Image

Aantekeningen uit hoorcollege 5 bij het vak Inleiding in de Ontwikkelingspsychologie (Universiteit Leiden) - Pedagogische Wetenschappen (1)
  • Aantekeningen uit hoorcollege 5 bij het vak Inleiding in de Ontwikkelingspsychologie (Universiteit Leiden)- Pedagogische Wetenschappen jaar 1. 

Hoorcollege 5 

1. Leren 

1.1. Simpele leermechanismen: Habituation en sensitization

Habituation: Gewend raken aan een stimulus als deze een langere tijd wordt aangeboden. Na verloop van tijd laat iemand minder response zien. Dit gebeurt ook bij hele jonge kinderen. Habituatie zorgt ervoor dat wij niet aan iedere stimulus aandacht hoeven te geven. Dit zou te vermoeiend worden. 

Dishabituation: Toenemen van response als er een nieuwe stimulus wordt aangeboden. 

Sensitization: Toename in de sterkte van een response op een stimulus als deze een langere tijd wordt aangeboden. Voorbeeld: Het afgaan van een wekker, het huilen van een kind etc. 

1.2. Behaviorisme 

In deze stroming gaat men ervan uit dat gedrag aangeleerd is en dus bepaald wordt door de omgeving. Hierbij wordt enkel gekeken naar waarneembaar gedrag. 

1.2.1. Classical conditioning

Pavlov: Grondlegger Classical Conditioning. Zijn onderzoek richtte zich op eenvoudige reflexen. Hij ontdekte dat reflexen gekoppeld konden worden aan nieuwe (neutrale) stimuli. 
 
Klassieke conditionering begint bij een Unconditioned stimulus (US). Deze lokt een automatisch reflex uit: Unconditioned response (UR).
 
Vervolgens wordt een Neutrale stimulus (NS) aangeboden samen met de unconditioned stimulus. Na verloop van tijd wordt er gereageerd met de unconditioned response bij het aanbieden van de neutrale stimulus. Dan wordt de unconditioned response een Conditioned response (CR) en de neutrale stimulus een Conditioned stimulus (CS) 
 
Voorbeeld: Een hond wordt eten (US) aangeboden. De hond gaat automatisch kwijlen (UR). Tijdens het conditioneren wordt telkens eten aangeboden terwijl er een belletje gaat (NS). Na verloop van tijd reageert de hond op enkel het belletje (CS) door te kwijlen (CR). 
 
Baby's zijn minder goed om negatieve koppelingen te associëren. Neurologische capaciteiten voor negatieve associaties ontwikkelen later dan voor positieve associaties. 
 

1.2.2. Operant conditioning 

Skinner: Operante conditioning. Hij ging ervan uit dat gedrag sterk wordt beïnvloed door de gevolgen ervan. 
 
Operant conditioning heeft 2 uitgangspunten: 
  1. Gedrag waarop een reinforcer (Bekrachtiger) volgt, komt vervolgens vaker voor (neemt in frequentie toe) 
  2. Gedrag waarop een straf volgt, komt vervolgens steeds minder vaak voor (neemt in frequentie af) 

Kost wel erg veel tijd en moeite. 

1.3. Sociale leertheorie: Imitatie

Bandura: Grondlegger van de sociale leertheorie. 
 
Kinderen leren door te observeren en vervolgens te imiteren. Dit zou zelfs al bij pasgeboren baby's kunnen optreden. 
 
Wetenschappers zetten echter wel vraagtekens bij imitatie op jonge leeftijd, omdat zij moeite hebben met het repliceren van het oorspronkelijke experiment. Voorbeeld: Als kinderen lijken te imiteren door hun tong uit te steken, kan dit ook verklaard worden door het gegeven dat een kind zijn tong uit steekt omdat hij ergens op wilt zuigen. 
 
Uiteindelijk is het evident dat imitatie optreedt: 
  1. Bij 6 maanden kunnen baby's handelingen imiteren
  2. Bij 9 maanden kunnen baby's handelingen 24 uur onthouden en dan nog uitvoeren/imiteren. 
  3. Na 14 maanden kunnen baby's imitatie zelfs voor een week uitstellen. 
  4. Tussen 14 en 18 maanden kunnen baby's handelingen generaliseren naar andere situaties. 

Active intermodal matching (AIM): De baby probeert bepaalde handelingen/gezichtsuitdrukkingen overeen te stemmen met de visuele informatie die de baby ontvangt. De een impliceert dat dit baby's helpt om het perspectief van de ander in te kunnen nemen. De ander impliceert juist dat het advies zou kunnen geven over het aanleveren van nieuw gedrag.

Kinderen zijn vaker geneigd om gedrag te imiteren als zij geen verklaring zien voor het gedrag. 

1.4. Kritiek 

Chomsky begon over het algemeen met kritiek, maar hierna volgde ook andere wetenschappers die beperkingen zagen in deze theorieën. 

  1. Zegt weinig over de leeftijd waarop kinderen iets wel of niet kunnen. Er is dus niet sprake van een bepaald ontwikkelingsschema, zoals bij Piaget het geval was., 
  2. "What happens in the black box?": Er wordt bij deze theorieën geen rekening gehouden met hetgeen wat zich op cognitief gebied afspeelt. 
  3. We moeten niet alleen letten op het gedrag van mensen, maar we moeten ook letten op gedachten. Een voorbeeld waar deze combinatie tot uiting komt is de cognitieve gedragstherapie. 

2. Cognitieve ontwikkeling 

Naar aanleiding van de kritiek op het behaviorisme ontstond een focus op de cognitieve ontwikkeling, waarbij gedrag ook werd verklaard in termen van mentale processen. 

Information-processing approach: Legt de focus op interne processen tijdens het verwerken van informatie. Hierbij wordt er gekeken naar de interne processen tussen input (het ontvangen van informatie) en output (het geven van een reactie). Het menselijk brein wordt hierbij ook vaak vergeleken met een computer. 
==> Kwam op rond 1950/1960. 
 
Er ontstonden ook enkele modellen om deze processen weer te geven. Modellen geven ons handvatten om te experimenteren met gedrag. 

2.1. Modal model: Verwerken van informatie

Modal model: Beschrijft mentale processen tijdens het verwerken van informatie. Het benadrukt de verschillende soorten opslag. 

Er heerste vroeger een opvatting dat als kinderen beter worden in het oplossen van problemen, kinderen dus een beter korte termijn geheugen krijgen. Dit klopt dus niet. Kinderen maken wel steeds handiger gebruik van het geheugen dat zij hebben. Hier volgt het model uiteindelijk uit: 

Input: Informatie uit de omgeving/zintuigen gaat naar de Sensory register. Dit is een zeer korte opslag (1 seconde) voor sensorische informatie. Vervolgens gaat informatie naar de Short-term memory (korte termijn geheugen). Dit is voor korte opslag en het snel kunnen oplossen van problemen. Vanuit hier wordt er ook een output gevormd. Dit is de respons (reactie) in een bepaalde situatie. Als informatie belangrijk is/vaak wordt herhaald, gaat het naar het Long-term memory (lange termijn geheugen). Dit is een langere opslag van informatie en levert informatie aan het korte termijn geheugen. 

Kritiek: Dit model legt veel focus op de duur en de capaciteit van het geheugen. Niet zozeer het soort informatie wat er binnen komt en de verwerking daarvan. 

2.2. Working memory model

Working memory model: Ziet ook het belang van de manier waarop met de informatie in het geheugen om wordt gegaan. 

Kern: The Central executive stuurt de volgende 3 elementen van het geheugen aan: 
  1. Episodic buffer: Dit element is redelijk nieuw. Dit element maakt het mogelijk om elementen van informatie te combineren. Zo kan er tijd 'toegevoegd' worden en wellicht ook andere elementen zoals tast en reuk. 
  2. Phonological loop: Hoe klinkt iets? 
  3. Visuo-spatial sketchpad: Hoe ziet iets eruit? 

2.3. Het verbeteren van het werkgeheugen 

Memory span: De geheugenspanne van hoeveel informatie iemand met zijn korte termijn geheugen/werkgeheugen kan onthouden. Dit zijn gemiddeld 7 items. 

Hele jonge kinderen zijn slecht in het onthouden en opnoemen van rijtjes. Kinderen worden hier wel beter in. Dit ligt niet aan de verbetering van het korte termijn geheugen, want kinderen kunnen bijvoorbeeld wel al veel onthouden als het gaat om speelgoed. Kinderen kunnen waarschijnlijk beter gebruik maken van verschillende strategieën, zoals: 

  • Rehearsal: Blijven herhalen 
  • Leren organiseren: Dingen onthouden door elementen te organiseren/groeperen. Chunking is hier een goed voorbeeld van: Het rijtje 1-9-6-9-2-0-0-1-1-9-8-9 wordt onthouden als 1969-2001-1989 (jaartallen). Leerlingen uit groep 8 zijn hier al redelijk goed in. 

Het aansturen van het gebruik van deze strategieën en dit goed kunnen gebruiken valt onder de executieve functies. 

2.4. Het slimmer leren tellen. 

Uit onderzoek blijkt dat hele jonge kinderen van 5 maanden als een begrip van aantallen hebben. Zij kijken bijvoorbeeld langer naar aantallen wat niet klopt met hun perceptie. 
 
Ook tellen verbetert bij kinderen doordat zij steeds beter gebruik maken van strategieën. Zij leren eerst tellen op de vingers, dan leren ze in stapjes van twee tellen, dan optellen etc. 
 
Inhibitie is belangrijk: Om een nieuwe techniek te gebruiken, moet een kind stoppen met het gebruiken van de vorige techniek. Dit is niet altijd makkelijk. 

3. Executieve functies 

Executieve functies: Hogere hersenfuncties die belangrijk zijn bij het uitvoeren van sociaal en doelgericht gedrag. Kinderen kunnen met deze functies uitgroeien tot zelfsturende personen. 

Voorbeelden van executieve functies: 

  1. Informatie verwerken 
  2. Task-Switching 
  3. Het reguleren van aandacht
  4. Het controleren van aandacht 
  5. Inhibitie: Het controleren van impulsen. 

Prefrontale cortex: Speelt een rol bij het ontwikkelen van de executieve functies. 

Er is veel nog onbekend over executieve functies. 

3.1. Dimension Change Card Sort (DCCS)

Dimension Change Card Sort (DCCS): Wordt gebruikt om de executieve functies te meten bij kinderen. Bestaat uit verschillende stappen: 

Stap 1: Kinderen vragen om een stapel kaarten in 1 dimensie te sorteren, bijvoorbeeld kleur (stapel rode kaarten en een stapel gele kaarten). Dit gaat bij een kind van 3 al redelijk goed. 

Stap 2: Kinderen vragen om te sorteren op vorm (stapel driehoekjes en sterretjes, wel ieder met een andere kleur). Kinderen van drie sorteren vaak wel op kleur, maar vervolgens niet op vorm. Kinderen van 4 kunnen dit wel. Kinderen van 3 hebben dus moeite met het schakelen tussen de twee taken. 

Verklaringen: 

  1. Moeite met regels: 1 regel lukt nog, 2 wordt te veel. 
  2. Moeite met inhibitie: Eenmaal iets geleerd, blijven ze dat doen en kunnen ze moeilijk stoppen met de vorige strategie. 
  3. Hersenontwikkeling speelt in ieder geval een grote rol. 

Het is heel waardevol zijn om te kunnen verklaren waarom kinderen steeds beter worden in het uitvoeren van bepaalde taken en het oplossen van problemen. 

3.2. Cognitieve strategieën 

Automatizaion (automatisering): Handelingen worden eerst bewust en gecontroleerd uitgevoerd, maar na verloop van tijd wordt dit onbewust en automatisch. 

Generalization: Een strategie op een nieuwe situatie toepassen. Voorbeeld: Het leren van breuken op school naar het verdelen van taart thuis op een verjaardag. 

Scripts: Algemene weergave van volgordes in het geheugen: hoe doorloop je gebeurtenissen? Voorbeeld: Het bestellen van eten in een restaurant. 

4. Aandacht 

4.1. Hoe ontwikkelt de aandacht zich? 

Aandacht verbetert zich vanaf de vroege tot de (jong)volwassenheid. 

Attention shift (het verplaatsen van aandacht): Baby's hebben nog een sticky fixation: Baby's kunnen moeilijk hun aandacht afwenden en ergens anders op vestigen als iets hun aandacht al heeft. Dit verbetert tussen de 2/3 maanden. 

Voluntary attention (Aandacht vestigen op relevante dingen): Verbetert vanaf 10 jaar. 

4.2. Plannen

Planning: Plannen hoe je iets gaat aanpakken. De snelheid waarop deze vaardigheid ontwikkeld wordt, verschilt per kind. 

Onderzoek planning
Vraag: In hoeverre plannen kinderen hun handelingen? 
Methode: Kinderen kregen twee 'huisjes' te zien met verschillende kleuren bolletjes. De kinderen moesten vervolgens beoordelen of de twee huizen hetzelfde waren. Om dit te doen moeten kinderen plannen hoe zij de huizen gaan vergelijken. 
Resultaten: Kinderen van 3 doen dit redelijk slecht: Zij maken geen plan hoe zij deze elementen met elkaar moeten vergelijken. Oudere kinderen kunnen dit beter; Zij gaan meer planmatig werken en kijken ook planmatig naar deze huizen. 

5. Geheugen 

5.1. Lange termijn geheugen

Episodic memory: Herinneringen aan bepaalde gebeurtenissen of momenten. Deze herinneringen zijn vaak autobiografisch. Voorbeeld: Ik herinner mij waar ik in de collegezaal zat toen ik dit college volgde. 

Semantic memory: Geheugen voor begrippen en feiten. Dit is dus kennis die iemand heeft. 

5.2. Strategieën om informatie op te slaan in het lange termijn geheugen

Elaboration: Informatie toevoegen om het beter te onthouden. Voorbeeld: Lockernummer 1969 onthouden als het geboortejaar van een van je ouders. 

Rehearsal: Hetgeen wat er onthouden moet worden, blijven herhalen. 

Organization: Iets beter onthouden als iets georganiseerd is. Voorbeeld: Een reeks cijfer (1-9-8-9-2-0-0-1-1-9-9-5) onthouden als 1989-2001-1995. 

6. Oplossen van problemen: Deductive reasoning 

Bij deductief redeneren wordt er gebruik gemaakt van logica. Conclusies volgen logischerwijs uit enkele uitgangspunten. 

6.1. Propositional reasoning

Sprake van enkele uitgangspunten (premissen) waaruit een conclusie wordt getrokken. Goed te zien bij syllogismen: 

Voorbeeld: 
Honden zijn sterfelijk. 
Bruno is een hond. 
Dus Bruno is sterfelijk.
 
Kinderen zijn hier niet goed in. Dit gaat beter bij 4 á 5 jaar als de premissen betekenisvol worden gemaakt. 

6.2. Transitive inference 

Er wordt een kwantitatieve dimensie toegevoegd, zoals lengte, gewicht etc. 
 
Voorbeeld: 
Monique is langer dan Jan. 
Jan is Langer Joost. 
Is Joost langer dan Monique? 
 
Vanaf ongeveer 6 á 7 jaar gaat dit redelijk goed. 

6.3. Hierarchiical categorization

Kinderen moeten leren dat dingen in categorieën vallen. Bijvoorbeeld: Elke herder is een dier, maar niet ieder dier is een herder. 

Er is een verschil tussen brede en smalle categorieën. 

Kinderen van 20 maanden hebben hier waarschijnlijk al enig besef van. 

7. Intelligentie 

Definitie van intelligentie is een vaag. 

Common-factor model: Er zijn meerdere dimensies van intelligentie. Dit is een hele populaire gedachte. 

7.1. Factoranalyse

Factoranalyse: Voor een aantal variabelen liggen achterliggende factoren ten grondslag. 

G-factor: Onderliggende factor aan intelligent gedrag. Onderliggend aan 3 dimensies: 

  1. Ruimtelijke intelligentie 
  2. Numerieke intelligentie 
  3. Verbale intelligentie

Deze drie factoren zijn met elkaar gecorreleerd. Als je hoger scoort in 1 dimensie, wordt er vaak hoger gescoord in een andere dimensie. 

Kritiek: Ervaring wordt niet expliciet meegenomen in dit model. 

7.2. Triarchic theory of intelligence van Sternberg 

Bij het beoordelen van intelligentie zijn de volgende componenten volgens Sternberg belangrijk:

  1. Context: Bepaal per context wat intelligent gedrag is. In de klas wordt het maken van keersommen gezien als intelligent gedrag. In de tijd van de jagers en verzamelaars werd het juist omgaan met verschillende wapens tijdens het jagen gezien als intelligent gedrag. 
  2. Information processing: Hoe snel kan iemand informatie verwerken? 
  3. Experience: Het meewegen van ervaring bij het oordelen over iemands intelligentie. 

7.3. Gardner multiple intelligence

Sprake van meerdere soorten intelligentie, waarbij je hoog en laag kan scoren: 

  1. Naturalist
  2. Linguistic 
  3. Interpersonal 
  4. Logical-mathematical 
  5. Intrapersonal 
  6. Spatial 
  7. Bodily 
  8. Musical

7.4. IQ testen 

We zijn er nog niet helemaal uit wanneer iemand nu intelligent is of niet. Komt door vage definitie. 

Er zijn meerdere testen ontworpen: 

  1. Wechsler 
  2. Raven 
  3. Stanford-Binet etc. 

Veel van deze test leveren uiteindelijk een score: IQ = (Mentale leeftijd/werkelijke leeftijd) x 100.

IQ score van 100 is gemiddeld.

Belangrijk bij IQ testen:

  1. Validiteit: Meet de test wat hij moet meten? Passen de vragen bijvoorbeeld bij hetgeen wat er gemeten moet worden. Dit kan getoetst worden door te correleren met andere bestaande intelligentietesten. 
  2. Betrouwbaarheid: Komt er bij iedere herhaalde test hetzelfde resultaat uit? 

Hoogbegaafdheid: IQ score hoger dan 130. 

Mental retardation (verstandelijke beperking): IQ score lager dan 70

Vanaf de leeftijd van 8 jaar blijven IQ scores redelijk stabiel. 

7.5. IQ scores en huidskleur

Kritiek op voorgaande IQ testen: Testen werden vroeger ook gemaakt om bijvoorbeeld tijdens de Tweede Wereldoorlog te bewijzen dat er sprake is van een bepaald superieur 'soort'. 

Er bleek dat er sprake was van een lagere IQ score bij mensen met een donkere huidskleur. 

Stereotype threat: Mensen met een donkere huidskleur zijn zich bewust van deze stereotype gedachte en hebben daarom meer stress bij het afnemen van de test, wat invloed kan hebben op de uitkomsten van de test. Er wordt meer uitdagingen in de omgeving ervaren. 

Measurement invariance: Kan de test ook gebruikt worden voor mensen met een andere culturele achtergrond? Testen zijn namelijk voornamelijk gemaakt door witte mannen uit het Westen. Is het dan eerlijk om deze testen te gebruiken in andere culturen? 

7.6. Nature of nurture debat 

Uit tweelingstudies blijkt veel overlap in intelligentie bij tweelingen. Deze studies suggereren dan ook een genetische component van 67%. 

Omgevingsfactoren spelen echter ook een grote rol. De volgende factoren kunnen invloed hebben op intelligentie: 

  1. Sociaal-economische status: Meer geld om stimulerende middelen aan te kunnen bieden.  
  2. Teratogenen: Factoren die voor afwijkingen kunnen zorgen tijdens de zwangerschap. Voorbeeld: Roken, alcohol etc. 
  3. Scholing
  4. Stimulering
  5. Voorschoolse opvang

Multiple risico model (cumulatieve risico model): Meerdere risicofactoren kunnen zich opstapelen, waardoor de effecten daarvan steeds erger worden. Dit model zou ook toegepast kunnen worden op intelligentie. 

7.7. Misverstand rondom intelligentie

Soms heerst het volgende misverstand: 

Entity: Intelligentie is iets wat bij de geboorte vast staat en niet meer te veranderen is. In kan zorgen voor hulpeloosheid als iemand het idee heeft dat hij/zij een lage intelligentie heeft. 

Maar: 

Incremental: Intelligentie is te verbeteren. Als er sprake is van een lagere intelligentie zijn er dus mogelijkheden om dit te stimuleren. 

Image  Image  Image  Image

Access: 
Public
This content is used in:

Bundel aantekeningen en samenvatting van de literatuur bij het vak Inleiding in de Ontwikkelingspsychologie (Universiteit Leiden) - Pedagogische Wetenschappen (1)

College- en werkgroepaantekeningen bij Inleiding in de ontwikkelingspsychologie - UL

Image

Click & Go to more related summaries or chapters

Studiegids met college-aantekeningen voor Inleiding in de ontwikkelingspsychologie aan de Universiteit Leiden

College-aantekeningen bij Inleiding in de ontwikkelingspsychologie aan de Universiteit Leiden

Inhoudsopgave

  • College-aantekeningen bij hoorcollege 1 2022/2023
  • College-aantekeningen bij hoorcollege 2 en samenvattingen van hoofdstuk 4 en 5 van Leman et al. 2022/2023
  • College-aantekeningen bij hoorcollege 3 en samenvattingen van hoofdstuk 6 en 8 van Leman et al. 2022/2023
  • College-aantekeningen bij hoorcollege 4 en samenvattingen van hoofdstuk 9 van Leman et al. 2022/2023
  • College-aantekeningen bij hoorcollege 5 2022/2023
  • College-aantekeningen bij hoorcollege 6 2022/2023
  • College-aantekeningen bij Inleiding in de ontwikkelingspsychologie - 2015/2016
Access: 
Public
This content is also used in .....
Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why would you use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
    • Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the topics and taxonomy terms
    • The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  3. Check or follow your (study) organizations:
    • by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
    • this option is only available trough partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
    • by following individual users, authors  you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Use the Search tools
    • 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
    • The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Field of study

Check the related and most recent topics and summaries:
Activity abroad, study field of working area:
Countries and regions:
Statistics
1285 2