Psychology and behavorial sciences - Theme
- 17150 keer gelezen
Samenvatting bij het artikel A developmental perspective on alcohol and youths 16 to 20 years of age - Brown, McGue, Maggs, Schulenberg, Hingson, Swartzwelder, Martin, Chung, Tapert, Sher, Winters, Lowman, Murphy (2008)
De intergerelateerde cognitieve, biologische, sociale en affectieve veranderingen in de adolescentie hebben invloed op het risico op problematisch drinkgedrag. Ontwikkelingsmodellen vanuit diverse theoretische oriëntaties zijn nuttig bij het verkrijgen van meer inzicht in de processen die ten grondslag liggen aan veranderingen in de adolescentie, waaronder de opkomst van alcoholgebruik en –misbruik.
Problematisch drinkgedrag en alcoholmisbruikstoornissen (alcohol use disorder; AUD) in de adolescentie vinden hun oorsprong in de eerdere gedragsmatige, sociale en biologische ontwikkeling. Alcoholgebruik heeft bovendien negatieve effecten op zowel de korte als lange termijn. Adolescenten zijn extra kwetsbaar voor de nadelige effecten van alcoholgebruik op het biologische en sociale functioneren.
Vanuit ontwikkelingsperspectief spelen veranderingen in contexten, processen en ontwikkelingstaken een belangrijke rol bij het ontstaan van drinkgedrag in de overgang van de midden adolescentie tot de jongvolwassenheid. De veranderingen in drinkgedrag hebben invloed op het adaptieve vermogen en het vermogen om normatieve ontwikkelingstaken te volbrengen.
In de late adolescentie vinden er belangrijke roltransities plaats. Er is sprake van een toenemende verantwoordelijkheid voor het eigen dagelijkse leven, gedrag en de toekomst, minder afhankelijke gezinsrelaties, exploratie van romantische en seksuele relaties en voorbereiding op beroepsrollen. Na het voortgezet onderwijs besteden adolescenten vaak minder tijd thuis en in hun eigen buurt. Over het algemeen nemen adolescenten in toenemende mate verantwoordelijkheid voor hun dagelijkse leven. Zie ook tabel 1 op bladzijde 291 voor de ontwikkelingscontexten en –taken in de adolescentie en jongvolwassenheid (16 tot en met 20 jaar).
Ook in wettelijk opzicht is er in de late adolescentie sprake van een overgang, omdat zij op 18-jarige leeftijd een volwassen status krijgen. Er zijn echter uitzonderingen, waarin adolescenten op een andere leeftijd te maken krijgen met de rechten en verantwoordelijkheden van de volwassenheid. Zo mogen jongeren in de Verenigde Staten pas op 21-jarige leeftijd alcohol gebruiken. Ook zijn er bepaalde regels, waarbij jongeren privileges en verantwoordelijkheden geleidelijk krijgen. Dit geldt in de Verenigde Staten bijvoorbeeld voor het halen van het rijbewijs. Hierbij mogen jongeren aanvankelijk alleen autorijden met iemand met een rijbewijs ernaast, vervolgens mogen ze in beperkte mate zelfstandig autorijden (bijvoorbeeld alleen overdag) en tot slot hebben ze volledige rechten en verantwoordelijkheden.
Ondanks de bijna universele verschuiving naar meer onafhankelijkheid in de adolescentie, verschillen de timing en volgorde van rolveranderingen tussen individuen. Karakterisering van de adolescentie in termen van de ‘typische’ adolescent kan dus misleidend zijn. Zo hebben sekse, etniciteit, sociaal-economische status, buurt en het thuisland invloed op het opleidingsniveau, de timing van romantische partners, de timing van het krijgen van kinderen en de leeftijd bij het verlaten van het ouderlijk huis. Er is bovendien sprake van historische trends richting het verwerven van de volwassen status op latere leeftijd, wat bijdraagt aan de grote diversiteit van ontwikkelingscontexten in de late adolescentie.
Tegenwoordig wordt deze periode meer beschouwd als voorbereiding op dan als het bereiken van een volwassen status. Daarom wordt deze periode ook wel de jongvolwassenheid genoemd.
Onderzoek heeft aangetoond dat het brein zich tijdens de adolescentie en jongvolwassenheid blijft ontwikkelen. Deze late ontwikkelingen zijn een representatie van complexe interacties tussen synaptische verfijning (afname in grijze stof) en myelinisatie (toename van witte stof). De veranderingen in de witte stof leiden ertoe dat signalen vanuit het brein sneller worden overgedragen, wat resulteert in een toenemend vermogen tot meer complex hogere-orde redeneren en verwerken. Deze neuroplasticiteit heeft echter ook tot gevolg dat adolescenten en jongvolwassenen kwetsbaar zijn voor neurotoxische processen, waaronder die van alcoholgebruik.
Adolescenten hebben gemiddeld 8,5-9,25 uur slaap per nacht nodig. De belangrijkste verandering in slaappatronen in de adolescentie is de vertraagde intrinsieke slaapfase: jongeren voelen zich fysiologisch vaak niet moe genoeg om al vroeg te slapen, waardoor ze laat gaan slapen en lang uit willen slapen. Dit slaappatroon is problematisch als jongeren naar school moeten, omdat ze dan vroeg op moeten staan en daardoor minder lang kunnen slapen dan waar ze daadwerkelijk behoefte aan hebben. Ondanks het feit dat slaap in het weekend wordt ingehaald, stapelt zich een slaaptekort op, wat slaperigheid overdag tot gevolg heeft. Slaapgebrek en slaperigheid overdag zijn gerelateerd aan slechte schoolprestaties, auto-ongelukken, een negatieve stemming en zelfmedicatie met onder andere alcohol.
Zelfregulatie verwijst naar het vermogen om gedrag te beheersen en plannen en om impulsen te onderdrukken. Het vermogen van adolescenten om gedragsimpulsen te reguleren, is van belang voor het omgaan met de toenemende blootstelling aan risico’s. Adolescenten vertonen meer risicogedrag dan volwassenen, maar dit leeftijdsverschil kan niet worden toegeschreven aan een gebrekkige risicobeoordeling van adolescenten. De neiging van adolescenten om risico’s te nemen is mogelijk een gevolg van de manier waarop sociale en emotionele cues verwerkt worden. Zo heeft risicogedrag mogelijk een sociale functie. Bovendien is de neiging tot risicogedrag mogelijk afhankelijk van twee aparte hersennetwerken, met verschillende ontwikkelingstrajecten in de adolescentie:
Een cognitief controlenetwerk voor planning en zelfregulatie
Een sociaal-emotioneel netwerk voor het verwerken van sociale en emotionele stimuli
De cognitieve verschillen tussen adolescenten en volwassenen zijn subtieler dan die tussen kinderen en volwassenen. De verschillen bevinden zich met name in het domein van executief functioneren. Er is bewijs voor sekseverschillen in de ontwikkeling van executieve functies. Zo lijkt de verbale verwerking zich bij meisjes sneller te ontwikkelen, terwijl ze achterlopen in de ontwikkeling van bepaalde non-verbale taken.
Het maken van beslissingen is een proces dat meerdere onderliggende cognitieve vermogens omvat, die zich op verschillende snelheden kunnen ontwikkelen. Bij het maken van beslissingen is het nodig om feitelijke kennis te integreren met interne cognitieve capaciteit, met name het executief functioneren. Adolescenten hebben mogelijk een gebrek aan strategische opties voor het gebruiken van feitelijke kennis. Het maken van beslissingen is gerelateerd aan het nemen van risico’s en de beoordeling van gevolgen, en daarmee aan de kans op alcoholmisbruik.
Het werkgeheugen verwijst naar het vermogen om informatie tijdelijk te bewaren en manipuleren. Het werkgeheugen is van belang voor prestaties in verschillende cognitieve domeinen.
Slecht ontwikkelde executieve functies verhogen het risico op alcohol- en drugsmisbruik. Het gebrek aan goed ontwikkelde executieve functies hebben invloed op de effectiviteit van preventieprogramma’s.
Preventieprogramma’s zijn meestal gericht op adolescenten. Een manier om dergelijke programma’s effectiever te maken, is het aanpassen ervan aan de cognitieve veranderingen in de adolescentie.
Preventieprogramma’s richten zich vaak op de verschillende componenten van het beslissingsproces. Executieve functies omvatten meerdere componenten:
Doelgerichtheid: zoals het gebruik van strategieën en het beoordelen van vooruitgang
Initiatie/inhibitie van gedrag
Flexibiliteit/’preservation’: zoals het creëren van nieuwe mogelijkheden
Abstract redeneren
‘Reward appraisal’: zoals het beoordelen van de kans op een beloning en deze evaluatie gebruiken als leidraad voor gedrag
‘Social appraisal’: zoals het begrijpen van sociale normen en deze informatie gebruiken bij het maken van beslissingen
In optimale situaties vindt de normatieve overgang richting meer onafhankelijkheid plaats binnen de context van ouderlijke steun en hechting. Alcoholgebruik neemt vaak toe als jongeren meer onafhankelijk worden en als de mate van ouderlijke monitoring afneemt. De internalisering van gezonde normen kan echter bevorderlijk zijn voor het maken van gezonde beslissingen op de lange termijn.
Het alcohol- en drugsgebruik van oudere broers en zussen is voorspellend voor drugsgebruik van vroege adolescenten. Mechanismen waardoor broers en zussen invloed hebben op drugsgebruik zijn modeling, toegang tot alcohol en directe sociale invloed.
Normatieve leeftijdsgerelateerde veranderingen in het belang van peer relaties verhogen blootstelling aan culturele normen en invloeden. Vaak wordt experimenteren met en veel gebruik van alcohol aangemoedigd. Deze invloed is echter niet unidirectioneel: adolescenten zoeken peers uit met overeenkomstige doelen, waarden en gedrag.
Invloeden van peers op het risico op alcoholgebruik en –misbruik kunnen in de adolescentie drie vormen aannemen:
Directe invloeden van peers, door modelling of de aanmoediging van alcoholgebruik
Zichzelf in stand houdende invloeden van peers: affiliatie met overeenkomstige vrienden kan leiden tot continuïteit in gedrag en weerstand tegen verandering
Adolescenten overschatten het alcoholgebruik van peers, wat drinkgedrag indirect aanmoedigt
Invloeden van peers kunnen worden gewijzigd door de media en de populaire cultuur, die over het algemeen ongezond gedrag afbeelden.
Romantische relaties spelen een belangrijke rol bij de ontwikkeling van late adolescenten en jongvolwassenen. Alcoholgebruik is gerelateerd aan vroege seksuele activiteiten. Hierbij kunnen diverse mechanismen werkzaam zijn:
Behoefte aan het ontmoeten van nieuwe partners kan leiden tot sociale contexten waar alcohol wordt geschonken.
Positieve verwachtingen met betrekking tot de sociale en seksuele versterkende eigenschappen van alcohol kunnen de motivatie om alcohol te drinken, vergroten.
Alcoholgebruik kan de kans op seksueel gedrag vergroten door inhibities te verminderen, moed te geven en een ‘excuus’ te geven voor seksueel gedrag.
Negatieve emoties nemen tijdens de puberteit toe. Dit is het gevolg van zowel neurohormonale veranderingen en de hersenontwikkeling als van omgevingsstress. Internaliserend en externaliserend gedrag nemen tijdens deze periode toe en verhogen het risico op alcoholgebruik en gerelateerde problemen. Dit verband is bidirectioneel: veel alcoholgebruik vergroot tevens de kans op internaliserend en externaliserend gedrag.
Uit de cijfers uit 2005 blijkt dat er de afgelopen decennia sprake is geweest van een afname in alcoholgebruik. Toch geeft nog steeds meer dan 2 op de 10 14- tot 16-jarigen aan in de afgelopen twee weken aan ‘binge drinking’ te hebben gedaan.
In de jaren na het voortgezet onderwijs vindt een toename plaats in het alcoholgebruik en het problematisch drinkgedrag. Hoewel cijfers van alcoholgebruik en ‘binge drinking’ na het voortgezet onderwijs zijn afgenomen, is deze afname in vergelijking met de afname onder leerlingen in het voortgezet onderwijs matig. Dit geldt vooral voor studenten in het hoger onderwijs.
Alcoholgebruik en problematisch drinkgedrag varieert naar sociaal-demografische kenmerken. De prevalentiecijfers voor alcoholgebruik zijn hoger voor jongens dan voor meisjes, voor blanke en Hispanic adolescenten dan voor zwarte adolescenten, en voor adolescenten in het Noorden en Midden-Noorden van de Verenigde Staten dan voor degenen in het Zuiden en Westen. In het voortgezet onderwijs is alcoholgebruik negatief gerelateerd aan sociaal-economische status (SES), terwijl dit verband na het voortgezet onderwijs in sterkte afneemt en uiteindelijk omkeert. Dit correspondeert met het feit dat studenten in het hoger onderwijs meer alcohol gebruiken en vaker een hogere SES hebben. In het voortgezet onderwijs is alcoholgebruik negatief gerelateerd aan de bevolkingsdichtheid, terwijl ook dit verband in de jongvolwassenheid omkeert.
Het toenemende alcoholgebruik tussen 16- en 20-jarige leeftijd suggereert dat het mogelijk een ontwikkelingsfunctie heeft, die bijvoorbeeld te maken heeft met autonomie, risico’s nemen en sociale relaties.
Vanuit ontwikkelingsperspectief is het van belang om longitudinaal onderzoek te doen naar de manier waarop individuen en subgroepen verschillen in hun patronen van alcoholgebruik. Dergelijk onderzoek kan twee vormen aannemen:
Variabelegerichte benadering: focus op het normatieve traject en op individuele afwijkingen van dit traject in termen van variaties rond de ‘intercept’ (beginpunt) en ‘slope’ (snelheid van verandering).
Patroongerichte benadering: focus op het bestaan van gemeenschappelijke trajectgroepen, zoals ‘chronisch hoog gebruik’, ‘escalerend gebruik’ of ‘weinig tot geen gebruik’.
Uit onderzoek dat gebruik maakt van de variabelegerichte benadering blijkt dat er van de vroege adolescentie tot de jongvolwassenheid normatieve toenames zijn in alcoholgebruik. Hierbij is sprake van individuele verschillen in de snelheid van verandering. Deze benadering heeft twee voordelen: het is mogelijk om individuele verschillen in ‘intercepts’ en ‘slopes’ te voorspellen en het is mogelijk om veranderingen in alcoholgebruik te correleren met veranderingen in andere sociale en gedragsconstructen.
De ‘multiple-trajectory’ benadering categoriseert mensen volgens hun overeenkomstigheid in de mate waarin ze over de tijd heen veranderen in alcoholgebruik. De voordelen van deze benadering is het vermogen om onderscheid te maken tussen groepen in termen van antecedenten en consequenties. Uit onderzoek blijken er over het algemeen zes subgroepen te bestaan:
Abstainers/light drinkers: stabiel weinig tot geen alcoholgebruik, 20-65%
Stabiele matige drinkers: stabiel matig alcoholgebruik, beperkt ‘hevig’ alcoholgebruik, 30%
Fling drinkers: een beperkte periode van veel alcoholgebruik, waarna het alcoholgebruik afneemt, 10%
Decreasers: beginnen op vroege leeftijd alcohol te drinken en verminderen dit kort na het voortgezet onderwijs, 10%
Chronic heavy drinkers: beginnen op vroege leeftijd alcohol te drinken en dit alcoholgebruik blijft stabiel, 10%
Late-onset heavy drinkers: beginnen op late leeftijd alcohol te drinken en dit escaleert snel tot ‘hevig’ alcoholgebruik, 10%
Escalerend alcoholgebruik en hevig alcohol gebruik op de lange termijn is gerelateerd aan negatieve antecedenten en consequenties en kan interfereren met ontwikkelingstaken. Alcoholgebruik kan ontwikkelingstaken in bepaalde opzichten echter ook faciliteren, zoals met betrekking tot identiteitsexploratie en het ontwikkelen van peerrelaties.
Alcoholmisbruik in de adolescentie is gerelateerd aan een familieverleden van alcoholisme, mentale gezondheidsproblemen, lage zelfregulatie, uit een gescheiden gezin komen, weinig ouderlijke monitoring, affiliatie met deviante peers, seksueel of fysiek misbruikt zijn en het hebben van overtuigingen die excessief alcoholgebruik aanmoedigen. Adolescenten waarbij geen sprake is van alcoholmisbruik hebben vaak een meer positieve oriëntatie ten opzichte van familie en school en hebben vaak onderwijs- en beroepsambities. Er is echter weinig bekend over de mechanismen die ten grondslag liggen aan het verband van deze risico- en protectieve factoren met alcoholgebruik.
Alcoholgebruik en –misbruik gaan vaak gepaard met ander probleemgedrag. Er zijn verschillende perspectieven op de mechanismen die ten grondslag liggen aan deze correlaties:
Gateway Model: alcoholgebruik van adolescenten vergroot de kans op ander probleemgedrag, omdat blootstelling aan alcohol de ontwikkeling verandert.
Alcoholgebruik van adolescenten is één manifestatie van een meer algemene neiging tot het overtreden van sociale normen.
Deze twee perspectieven zijn niet onverenigbaar. Alcoholgebruik van adolescenten kan zowel een reflectie zijn van een onderliggende neiging tot ongecontroleerd gedrag als invloed hebben op het gedrag van adolescenten op een manier die de kans op ongunstige uitkomsten vergroot.
Drinkgedrag in de adolescentie lijkt door genen te kunnen worden beïnvloed. De sterkte van genetische invloeden lijkt van de midden tot late adolescentie toe te nemen. In de late adolescentie en jongvolwassenheid lijken genetische invloeden op problematisch drinkgedrag te overlappen met genetische invloeden op andere indicators van gedesinhibeerd gedrag. Er is toenemend bewijs dat er sprake is van een complexe interactie tussen geërfde en omgevingsfactoren.
De timing van levensovergangen in de late adolescentie is gerelateerd aan drinkgedrag. Zo is het aannemen van volwassen sociale rollen in de adolescentie, een vroegrijpe (‘precocious’) ontwikkeling, gerelateerd aan een verhoogd risico op problematisch drinkgedrag en andere sociale problemen. Dit verband kan een reflectie zijn van al bestaande dimensies van risico of de verstoring van normale ontwikkelingsprocessen.
Sekseverschillen in drinkgedrag beginnen tijdens de late adolescentie te ontstaan. Meisjes worden minder vaak gediagnosticeerd met een alcoholgebruikstoornis en vertonen minder vaak problematisch drinkgedrag. Hoewel er veel bekend is voer het bestaan en de betrokken factoren van sekseverschillen in drinkgedrag, is er relatief weinig bekend over de mechanismen die aan deze verschillen ten grondslag liggen.
Het perspectief van veerkrachtigheid is vooral van toepassing op jongeren met een genetisch of omgevingsrisico op een alcoholverslaving. Biologische, cognitieve, sociale en emotionele kenmerken kunnen bijdragen aan veerkracht. Vooral bepaalde integratieve vaardigheden, zoals zelforganisatie en emotieregulatie, zijn bevorderlijk voor veerkracht en beschermen tegen problematisch drinkgedrag.
Er moet onderscheid worden gemaakt tussen de effecten van alcoholgebruik en invloeden die voorafgaan aan of gepaard gaan met alcoholgebruik. Bovendien kunnen sommige gevolgen het resultaat zijn van een korte blootstelling aan alcohol tijdens een sensitieve ontwikkelingsperiode, terwijl andere effecten alleen plaatsvinden bij langdurig alcoholgebruik.
Er zijn verschillende ontwikkelingsmodellen die de rol van alcoholgebruik bij de ontwikkeling van adolescenten verklaren. Voorgestelde mechanismen illustreren manieren waarop alcoholgebruik kan interfereren met de ontwikkeling van basale competenties in het intellectueel functioneren, de morele ontwikkeling, de persoonlijkheidsontwikkeling en de ontwikkeling van interpersoonlijke vaardigheden. Alcoholgebruik kan ervoor zorgen dat op de normale ontwikkeling vooruitgelopen wordt door een kortere weg te bieden naar het bereiken van rollen, zonder het verwerven van de onderliggende competenties.
Alcoholmisbruikgerelateerde problemen en gevolgen verwijzen naar diverse negatieve ervaringen die het gevolg zijn van alcoholgebruik, zoals sociale problemen, wettelijke problemen, onderwijskundige/beroepsmatige problemen en medische problemen. Alcoholgebruik en negatieve gevolgen kunnen drie verbanden hebben: (a) alcoholgebruik produceert de uitkomst, (b) de negatieve uitkomst leidt tot alcoholgebruik en (c) ander gedrag of een andere factor leidt tot zowel alcoholgebruik als de negatieve uitkomst. De negatieve effecten kunnen bovendien acuut plaatsvinden of meer chronisch zijn. Zie tabel 4 op bladzijde 300 voor een tabel, die een illustratie biedt van de directe, indirecte en gezamenlijk optredende niet-causale verbanden tussen drinkgedrag en uitkomsten.
Er bestaat sterk bewijs voor de directe invloed van alcoholgebruik op fysieke uitkomsten. Minder duidelijk is echter of alcoholgebruik causaal bijdraagt aan gedragsmatige, emotionele, sociale en academische problemen die samenhangen met alcoholgebruik.
Alcoholgebruik in de adolescentie is gerelateerd aan hersenletsel en neurocognitieve tekorten, wat implicaties heeft voor leren en andere cognitieve vermogens. Er is echter nog onduidelijkheid over de hoeveelheid alcohol die gebruikt moet worden voordat er sprake is van ernstig hersenletsel, de mate van variatie in kwetsbaarheid voor alcoholgerelateerd hersenletsel, de snelheid en het patroon van neurocognitief herstel, en de mate waarin structurele en functionele veranderingen geheel toe te schrijven zijn aan alcohol.
Veel onderzoek naar de neurotoxische eigenschappen van alcohol is onder dieren uitgevoerd. Hieruit lijkt te kunnen worden geconcludeerd dat gevoeligheid van adolescenten voor de neurotoxische effecten van alcohol versterkt kunnen worden door het typische patroon van drinkgedrag in de adolescentie: periodiek ‘binge drinking’.
Adolescenten lijken vooral gevoelig te zijn voor de effecten van alcohol op cognitieve vermogens, maar lijken minder gevoelig te zijn voor andere effecten van alcohol. Alcoholgebruik in de adolescentie kan extra risicovol zijn, omdat (a) sommige hersengebieden, zoals de hippocampus en de frontale corticale gebieden, in de adolescentie extra gevoelig zijn voor de neurotoxische effecten van alcohol, (b) alcoholgebruik in de adolescentie kan leiden tot een afname in gevoeligheid voor de cues die alcoholgebruik normaal gesproken modereren (zoals verdoving en motorische beperkingen) en (c) deze beide effecten versterkt worden door het patroon van alcoholgebruik dat typerend is voor adolescenten (‘binge drinking’).
Drinkgedrag in de late adolescentie is gerelateerd aan alcoholgerelateerde uitkomsten op latere leeftijd. Zo is alcoholgebruik in de late adolescentie gerelateerd aan alcoholgebruikstoornissen op latere leeftijd. Bovendien blijkt uit onderzoek dat als gecontroleerd wordt voor demografische en achtergrondvariabelen, alcoholgebruik op 16-jarige leeftijd een voorspeller is van drugsverslaving op 25-jarige leeftijd, het aantal seksuele partners en ‘property’ en geweldsovertredingen. Alcoholgebruik in de adolescentie is echter gerelateerd aan risicofactoren op het individuele, intrafamiliale en extrafamiliale omgevingsniveau. Onderzoek is daarom nodig om de unieke en gecombineerde effecten van alcohol en andere factoren op de ontwikkeling te bestuderen.
Weinig behandelvormen van alcoholgebruikstoornissen voor adolescenten zijn bewezen effectief. School-based programma’s worden vaak gekenmerkt door een gebrek aan steun die nodig is om nuchter te blijven. In verband met de externaliserende en internaliserende problemen die vaak gepaard gaan met een alcoholgebruikstoornis, zijn er aanzienlijke resources nodig in meerdere contexten om te zorgen voor noodzakelijke veranderingen in levensstijl. Interventies gericht op jongeren in de vroege stadia van de ontwikkeling van alcoholproblemen zijn het meest veelbelovend.
Veel jongeren met alcoholproblemen herstellen zonder formele behandeling. Zelfs jongeren die wel behandeld worden, lijken verbetering te vertonen door zelfbedachte middelen en strategieën, wat een reflectie is van veranderingen in het ontwikkelingsproces en de ontwikkelingscontext (zoals veranderingen in rollen). Identificatie van strategieën die adolescenten in hun natuurlijke omgeving gebruiken om alcoholproblemen op te lossen, kan gebruikt worden om interventies effectiever te maken.
Vooral motivatie lijkt voor adolescenten belangrijk te zijn. Interventies moeten de motivatie van adolescenten om te stoppen met alcoholgebruik vergroten. Sommigen stellen dat ontwikkelingsveranderingen in levensstadium-specifieke rollen (sociale, academische, beroepsmatige en opvoedkundige rollen) invloed hebben op drinkgedrag.
Het sociale informatieverwerkingsmodel stelt dat proximale cognitieve en emotionele omstandigheden leiden tot specifiek gedrag binnen een sociale context. Dit model koppelt distale risicofactoren, zoals biologische risico’s, aan proximale situaties, zoals beschikbaarheid van alcohol. Deze factoren spelen een rol bij zowel de opzettelijke als automatische beslissingen van jongeren met betrekking tot alcoholgebruik. Externe omstandigheden, zoals veranderingen in de peergroep, en/of persoonlijke ervaringen, zoals een kater, kunnen bij de adolescent leiden tot de perceptie van een noodzaak tot verandering. Als persoonlijke resources voldoende zijn, kan er sprake zijn van meer automatische verwerking. Echter, als persoonlijke resources beperkt zijn, zoals onontwikkelde executieve functies, of als er sprake is van persoonlijke of contextuele risicofactoren, kan dit leiden tot een meer intentionele verwerking. Bovendien worden gevolgen op de korte en/of lange termijn, afhankelijk van het stadium van neurocognitieve ontwikkeling, geïntegreerd in de sociale cognitie. Een dergelijk beslissingproces kan in de vroege en midden adolescentie in andere strategieën en uitkomsten resulteren dan in de late adolescentie en jongvolwassenheid.
Het sociale cognitiemodel stelt dat ontwikkelingsfactoren gerelateerd aan aanvankelijke handelingen om alcoholgebruik te stoppen, zoals motivatie en copingvaardigheden, anders zijn dan de factoren die nodig zijn om gedragsveranderingen te behouden, zoals self-monitoring vaardigheden. Gemotiveerde jongeren kunnen proberen om te stoppen met drinken, maar er is een kleine kans op permanente verandering zonder ‘scaffolding’ vanuit de omgeving. Dit wordt ook wel het twee-fasen proces genoemd: inspanningen voor aanvankelijke verandering en inspanningen voor het behouden van veranderingen.
Een aantal psychosociale taken in de ontwikkeling van adolescenten is gerelateerd aan alcoholgebruik en vermindering in alcoholgebruik. Zo kan de ontwikkeling van sociale vaardigheden voor nieuwe sociale rollen bevorderlijk zijn voor veranderingen, maar kan het ook interfereren met het succesvol volbrengen van een taak. Gezien de diversiteit van ontwikkelingstaken en de variaties in kwetsbaarheid en veerkracht, is het onwaarschijnlijk dat één enkele interventie geschikt is voor alle 16- tot 20-jarigen. Meerdere systemen moeten betrokken worden om veranderingen in drinkgedrag te bewerkstelligen. Op het individuele niveau moeten interventies een aantal kenmerken omvatten:
Interventies moeten persoonlijke keuze om de diverse problemen aan te pakken.
Interventies moeten passen bij de stadium specifieke motivatie.
Interventies moeten overeenstemmen met de behoeften van de jongere om betrokkenheid bij de behandeling te optimaliseren.
Interventies moeten worden beschouwd als nuttig.
Interventies moeten divers genoeg te zijn om te voldoen aan de heterogeniteit van adolescenten met alcoholproblemen.
Huidige interventies worden in beperkte contexten toegepast en zijn niet altijd effectief voor alle adolescenten met alcoholproblemen. Er is weinig empirisch bewijs voor de effectiviteit van farmacotherapie. Daarnaast zijn traditionele behandelmodellen niet goed op jongeren toepasbaar, vanwege ontwikkelingsverschillen in contextuele risico’s, neurocognitieve ontwikkeling, motivatie en resources.
De meest effectieve interventies zijn programma’s die problematisch drinkgedrag voorkomen in plaats van behandelen. Hieronder zal een beschrijving worden gegeven van de meest effectieve beleidsinitiatieven.
Eén van de meest succesvolle interventies gericht op het verminderen van rijden onder invloed is het instellen van 21 jaar als de minimumleeftijd voor alcoholgebruik. In staten waarin deze wet geldt, drinken zowel adolescenten onder de 21 jaar als 21- tot 25-jarigen minder alcohol en is het aantal alcoholgerelateerde auto-ongelukken aanzienlijk verminderd.
Een aantal school-based preventieprogramma’s richt zich op het verwerven van levensvaardigheden en weigervaardigheden. Deze programma’s zijn gerelateerd aan afnames in het rijden onder invloed en in het meerijden met iemand onder invloed.
Voorlichting over wetten en de manier waarop ze gehandhaafd worden, en daadwerkelijke handhaving ervan door politie en rechtbanken zijn van groot belang voor het optimale succes van deze wetten bij het verminderen van rijden onder invloed en alcoholgerelateerde auto-ongelukken. Uit onderzoek blijkt echter dat jongeren in relatie tot hun bijdrage aan het aantal alcoholgerelateerde auto-ongelukken ondergerepresenteerd zijn in de ‘driving while intoxicated’ (DWI) arrestatiepopulatie. Hiervoor zijn een aantal mogelijke verklaringen:
Jongeren drinken vaker op locaties waar resources voor DWI handhaving minder toegankelijk zijn.
Alcohol heeft slechts een kleine verdovende invloed op adolescenten, waardoor jongeren met een hoge alcoholconcentratie in het bloed eerder over het hoofd worden gezien.
Handhaving van zero-tolerance wetten wordt in sommige staten belemmerd door de formulering van wetten.
Andere programma’s die effectief kunnen zijn in het verminderen van de prevalentie van rijden onder invloed in de adolescentie zijn punten waar blaastesten worden gedaan, campagnes in de massamedia en verkooppunten van alcohol confronteren met de wetten met betrekking tot het (ver)kopen van alcohol.
Sommige community-based interventies zijn effectief in het verminderen van alcoholgerelateerde (fatale) auto-ongelukken. De focus van dergelijke interventies kan verschillen.
Er bestaat in de Verenigde Staten een periode waarin men geen alcohol mag gebruiken (onder 21-jarige leeftijd) en een periode waarin men alcohol mag gebruiken (vanaf 21-jarige leeftijd). Sommigen pleiten echter voor een overgangsfase waarin adolescenten voorwaardelijk toegang hebben tot alcohol (leerperiode). Mogelijk is het beter om jongeren te leren verantwoordelijk alcohol te gebruiken dan om alcoholgebruik geheel te onderdrukken.
In veel landen is er sprake van een geleidelijke toegang tot alcohol op een jongere leeftijd dan in de Verenigde Staten. In de meeste van deze landen mogen jongeren echter nog niet autorijden. Rijden onder invloed is daarom in deze landen een minder groot probleem dan in de Verenigde Staten.
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
1590 | 1 |
Add new contribution