Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>

Image

Belastingrecht - UL - Oefententamen 2018

Vragen

Meerkeuzevragen

Vraag 1

Roberto bezit een zeiljacht, waarmee hij elk weekend gaat varen op de Noordzee. Tijdens vakanties gaat hij nog veel verder: soms naar de Middellandse Zee, soms ook naar Amerika. Het gaat dan ook om een flink jacht, met een waarde in het economisch verkeer van € 4.000.000. Bij zo’n groot schip horen ook kosten. Jaarlijks onderhoud etc. kost €150.000. De vaste ligplaats van het schip laat Roberto bewaken met vechthonden. De ligplaats kost jaarlijks € 20.000, de bewaking met vechthonden jaarlijks € 30.000. Vrienden vragen hem geregeld of ze het schip eens tegen betaling mogen gebruiken, maar daar begint Roberto niet aan. Wat zijn de gevolgen voor de heffing van inkomstenbelasting? U mag daarbij aannemen dat Roberto geen ander vermogen heeft, noch schulden.

  1. Roberto wordt in box 3 belast naar een bedrag van € 4.000.000, minus het heffingvrije vermogen.
  2. Roberto wordt in box 3 belast naar een bedrag van € 3.800.000 (dat is de waarde van het jacht minus de kosten die Roberto heeft gemaakt), minus het heffingvrije vermogen.
  3. Roberto wordt in box 3 belast naar een bedrag van € 3.830.000 (dat is de waarde van het jacht minus de kosten die Roberto heeft gemaakt; de kosten van de bewaking met vechthonden zijn echter van aftrek uitgesloten), minus het heffingvrije vermogen.
  4. Geen van bovenstaande antwoorden is juist.

Vraag 2

Jan verkoopt een pakket aandelen met winst. Dit vervreemdingsvoordeel blijft onbelast mits:

  1. de aandelen behoorden tot het vermogen van Jan’s onderneming.
  2. het voordeel voor Jan een resultaat uit overige werkzaamheden vormt.
  3. de aandelen voor Jan behoorden tot een aanmerkelijk belang.
  4. de aandelen behoorden tot Jan’s box 3 vermogen.

Vraag 3

Voor een aanmerkelijk belang is vereist dat:

  1. de aandeelhouder economisch eigenaar is van de aandelen.
  2. de aandeelhouder juridisch eigenaar is van de aandelen.
  3. het gaat om aandelen in een in Nederland gevestigde vennootschap.
  4. het gaat om direct aandeelhouderschap.

Vraag 4

Judith, een studente van 22 jaar, heeft een 5%-aandelenbelang in X BV. Haar vader Kees houdt de overige 95% van de aandelen. De afgelopen jaren heeft Judith telkens een leuk dividend ontvangen als aanvulling op haar studiebeurs. Maar tijdens het kerstdiner waarschuwt Kees zijn dochter: de zaken lopen slecht, en X BV gaat komend jaar waarschijnlijk een fors verlies draaien. Hij biedt haar aan om een deel van haar aandelen te kopen, zodat zij haar tegenvaller kan beperken. Wat zouden de fiscale gevolgen zijn als Judith de helft van haar aandelen aan haar vader verkoopt?

  1. Zij heeft dan geen aanmerkelijk belang meer en wordt voor haar resterend aandelenbezit belast in box 3.
  2. Zij heeft dan nog steeds een aanmerkelijk belang, en wel op grond van art. 4.6 Wet IB 2001.
  3. Zij heeft dan nog steeds een aanmerkelijk belang, en wel op grond van art. 4.10 Wet IB 2001.
  4. Zij zal worden belast voor een fictieve vervreemding, en wel op grond van art. 4.16 lid 1 onderdeel g Wet IB 2001.

Vraag 5

In het kader van de belastingvereenvoudiging besluit de wetgever om box 2 van de Wet IB 2001 af te schaffen. Wat is (aannemend dat verder niets wordt gewijzigd in de belastingwetgeving) het gevolg van deze stap voor de wijze waarop aandeelhouders met een belang van 5% (of meer) in de inkomstenbelasting worden betrokken?

  1. Zij worden voor de reguliere en vervreemdingsvoordelen uit hun aandelenbezit belast ter zake van winst uit onderneming; zij drijven immers een onderneming.
  2. Zij worden voor de reguliere en vervreemdingsvoordelen uit hun aandelenbezit belast ter zake van loon; zij zijn immers als directeur in dienst van hun eigen vennootschap.
  3. Zij worden voor de reguliere en vervreemdingsvoordelen uit hun aandelenbezit belast ter zake van resultaat uit overige werkzaamheden; zij zijn immers fiscaal gezien geen ondernemers en evenmin werknemers.
  4. Zij worden voor de waarde van hun aandelenbezit belast ter zake van voordeel uit sparen en beleggen.

Vraag 6

Waarom zijn naast de reguliere voordelen ook de vervreemdingsvoordelen uit een aanmerkelijk belang in box 2 belast?

  1. Omdat vervreemdingsvoordelen onder de deelnemingsvrijstelling vallen.
  2. Anders zouden aanmerkelijkbelanghouders hun familieleden die geen aanmerkelijk belang hebben, kunnen bevoordelen door hen vervreemdingsvoordelen toe te kennen.
  3. Om te voorkomen dat aanmerkelijkbelanghouders belasting uitstellen door zichzelf geen reguliere voordelen toe te kennen.
  4. Omdat de vervreemdingsvoordelen anders zouden moeten worden belast als resultaat uit overige werkzaamheden.

Vraag 7

Wat is het doel van de zogeheten gebruikelijkloonregeling (art. 12a Wet LB 1964) voor aanmerkelijkbelangaandeelhouders?

  1. Zorgen dat aanmerkelijkbelanghouders zichzelf niet excessief belonen in vergelijking met hun werknemers.
  2. Zorgen dat aanmerkelijkbelanghouders, net als ondernemers, toegang krijgen tot de ondernemersfaciliteiten in box 1.
  3. Zorgen dat hun arbeidsinkomen zo veel mogelijk wordt belast in box 1, in plaats van in box 2.
  4. Zorgen dat ze hun beloningen niet als “normaal vermogensbeheer” wegsluizen naar box.

Vraag 8

Bij het starten van een onderneming kan een keuze worden gemaakt uit verschillende rechtsvormen. Veelal staan ondernemers voor de keuze “eenmanszaak of BV?” Wat zijn de belangrijkste fiscale afwegingen?

  1. Bij een lage winst is de BV aantrekkelijker: voor lage winsten bedraagt het tarief vennootschapsbelasting slechts 20%. Bij een hoge winst is een eenmanszaak aantrekkelijker door het progressieve tarief van box 1.
  2. Bij een lage winst is de eenmanszaak aantrekkelijker: de ondernemer heeft doorgaans toegang tot de ondernemingsfaciliteiten van de Wet IB 2001 en betaalt daardoor weinig inkomstenbelasting. Bij een hogere winst is de BV aantrekkelijker. Het gecombineerde tarief van vennootschapsbelasting en box 2 van de Wet IB 2001 is lager dan het toptarief van box 1.
  3. Een ondernemer die kiest voor de eenmanszaak wordt voor de kostenaftrek beperkt door de aftrekbeperkingen van art. 3.14 e.v. Wet IB 2001. Een ondernemer die kiest voor een BV zal niet worden beperkt in de kostenaftrek.
  4. Een ondernemer die kiest voor de eenmanszaak, moet zelf aan het urencriterium voldoen om in aanmerking te komen voor de ondernemingsfaciliteiten. Een ondernemer die kiest voor de BV-vorm, moet zelf én ook met zijn vennootschap aan het urencriterium voldoen om in aanmerking te komen voor de ondernemingsfaciliteiten.

Vraag 9

Welke van de onderstaande beweringen over informeel kapitaal is juist?

  1. Het verstrekken van informeel kapitaal is in beginsel aftrekbaar bij de verstrekker.
  2. Van informeel kapitaal is sprake wanneer een moedermaatschappij haar dochtermaatschappij bevoordeelt op basis van de aandeelhoudersrelatie.
  3. Van informeel kapitaal is sprake wanneer een dochtermaatschappij een pand voor een te lage prijs aan haar moedermaatschappij verkoopt.
  4. Wanneer geconstateerd is dat sprake is van informeel kapitaal, moet het voordeel dat voortvloeit uit de aandeelhoudersrelatie worden belast bij degene die het voordeel ontvangt.

Vraag 10

Wat is het doel van de deelnemingsvrijstelling?

  1. a. Er voor zorgen dat de aanmerkelijkbelanghouder niet met een dubbele heffing wordt geconfronteerd.
  2. b. Er voor zorgen dat de dochtervennootschap slechts eenmaal wordt belast over haar winst.
  3. c. De fiscale behandeling van eigen versus vreemd vermogen binnen de vennootschapsbelasting gelijktrekken.
  4. d. De gevolgen van het klassieke stelsel ongedaan maken voor de vennootschap die deelneemt in een andere vennootschap.

Vraag 11

Pieterse BV, een in Nederland gevestigde vennootschap, houdt 5% van de aandelen in het eveneens in Nederland gevestigde Stokertje BV. Daarnaast houdt Pieterse BV 4% opties op aandelen in Stokertje BV. Pieterse BV verkoopt zowel de aandelen als de opties. Welk van de volgende antwoorden is juist?

  1. Alleen de winst behaald met de aandelen zal belast worden in box 2.
  2. Alleen de winst behaald met de opties zal belast worden in box 2.
  3. De winst behaald met zowel de aandelen als de opties zal belast worden in box 2.
  4. Noch de winst behaald met de aandelen, noch de winst behaald met de opties zal worden belast in box 2.

Vraag 12

Bal BV produceert machines die ballen maken. Bal BV houdt 100% van de aandelen in Biljart BV, een BV die zich specialiseert in het maken van biljartballen. Bal BV en Biljart BV vormen geen fiscale eenheid. Bal BV besluit zonder enige vergoeding een ballenmachine met een marktwaarde van € 200.000 aan Biljart BV over te dragen. Niet lang daarna verkoopt Bal BV al haar aandelen in Biljart BV aan een derde. Bal BV realiseert op deze aandelenoverdracht een winst van €300.000. Wat zijn de fiscale gevolgen voor Bal BV van de overdracht van de machine in het licht van de latere overdracht van de aandelen Biljart BV?

  1. De overdracht van de machine leidt niet tot belastbare winst bij Bal BV. De waarde van haar deelneming in Biljart BV neemt niet toe. De vervreemding van de aandelen in Biljart BV leidt voor Bal BV tot een belastbare winst van €300.000.
  2. De overdracht van de machine leidt tot een verlies bij Bal BV ter grootte van misgelopen winst, dus €200.000. De waarde van haar deelneming in Biljart BV verandert niet. De vervreemding van de aandelen in Biljart BV leidt voor Bal BV tot een niet aftrekbaar verlies van €100.000.
  3. De overdracht van de machine leidt tot een verlies bij Bal BV ter grootte van de meerwaarde van de machine, dus €200.000. De waarde van haar deelneming in Biljart BV neemt met dit zelfde bedrag af. De vervreemding van de aandelen in Biljart BV leidt voor Bal BV tot een aftrekbaar verlies van €200.000.
  4. De overdracht van de machine leidt tot een winst ten bedrage van €200.000 bij Bal BV. De waarde van haar deelneming in Biljart BV neemt met het bedrag van de waarde van de machine toe. De vervreemding van de aandelen in Biljart BV leidt voor Bal BV niet tot belastbare winst.

Vraag 13

Een geldverstrekking die civielrechtelijk de vorm van een geldlening heeft, wordt voor de vennootschapsbelasting niet altijd ook als geldlening behandeld. Onder welke omstandigheden wordt een dergelijke geldverstrekking als eigen vermogen behandeld?

  1. Bij de verstrekking van de lening is al duidelijk dat de lening niet terugbetaald zal kunnen worden.
  2. De lening is onder zulke voorwaarden verstrekt dat de geldverstrekker met het uitgeleende bedrag in feite deelneemt in de onderneming van de schuldenaar.
  3. De lening is slechts schijn, in werkelijkheid hebben de partijen een kapitaalverstrekking beoogd.
  4. In alle bovenstaande omstandigheden.

Vraag 14

Gerard heeft alle aandelen in X BV. X BV houdt op haar beurt alle aandelen in Y BV. Y BV keert een dividend uit van € 100.000. Welk antwoord is juist?

  1. Gerard hoeft ten aanzien van het dividend geen aangifte inkomstenbelasting te doen. Bij X BV behoort het dividend tot de winst, maar het is vrijgesteld door de toepassing van de deelnemingsvrijstelling.
  2. Gerard hoeft ten aanzien van het dividend geen aangifte inkomstenbelasting te doen. Bij X BV behoort het dividend tot de belaste winst.
  3. Gerard moet in box 2 een regulier voordeel uit indirect aanmerkelijk belang van € 100.000 aangeven. Bij X BV behoort het dividend tot de winst, maar is vrijgesteld door de toepassing van de deelnemingsvrijstelling.
  4. Gerard moet in box 2 een regulier voordeel uit indirect aanmerkelijk belang van € 100.000 aangeven. Voor X BV behoort het dividend tot de belaste winst. Art. 4.12 Wet IB 2001, art. 13 lid 1 Wet Vpb 1969

Vraag 15

Welke bewering over de behandeling van vreemd vermogen en eigen vermogen in de vennootschapsbelasting is juist?

  1. De tegenprestatie voor de verstrekking van eigen vermogen is altijd belast voor de ontvangende partij.
  2. De tegenprestatie voor de verstrekking van eigen vermogen is in beginsel aftrekbaar voor de betalende partij.
  3. De tegenprestatie voor de verstrekking van vreemd vermogen is in beginsel belast voor de ontvangende partij.
  4. De tegenprestatie voor de verstrekking van vreemd vermogen is in beginsel niet aftrekbaar voor de betalende partij.

Vraag 16

Welke uitspraak is onjuist?

  1. Een vergrijpboete bedraagt maximaal 300% van de boetegrondslag (bij box 3 inkomen).
  2. De grondslag voor een vergrijpboete wegens niet, onjuist of onvolledig doen van aangifte bestaat uit het gehele bedrag van de aanslag.
  3. Voor het opleggen van een verzuimboete is opzet of grove schuld niet vereist.
  4. Een vergrijpboete bij navordering wordt opgelegd tegelijk met het vaststellen van de navorderingsaanslag.

Vraag 17

In maart 2017 dient Henk via het internet zijn vooraf door de Belastingdienst ingevulde aangifte inkomstenbelasting 2016 in. Omdat Henk denkt dat het in de digitale
aangifte niet mogelijk is om het door hem genoten voordeel uit een onroerendezaaktransactie aan te geven, stuurt Henk begin april 2017 per gewone post een brief naar de belastinginspecteur waarin hij aangeeft van mening te zijn dat over het door hem genoten voordeel (groot € 150.000) in box 1 inkomstenbelasting is verschuldigd. Omdat Henk op zijn brief geen reactie ontvangt, stuurt Henk in juli 2017 nogmaals een kopie van zijn brief aan de inspecteur, nu aangetekend. In oktober 2017 ontvangt Henk de definitieve aanslag 2016; uit het daarin door de inspecteur vastgestelde belastbaar inkomen blijkt dat het voordeel uit de onroerendezaaktransactie niet is meegenomen bij de bepaling van het belastbaar inkomen. Op 1 maart 2018 ontvangt Henk een navorderingsaanslag inkomstenbelasting 2016 waarbij over het door Henk genoten voordeel uit de onroerendezaaktransactie inkomstenbelasting wordt geheven. Welke van de onderstaande antwoorden is juist?

  1. De aanslag is terecht opgelegd, en wel op grond van art. 16 lid 2 onderdeel c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
  2. De aanslag hoeft niet door Henk te worden betaald, omdat voordelen behaald met onroerend goed onbelast zijn voor de inkomstenbelasting.
  3. De aanslag is terecht opgelegd, en wel op grond van art. 16 lid 1 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
  4. De inspecteur mag geen navorderingsaanslag opleggen, omdat Henk te goeder trouw is. Art. 16 lid 2 onderdeel c AWR

Vraag 18

Ruud is een student fiscaal recht. Hij adviseert ondernemers over fiscaliteit en verzorgt hun belastingaangiften. Omdat de zaken goed lopen heeft hij vier medestudenten aangenomen om hem te assisteren. Gemiddeld werken zij twintig uur per week voor hem, tegen een uurloon van € 40. Hij heeft één en ander netjes vastgelegd in arbeidsovereenkomsten. Maar vanwege alle drukte komt hij er niet toe om aangifte loonbelasting te doen. De inspecteur legt Ruud een naheffingsaanslag op. Mag de inspecteur dat zomaar doen?

  1. Nee, de inspecteur heeft een nieuw feit nodig.
  2. Nee, Ruud is te goeder trouw. De inspecteur kan alleen een verzuimboete opleggen op grond van art. 67c AWR.
  3. Ja, binnen twee jaar na het jaar waarin de belastingschuld is ontstaan.
  4. Ja, binnen vijf jaar na het jaar waarin de belastingschuld is ontstaan.

Vraag 19

Francesco heeft de Colombiaanse nationaliteit. Hij woont enkele maanden per jaar in Colombia, maar verblijft elk jaar grotendeels in Amsterdam, waar hij een drugsbende leidt. Van de opbrengsten van de drugshandel heeft hij een mooi pand aan de Herengracht kunnen kopen voor een bedrag van € 1.500.000. Daar woont hij als hij in Nederland verblijft; zijn zaken handelt hij altijd buitenshuis af. Vanwege toenemende onrust in het Amsterdamse drugsmilieu besluit Francesco om zijn pand aan de Herengracht te verkopen, en wel voor € 2.500.000. Hij maakt dus een verkoopwinst van € 1.000.000, en besteedt dat bedrag aan de aankoop van een leuk pandje in Naarden. Neem aan dat het Nederlands-Colombiaanse verdrag ter voorkoming van dubbele belasting het heffingsrecht over deze verkoopwinst toewijst aan Colombia. Francesco vraagt uw advies: moet hij inderdaad Nederlandse inkomstenbelasting betalen over de verkoopwinst van € 1.000.000?

  1. Nee, de verkoopwinst is in Nederland niet belast op grond van de Wet op de inkomstenbelasting 2001.
  2. Ja, want al heeft hij de Colombiaanse nationaliteit, hij woont, gezien art. 4 lid 1 AWR, in Nederland. Om die reden is het verdrag niet op hem van toepassing.
  3. Ja, want zo lang Francesco geen beroep doet op het verdrag, hoeft Nederland het niet op hem toe te passen.
  4. Nee, Nederland zal van heffing moeten afzien op grond van het belastingverdrag met Colombia.

Vraag 20

X BV houdt 95% van de aandelen in Y Ltd, een in de VS gevestigde (en daar belastingplichtige) vennootschap. Y Ltd keert dividend uit aan X BV. U mag er vanuit gaan dat artikel 10 van het verdrag tussen Nederland en de VS als volgt luidt:

Artikel 10 Dividenden
1. Dividenden betaald door een lichaam dat inwoner is van een van de Staten aan een inwoner van de andere Staat, mogen in die andere Staat worden belast.
2. Deze dividenden mogen echter ook in de Staat waarvan het lichaam dat de dividenden betaalt inwoner is, overeenkomstig de wetgeving van die Staat worden belast, maar indien de uiteindelijk gerechtigde tot de dividenden inwoner van de andere Staat is, mag de aldus geheven belasting niet overschrijden: (a) 5 percent van het brutobedrag van de dividenden, indien de uiteindelijk gerechtigde een lichaam is dat onmiddellijk ten minste 10 percent van de aandelen in het lichaam dat de dividenden betaalt bezit;(...)

U mag er vanuit gaan dat de Nederlandse BV en de Amerikaanse Ltd kwalificeren als inwoner van resp. Nederland en de VS voor toepassing van het verdrag.
Welke staat/staten belast/belasten het dividend indien bovenstaand artikel wordt oegepast?

  1. Het heffingsrecht over het dividend wordt toegewezen aan de VS. Nederland heft een belasting tot maximaal 5% van het dividend.
  2. De VS mogen belasting heffen tot maximaal 5% van het dividend. In Nederland is 20%- 25% vennootschapsbelasting verschuldigd over het dividend.
  3. De VS mogen belasting heffen tot maximaal 5% van het dividend. In Nederland is 25% aanmerkelijkbelangheffing (box 2) verschuldigd over het dividend.
  4. De VS mogen belasting heffen tot maximaal 5% van het dividend. In Nederland is geen belasting verschuldigd over het dividend als gevolg van toepassing van de deelnemingsvrijstelling.

Vraag 21

Welke stelling is onjuist met betrekking tot het boxenstelsel dat wordt gehanteerd in de

  1. a. Inkomsten uit arbeid worden altijd belast in box 1.
  2. b. Het kan voorkomen dat een bepaald voordeel, belast of vrijgesteld, als bestanddeel in meer dan één van de boxen past. Voor die situatie geldt de rangorderegeling.
  3. c. Het boxenstelsel is een vorm van analytische inkomstenbelasting.
  4. d. Een verlies in box 3 is onder strikte voorwaarden verrekenbaar met een positief resultaat in box 2, maar niet met een positief resultaat in box 1.Wet op de inkomstenbelasting 2001?

Vraag 22

Welke stelling is juist?
Stelling I: Zelfstandige beoefenaren van een vrij beroep drijven geen onderneming.
Stelling II: Uitgaven die zijn gedaan met het oog op de zakelijke belangen van de onderneming, zijn altijd aftrekbaar.

  1. Beide stellingen zijn juist.
  2. Beide stellingen zijn onjuist.
  3. Stelling I is juist. Stelling II is onjuist.
  4. Stelling I is onjuist. Stelling II is juist.

Vraag 23

Mees drijft een onderneming in de zin van de Wet IB 2001. Hij exploiteert zijn eigen handel in tweedehands fietsen. Aan het begin van het jaar is zijn fiscale ondernemingsvermogen € 10.000. Aan het einde van het jaar bedraagt zijn fiscale ondernemingsvermogen € 8.000. Gedurende het jaar heeft Mees € 7.500 uit de kas van de onderneming gebruikt voor zijn levensonderhoud. Ook heeft Mees lopende het jaar zijn drie eigen fietsen, met een waarde van in totaal € 1000, om niet in de onderneming ingebracht.

  1. Hij heeft een winst gemaakt van 4.500.
  2. Hij heeft een winst gemaakt van 5.500.
  3. Hij heeft een winst gemaakt van 6.500.
  4. Hij heeft een verlies gemaakt van 8.500.

Vraag 24

Wat is de betekenis van de begrippen ‘totaalwinst’ en ‘jaarwinst’ voor de wijze waarop voor ondernemers in de zin van art. 3.8 Wet IB 2001 de belastbare winst wordt bepaald?

  1. Het totaalwinstbegrip houdt onder meer in dat voordelen die geen verband houden met de onderneming niet als winst kunnen worden aangemerkt. ‘Jaarwinst’ betekent dat de ondernemer zelf mag kiezen in welk jaar de winst wordt belast.
  2. Het jaarwinstbegrip regelt of een voordeel tot de belastbare winst van een onderneming behoort, terwijl het totaalwinstbegrip regelt dat altijd de totale winst wordt belast.
  3. Het totaalwinstbegrip bepaalt dat alle voordelen die de ondernemer behaalt moeten worden belast in het jaar dat de winst wordt behaald. Het jaarwinstbegrip geeft daarop een aantal met name genoemde uitzonderingen.
  4. Het totaalwinstbegrip houdt onder meer in dat voordelen die geen verband houden met de onderneming niet als winst kunnen worden aangemerkt. Het jaarwinstbegrip bepaalt de omvang van de winst in een bepaald jaar.

Vraag 25

Mees en Philippine zijn gaan samenwonen in een appartement dat zij zojuist samen hebben gekocht, en hebben zich ook beiden op dit adres ingeschreven in de gemeentelijke
basisadministratie. Philippine wil echter beslist niet met Mees trouwen. En eigenlijk heeft ze ook geen zin om met Mees een notarieel samenlevingscontract af te sluiten. Gezien hun financiële omstandigheden zou het voor Mees en Philippine aantrekkelijk zijn om wél fiscale partners te zijn voor de Wet IB 2001. Mees probeert Philippine dan ook over te halen door te wijzen op art. 5a AWR. Philippine kan, zo stelt Mees, zonder huwelijk of notarieel samenlevingscontract niet zijn fiscale partner zijn voor de Wet IB 2001. Philippine voert daar tegen aan dat zij nog niet meerderjarig is, zodat fiscaal partnerschap helemaal niet aan de orde is. Welk advies zou u hen geven, om te zorgen dat Mees en Philippine kunnen kwalificeren als fiscale partners voor de Wet IB 2001?

  1. Wachten met samenwonen tot Philippine meerderjarig is.
  2. Toch maar wél trouwen.
  3. Gezien de wensen van Philippine kunnen zij en Mees niet kwalificeren als fiscale partners voor de Wet IB 2001.
  4. Mees en Philippine zijn al fiscale partners voor de Wet IB 2001.

Vraag 26

Een voorbeeld van een specifieke renteaftrekbeperking is art. 15ad Wet Vpb 1969. Deze aftrekbeperking betreft rentebetalingen in verband met een overnameschuld. Achtergrond van de regeling is dat buitenlandse investeerders hun overname van een Nederlandse vennootschap zó financierden, dat de winst van deze vennootschap werd geërodeerd door renteaftrek. Welk kenmerk van het Nederlandse fiscale stelsel maakte dit (voordat de bedoelde aftrekbeperking werd ingevoerd) mogelijk?

  1. De deelnemerschapslening, die er voor zorgde dat de buitenlandse investeerder voor de lening die hij verstrekte onder de deelnemingsvrijstelling viel.
  2. Het regime van de fiscale eenheid, waardoor de buitenlandse investeerder de rentekosten van de door hem in Nederland opgerichte overnameholding kon samenvoegen met de winst van de overgenomen vennootschap.
  3. Het regime van de fiscale eenheid, waardoor de buitenlandse investeerder een fiscale eenheid kon vormen met de (overgenomen) Nederlandse dochter zodat onderlingerentebetalingen fiscaal onzichtbaar werden.
  4. Het door de Hoge Raad ontwikkelde leerstuk van “onzakelijke kapitaalstorting” waardoor de (overgenomen) Nederlandse vennootschap, wanneer zij een onzakelijk lage rente betaalde aan de buitenlandse moeder, in Nederland vrijwel geen belastbare winst had.

Vraag 27

De EU Anti-Ontgaans Richtlijn schrijft voor dat de lidstaten een renteaftrekbeperking invoeren in hun vennootschapsbelastingen. Welke?

  1. Wanneer een belastingplichtige wordt overgenomen door een buitenlandse investeerder waarbij die investeerder geld leent om de overname te financieren, is de rente betaald over deze lening slechts aftrekbaar voor zover die rente minder bedraagt dan 30% van het bedrijfsresultaat.
  2. Wanneer een belastingplichtige rente betaalt aan een verbonden vennootschap, is die rentebetaling slechts aftrekbaar voor zover die minder bedraagt dan 30% van het bedrijfsresultaat.
  3. Wanneer een belastingplichtige rente betaalt aan een aan een crediteur in een land met een “lage belastingdruk”, is die rentebetaling slechts aftrekbaar voor zover die minder bedraagt dan 30% van het bedrijfsresultaat.
  4. Wanneer een belastingplichtige rente betaalt, is die slechts aftrekbaar voor zover die minder bedraagt dan 30% van het bedrijfsresultaat.

Vraag 28

Wanneer het Hof van Justitie moet beslissen of een regel van nationaal belastingrecht van één van de lidstaten in strijd is met de verdragsvrijheden, hanteert het een toetsschema. Welke van onderstaande vragen is in elk geval onderdeel van dit toetsschema?

  1. Streeft de regel een dwingende reden van algemeen belang na?
  2. Is de regel gericht op het faciliteren van een kunstmatige constructie die als hoofdmotief belastingbesparing heeft?
  3. Levert de regel een selectief voordeel op voor een belastingplichtige?
  4. Is de regel noodzakelijk om de nationale fiscale soevereiniteit van de lidstaat te garanderen?

Vraag 29

Y BV is een vennootschap die naar Nederlands recht is opgericht en die tevens inNederland is gevestigd. Y BV verkoopt al jarenlang landbouwmachines. Alle aandelen van Y BV zijn in handen van de familie Van Deel uit Zuilen. Op een dag verkoopt dhr. Glasner – een ervaren verkoper en werknemer in dienst van Y BV – een dorsmachine aan dhr. Kolpen voor een bedrag van € 50.000. Normaal gesproken zou een dergelijke dorsmachine door Y BV voor een bedrag van € 75.000 worden verkocht. Echter, dhr. Kolpen is een goede afnemer van Y BV. Hij heeft in de afgelopen periode voor in totaal €1.450.000 aan machines bij Y BV gekocht. Dhr. Glasner wil dhr. Kolpen de korting op de prijs van de dorsmachine graag geven, ook omdat hij een grote bonus heeft gekregen vanwege de omvangrijke verkopen aan dhr. Kolpen. Hoe groot is het bedrag dat ter zake van de verkoop van de dorsmachine in aanmerking moet worden genomen voor de berekening van de vennootschapsbelasting van Y BV?

  1. € 75.000, waarvan € 25.000 als een onttrekking moet worden aangemerkt
  2. € 75.000, op basis van het at arm’s length-beginsel dient de verkoopprijs te worden gecorrigeerd naar een zakelijke prijs
  3. € 50.000 of € 75.000, afhankelijk van of dhr. Glasner en dhr. Kolpen bloed- of aanverwanten zijn in de rechte lijn
  4. € 50.000, de daadwerkelijke verkoopprijs aan dhr. Kolpen wordt in de winstberekening meegenomen als een belast voordeel

Vraag 30

X BV, een in Nederland gevestigde vennootschap, heeft een aandelenbelang van 100% in Y Ltd, een in Ierland gevestigde vennootschap. X BV overweegt de activiteiten van haar Ierse dochtervennootschap Y Ltd uit te breiden, omdat Y Ltd goede mogelijkheden heeft voor winstgevende projecten in Ierland. X BV kan Y Ltd de noodzakelijke middelen verstrekken
(1) in de vorm van een kapitaalstorting in Y Ltd of
(2) in de vorm van een lening aan Y Ltd.
Gegeven is dat Ierland een vennootschapsbelasting heeft identiek aan de Nederlandse, zij het dat het Ierse belastingtarief 10% bedraagt. Wat is fiscaal de aantrekkelijkste keuze?

Vraag 31

Heiko is ondernemer voor de inkomstenbelasting en handelt in klassieke tweedehands auto’s. Om zijn klantenkring uit te breiden bezoekt hij geregeld evenementen als golftoernooien, antiekveilingen, maar ook verjaardagen en borrels van zijn vaste klanten. Hij moet daartoe allerlei uitgaven doen, zoals lidmaatschappen van golfclubs, en het nogal prijzige onderhoud van de twee zestig jaar oude Jaguar XK’s die hij beurtelings gebruikt om de diverse evenementen te bezoeken. Deze uitgaven brengt hij als ondernemingskosten in aftrek op zijn belastingaangifte. Wat kan de inspecteur doen?

  1. Hij kan nagaan of de kosten zakelijk zijn, dan wel als privé moeten worden aangemerkt. Zijn ze zakelijk, dan kan hij nagaan of wettelijke aftrekbeperkingenvan toepassing zijn. Voor zover dat niet het geval is, kan hij de hoogte van de kosten slechts marginaal toetsen.
  2. Hij kan nagaan of de kosten zakelijk zijn, dan wel als privé moeten worden aangemerkt. Zijn ze zakelijk, dan kan hij nagaan of wettelijke aftrekbeperkingen van toepassing zijn.Voor zover dat niet het geval is, kan hij de kostenaftrek corrigeren naar een zakelijk niveau.
  3. Hij kan nagaan of de kosten zakelijk zijn, dan wel als privé moeten worden aangemerkt. Zijn ze privé, dan kan hij nagaan of wettelijke aftrekbeperkingen van toepassing zijn. Voor zover dat niet het geval is, kan hij de kostenaftrek slechts marginaal toetsen.
  4. Hij kan nagaan of de kosten zakelijk zijn, dan wel als privé moeten worden aangemerkt. Zijn ze privé, dan kan hij nagaan of wettelijke aftrekbeperkingen van toepassing zijn. Voor zover dat niet het geval is, kan hij de kostenaftrek corrigeren naar een zakelijk niveau

Vraag 32

Frits ondersteunt graag survivaltochten, en helpt vaak in het bedrijf van Erik die zulke tochten aanbiedt aan bedrijven en personeelsverenigingen. De survivalactiviteiten vinden altijd plaats in Frankrijk, hoewel het vele voorbereidende werk natuurlijk in Nederland gebeurt waar Frits en Erik ook wonen. Erik geeft Frits instructies over de uit te voeren werkzaamheden. Frits ontvangt voor zijn werkzaamheden elke maand een vast bedrag van Erik, plus een vergoeding voor alle kosten die hij maakt. Hij vindt het werk overigens zó leuk dat hij ook wel bereid zou zijn om het zonder enige betaling te verrichten. Het voordeel dat Frits geniet uit deze werkzaamheden is:

  1. belastbaar als winst uit onderneming
  2. belastbaar als loon uit een dienstbetrekking
  3. belastbaar als resultaat uit overige werkzaamheden
  4. niet belast omdat Frits geen beloning beoogt

Vraag 33

Iris gaat elke avond naar het casino (in totaal wel 2000 uur per jaar). Zij speelt daar roulette en zoals te verwachten is: soms wint ze wat, maar doorgaans verliest ze flink. Zo gaat haar salaris grotendeels op aan haar gokverslaving. Op een dag overlijdt haar tante, met wie zij geen goede verstandhouding had. Tot Iris’ grote verbazing laat tante haar niettemin €20.000 na. Maar ook een brief waarin zij haar instrueert om dat bedrag bij het roulettespel in te zetten op het getal 13. Iris gaat meteen naar het casino en zet het hele bedrag in op het getal 13. Zij wint € 700.000. Is het voordeel van € 680.000 belast in box 1?

  1. Ja, doordat Iris elke avond naar het casino gaat voldoet zij aan het urencriterium (art. 3.6 Wet IB 2001) en is zij ondernemer. Het gewonnen bedrag is voor haar winst uit onderneming.
  2. Nee, dit bedrag zou wel resultaat uit overige werkzaamheden zijn geweest voor haar tante (gebruikmaken van voorkennis kan immers ook een “werkzaamheid” zijn), maar tante is al overleden dus niet meer belastingplichtig.
  3. Ja, nu Iris dit bedrag slechts kreeg in ruil voor het uitvoeren van een opdracht, staat zij in dienstbetrekking tot haar tante. Omdat tante is overleden, kan zij geen inhoudingsplichtige meer zijn. Iris moet dus aangifte doen op grond van art. 3.80 e.v. Wet IB 2001.
  4. Nee, het voordeel blijft onbelast in box 1.

Vraag 34

Welke stelling is juist?
Stelling I: Piet houdt 4% van de aandelen in X BV. Zijn moeder Truus houdt koopopties op een aandelenpakket van 10% in X BV. Zowel Piet als Truus hebben een aanmerkelijk belang op grond van art. 4.6 Wet IB 2001.
Stelling II: Anja houdt 10% van de aandelen in Y BV. Tevens heeft zij een koopoptie om nog eens 4% van de aandelen van Y BV te kopen. De aandelen van Anja behoren tot een aanmerkelijk belang. De koopoptie behoort niet tot het aanmerkelijk belang.

  1. Beide stellingen zijn juist.
  2. Beide stellingen zijn onjuist.
  3. Stelling I is juist, stelling II is onjuist.
  4. Stelling I is onjuist, stelling II is juist.

Vraag 35

Welke van de vier volgende stellingen over resultaat uit overige werkzaamheden is juist?

  1. Het resultaat moet altijd zijn toe te schrijven aan arbeid.
  2. Wie resultaat uit overige werkzaamheden geniet, kan onder voorwaarden aanspraak maken op de faciliteiten van art. 3.74 (e.v.) Wet IB 2001.
  3. Indien het resultaat uit overige werkzaamheden meer bedraagt dan € 45.000, is de gebruikelijkloonregeling van art 12a Wet LB 1964 van toepassing.
  4. Voor resultaat uit overige werkzaamheden is de bronvoorwaarde “deelname aan het economisch verkeer” niet van belang.

Vraag 36

Wodan heeft de Noorse nationaliteit en woont sinds een aantal jaren in Italië. Wodan heeft sinds twee jaar een Nederlandse vriendin en komt dan ook regelmatig (twee keer per maand een lang weekend) naar Nederland. Hij verblijft dan bij zijn vriendin. Ze zijn nog niet getrouwd, maar Wodan overweegt zijn vriendin komend jaar ten huwelijk te vragen. Voor het gemak heeft Wodan een bankrekening geopend in Nederland. Op deze wijze kan hij in Nederland makkelijk aan zijn geld komen om zijn vriendin tijdens zijn verblijf in Nederland mee uit eten te nemen en cadeautjes voor haar te kopen. Op welke wijze kan Nederland belasting heffen ter zake van de Nederlandse bankrekening?

  1. Nederland kan belasting heffen ter zake van de Nederlandse bankrekening op grondvan artikel 2.1 lid 1 onder b jo. 2.1 lid 2 jo. 7.7 lid 2 Wet IB 2001.
  2. Nederland kan belasting heffen ter zake van de Nederlandse bankrekening op grondvan artikel 2.1 lid 1 onder b jo. 2.1 lid 2 jo. 5.3 lid 2 Wet IB 2001.
  3. Nederland kan belasting heffen ter zake van de Nederlandse bankrekening op grondvan artikel 2.1 lid 1 onder a jo. 5.3 lid 2 Wet IB 2001.
  4. Nederland kan geen belasting heffen ter zake van de Nederlandsebankrekening.

Vraag 37

Wanneer is een niet-inwoner of niet-ingezetene belastingplichtig voor resp. de Wet IB 2001 of de Wet Vpb 1969?

  1. Indien hij in Nederland verblijft.
  2. Indien hij in Nederland economische activiteiten ontplooit.
  3. Indien hij verbonden is met een belastingplichtige.
  4. Indien hij Nederlands inkomen heeft.

Vraag 38

De heer Jansen is fiscalist bij een grote multinational. Na een weekje brainstormen heeft hij de optimale fiscale structuur voor zijn multinational bedacht. Hij legt de structuur voor aan de leden van de Raad van Bestuur van de multinational. Zij vinden dat de structuur soms wel erg nadrukkelijk de grenzen van het fiscaal toelaatbare opzoekt. Meneer Jansen vertelt de leden van de Raad van Bestuur dat zij zich geen zorgen hoeven te maken; een eventueel beroep van de fiscus op fraus legis zal bij de rechter niet slagen. Meneer Jansen draagt voor zijn stelling vier argumenten aan. Welk argument is niet van belang voor de vraag of van fraus legis sprake is?

  1. De structuur respecteert doel en strekking van de wet.
  2. De tekst van de wet staat deze structuur toe.
  3. Alle concurrerende multinationals passen reeds agressieve belastingstructuren toe.
  4. Er zijn naast fiscale ook zakelijke redenen aan te voeren voor de bedoelde structuur.

Vraag 39

Welke stelling is juist?
Stelling I: Nederland past het woonplaatsbeginsel toe om te komen tot een vennootschapsbelastingplicht voor in het buitenland gevestigde en naar buitenlands recht opgerichte vennootschappen.
Stelling II: Een toepassing van het bronbeginsel is dat Nederland loonbelasting heft over het loon van een niet-ingezetene dat voortkomt uit een dienstbetrekking in Nederland.

  1. Beide stellingen zijn juist.
  2. Beide stellingen zijn onjuist.
  3. Stelling I is juist, stelling II is onjuist.
  4. Stelling I is onjuist, stelling II is juist.

Vraag 40

Art. 10a Wet Vpb 1969 beperkt de aftrekbaarheid van rente. Wat is het probleem dat deze regeling beoogt op te lossen?

  1. Art. 10a Wet Vpb 1969 beperkt de fiscale prikkel om met geleend geld investeringen in het buitenland te financieren.
  2. Art. 10a Wet Vpb 1969 voorkomt dat te veel geld wordt geleend voor de bedrijfsvoering van ondernemingen.
  3. Verbonden vennootschappen gebruiken onderlinge leningen en rentebetalingen om op kunstmatige wijze belasting te besparen. Art. 10a Wet Vpb 1969 zorgt er voor dat rente minimaal éénmaal wordt belast.
  4. Verbonden vennootschappen gebruiken onderlinge leningen en rentebetalingen om op kunstmatige wijze belasting te besparen. Art. 10a Wet Vpb 1969 sluit de renteaftrek uit voor enkele gekunstelde rechtshandelingen.

Open vragen

‘Fiscus moet achter de wegsluizers aan’  NRC Handelsblad, 12 mei 2018, Camil Driessen/ Philip de Witt Wijnen

Het kabinet wil niet alleen brievenbusmaatschappijen aanpakken zoals in het regeerakkoord staat, maar ook buitenlandse bedrijven met echte activiteiten in Nederland die geld wegsluizen naar belastingparadijzen. Dat zegt staatssecretaris Menno Snel (Financiën, D66) in een interview met NRC. Het is voor het eerst dat hij zo expliciet spreekt over de aanpak van ‘echte’ bedrijven.

Nu nog is het mogelijk om rente-, royalty's en dividenden onbelast via Nederland naar andere landen te laten stromen, maar vanaf 2020 voert het kabinet bronheffing in op deze geldstromen richting belastingparadijzen. Die heffing gaat dus ook voor ‘echte’ bedrijven gelden, zegt Snel.

Hij wil geen bedrijfsnamen noemen, maar geeft het voorbeeld van een bedrijf dat in Nederland „heel veel geld verdient met de verkoop van gymschoenen” en die winsten doorsluist naar een belastingparadijs. „Dan willen wij als fiscus gaan ingrijpen.”

Sportschoenenfabrikant Nike – dat zijn Europese hoofdkantoor in Hilversum heeft – raakte in november vanwege een dergelijke fiscale constructie via Nederland in opspraak. Uit de Paradise Papers, een groot onderzoeksjournalistiekproject in 2017 over belastingontwijking, bleek dat Nike van 2005 tot 2014 buiten de VS vrijwel alle wereldwijde verkopen via dat Nederlandse kantoor liet lopen. Die miljardenwinsten werden in Nederland nauwelijks belast omdat Nike ze doorsluisde naar een filiaal op Bermuda door zichzelf forse facturen voor royalty’s op intellectueel eigendom te sturen.

Veel multinationals laten geldstromen via Nederland lopen om zo hun belastingrekening te drukken. De helft van de 500 grootste Amerikaanse bedrijven heeft een vennootschap in Nederland. Maar ook veel niet-Amerikaanse bedrijven weten Nederland te vinden zoals Ikea en de bv van Fiat-familie Agnelli. Nederland is de afgelopen jaren internationaal steeds meer onder vuur te komen liggen vanwege de rol die het speelt in internationale belastingontwijkingsstructuren.

Vraag 1 (5 punten, maximaal 200 woorden)

  1.  Leg uit wat een “brievenbusmaatschappij” (ook wel: “doorstroomvennootschap”) is.
  2.  Leg uit op welke wijze multinationale concerns door middel van de genoemde brievenbusmaatschappijen/doorstroomvennootschappen gebruik maken van Nederland voor internationale belastingontwijkingsstructuren.

Vraag 2 (5 punten, maximaal 100 woorden)

Inspecteur De Vries krijgt van zijn chef te horen dat een beroep op fraus legis kansloos wordt geacht. Nike NL BV betaalt gewoon weinig vennootschapsbelasting in Nederland, en daar kan De Vries als belastinginspecteur niets aan doen. Dan leest inspecteur De Vries in de krant dat het kabinet heeft afgesproken om in 2020 een bronbelasting in te voeren op royaltybetalingen naar belastingparadijzen zoals Bermuda. Neem aan dat zo’n heffing inhoudt: telkens wanneer Nike NL BV een bedrag aan royalty’s betaalt aan Nike Bermuda Ltd, moet Nike NL BV daarover 15% bronbelasting afdragen. Inspecteur De Vries betwijfelt of het Nike-concern hierdoor méér belasting zal gaan betalen.

Wat is de reden voor zijn twijfel?

Vraag 3 (5 punten, maximaal 100 woorden)

Het artikel poneert dat de miljardenwinsten van Nike in Nederland nauwelijks werden belast “omdat Nike ze doorsluisde naar een filiaal op Bermuda door zichzelf forse facturen voor royalty’s op intellectueel eigendom te sturen.” Neem aan dat Nike de volgende concernstructuur heeft:

De in de VS gevestigde (en daar belastingplichtige) Nike US Ltd is de 100% aandeelhouder van Nike Bermuda Ltd, gevestigd en belastingplichtig in het belastingparadijs Bermuda, terwijl Nike US Ltd tevens 100% aandeelhouder is van Nike NL BV, gevestigd en belastingplichtig in Nederland. Nike Bermuda Ltd bezit het recht op de merknaam Nike. Nike NL BV betaalt Nike Bermuda Ltd voor het recht om de naam Nike te gebruiken, en verricht de wereldwijde verkoop van Nikeprodukten.

Inspecteur De Vries, die in de krant heeft gelezen dat Nike NL BV wordt genoemd als “belastingontwijker”, zint op een manier om Nike NL BV méér belasting in Nederland te laten betalen. 

  1. Aan welke bepaling in de Wet Vpb 1969 kan de inspecteur de royaltybetalingen van de Nederlandse dochtervennootschap van Nike toetsen?
  2. Leg uit hoe deze bepaling werkt.

Vraag 4 (5 punten, maximaal 100 woorden)

Neem aan dat de bij onderdeel 3 bedoelde toetsing inderdaad heeft plaatsgevonden; de uitkomst is dat Nike NL BV het juiste bedrag aan winst heeft aangegeven op haar aangifte Vpb. Inspecteur De Vries is daardoor hevig teleurgesteld, hij vindt dat Nike NL BV zich fiscaal misdraagt. Hij wil op grond van fraus legis de aftrek van royalty’s door Nike NL BV weigeren.

Welke twee argumenten zal hij daarvoor moeten kunnen onderbouwen? (NB. het volstaat om de twee argumenten te noemen, u hoeft niet zelf een onderbouwing te bedenken).

Antwoordindicatie

Meerkeuzevragen

1. D11. D21. D31. A
2. D12. D22. B32. B
3. A13. D23. A33. D
4. C14.A24. D34. B
5. D15. C25. D35. A
6. C16. B26. B36. D
7. C17. A27. D37. D
8. B18. D28. A38. C
9. B19. A29. D39. D
10. D20. D30. B40. D

Open vragen

Vraag 1

  1. Een in NL gevestigde en Vpb-plichtige vennootschap die als hoofd- of enige activiteit inkomensstromen in concernverband doorgeleidt. Wordt belast naar de (at arm’s length) waarde van de aan het concern geleverde financiele dienst. NB: nul punten voor omschrijvingen die geen informatie toevoegen aan ‘brievenbus/doorstroom”.
  2. Gebruik NL verdragennetwerk (dus: toegang tot lage bronheffingen, in vergelijking met andere landen) door een in NL belastingplichtige vennootschap te gebruiken voor doorstroom van inkomensstromen binnen het concern (m.n. dividend, royalty’s, interest)

Vraag 2

Het moederconcern Nike US Ltd zal waarschijnlijk in staat zijn om door een aanpassing in de concernstructuur te zorgen dat de wereldwijde royaltystroom niet langer via NL loopt, maar via een ander land dat de royaltystroom niet of laag belast.

Vraag 3

Art 8b Wet Vpb 1969 stelt de inspecteur in staat om verrekenprijzen overeengekomen tussen verbonden lichamen te toetsen op zakelijkheid. Hij onderzoekt dan welke vergoeding een (niet-verbonden) derde zou betalen voor het recht om de merknaam te kunnen gebruiken.

Vraag 4

  • Aftrek van royalty’s zou in dit geval in strijd zijn met doel en strekking van de Wet Vpb 1969.
  • Het handelen van de belastingplichtige is hoofdzakelijk gericht op belastingbesparing.

Image  Image  Image  Image

Access: 
Public

Image

Follow the author: Law Supporter
More contributions of WorldSupporter author: Law Supporter:
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why would you use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
    • Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the topics and taxonomy terms
    • The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  3. Check or follow your (study) organizations:
    • by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
    • this option is only available trough partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
    • by following individual users, authors  you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Use the Search tools
    • 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
    • The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Field of study

Statistics
2387