Bundel aantekeningen en samenvatting van de literatuur bij het vak Inleiding in de Ontwikkelingspsychologie (Universiteit Leiden) - Pedagogische Wetenschappen (1)
- 964 keer gelezen
Habituation: Gewend raken aan een stimulus als deze een langere tijd wordt aangeboden. Na verloop van tijd laat iemand minder response zien. Dit gebeurt ook bij hele jonge kinderen. Habituatie zorgt ervoor dat wij niet aan iedere stimulus aandacht hoeven te geven. Dit zou te vermoeiend worden.
Dishabituation: Toenemen van response als er een nieuwe stimulus wordt aangeboden.
Sensitization: Toename in de sterkte van een response op een stimulus als deze een langere tijd wordt aangeboden. Voorbeeld: Het afgaan van een wekker, het huilen van een kind etc.
Kost wel erg veel tijd en moeite.
Active intermodal matching (AIM): De baby probeert bepaalde handelingen/gezichtsuitdrukkingen overeen te stemmen met de visuele informatie die de baby ontvangt. De een impliceert dat dit baby's helpt om het perspectief van de ander in te kunnen nemen. De ander impliceert juist dat het advies zou kunnen geven over het aanleveren van nieuw gedrag.
Kinderen zijn vaker geneigd om gedrag te imiteren als zij geen verklaring zien voor het gedrag.
Chomsky begon over het algemeen met kritiek, maar hierna volgde ook andere wetenschappers die beperkingen zagen in deze theorieën.
Naar aanleiding van de kritiek op het behaviorisme ontstond een focus op de cognitieve ontwikkeling, waarbij gedrag ook werd verklaard in termen van mentale processen.
Modal model: Beschrijft mentale processen tijdens het verwerken van informatie. Het benadrukt de verschillende soorten opslag.
Er heerste vroeger een opvatting dat als kinderen beter worden in het oplossen van problemen, kinderen dus een beter korte termijn geheugen krijgen. Dit klopt dus niet. Kinderen maken wel steeds handiger gebruik van het geheugen dat zij hebben. Hier volgt het model uiteindelijk uit:
Input: Informatie uit de omgeving/zintuigen gaat naar de Sensory register. Dit is een zeer korte opslag (1 seconde) voor sensorische informatie. Vervolgens gaat informatie naar de Short-term memory (korte termijn geheugen). Dit is voor korte opslag en het snel kunnen oplossen van problemen. Vanuit hier wordt er ook een output gevormd. Dit is de respons (reactie) in een bepaalde situatie. Als informatie belangrijk is/vaak wordt herhaald, gaat het naar het Long-term memory (lange termijn geheugen). Dit is een langere opslag van informatie en levert informatie aan het korte termijn geheugen.
Kritiek: Dit model legt veel focus op de duur en de capaciteit van het geheugen. Niet zozeer het soort informatie wat er binnen komt en de verwerking daarvan.
Working memory model: Ziet ook het belang van de manier waarop met de informatie in het geheugen om wordt gegaan.
Memory span: De geheugenspanne van hoeveel informatie iemand met zijn korte termijn geheugen/werkgeheugen kan onthouden. Dit zijn gemiddeld 7 items.
Hele jonge kinderen zijn slecht in het onthouden en opnoemen van rijtjes. Kinderen worden hier wel beter in. Dit ligt niet aan de verbetering van het korte termijn geheugen, want kinderen kunnen bijvoorbeeld wel al veel onthouden als het gaat om speelgoed. Kinderen kunnen waarschijnlijk beter gebruik maken van verschillende strategieën, zoals:
Het aansturen van het gebruik van deze strategieën en dit goed kunnen gebruiken valt onder de executieve functies.
Executieve functies: Hogere hersenfuncties die belangrijk zijn bij het uitvoeren van sociaal en doelgericht gedrag. Kinderen kunnen met deze functies uitgroeien tot zelfsturende personen.
Voorbeelden van executieve functies:
Prefrontale cortex: Speelt een rol bij het ontwikkelen van de executieve functies.
Er is veel nog onbekend over executieve functies.
Dimension Change Card Sort (DCCS): Wordt gebruikt om de executieve functies te meten bij kinderen. Bestaat uit verschillende stappen:
Stap 1: Kinderen vragen om een stapel kaarten in 1 dimensie te sorteren, bijvoorbeeld kleur (stapel rode kaarten en een stapel gele kaarten). Dit gaat bij een kind van 3 al redelijk goed.
Stap 2: Kinderen vragen om te sorteren op vorm (stapel driehoekjes en sterretjes, wel ieder met een andere kleur). Kinderen van drie sorteren vaak wel op kleur, maar vervolgens niet op vorm. Kinderen van 4 kunnen dit wel. Kinderen van 3 hebben dus moeite met het schakelen tussen de twee taken.
Verklaringen:
Het is heel waardevol zijn om te kunnen verklaren waarom kinderen steeds beter worden in het uitvoeren van bepaalde taken en het oplossen van problemen.
Automatizaion (automatisering): Handelingen worden eerst bewust en gecontroleerd uitgevoerd, maar na verloop van tijd wordt dit onbewust en automatisch.
Generalization: Een strategie op een nieuwe situatie toepassen. Voorbeeld: Het leren van breuken op school naar het verdelen van taart thuis op een verjaardag.
Scripts: Algemene weergave van volgordes in het geheugen: hoe doorloop je gebeurtenissen? Voorbeeld: Het bestellen van eten in een restaurant.
Aandacht verbetert zich vanaf de vroege tot de (jong)volwassenheid.
Attention shift (het verplaatsen van aandacht): Baby's hebben nog een sticky fixation: Baby's kunnen moeilijk hun aandacht afwenden en ergens anders op vestigen als iets hun aandacht al heeft. Dit verbetert tussen de 2/3 maanden.
Voluntary attention (Aandacht vestigen op relevante dingen): Verbetert vanaf 10 jaar.
Planning: Plannen hoe je iets gaat aanpakken. De snelheid waarop deze vaardigheid ontwikkeld wordt, verschilt per kind.
Episodic memory: Herinneringen aan bepaalde gebeurtenissen of momenten. Deze herinneringen zijn vaak autobiografisch. Voorbeeld: Ik herinner mij waar ik in de collegezaal zat toen ik dit college volgde.
Semantic memory: Geheugen voor begrippen en feiten. Dit is dus kennis die iemand heeft.
Elaboration: Informatie toevoegen om het beter te onthouden. Voorbeeld: Lockernummer 1969 onthouden als het geboortejaar van een van je ouders.
Rehearsal: Hetgeen wat er onthouden moet worden, blijven herhalen.
Organization: Iets beter onthouden als iets georganiseerd is. Voorbeeld: Een reeks cijfer (1-9-8-9-2-0-0-1-1-9-9-5) onthouden als 1989-2001-1995.
Bij deductief redeneren wordt er gebruik gemaakt van logica. Conclusies volgen logischerwijs uit enkele uitgangspunten.
Sprake van enkele uitgangspunten (premissen) waaruit een conclusie wordt getrokken. Goed te zien bij syllogismen:
Kinderen moeten leren dat dingen in categorieën vallen. Bijvoorbeeld: Elke herder is een dier, maar niet ieder dier is een herder.
Er is een verschil tussen brede en smalle categorieën.
Kinderen van 20 maanden hebben hier waarschijnlijk al enig besef van.
Definitie van intelligentie is een vaag.
Common-factor model: Er zijn meerdere dimensies van intelligentie. Dit is een hele populaire gedachte.
Factoranalyse: Voor een aantal variabelen liggen achterliggende factoren ten grondslag.
G-factor: Onderliggende factor aan intelligent gedrag. Onderliggend aan 3 dimensies:
Deze drie factoren zijn met elkaar gecorreleerd. Als je hoger scoort in 1 dimensie, wordt er vaak hoger gescoord in een andere dimensie.
Kritiek: Ervaring wordt niet expliciet meegenomen in dit model.
Bij het beoordelen van intelligentie zijn de volgende componenten volgens Sternberg belangrijk:
Sprake van meerdere soorten intelligentie, waarbij je hoog en laag kan scoren:
We zijn er nog niet helemaal uit wanneer iemand nu intelligent is of niet. Komt door vage definitie.
Er zijn meerdere testen ontworpen:
Veel van deze test leveren uiteindelijk een score: IQ = (Mentale leeftijd/werkelijke leeftijd) x 100.
IQ score van 100 is gemiddeld.
Belangrijk bij IQ testen:
Hoogbegaafdheid: IQ score hoger dan 130.
Mental retardation (verstandelijke beperking): IQ score lager dan 70
Vanaf de leeftijd van 8 jaar blijven IQ scores redelijk stabiel.
Kritiek op voorgaande IQ testen: Testen werden vroeger ook gemaakt om bijvoorbeeld tijdens de Tweede Wereldoorlog te bewijzen dat er sprake is van een bepaald superieur 'soort'.
Er bleek dat er sprake was van een lagere IQ score bij mensen met een donkere huidskleur.
Stereotype threat: Mensen met een donkere huidskleur zijn zich bewust van deze stereotype gedachte en hebben daarom meer stress bij het afnemen van de test, wat invloed kan hebben op de uitkomsten van de test. Er wordt meer uitdagingen in de omgeving ervaren.
Measurement invariance: Kan de test ook gebruikt worden voor mensen met een andere culturele achtergrond? Testen zijn namelijk voornamelijk gemaakt door witte mannen uit het Westen. Is het dan eerlijk om deze testen te gebruiken in andere culturen?
Uit tweelingstudies blijkt veel overlap in intelligentie bij tweelingen. Deze studies suggereren dan ook een genetische component van 67%.
Omgevingsfactoren spelen echter ook een grote rol. De volgende factoren kunnen invloed hebben op intelligentie:
Multiple risico model (cumulatieve risico model): Meerdere risicofactoren kunnen zich opstapelen, waardoor de effecten daarvan steeds erger worden. Dit model zou ook toegepast kunnen worden op intelligentie.
Soms heerst het volgende misverstand:
Entity: Intelligentie is iets wat bij de geboorte vast staat en niet meer te veranderen is. In kan zorgen voor hulpeloosheid als iemand het idee heeft dat hij/zij een lage intelligentie heeft.
Maar:
Incremental: Intelligentie is te verbeteren. Als er sprake is van een lagere intelligentie zijn er dus mogelijkheden om dit te stimuleren.
Deze bundel bevat de aantekeningen en de samenvattingen van de literatuur uit alle hoorcolleges van het collegejaar 22-23 van het vak Inleiding in de Ontwikkelingspsychologie van de Universiteit Leiden, jaar 1. Alle informatie is per hoorcollege geordend.
De
...JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Field of study
Add new contribution