA onmiddellijk een effect op hebben?

  1. De synthese van proteïnen

  2. De productie van carbohydraten

  3. Het aanmaken van sexhormonen

  4. De productie van DNA

Vraag 2

Stel dat “A” een dominant gen is en “a” een recessief gen. Ėén ouder heeft de genen Aa en de ander aa. Welke genen zullen de kinderen dan waarschijnlijk hebben?

  1. Alle kinderen zullen AA hebben

  2. Alle kinderen zullen aa hebben

  3. Driekwart van de kinderen zullen Aa hebben en een kwart aa

  4. De helft van de kinderen zullen Aa hebben, en de andere helft aa

Vraag 3

Welke uitspraak over de relatie tussen genen en chromosomen bij mensen is juist?

  1. Alle chromosomen bevatten ongeveer evenveel genen

  2. De X- en Y-chromosomen bevatten weinig genen

  3. Het Y-chromosoom bevat weinig genen

  4. Het X-chromosoom bevat weinig genen

Vraag 4

Wat zijn de twee onderdelen van het centrale zenuwstelsel?

  1. Het brein en het ruggenmerg

  2. Alle zenuwbanen buiten het brein en het ruggenmerg

  3. Het sympatische en het parasympatsiche zenuwstelsel

  4. Het somatische en het autonome zenuwstelsel

Vraag 5

Hoe wordt de productie van nieuwe neuronen in een vroeg stadium van ontwikkeling genoemd?

  1. Differentiatie

  2. Proliferatie

  3. Myelinisatie

  4. Migratie

Vraag 6

Wanneer gaan zich tijdens de ontwikkeling axonen vormen?

  1. Nadat de differentiatie compleet is

  2. Tijdens de migratie

  3. Nadat de dendrieten hun groei voltooid hebben

  4. Tegelijkertijd met de dendrieten

Vraag 7

Een voorbeeld van een ‘sex-linked’ kenmerk is:

  1. temperament

  2. intelligentie

  3. oogkleur

  4. kleurenblindheid

Vraag 8

Iemand stelt dat wanneer genen een bepaalde ziekte/afwijking veroorzaken, deze ziekte/afwijking alleen door medicatie of een chirurgische ingreep veranderd kan worden en niet door bijvoorbeeld omgevingsfactoren.Wat is het duidelijkste voorbeeld om de bewering van deze persoon TEGEN TE SPREKEN?

  1. kleurenblindheid

  2. oogkleur

  3. phenylketonurie (PKU)

  4. het syndroom van Down

Vraag 9

Wanneer wij honden fokken op bepaalde kenmerken dan is er sprake van:

  1. kunstmatige selectie

  2. evolutie

  3. natuurlijke selectie

  4. groep selectie

Vraag 10

Wat is apoptose?

  1. Het proces waarin een cel zichzelf doodt.

  2. Het sterven van neuronen ten gevolge van hersenbeschadiging

  3. Het sterven van neuronen door de activiteit van ‘buurcellen’

  4. Het uitscheiden van chemische stoffen ten gevolge van hersenbeschadiging

Vraag 11

Gesloten hersenletsel (‘closed head injury’) is:

  1. de meest voorkomende vorm van hersenletsel bij jong volwassenen

  2. bijna altijd dodelijk

  3. de meest voorkomende oorzaak van het syndroom van Korsakoff

  4. gerelateerd aan de ziekte van Alzheimer

Vraag 12

De vorm van een neuron:

  1. verandert niet meer gedurende het leven van het organisme

  2. kan veranderen door nieuwe leerervaringen

  3. staat helemaal los van zijn functie

  4. bepaalt of het geregenereerd kan worden

Antwoordindicatie MC-vragen

Vraag 1

A

Vraag 2

D

Vraag 3

C

Vraag 4

A

Vraag 5

B

Vraag 6

A

Vraag 7

D

Vraag 8

C

Vraag 9

A

Vraag 10

A

Vraag 11

A

Vraag 12

B

Wat zegt de biologische psychologie over het zicht en de verwerking van hetgeen je ziet? - Tentamen 5

MC-vragen

Vraag 1

Welk functieverlies zouden mensen het meest waarschijnlijk vertonen na een beschadiging aan de rechter hersenhelft?

  1. verlies aan motorische controle over het rechterdeel van het lichaam

  2. problemen met het onthouden van namen van objecten

  3. indien ze gebarentaal kenden, dan zal deze vaardigheid verdwijnen

  4. problemen met het herkennen van emotionele gelaatsuitdrukkingen

Antwoordindicatie MC-vragen

Vraag 1

D

Wat is slaap? - Tentamen 8

MC-vragen

Vraag 1

Wat is een sterke aanwijzing dat de suprachiasmatische kern (SCN) circadiane ritmes genereert?

  1. Bij stimulatie van de SCN wordt een slapend proefdier onmiddellijk wakker

  2. Neuronen van de SCN produceren impulsen met een circadiaan ritme, zelfs na verwijdering uit het oorspronkelijke brein

  3. Verschillende groepen neuronen in de SCN vertonen hun piekactiviteit op verschillende momenten van de dag

  4. Sommige dieren die geboren zijn zonder SCN blijven de gehele dag inactief

Vraag 2

Wanneer is de lichaamstemperatuur bij de mens normaal gesproken het hoogst?

  1. Op het moment van ontwaken

  2. Op het midden van de ochtend

  3. Ergens tussen het midden en het eind van de middag

  4. Midden in de nacht

Vraag 3

Waarom heeft het weinig effect op je slaperigheid wanneer je in de avond een melatonine pil neemt?

  1. De lichaamstemperatuur is te hoog

  2. De lichaamstemperatuur is te laag

  3. De pijnappelklier produceert alleen ‘s ochtends melatonine

  4. ‘s Avonds produceert de pijnappelklier toch al veel melatonine

Vraag 4

Wat is de beste manier om op een objectieve manier te bepalen of iemand slaapt?

  1. Het registreren van de ademhaling

  2. Het registreren van de huidgeleiding

  3. Het registreren van electrische hersenactiviteit

  4. Het gebruik van zelfrapportage schalen

Vraag 5

Voor wat voor toestand zijn alpha-golven in het EEG het meest karakteristiek?

  1. Non-REM slaap

  2. REM slaap

  3. Ontspannen waakzaamheid

  4. Geconcentreerde waakzaamheid

Vraag 6

Wat wordt ook wel ‘slow-wave’ (trage golf) slaap genoemd?

  1. Alpha-golf slaap

  2. Slaapstadia 1 en 2

  3. Slaapstadia 3 en 4

  4. REM slaap

Vraag 7

In welk gedeelte van de nacht treedt er normaal gesproken het meeste stadium 4 slaap op?

  1. Vroeg in de nacht

  2. Aan het einde van de nacht

  3. Midden in de nacht

  4. In alle gedeelten van de nacht ongeveer even veel

Vraag 8

Welke gedeelte van het zenuwstelsel wordt geactiveerd door de reticulaire formatie?

  1. Het ruggenmerg

  2. Alleen die gedeelten van de cerebrale cortex die sensorische informatie verwerken

  3. Alleen subcortical structuren in de medulla en de middenhersenen

  4. Grote gedeelten van de gehele cerebrale cortex

Vraag 9

PGO-golven treden vooral op tijdens:

  1. NREM slaap

  2. REM slaap

  3. Ontspannen waakzaamheid

  4. Geconcentreerde waakzaamheid

Vraag 10

Wat houdt cataplexie in?

  1. Droomachtige gewaarwordingen die de persoon die ze heeft maar moeilijk kan onderscheiden van de werkelijkheid.

  2. Een plotselinge aanval van spierverslapping terwijl iemand wakker is.

  3. Herhaaldelijke onvrijwillige bewegingen van de armen of benen tijdens de slaap.

  4. Het wegvallen van de inhibitie van bewegingen tijdens de REM slaap.

Vraag 11

Iemand met een 'REM Behavior Disorder':

  1. Slaapwandelt.

  2. Maakt tijdens de slaap bewegingen die passen bij de inhoud van zijn/haar dromen.

  3. Valt overdag zo maar in slaap.

  4. Vertoont geen REM-slaap meer.

Vraag 12

Welke fysieke conditie vertoont een relatie met apneu?

  1. De puberteit

  2. Een vrouw zijn

  3. Zwaarlijvigheid

  4. Astma

Antwoordindicatie MC-vragen

Vraag 1

B

Vraag 2

C

Vraag 3

D

Vraag 4

C

Vraag 5

C

Vraag 6

C

Vraag 7

B

Vraag 8

D

Vraag 9

B

Vraag 10

B

Vraag 11

B

Vraag 12

C

Hoe werkt interne regulatie van temperatuur, dorst en honger? - Tentamen 9

MC-vragen

Vraag 1

Wat zijn homeothermische diersoorten?

  1. Reptielen en amfibieën.

  2. Reptielen en vissen.

  3. Amfibieën en vissen.

  4. Zoogdieren en vogels.

Vraag 2

Wat is het eerste punt in het spijsverteringsstelsel waar enzymen het voedsel beginnen af te breken?

  1. De mond.

  2. De slokdarm.

  3. De dunne darm.

  4. De maag.

Vraag 3

Leptine wordt geproduceerd door:

  1. De paraventriculaire nucleus.

  2. Lichaamsvet.

  3. Neuropeptide Y.

  4. Orexine A.

Vraag 4

Insuline is een hormoon:

  1. Dat wordt afgescheiden door de alvleesklier (pancreas).

  2. Dat noodzakelijk is voor de opname van glucose door cellen uit het bloed.

  3. Dat antagonistisch werkt aan het hormoon glucagon.

  4. a, b en c zijn correct.

Vraag 5

Welk hersengebied wordt het vaakst in verband gebracht met verslavingen?

  1. De nucleus accumbens.

  2. Het gehele limbische systeem.

  3. De frontale kwab.

  4. De hersenstam.

Vraag 6

Interleukine-1 (een leukocyt) en prostaglandine E1 veroorzaken samen:

  1. Gewichtsverlies

  2. Een toename in ‘sex drive’

  3. Koorts

  4. Honger

Antwoordindicatie MC-vragen

Vraag 1

D

Vraag 2

A

Vraag 3

B

Vraag 4

B

Vraag 5

A

Vraag 6

C

Welke invloed hebben hormonen op seksueel gedrag? - Tentamen 10

MC-vragen

Vraag 1

Wat is waar met betrekking tot androgenen en oestrogenen?

  1. Alleen mannen hebben androgenen.

  2. Beide typen hormonen komen zowel bij mannen als vrouwen voor.

  3. Ze worden geproduceerd in de hypofyse.

  4. Ze hebben tegengestelde effecten bij mannen en vrouwen.

Vraag 2

Aan het eind van de menstruatie-cyclus, nemen de niveaus van LH en FSH .... en nemen de niveaus van oestradiol en progesteron ...

  1. Af, toe.

  2. Toe, af.

  3. Toe, toe.

  4. Af, af.

Vraag 3

Welk anatomisch verschil tussen mannen en vrouwen (behalve verschillen in geslachtsorganen) is al op jonge leeftijd aanwezig?

  1. Verschil in de complexiteit van de cerebrale cortex.

  2. De grootte van de hypofyse.

  3. De organisatie van de hersenstam.

  4. De grootte van gedeelten van de hypothalamus.

Vraag 4

Halverwege de menstruatiecyclus scheidt het follikel in toenemende mate ... uit

  1. TSH

  2. ACTH.

  3. Testosteron.

  4. Oestradiol.

Vraag 5

Bij vele diersoorten bereiden hormonale veranderingen de moeder voor op ouderlijk gedrag na de bevalling van haar kind. Welke verandering is dit?

  1. Een afname in testosteron en oestradiol.

  2. Een toename van prolactine en oxytocine.

  3. Een toename van prolactine en een afname van oxytocine.

  4. Een afname van prolactine en een toename van oxytocine.

Vraag 6

Steroïde hormonen veroozaken hun effecten door:

  1. Cell membranen te beïnvloeden.

  2. Ionenkanalen te openen.

  3. Het verhogen van het cholesterol-niveau.

  4. De celkern binnen te dringen en de expressie van genen te beïnvloeden.

Vraag 7

Op welke manier heeft Sildenafil (Viagra) zijn werking?

  1. Het verhoogt de gevoeligheid voor vrouwelijke feromonen

  2. Het verhoogt de uitscheiding van stikstof-oxide (NO) in de hypothalamus en penis

  3. Het verlaagt de uitscheiding van dopamine in de hypothalamus

  4. Het blokkeert de pijnreceptoren in het ruggenmerg

Vraag 8

Er bestaan mensen met een mannelijke chromosomen opmaak, die als jong kind werden aangezien voor meisjes, maar tijdens de puberteit een mannelijk uiterlijk ontwikkelden. Wat gebeurde er met hun sexuele identiteit?

  1. De meesten namen een duidelijk mannelijke identiteit aan

  2. De meesten behielden een vrouwelijke identiteit

  3. Ongeveer de helft ontwikkelde een mannelijke identiteit en de helft een vrouwelijke

  4. De meesten waren onzeker over hun sexuele identiteit

Vraag 9

Op de Dominicaanse Republiek komen mannen voor die geboren zijn met een tekort aan het enzym dat testosteron omzet in dihydrotestosteron. Dit resulteert in:

  1. Borstgroei

  2. Het ontbreken van schaamhaar

  3. Het vrijwel ontbreken van mannelijke uiterlijke geslachtsdelen tot aan de puberteit

  4. Een extreem kleine lichaamslengte tot ongeveer het 30e levensjaar

Vraag 10

“Müllerian ducts” (kanalen van Müller):

  1. Komen alleen bij genetisch mannelijke foetussen voor

  2. Komen alleen bij genetisch vrouwelijke foetussen voor

  3. Komen zowel voor bij mannelijke als vrouwelijke foetussen in een vroeg stadium van de ontwikkeling

  4. Komen zowel voor bij mannelijke als vrouwelijke foetussen tot vlak voor de geboorte

Antwoordindicatie MC-vragen

Vraag 1

B

Vraag 2

D

Vraag 3

D

Vraag 4

D

Vraag 5

B

Vraag 6

D

Vraag 7

B

Vraag 8

A

Vraag 9

C

Vraag 10

C

Hoe verhouden emoties, stress en gezondheid zich ten opzichte van elkaar? - Tentamen 11

MC-vragen

Vraag 1

Een groep hersenstructuren in het voorbrein blijken een belangrijke rol te spelen bij emoties en worden gezamenlijk ook wel genoemd:

  1. Het pyramidale systeem.

  2. De basale ganglia.

  3. Het limbische systeem.

  4. Het magnocellulaire systeem.

Vraag 2

Wanneer een rat van zijn snorharen ontdaan wordt en in turbulent water gegooid wordt, dan sterft hij snel. In zekere zin lijkt dit vergelijkbaar met menselijke slachtoffers van een 'Voodoo dood'. Wat is waarschijnlijk in beide gevallen de oorzaak?

  1. Fysieke uitputting.

  2. Slaapgebrek.

  3. Overmatige activiteit van het sympatische zenuwstelsel.

  4. Overmatige activiteit van het parasympatische zenuwstelsel.

Vraag 3

Een wellicht verrassend kenmerk van mensen met een 'Post Traumatische Stress Stoornis' is dat ze over het algemeen:

  1. Lager dan normale cortisol niveaus vertonen.

  2. Een grotere hippocampus hebben.

  3. Een beter dan gemiddeld werkend immuun systeem hebben.

  4. Een minder sterke 'startle reflex' laten zien in reactie op een luid geluid.

Vraag 4

Wat is volgens een aantal dierenonderzoeken een conditie waaronder de waarschijnlijkheid van agressief gedrag het grootst is?

  1. Een lage acetylcholine 'turnover'.

  2. Een hoge acetylcholine 'turnover'.

  3. Een lage serotonine 'turnover'.

  4. Een hoge serotonine 'turnover'.

Vraag 5

Welk effect zou je verwachten van een beschadiging aan de amygdala?

  1. Het verdwijnen van de 'startle reflex'.

  2. Een normale 'startle reflex', maar het verdwijnen van aangeleerde angsten.

  3. Een versterkte 'startle reflex' en versterkte aangeleerde angsten.

  4. Een angst-reactie bij iedere nieuwe stimulus.

Vraag 6

De meeste tranquilizers reduceren angst door:

  1. Het effect van GABA te versterken.

  2. Het effect van GABA te verzwakken.

  3. Het effect van acetylcholine te versterken.

  4. Het effect van acetylcholine te verzwakken.

Vraag 7

Welk gedeelte van het zenuwstelsel wordt sterk geactiveerd tijdens een paniekaanval?

  1. Het sympatische zenuwstelsel.

  2. Het parasympatische zenuwstelsel.

  3. Het somatische zenuwstelsel.

  4. Het craniosacrale zenuwstelsel.

Vraag 8

Benzodiazepinen (Valium, Librium, etc.) zijn angstonderdrukkende middelen. Hoe werken ze?

  1. Ze onderdrukken de activiteit van het autonome zenuwstelsel.

  2. Het zijn GABA-agonisten.

  3. Het zijn glutamaat-antagonisten.

  4. Ze worden door het lichaam omgezet in alcohol.

Vraag 9

De emotie blijdschap heeft vooral te maken met activiteit van:

  1. De rechter hersenhelft.

  2. De linker hersenhelft.

  3. Beide hersenhelften.

  4. De linker hersenhelft bij vrouwen en de rechter hersenhelft bij mannen.

Vraag 10

De doelstelling van microdialyse is om:

  1. Kleine hoeveelheden chemicaliën in het brein te meten

  2. Actief hersenweefsel in het brein zichtbaar te maken d.m.v. kleurstoffen

  3. Computerchips te implanteren in het levende brein van dieren

  4. Het behandelen van ratten en andere kleine dieren met uitval van nierfunctie

Vraag 11

Hoe beleven mensen met een puur autonoom falen (“pure autonomic failure”) hun emoties?

  1. De emoties zijn onveranderd

  2. De emoties zijn totaal verdwenen

  3. Ze hebben nog wel emoties, maar ze beleven ze als minder intens

  4. Ze beleven hun emoties als meer intens

Vraag 12

Bij welke emotie wordt de insulaire cortex het meest actief?

  1. Blijdschap

  2. Woede

  3. Verdriet

  4. Walging

Vraag 13

Een hersenbeschadiging kan er toe leiden dat iemand voortdurend verkeerde beslissingen neemt omdat hij/zij de gevolgen van keuzes niet kan vertalen in goede of slechte gevoelens. Bij welke hersenbeschadiging is dit het meest waarschijnlijk? Een beschadiging aan de:

  1. Mediale occipitale kwab

  2. Posterieure parietale kwab

  3. Prefrontale kwab

  4. Inferieure temporale kwab

Vraag 14

In een studie werd ontdekt dat mensen met een hersenbeschadiging foto’s van gezichten allemaal als even betrouwbaar beoordeelden. Foto’s die gezonde controles als onbetrouwbaar inschatten, werden door deze patiënten als even betrouwbaar beoordeeld als de overige gezichten. Aan welke hersenstructuur hadden de patiënten een beschadiging?

  1. De amygdala

  2. De hippocampus

  3. De thalamus

  4. De nucleus accumbens

Antwoordindicatie MC-vragen

Vraag 1

C

Vraag 2

C

Vraag 3

A

Vraag 4

D

Vraag 5

B

Vraag 6

A

Vraag 7

A

Vraag 8

B

Vraag 9

B

Vraag 10

A

Vraag 11

C

Vraag 12

D

Vraag 13

C

Vraag 14

A

Hoe werkt leren, het geheugen en intelligentie? - Tentamen 12

MC-vragen

Vraag 1

Retrograde amnesie is ... ; anterograde amnesie is ...

  1. Tijdelijk geheugenverlies; permanent geheugenverlies.

  2. Verlies van het korte-termijn geheugen; verlies van het lange-termijn geheugen.

  3. Onvermogen om nieuwe herinneringen op te slaan; verlies van het geheugen voor oude gebeurtenissen.

  4. Verlies van het geheugen voor oude gebeurtenissen; onvermogen om nieuwe herinneringen op te slaan.

Vraag 2

De ziekte van Alzheimer gaat gepaard aan hersendysfunctie ten gevolge van:

  1. Degeneratie van de vezelverbinden tussen de substantia nigra en de basale ganglia.

  2. Het afsterven van neuronen in de dorsomediale thalamus.

  3. Het vormen van 'tangles' en 'plagues' in de cerebrale cortex en hippocampus.

  4. Een epileptische focus in de temporaal kwab.

Vraag 3

Een 'delayed response' taak wordt gebruikt om een bepaald aspect van het geheugen te testen. Om welke vorm van geheugen gaat het?

  1. Procedureel geheugen.

  2. Declaratief geheugen.

  3. Episodisch geheugen.

  4. Werkgeheugen.

Vraag 4

De genen die te maken hebben met de ziekte van Alzheimer leiden tot een opstapeling van ... in het brein.

  1. Glucose.

  2. Amyloide proteinen.

  3. Arachidonisch zuur.

  4. Acetylcholine.

Vraag 5

Een eigenaardigheid wat betreft het geheugen van de neurologische patient H. M., die een beschadiging aan de hippocampus had, was dat hij: 

  1. In staat was nieuwe vaardigheden te leren, maar zich niet kon herinneren ze ooit geleerd te hebben

  2. In staat was om lange-termijn herinneringen te vormen, maar geen korte-termijn herinneringen

  3. In staat was om gemakkelijk de weg te vinden naar zijn nieuwe woning

  4. Hij zich de namen kon herinneren van personen, maar niet wist bij welke persoon de naam hoorde

Vraag 6

Voor vele hippocampale neuronen geldt dat long-term potentiation afhangt van de activatie van:

  1. Nicotine receptoren

  2. Muscarine receptoren

  3. NMDA receptoren

  4. GABA receptoren

Vraag 7

Welke hersenstructuur is aangetast bij de ziekte van Korsakoff?

  1. De hippocampus

  2. De thalamus

  3. De amygdala

  4. De nucleus basalis

Vraag 8

Bij long-term potentiation (LTP) verandert de efficiëntie van de synaptische overdracht tussen neuronen. De receptoren die hierbij betrokken zijn reageren op de neurotransmitter:

  1. GABA

  2. Acetylcholine

  3. Glutamaat

  4. Dopamine

Vraag 9

Er is enige aanwijzing dat bepaalde stoffen het geheugen verbeteren. Wat hebben deze stoffen met elkaar gemeen?

  1. Ze verhogen de bloedtoevoer naar het brein

  2. Ze blokkeren long-term potentiation (LTP)

  3. Ze verlagen calcium nivo’s

  4. Ze stimuleren receptoren voor acetylcholine

Antwoordindicatie MC-vragen

Vraag 1

D

Vraag 2

C

Vraag 3

D

Vraag 4

B

Vraag 5

A

Vraag 6

C

Vraag 7

B

Vraag 8

C

Vraag 9

A

Hoe werken de cognitieve functies in de hersenen? - Tentamen 13

MC-vragen

Vraag 1

Genen die te maken hebben met epilepsie doen dat waarschijnlijk door:

  1. GABA receptoren te veranderen.

  2. Acetylcholine niveaus te veranderen.

  3. De plaatsing van bloedvaten in het brein te veranderen.

  4. De vorm van astroglia-cellen te veranderen.

Vraag 2

Welke hand is dominant voor taal bij linkshandige personen?

  1. De linkerhemisfeer is dominant voor 99% van de personen.

  2. De rechterhemisfeer is dominant voor 99% van de personen.

  3. De linkerhemisfeer is meestal dominant, maar de meeste linkshandigen hebben enig taalvermogen in beide hemisferen.

  4. De rechterhemisfeer is meestal dominant, maar de meeste linkshandigen hebben enig taalvermogen in beide hemisferen.

Vraag 3

Behalve problemen met lezen, hebben dyslectici ook moeite met:

  1. Het onthouden van de betekenis van woorden.

  2. Het horen van de correcte tijdsvolgorde van geluiden.

  3. Het benoemen van objecten.

  4. Het waarnemen van kleuren.

Vraag 4

Een persoon die een object alleen kan benoemen wanneer hij deze in zijn rechtergezichtsveld ziet (en niet objecten in het linker visuele veld), maar wel met zijn linkerhand objecten kan aanwijzen na ze links gezien te hebben, heeft waarschijnlijk een beschadiging aan:

  1. Het gebied van Wernicke.

  2. Het gebied van Broca.

  3. De visuele cortex in de rechter hersenhelft.

  4. Het corpus callosum.

Vraag 5

Wanneer patiënten met Broca's afasie praten, gebruiken ze minder dan normaal de volgende categorie woorden:

  1. Voorzetsels.

  2. Bijvoeglijk naamwoorden.

  3. Zelfstandige naamwoorden.

  4. Werkwoorden.

Vraag 6

Een 'split-brain' patiënt is iemand waarbij:

  1. Het cerebellum beschadigd is.

  2. De frontale kwab gescheiden is van de rest van het brein.

  3. Het corpus callosum doorgesneden is.

  4. De cortex gescheiden is van de rest van het brein.

Vraag 7

Welke ogenschijnlijke tegenstrijdigheid kan er optreden bij een 'split-brain' patiënt?

  1. Ze zeggen dat ze geen honger hebben, terwijl ze doorgaan met eten.

  2. Ze zeggen het plaatje dat je ze hebt getoond niet te hebben gezien, terwijl ze toch met hun linkerhand het plaatje aan kunnen wijzen.

  3. Ze kunnen met de ene hand schrijven, maar niet met de andere hand.

  4. Ze kunnen plotseling veranderen van een depressieve toestand naar een manische toestand.

Vraag 8

Iemand met een beschadiging aan de visuele cortex van de linker hemisfeer heeft een aangetast gezichtsvermogen voor:

  1. Het linker oog

  2. Het rechter oog

  3. De ruimte links van fixatie

  4. De ruimte rechts van fixatie

Vraag 9

In het algemeen werken geneesmiddelen die gebruikt worden om epilepsie te bestrijden door:

  1. Het versterken van de effecten van GABA

  2. Het veroorzaken van apoptose

  3. Het inhiberen van de kalium-natrium pompen

  4. Het ontspannen van de celmembranen

Antwoordindicatie MC-vragen

Vraag 1

A

Vraag 2

C

Vraag 3

B

Vraag 4

D

Vraag 5

A

Vraag 6

C

Vraag 7

B

Vraag 8

D

Vraag 9

A

 

 

 

 

Image  Image  Image  Image

Access: 
Public
Check more of this topic?

Image

Click & Go to more related summaries or chapters

Studiegids met oefen- en voorbeeldtentamens voor Biopsychologie aan de Rijksuniversiteit Groningen

Oefen- en voorbeeldtentamens bij Biopsychologie aan de Rijksuniversiteit Groningen

Inhoudsopgave

  • Begrippenlijst bij het boek: Biological Psychology van Kalat
  • TentamenTests bij het boek: Biological Psychology van Kalat
  • TentamenTests bij het boek: Biological Psychology van Kalat - 13e druk
  • Tentamenvragen bij het boek: Biological Psychology van Kalat - 13e druk
Access: 
Public
This content is also used in .....
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why would you use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
    • Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the topics and taxonomy terms
    • The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  3. Check or follow your (study) organizations:
    • by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
    • this option is only available trough partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
    • by following individual users, authors  you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Use the Search tools
    • 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
    • The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Field of study

Check the related and most recent topics and summaries:
Activity abroad, study field of working area:
Institutions, jobs and organizations:
Statistics
2247