Boeksamenvatting bij de 8e druk van How to Design and Evaluate Research in Education van Fraenkel en Wallen

Wat is de waarde van onderzoek en welke typen zijn er? - Chapter 1

 

Wat is de waarde van onderzoek?

Wetenschappelijk onderzoek levert ons zo betrouwbare en accuraat mogelijke kennis.

Manieren van kennis opdoen zijn:

  • zintuiglijke kennis;
  • overeenstemming met anderen;
  • de mening van een expert;
  • logica;
  • de wetenschappelijke methode.

Wat is de wetenschappelijke methode?

De wetenschappelijke methode is ideeën te testen in het publieke domein (de werkelijkheid).

De hypothese is de mogelijke verklaring voor het probleem. De procedure ten aanzien van probleemoplossing die ten grondslag ligt aan onderzoek is als volgt:

  1. Er wordt een probleem geconstateerd.
  2. Dit probleem moet duidelijk worden gedefinieerd.
  3. Welke informatie hebben we nodig om het probleem op te lossen?
  4. De informatie moet worden georganiseerd.
  5. Er moet worden besloten hoe de informatie moeten worden geïnterpreteerd.

Wat voor onderzoekstypen zijn er?

  • Research: het zorgvuldig, systematisch, geduldig bestuderen en onderzoeken in een veld van kennis.
  • Basic research: het verklaren van onderliggende processen waarin de hypothese vaak gepresenteerd wordt als theorie.
  • Experimenteel onderzoek: de effecten van verschillende behandelingen meten (manipulatie van onafhankelijke variabele).
  • Chaos theorie: sommige wetenschappers zeggen dat natuurkundige wetten meer uitzondering zijn dan regel. De oorzaak van verschijnselen is te wijden aan chaotische verbanden in plaats van duidelijke regels.
  • Correlatie studie: het onderzoek naar samenhang (geen oorzaak en gevolg!)
  • Causaal comparatief: onderzoek dat zoekt naar de oorzaak van het verschil tussen groepen.
  • Survey: het afleiden van karakteristieken (hoe denkt een populatie ergens over).
  • Historical research: het bestuderen van het verleden
  • Actieonderzoek: bijvoorbeeld de leesvaardigheid verbeteren in een specifieke klas. Actieonderzoek verschilt fundamenteel van ander onderzoek, want:
    • Generalisatie is van minimaal belang;
    • De aandacht voor de actieve betrokkenheid van het subject.

Wat voor algemene onderzoekstypen zijn er?

  • Descriptief onderzoek: het beschrijven van informatie.
  • Associatie onderzoek: het ontdekken van relaties:
    • correlatie studie;
    • causaal comparatief.
  • Interventiestudies: experimentele studies die de effecten van behandeling onderzoeken (onafhankelijke variabele wordt gemanipuleerd).
  • Kwantitatief onderzoek: uitkomsten zijn numeriek; gaat uit van één werkelijkheidsidee dat opgedeeld wordt in meetbare onderdelen (operationalisatie).
  • Kwalitatief onderzoek: beschrijvend; niet één werkelijkheid, maar werkelijkheid is een sociaal construct.
  • Gemixte methoden: zowel kwalitatief als kwantitatief gebruiken. Op deze wijze wordt er meer informatie verzameld en geanalyseerd
  • Meta-analyse: het min of meer (statistisch) samenvatten van meerdere onafhankelijke studies betreffende eenzelfde onderwerp.

Wat zijn de kritische vragen ten aanzien van onderzoek?

  • Realiteitsvraag: onderzoek naar kennis van de echte werkelijkheid is gedoemd te mislukken want dé werkelijkheid bestaat niet. We zijn wel verstandig genoeg om problemen die van belang zijn op te lossen.
  • Communicatie: veelzijdigheid van taal is van invloed op de precisie van interpretatie van uitkomsten/begrippen.
  • Waardekwestie: onderzoek is nooit geheel objectief; er is altijd sprake van enige beïnvloeding.
  • Assumpties: aannames, van bijvoorbeeld begrippen die nog zo algemeen lijken, moeten helder beschreven worden.
  • Sociale consequenties: onderzoek kan sociale gevolgen hebben.

      Wat is een onderzoeksprobleem? - Chapter 2

       

      Een onderzoeksprobleem is een probleem dat iemand wil onderzoeken of daar waar in het onderzoek de focus op ligt.

      De onderzoeksvraag: het onderzoeksprobleem wordt omgezet in te beantwoorden vragen. Karakteristiek is, dat in de vraag een soort informatie zit die verzameld kan worden om de vraag te beantwoorden.

      Empirische referentie is de mogelijkheid om iets waar te kunnen nemen in de werkelijkheid.

      Wat zijn de karakteristieken van goede onderzoeksvragen?

      Goede onderzoeksvragen zijn:

      • Onderzoekbaar (met beschikbare middelen);
      • Helder:
        • Constitutieve begrippen: begrip gebruiken zoals in het woordenboek;
        • Operationele begrippen: begrippen vertaald in meetbare begrippen;
      • Significant (belangrijk/relevant);
      • Ethisch verantwoord (het onderzoek leidt niet tot schade aan de mens of de omgeving waarvan hij deel uitmaakt).

      Onderzoeksvragen onderzoeken meestal de relaties van karakteristieken en/of kwaliteiten.

      Wat zijn voorbeelden van onethische praktijken? - Chapter 4

       

      Ethisch: verwijst naar vragen van goed en kwaad. Zijn er bepaalde vormen van onderzoek die niet moeten worden uitgevoerd?

      Wat zijn fouten van een onderzoeker en schending van ethische praktijken?

      • Vereist een groep van de middelbare school een formulier te ondertekenen waarin zij instemmen met deelname aan het onderzoek;
      • Stelt de eersteklassers gevoelige vragen, zonder het verkrijgen van toestemming van hun ouders;
      • Verwijdert gegevens, die niet zijn hypothese ondersteunen;
      • Scholieren een vragenlijst laten invullen over hun seksuele praktijken;
      • Een onderzoek doen bij scholieren die psychisch schadelijk voor hen kan zijn, zonder hen of hun ouders te informeren.

      De fundamentele vraag in dit verband is dan ook: kan door mijn onderzoek eventuele lichamelijke of psychische schade worden veroorzaakt?

      Wat zijn de verklaringen van de ethische beginselen?

      1. Met respect en zorg je onderzoek uitvoeren.
      2. Strenge veiligheidsmaatregelen in acht nemen ter bescherming van de rechten van de menselijke deelnemers.
      3. De onderzoeker is verantwoordelijk voor het ethisch uitvoeren van het onderzoek.
      4. Goede communicatie met de deelnemers, zodat ze weten wat er gebeurt en wat er van ze verwacht wordt.
      5. Testen gebruiken die wetenschappelijk goed zijn.
      6. Het onderzoek respecteert het recht van ieder individu om te weigeren deel te nemen aan het onderzoek.
      7. De onderzoeker beschermt alle deelnemers van lichamelijk en geestelijk ongemak. Ook moeten de deelnemers op de hoogte zijn van dit feit.
      8. Wanneer de procedures van een onderzoek leiden tot ongewenste gevolgen voor een deelnemer, dient de onderzoeker dit op te sporen en te verwijderen, inclusief lange termijn effecten.
      9. De verkregen informatie moet vertrouwelijk worden gebruikt.

      Hieruit kunnen drie hele belangrijke punten worden gehaald:

      • Het beschermen van deelnemers tegen schade;
      • Het waarborgen van vertrouwelijkheid van de onderzoeksgegevens;
      • De kwestie van misleiding van de proefpersonen.

      Bescherming van de deelnemers van schade

      Elk soort onderzoek waarbij schade mogelijk is, mag niet worden uitgevoerd, tenzij het onderzoek informatie gaat geven dat een groot voordeel levert voor de mens. Zelfs wanneer dit het geval kan zijn, dienen de deelnemers volledig te worden geïnformeerd over de betrokken gevaren en mag het geen verplichting zijn om deel te nemen.

      Drie ethische vragen hierbinnen:

      1. Kunnen mensen geschaad worden binnen dit onderzoek?
      2. Zo ja, kan het onderzoek op een andere manier worden uitgevoerd?
      3. Is de informatie uit dit onderzoek zo belangrijk dat het de schade aan de deelnemers rechtvaardigt?

      Het is belangrijk dat deelnemers goed worden behandeld. Wanneer ze het gevoel hebben dat dit niet gebeurt, willen ze ook niet meer deelnemen aan een onderzoek. Voor wetenschappelijk onderzoek is dit erg belangrijk, zodat de zoektocht naar betrouwbare gegevens niet wordt belemmerd.

      Belangrijk bij onderzoek met kinderen:

      • Geïnformeerde toestemming van de ouders of verzorgers is nodig wanneer de deelnemers minderjarig zijn;
      • Kinderen kunnen nooit tot deelname gedwongen worden;
      • Onderzoekers mogen geen verslag geven van informatie indien dat in vertrouwen door het kind is verteld;
      • Elke vorm van beloning voor het kind heeft geen invloed op de toepassing van deze ethische beginselen.

      IRB Board classificeren voorstellen van onderzoek in drie categorieën

      Categorie 1 (vrijgestelde herziening): het voorgestelde onderzoek geeft geen mogelijke risico’s voor de volwassen deelnemers.

      Categorie 2 (versnelde herziening): het voorgestelde onderzoek geeft niet meer dan minimale risico’s voor de deelnemers. Bijvoorbeeld een onderzoek naar het individuele gedrag van een groep volwassenen. Schriftelijke toestemming is niet nodig, wel mondelinge toestemming.

      Categorie 3 (volledige herziening): elk onderzoek dat twijfelachtige elementen bevat. Bijvoorbeeld onderzoeken met speciale populaties.

      Sommige onderzoekers waren ontevreden over de richtlijnen. Bogdan en Biklen bieden de volgende suggesties voor een kwalitatieve onderzoeker:

      • Voorkom dat mensen zich gedwongen voelen om deel te nemen;
      • Respecteer de privacy van de informanten;
      • Vertel hoe lang het interview gaat duren;
      • Zorg dat de deelnemers anoniem blijven;
      • Behandel informanten met respect: schriftelijke toestemming moet altijd worden verkregen;
      • Maak duidelijk wat de voorwaarden zijn;
      • Vertel de waarheid wanneer er ‘iets’ is gevonden.

      Wat zijn variabelen en hypothesen? - Chapter 5

       

      Wat is het belang van onderzoeken naar verbanden?

      Het probleem van beschrijvende onderzoeken is dat het laat zien wat, waar of wanneer iets gebeurt, maar niet waarom. Zowel het aantonen van ‘wel verband’ als ‘geen verband’ is belangrijk.

      Wat is een variabele?

      Een variabele is een gegeven in een onderzoek dat niet vaststaat (sekse, lengte). Een constante is een gegeven in een onderzoek dat vaststaat en niet verandert (vrouw, in een klaslokaal, rechtshandig). Niet alles is gemakkelijk als variabel of constant gegeven te beschouwen: motivatie is moeilijk te bepalen en moet nader toegelicht worden.

      Kwantitatief versus categoriale variabelen

      Een kwantitatieve variabele is een bepaalde hoeveelheid van iets (lengte, gewicht). Ook interesse kan een kwantitatieve variabele worden, bijvoorbeeld als er waarden aan gekoppeld worden (0 = ‘helemaal niet geïnteresseerd’, 4 = ‘heel erg geïnteresseerd’).

      Een categoriale variabele is niet onder te verdelen in hoeveelheden (sekse, eigenschappen).

      Onafhankelijke versus afhankelijke variabelen

      Onafhankelijke variabelen worden gebruikt om te kijken of ze invloed hebben op iets anders (bijvoorbeeld wel of geen klassenassistent in de klas).

      Bij afhankelijke variabelen wordt gekeken of de onafhankelijke variabele hier invloed op heeft (bijvoorbeeld op de vooruitgang in leerprestaties).

      Een gemanipuleerde of experimentele variabele wordt door de onderzoeker gecreëerd (bijvoorbeeld de hoeveelheid complimenten die gegeven wordt).

      Een uitkomstvariabele is de afhankelijke variabele die uit het onderzoek naar voren komt (bijvoorbeeld als beste).

      Moderator variabele

      Een moderator variabele is een onafhankelijke variabele die het verband tussen twee andere variabelen beïnvloedt (bijvoorbeeld de variabele ‘sekse’ op het onderzoek of kinderen sneller leren wanneer er een klassenassistent in de klas aanwezig is; je krijgt dan een uitkomst voor jongens en een uitkomst voor meisjes).

      Bijkomende/storende variabelen

      Bijkomende/storende variabelen zijn onafhankelijke variabelen die de afhankelijke variabelen kunnen beïnvloeden in een onderzoek. Om een verband aan te tonen, moeten deze bijkomende of storende variabelen worden uitgesloten.

      Wat is een hypothese?

      Een hypothese is een voorspelling van een mogelijke uitkomst van een onderzoek.

      De hypothese kan als toevoeging bij een onderzoeksvraag worden gebruikt.

      De voordelen van hypothesen zijn:

      • Het dwingt meer en specifieker na te denken over de mogelijke uitkomsten;
      • Het is gebaseerd op uitkomsten van eerder onderzoek;
      • Het helpt inzien of er een verband onderzocht wordt.

      De nadelen van hypothesen zijn:

      • Het kan bewust of onbewust leiden tot een bias (verkeerde uitkomst);
      • Het is soms onnodig, bijvoorbeeld bij beschrijvend onderzoek;
      • Het kan ervoor zorgen dat belangrijke elementen in het onderzoek over het hoofd gezien worden.

      Een hypothese is zinvol als:

      • Het verband duidelijk en specifiek is aangegeven;
      • Het leidt tot nieuwe kennis.

      Directionele versus niet-directionele hypothesen

      Een directionele hypothese wijst naar een specifieke richting (bijvoorbeeld hoger, meer, kleiner), gebaseerd op andere onderzoeken en literatuur. Als er nog geen duidelijkheid is over de richting van een onderzoek, dan heet dit een niet-directionele hypothese.

      Wat is het verschil tussen random en niet random? - Chapter 6

       

      De meeste observaties zijn gebaseerd op een aantal mensen uit het geheel. Op basis van deze individuen worden conclusies getrokken over een groter geheel, waar zij onderdeel van uitmaken.

      Wat is sampling?

      Een sample is een kleine groep individuen, ook wel steekproef genoemd.

      De meeste mensen trekken hun conclusies over een groep/populatie (bijvoorbeeld een groep studenten, voetballers, o.i.d.), gebaseerd op de ervaringen die zij hebben met een kleinere groep mensen; een sample (in vervolg steekproef genoemd).

      Eén van de belangrijkste stappen in het onderzoeksproces is het selecteren van de individuen die gaan deelnemen aan het onderzoek (sampling).

      Wat zijn steekproeven en populaties?

      Steekproef is waar de informatie uit verkregen wordt.

      Populatie is de grotere groep waarop de resultaten van toepassing zijn.

      De voorkeur van onderzoekers is om de gehele populatie te onderzoeken.

      Nadelen van het onderzoeken van een gehele populatie zijn:

      • De groepen zijn erg groot;
      • De groepen zijn erg divers;
      • De populatie bevindt zich verspreid over een bepaald gebied (ver uit elkaar);
      • Het is duur.

      De populatie is de groep waar de onderzoeker geïnteresseerd in is. Dit is de groep waarvan de onderzoeker de resultaten van wil generaliseren.

      Voorbeelden van populaties zijn:

      • De hoge scholen in Nederland;
      • Alle studenten die op de hogescholen zitten in de provincie Groningen;
      • Alle studenten uit het eerste jaar van de SPO.

      Let op: een populatie is altijd alle individuen met bepaalde karakteristieken!

      Wat is het verschil tussen target en accessible populaties?

      Target populatie is de actuele populatie waarvan de onderzoeker graag de resultaten wil generaliseren, bijvoorbeeld: alle eerste en tweedejaars studenten in de provincie Groningen.

      Accessible populatie is de populatie welke voor de onderzoeker mogelijk is om te generaliseren, bijvoorbeeld alle eerste en tweedejaars studenten op een bepaalde school in een gemeente van de provincie Groningen.

      Van belang is dat de karakteristieken van de actuele steekproeven gedetailleerd beschreven worden.

      Wat is het verschil tussen een random en ad-random steekproef?

      Random steekproef is dat elke deelnemer uit de populatie evenveel kans heeft in de steekproef te komen. Het doel hiervan is om een representatieve steekproef te selecteren uit de populatie. Hierdoor geeft de steekproef een betrouwbaar beeld van de gehele populatie.

      Middelen: voorkomen van een bias.

      De onderzoeker moet in het proces van het selecteren van de individuen niet beïnvloed worden.

      Bij een non-random steekproef heeft elke deelnemer uit de populatie niet evenveel kans om in de steekproef te komen; sommige deelnemers maken zelfs geen kans. Dit wordt ook wel purposive steekproef genoemd.

      Wat zijn random steekproef methoden?

      De voorkeur van onderzoekers is een random steekproef.

      De drie meest voorkomende random steekproeven zijn:

      • Simple random steekproef;
      • Gestratificeerde random steekproef
      • Cluster steekproef.

      Bij een simple random steekproef heeft elke deelnemer uit de populatie een gelijke en onafhankelijke kans om in de steekproef terecht te komen.

      De beste manier is om een grote steekproef te gebruiken; hoe groter de random steekproef is, des te beter het een beeld zal geven van de populatie. Dit is mogelijk door middel van het opstellen van een lijst willekeurige nummers en hier een aantal uit te trekken. Elk nummer staat voor een bepaalde individu.

      Een gestratificeerde random steekproef is een proces waarin subgroepen gemaakt zijn (strata). Deze zijn in de steekproef geselecteerd in dezelfde proporties als dat ze in de populatie zijn, bijvoorbeeld een subgroep mannen en een subgroep vrouwen.

      Een cluster steekproef wordt gedaan wanneer het niet mogelijk is individuen te selecteren uit een populatie. Hierbij worden groepen of clusters geselecteerd.

      Het voordeel hiervan is dat het gebruikt kan worden wanneer het moeilijk of onmogelijk is om individuen te selecteren uit een random steekproef. Het nadeel hiervan is dat er een grotere kans bestaat op het selecteren van een steekproef die niet representatief is voor de populatie.

      Van een twee stappen random steekproef (‘Two stage’) is sprake, wanneer een cluster random steekproef gecombineerd wordt met een individuele random steekproef.

      Wat zijn non-random steekproef methoden?

      Systematische steekproeven

      Elk individu in de populatie is geselecteerd om in de populatie terecht te kunnen komen.

      Bijvoorbeeld: in een bak met de cijfers 1 t/m 10 wordt nummer 3 gepakt. Ieder kind met het nummer drie (3, 13, 23, 33) wordt geselecteerd. Deze methode gaat door totdat er bijvoorbeeld honderd personen zijn geselecteerd in de steekproef.

      Twee begrippen die refereren aan systematische steekproeven:

      Sampling interval is de afstand die tussen elke geselecteerde individu zit (in bovenstaande voorbeeld is dat 10):

      = grootte populatie / gewenste grootte van de steekproef

      Sampling ratio is de proportie individuen binnen de populatie die geselecteerd wordt voor de steekproef (in het voorbeeld was dit 10%):

      = grootte steekproef / grootte populatie

      Gevaar van een systematische steekproef is dat er bepaalde patronen in de lijst van individuen kunnen zitten, waardoor je een bias kan krijgen. Bijvoorbeeld een lijst geordend op de beste leerlingen; doordat deze bovenaan staan zou het gevolg hiervan kunnen zijn dat de minste leerlingen nooit gekozen worden.

      Convenience sampling

      Een groep individuen die op dat moment beschikbaar zijn voor een studie. Bijvoorbeeld bij onderzoeken naar wat leerlingen van het eten in de kantine vinden. De verkoper staat in de kantine en de eerste vijftig leerlingen die bij hem langs komen wordt gevraagd om iets te kopen.

      Nadelen van convience sampling zijn:

      • Grote kans op bias;
      • Mensen die op dat bepaalde moment niet op de plek van het onderzoek zijn, maken geen kans om in de steekproef terecht te komen;
      • Het geeft geen representatieve weergave van de populatie.

      Purposive steekproef

      Onderzoekers gebruiken hun eigen kennis en oordeel voor het selecteren van een steekproef, gebaseerd op hun eigen prioriteiten wat zij nodig hebben qua informatie (niet betrouwbaar en representatief). Bijvoorbeeld: een docent kiest de twee beste, twee slechtste en twee gemiddelde leerlingen om uit te vinden hoe haar klas denkt over discussiëren.

      Sample size

      Een onderzoeker is er nooit helemaal zeker van dat zijn/haar steekproef een perfect beeld geeft van de populatie. Sommige steekproeven zijn zo klein (N=3) dat ze niet representatief kunnen zijn. Een steekproef kan ook te groot zijn, waardoor de onderzoeker er te veel tijd in moet steken. Een steekproef zou zo groot moeten zijn dat de onderzoeker er een verantwoorde hoeveelheid tijd en energie in kan steken.

      Minimum grootte van steekproeven:

      • Beschrijvende onderzoeken: minimum N=100
      • Correlationele onderzoeken: minimum N= 50
      • Experimentele en causaal onderzoek: minimum N= 30

      Externe validiteit

      Generaliseren van een steekproef

      Onderzoekers trekken een steekproef om hun uitvindingen te kunnen generaliseren.

      • Externe validiteit is de mate waarin de resultaten van een onderzoek gegeneraliseerd kunnen worden.
      • De generaliseerbaarheid van een populatie geeft de mate aan waarin een steekproef de gehele populatie kan presenteren, daarom is een representatieve steekproef van belang.
      • Representatief verwijst naar de essentiële en relevante aspecten van een populatie.
      • Purposive en convencience steekproeven kunnen nooit de garantie van een representatieve steekproef geven.

      Wanneer een random steekproef niet mogelijk is, moeten onderzoekers hun steekproef zo grondig mogelijk beschrijven, zodat de geïnteresseerden voor zichzelf kunnen beoordelen of het wel of niet geschikt is.

      • Replication is het onderzoek meerdere keren herhalen in verschillende situaties en groepen. Als de uitkomsten hetzelfde opleveren in de verschillende situaties kan de onderzoeker gegevens generaliseren.
      • Ecologische generaliseerbaarheid geeft aan in welke mate de uitslagen van het onderzoek zich kan uitstrekken in andere settings en onder ander condities. Het onderzoek behoort te beschrijven onder welke omgevingscondities een onderzoek plaats heeft gevonden.

      Wat is instrumentatie? - Chapter 7

       

      Wat is data?

      Data is informatie die de onderzoeker bij zijn onderzoek verkrijgt.

      Instrumentatie is het verzamelen van data, daarbij is belangrijk:

      • Keuze of ontwerp van een meetinstrument (bijv. IQ-test);
      • Specificatie van de afnameconditie:
        • Waar wordt de data verzameld?
        • Wanneer wordt de data verzameld?
        • Hoe vaak wordt de data verzameld?
        • Door wie wordt de data verzameld?

      Wat is belangrijk bij de keuze van instrumenten?

      • Validiteit: meet datgene wat je wilt weten;
      • Betrouwbaarheid: een betrouwbaar instrument geeft steeds constante resultaten;
      • Objectiviteit: een instrument moet zo objectief mogelijk zijn;
      • Bruikbaarheid: bij het uitzoeken van een instrument moet bepaald worden hoe bruikbaar deze is.

      Welke middelen zijn er om instrumenten in te delen?

      Wie verstrekt de informatie?

      • De onderzoeker (observaties);
      • Het subject zelf (test, vragenlijst, logboek);
      • Een informant (leraar, ouder, interview met sleutelinformant).

      Waar komt het instrument vandaan?

      Er kan zelf een instrument ontwikkeld worden of een instrument gebruikt worden dat al ontwikkeld is. Het is het beste om een instrument te gebruiken dat al ontwikkeld is, want dit kost minder tijd en het is ontwikkeld door experts die weten wat noodzakelijk is bij het ontwikkelen van een instrument. In de Eric database staan veel van dit soort instrumenten.

      Een andere manier om instrumenten in te delen is om te beoordelen of geschreven antwoorden van de proefpersonen nodig zijn, of een meer algemene evaluatie van de prestaties van proefpersonen. Geschreven antwoord instrumenten zijn bijvoorbeeld ratingscales, interviewlijsten en checklisten. Prestatie instrumenten worden onderverdeeld in procedures en producten. Hierbij wordt gekeken naar de prestaties van de proefpersonen. De voorkeur gaat uit naar geschreven antwoord instrumenten.

      Voorbeelden van gegevensverzameling instrumenten

      Informant is zelf onderzoeker

      Ratingscales: beoordelingsschalen zijn onder te verdelen in gedragsbeoordeling en productbeoordeling. Bij bijvoorbeeld gedragsbeoordeling wordt gekeken hoe een leerling naar de instructies van de leraar luistert. Er worden cijfers van 1 t/m 5 gegeven, waarbij 5 = ‘Altijd’, 4 = ‘Geregeld’, 3 = ‘Af en toe’, 2 = ‘Zelden’, 1 = ‘Nooit’. Bij productbeoordeling wordt bijvoorbeeld het handschrift van iemand beoordeeld (zie voorbeeld boek).

      Interviewlijst: is eigenlijk hetzelfde als een vragenlijst, met het verschil dat bij een interview de onderzoeker de vragen mondeling stelt en de vragen door de onderzoeker worden opgeschreven.

      Observatieformulier: wanneer een activiteit geobserveerd moet worden, kan er op een observatieformulier een vinkje gezet worden wanneer iets heeft plaatsgevonden. Bijvoorbeeld onderzoek naar hoe vaak een leraar een vraag stelt aan een student, wordt er per keer dat dit gebeurt een vinkje zetten. Daarna wordt er opgeteld hoe vaak hij dit gedaan heeft.

      Frequentiestaten: hierbij wordt geturfd hoe vaak iets heeft plaatsgevonden. Er wordt bijvoorbeeld onderzocht hoe vaak een student reageert op andere studenten uit de klas en of dat wel of niet verband heeft met de les.

      Het resultaat van ‘hij reageert op andere studenten’ ziet er als volgt uit:

      • heeft verband met de les: III
      • heeft geen verband met de les: IIII

      Flowchart: flowchart (stroomschema) een bijzonder type van frequentiestaten. Dit kan worden gebruikt bij het analyseren van klassendiscussies. In het boek staat een plaatje hoe een stroomschema eruit ziet.

      Gedragschecklist: een checklist is een instrument dat het meest gebruikt wordt. Bij een gedragschecklist kan gekeken worden of een persoon een bepaald gedrag wel of niet vertoond heeft. Wanneer hij het wel gedaan heeft, wordt er een kruisje gezet. Bijvoorbeeld: ‘hij heeft zijn bed opgemaakt’ of ‘hij heeft zijn kleren gestreken’.

      Anekdotische informatie: een andere manier om gedrag van individuen te registreren is op basis van anekdotische informatie. Dit kan op vier manieren: evaluatief, interpretatief, gegeneraliseerd en specifiek. Het beste is om het op de specifieke manier te doen. Er wordt dan een anekdote gemaakt met specifieke en beschrijvende concrete gegevens, waarbij er bijvoorbeeld precies verteld wordt wat een kind deed of zei.

      Time-and-motion log: dit is een instrument dat gebruikt kan worden wanneer een onderzoeker een gedetailleerde observatie van een individu of groep wil maken. Er wordt dan per minuut of minuten beschreven wat een persoon heeft gedaan.

      Informant is zelf subject

      Vragenlijst: een proefpersoon wordt gevraagd om een vragenlijst met vragen in te vullen. Een voordeel hiervan is dat veel mensen het tegelijk kunnen doen. Een nadeel is dat onduidelijke vragen niet verduidelijkt kunnen worden en de onderzoekers niet kunnen reageren op het antwoord van de proefpersoon.

      Gedragschecklist: wordt vaak gebruikt wanneer onderzoekers willen dat studenten hun eigen gedrag/prestaties in kaart brengen. Hierbij moet de proefpersoon een vinkje zetten bij de activiteiten die hij/zijn die dag gedaan heeft. Hij/zij moet de activiteit omcirkelen waarvan hij/zij vindt dat die een andere dag meer aanbod moet komen.

      Attitudeschaal: hiervan zijn twee soorten, namelijk de Likert schaal en de Segmantische differentiaal.

      • De Likert schaal lijkt op de ratingscale. Hierbij wordt bijvoorbeeld ergens een mening over gegeven. Hierbij kan gekozen worden uit vijf keuzes: 5 = ‘heel erg mee eens’, 4 = ‘mee eens’, 3 = ‘weet ik niet’, 2 = ‘niet mee eens’, 1 = ‘heel erg mee oneens’.
      • Bij de Segmantische differentiaal moet ingevuld worden wat de testpersoon van iets vindt, bijvoorbeeld ‘het werken met kleine groepjes vind ik leuk‘ of ‘niet leuk’. Hiervoor is een schaal met acht punten en naar gelang de proefpersoon iets wel of niet leuk vindt, zet deze een kruisje dichtbij ‘leuk’, in het midden of dichtbij ‘niet leuk’. Bijvoorbeeld:

      Leuk :___:___:___:___:___:___:___:___: Niet leuk.

      Persoonlijkheidstest: deze wordt gebruikt om te kijken hoe personen zich bij bepaalde zaken voelen. Er wordt een vraag gesteld en daarbij zijn drie keuzemogelijkheden waarbij ze één keuze mogen maken.

      Bijvoorbeeld: ‘Vermijd je het ontmoeten van nieuwe mensen?

      Keuze 1: ‘Best vaak’, Keuze 2: ‘Soms’, Keuze 3: ‘Bijna nooit’.

      Prestatietest: hierbij wordt gekeken wat de prestaties van een individu zijn op een bepaald onderwerp. Deze wordt vaak op scholen gebruikt om te kijken wat de effectiviteit van instructie is op het gebied van rekenen, taal en (natuur)wetenschappen.

      Aanlegtest: dit is de IQ-test.

      Vaardigheidstest: bij deze test wordt de individuele vaardigheid voor een bepaalde taak getest.

      Projectieve test: door middel van projectie komen gevoelens van individuen naar buiten. Een persoon moet bijvoorbeeld aan de hand van een plaatje vertellen wat hij/zij ziet en daarmee kan de onderzoeker zien wat een persoon voelt.

      Socio-gram: maakt het mogelijk sociale verbindingen en relaties binnen een groep of klas zichtbaar te maken.

      Item-format

      Vragen in een test kunnen verschillende vormen aannemen, hierbij zijn twee soorten:

      • Selectie is een serie van mogelijke antwoorden waaruit de proefpersoon het beste antwoord kiest. Denk hierbij aan MC, goed/fout, matching, interpretatie oefeningen.
      • Bij supply moet de proefpersoon zelf iets invullen, door middel van bijvoorbeeld invuloefeningen, waarbij nog 1 woord in een zin ingevuld moet worden. Ook zijn er nog zogenaamde essay vragen; dit zijn open vragen op een toets.

      Onopvallende maatregelen: de meeste instrumenten hebben personen nodig om iets te testen, maar er kan ook gebruik gemaakt worden van onopvallende maatregelen. Hierbij wordt indirect gemeten, zonder het subject te storen. Bijvoorbeeld een onderzoek over de hoeveelheid stress die een opleiding met zich meebrengt; door de absentie is te zien of er sprake is van stress.

      Type scores

      De ruwe score is de eerste score die is behaald bij het gebruik van een instrument.

      Een afgeleide score is een ruwe score die vertaald is naar een meer nuttige score op een soort van gestandaardiseerde basis voor steun in de interpretatie. Dit maakt het voor de onderzoeker mogelijk om te bepalen hoe een individu heeft gepresteerd in vergelijking met anderen die dezelfde test hebben gemaakt. Voorbeelden van afgeleide scores zijn leeftijds-equivalent scores en beoordelingsequivalent scores, percentile ranks (percentage van een specifieke groep die op of beneden een gegeven ruwe score scoort) en standaard scores.

      Norm- versus criteriumgerichte toetsen

      Normgerichte toetsen: hierbij worden scores vergeleken met een normpopulatie, bijvoorbeeld: ‘80% scoort beter dan de proefpersoon’.

      Criteriumgerichte toetsen: hierbij worden scores vergeleken met een gewenst beheersingsniveau, bijvoorbeeld ‘hij scoort boven de 90% vergeleken met alle studenten in de klas’.

      Meetschalen

      Er zijn vier soorten meetschalen die worden gebruik bij onderzoek in het onderwijs:

      • Nominaal: het benoemen van wat er gemeten wordt, bijvoorbeeld het geslacht (man/vrouw);
      • Ordinaal: het ordenen van data, bijvoorbeeld vmbo, havo, vwo;
      • Interval: de afstand tussen de verschillende punten op de schaal moeten gelijk zijn;
      • Ratio: het begin is het nulpunt.

      Voorbereiding van de data voor analyse

      Hierbij zijn twee dingen belangrijk:

      Verzamelde gegevens moeten nauwkeurig en consequent worden gescoord. Daarna moeten de gegevens in een tabel gezet worden en gecodeerd worden.

      Wat is validiteit en betrouwbaarheid? - Chapter 8

       

      Wat is validiteit?

      Valide instrumenten zijn belangrijk om de juiste conclusies te trekken uit de informatie afkomstig van de gebruikte instrumenten.

      Validiteit is de geschiktheid, zinvolheid, juistheid en het nut van de gevolgtrekkingen van onderzoekers.

      Wat is betrouwbaarheid?

      Betrouwbaarheid is de consistentie van scores/antwoorden van het ene instrument vergeleken met een andere, en van de ene set items naar de andere.

      Validiteit

      Kern: juiste conclusies trekken uit de verkregen onderzoeksinformatie.

      Validitatie is het proces van verzamelen en analyseren van bewijs ter ondersteuning van gevolgtrekkingen. Het zijn de gevolgtrekkingen met betrekking tot het specifieke gebruik van een instrument die valide zijn, niet het instrument zelf.

      Een betekenisvolle gevolgtrekking zegt iets over de betekenis van de informatie verkregen door het gebruik van een instrument. Dit helpt onderzoekers bij het maken van beslissingen met betrekking tot hun onderzoeksdoel (zie ook figuur 8.1 in het boek).

      Inhoud gerelateerd bewijs van validiteit

      Inhoud en formaat van het instrument: een instrument moet representatief zijn ten opzichte van het te onderzoeken doel. Verder moet het instrument er ‘goed’ uit zien, qua lay-out en taalgebruik etc. Om een instrument te testen op geschiktheid, wordt een instrument vaak geëvalueerd door mensen die er verstand van hebben.

      Criterium gerelateerd bewijs

      De relatie tussen scores verkregen uit de instrumenten en scores verkregen uit één of meer andere instrumenten of metingen. Deze worden vergeleken.

      Criterium: het criterium is een tweede test of onderzoeksprocedure bedoeld om dezelfde variabele te meten. Er zijn twee vormen.

      • Voorspellende validiteit: voorspellende validiteit werkt met behulp van een tijdsinterval. Hierbij worden scores op de ene test vergeleken met scores op een later moment.
      • Gelijktijdige validiteit: bij gelijktijdige validiteit worden onderzoeksgegevens en criterium gegevens op (bijna) hetzelfde moment verkregen en vergeleken. Bijvoorbeeld scores van leerlingen vergeleken met scores van de leerkrachten.

      Correlatie coëfficiënt: dit is een sleutelbegrip met betrekking tot validiteit. Correlatie coëfficiënt is de graad van de relatie tussen individuele scores verkregen uit twee instrumenten. Deze kan positief (beide scores hoog of laag) of negatief (de ene score hoog, de andere score laag) zijn.

      Validiteit coëfficiënt: als de correlatie coëfficiënt gebruikt wordt om de relatie tussen informatie afkomstig van het ene instrument te vergelijken met het criteriuminstrument is dit de validiteit coëfficiënt. Hoe hoger, hoe geschikter de voorspellingen van de onderzoeker.

      Voorspellingstabel: zie tabel 8.1 in het boek; deze laat duidelijk verbanden zien.

      Opbouw gerelateerd bewijs

      Kern: de aard van de psychologische opbouw of kenmerken gemeten door het instrument (zie figuur 8.1 in het boek). Hiervoor moet zoveel mogelijk (gevarieerd) bewijs verzameld worden om de onderzoeksvraag te beantwoorden.

      Dit gebeurd in 3 stappen:

      • De gemeten variabele moet in duidelijke termen omschreven worden;
      • De hypothesen worden geformuleerd gebaseerd op een onderliggende theorie, hoe personen zich zullen gedragen in bepaalde situaties met veel of juist weinig invloed van de variabele;
      • De hypothesen worden zowel logisch als empirisch getoetst.

      Betrouwbaarheid

      Betrouwbaarheid is de consistentie van de verkregen scores/gegevens. Uitkomsten uit vergelijkbare onderzoeken geven vergelijkbare scores. Scores verkregen uit een test kunnen betrouwbaar zijn, maar niet valide (zie figuur 8.2 in het boek).

      Betrouwbaarheid en validiteit hangen samen met de context waarin het onderzoek wordt uitgevoerd.

      Meetfouten: wanneer er variatie in uitkomsten is, dan is er sprake van een meetfout.

      Verwachtingen van de onderzoeker met betrekking tot de variatie in onderzoeksuitkomsten wordt weergegeven in een betrouwbaarheidscoëfficiënt. Dit is de relatie van scores van dezelfde individuen op hetzelfde instrument, of twee verschillende tijdstippen, of op twee delen van hetzelfde instrument.

      De test-hertest methode is een methode waarbij drie keer dezelfde test bij dezelfde groep op verschillende tijdstippen gedaan wordt, waarna een betrouwbaarheidscoëfficiënt wordt berekend. Uitkomsten zijn afhankelijk van het gekozen tijdsinterval; hoe langer, hoe lager de betrouwbaarheid. Betrouwbaarheid is ook afhankelijk van de stabiliteit van een variabele.

      Gelijkwaardige vormen methode is wanneer twee verschillende maar gelijkwaardige instrumenten worden toegepast bij dezelfde groep tijdens eenzelfde periode. Deze instrumenten onderzoeken dezelfde inhoud. Deze is te combineren met de test-hertest.

      Interne consistentie methoden zijn de split-half procedure en de alpha coëfficiënt:

      • Bij de split-half procedure worden twee delen van een test gescheiden van elkaar bij een persoon afgenomen en de correlatie hiervan uitgerekend. In hoeverre de twee delen dezelfde resultaten verkrijgen, beschrijft dus de interne consistentie van de test. Voor de formule zie het boek.
      • Alpha coëfficiënt: hierover staat niets bijzonders in boek. Zie verder tabel 8.2 voor methoden voor het checken van validiteit en betrouwbaarheid.

      De standaardmeetfout is een index die de mate laat zien waarin een meting zou variëren onder bepaalde omstandigheden.

      Scoringsovereenkomst: directe observaties zijn erg gevoelig voor kenmerken van de onderzoeker. Als een onderzoeker gebruikt maakt van dit soort instrumenten zijn ze verplicht de graad van scoringsovereenkomst te benoemen (op blz. 161 van het boek staat een korte samenvatting van wat hierboven allemaal besproken is).

      Validiteit en betrouwbaarheid zijn bij kwalitatief onderzoek vaak niet relevant of passend. In plaats hiervan zijn begrippen als eerlijkheid, geloofwaardigheid, expertise en integriteit van de onderzoeker van belang.

      Wat is interne validiteit? - Chapter 9

         

        Wat is de definitie van interne validiteit?

        De relatie tussen twee variabelen moet enkel veroorzaakt worden door één duidelijke oorzaak in plaats van veroorzaakt te worden door een onbekende variabele.

        Wanneer het niet duidelijk is welke variabele/ oorzaak de resultaten veroorzaakt hebben, mag een onderzoeker geen conclusies trekken. Geobserveerde verschillen van de afhankelijke variabele moeten direct gerelateerd zijn aan de onafhankelijke variabele en niet door een andere variabele veroorzaakt worden.

        Als onderzoekers vanaf het begin van het onderzoek aan de interne validiteit denken, kunnen ze hun onderzoeksvaliditeit verhogen.

        Wat zijn de bedreigingen van de interne validiteit?

        • Subject eigenschappen: bij het selecteren van mensen of groepen voor een onderzoek kunnen de groepen erg van elkaar verschillen, bijvoorbeeld in leeftijd, religie, geslacht, kracht, etc.
        • Verlies van subjecten (mortaliteit): dit kan door veel redenen zijn, zoals ziekte of verhuizing etc. Het is ‘normaal’ dat 20% van de subjecten uitvallen. Door die uitval valt er minder goed te generaliseren. De subjecten die uitvallen doen dat niet altijd zonder reden. Door deze uitval en redenen kunnen de resultaten een vertekend beeld geven (bias). Mortaliteit is het moeilijkst om te controleren/ beheersen.

        Een manier om problemen bij het generaliseren te voorkomen is bewijzen dat de uitgevallen personen niet verschillen van de rest van de groep personen. Ook kan de reden van uitval onderzocht worden en bewezen worden dat deze niets te maken heeft met het onderzoek.

        De locatie kan invloed hebben op de onderzochten bijvoorbeeld door grootte, licht, betere materialen of geluid.

        • Instrumenten
        • Sommige instrumenten of uitslagen zijn multi-interpretabel. Ook kan het zijn dat de onderzoeker na twintig vragenlijsten nakijken anders gaat handelen dan bij de eerste. Dit wordt instrumentverslechtering (decay) genoemd.
        • Eigenschappen van de onderzoeker kunnen de gegevens beïnvloeden, bijvoorbeeld door man-vrouw.
        • Onderzoekers bias: om een bias te voorkomen kan een onderzoeker besluiten om een bepaalde groep meer tijd te geven bij een test; dit leidt misschien onbewust tot een bias. De procedures moeten duidelijk zijn en gelijk gehanteerd worden. De onderzoekers kunnen ook zorgen dat de dataverzamelaars niet weten wat het doel is.
        • Testen: door een pre- test kunnen de onderzochten misschien beter scoren op de post- test. Dit hoeft dan niet veroorzaakt te zijn door de interventie, maar door oefening of de onderzochten zijn alerter op de getoetste onderwerpen.
        • Geschiedenis: iets wat de onderzochte heeft meegemaakt op de dag van de test, of in de dagen voor een onderzoek, kunnen die persoon beïnvloeden en dat zal dan ook de resultaten beïnvloeden.
        • Rijping: dit geldt alleen bij onderzoeken waarbij gebruik gemaakt wordt van een pre- en post-test. Hierin kan rijping van de onderzochten een rol spelen.
        • Houding van de subjecten: de resultaten zijn niet het gevolg van een interventie, maar door bijvoorbeeld de aandacht van de onderzoekers richting de objecten. Dit heet ook wel het Hawthorne effect.
        • Regressie: doordat de score op een pre-test heel laag of hoog is, kan dit het beeld vertekenen en daardoor lijkt het misschien of het gedrag het gevolg is van de interventie, terwijl dit eigenlijk het gevolg is van regressie.
        • De tenuitvoerbrenging: er zijn verschillende manieren van methodes uitvoeren. Een oplossing hiervoor is een duidelijke instructie: meerdere mensen op één groep en één methode zetten. Onderzoekers evalueren op mogelijkheden.

        Sommige mensen hebben voorkeur voor een methode; de onderzoeker kan de groep dan beïnvloeden. Oplossing hiervoor is de onderzoekers zelf te laten kiezen voor een methode of alle methodes door de onderzoekers uit te laten voeren.

        Wat zijn vier belangrijke manieren om de interne validiteit te vergroten?

        1. Standaardiseer de omstandigheden;
        2. Verkrijg meer informatie van de onderzochten;
        3. Verkrijg meer informatie over het onderzoek zoals waar, wanneer, etc.;
        4. Kies een goed instrument.

        Wat is experimenteel onderzoek? - Chapter 13

         

        Wat is een experiment?

        Experiment

        Een experiment is de vergelijking tussen een behandelde groep en een niet-behandelde groep. Experimenteel onderzoek is een van de meest succesvolle methodes voor onderzoekers.

        Wat is experimenteel onderzoek?

        Experimenteel onderzoek is het enige onderzoek waarmee je het effect kunt meten van een zelfstandige variabele. Het is het beste soort onderzoek om hypothesen te onderzoeken over oorzaak-gevolg relaties.

        Het karakteristieke van experimenteel onderzoek is dat onderzoekers de onafhankelijke variabele manipuleren. Het basisidee van experimenteel onderzoek: probeer iets en observeer systematisch wat er gebeurt.

        Twee voorwaarden van experimenteel onderzoek zijn:

        • Bij tenminste twee (meestal meerdere) variabelen worden de effecten gemeten van bijvoorbeeld de behandeling (de onafhankelijke variabele);
        • De onafhankelijke variabele wordt direct gemanipuleerd door de onderzoeker.

        Een experiment bestaat uit:

        • Een experimentele groep (krijgt behandeling);
        • Een controlegroep of vergelijkingsgroep (krijgt geen of een andere behandeling).

        Bij random assignment heeft iedereen die meedoet aan het onderzoek evenveel kans om in de experimentele groep als in de controlegroep te komen.

        Bij random selection heeft elk individu uit de populatie evenveel kans om aan het experiment mee te doen.

        Random assignment:

        • Vindt plaats voordat het experiment begint;
        • Is een proces van verdeling, niet een resultaat van een toevallige toewijzing;
        • Er worden groepen gevormd die gelijkwaardig zijn, vreemde variabelen van buitenaf worden verwijderd. Dit is de reden waarom experimenteel onderzoek effectief is voor het meten van oorzaak-gevolg relaties.

        Hoe krijg je controle over deze ‘extraneous’ variabelen (vreemde variabelen van buitenaf)? Door:

        • Randomisatie;
        • Houd vaststaande, met-zekerheid-zeggende variabelen constant;
        • Voeg de variabele toe in het onderzoek;
        • Maak een matching van paren die overeenkomsten tonen (bijvoorbeeld leeftijd);
        • Gebruik tenslotte de analyse van de co-variantie om te kijken welke variabelen met elkaar samenhangen

        Zwakke experimentele onderzoeken zijn:

        • The One-Shot Case Study: één groep krijgt een behandeling en er wordt een afhankelijke variabele geobserveerd. Naar aanleiding hiervan, wordt het effect van de behandeling gemeten. Nadeel: er is geen vergelijking, geen controle, zo is het effect lastig te meten;
        • The One-Group Pretest-Posttest Design: het gaat wederom om één groep, maar nu is er een voor- en een nameting bij. Dit soort onderzoek is minder zwak dan de vorige, er zijn nu eventuele verschillen op te sporen, doordat er verscheidene metingen zijn;
        • The Static-Group Comparison Design: er worden twee bestaande groepen gebruikt. Dit onderzoek wordt ook wel het Non equivalent control groupdesign genoemd. Doordat er geen gebruik wordt gemaakt van randomisatie, kan er niet gesproken worden van gelijke kansen iedereen; de groepen staan al vast;
        • The Static-Group Pretest-Posttest Design: hetzelfde soort onderzoek als de vorige, maar dan met een voor- en een nameting.

        Echte experimentele onderzoeken zorgen ervoor dat de ‘subjecten’ at-random worden toegewezen aan de verschillende groepen. Eén groep is gemanipuleerd en de andere is de controlegroep. Voorbeelden hiervan:

        • The Randomized Posttest-Only Control Group Design: het gaat bij dit onderzoek om twee gerandomiseerde groepen met alleen een nameting. Dit is waarschijnlijk de meest effectieve, als er tenminste veertig personen in elke groep zitten;
        • The Randomized Pretest-Posttest Control Group Design: hetzelfde onderzoek als de vorige, maar dan met een voormeting erbij;
        • The Randomized Solomon Four-Group: hierbij zijn er vier groepen om te meten wat voor effect de voormeting heeft. Twee groepen krijgen een voormeting; de andere twee groepen niet. Wel krijgen alle vier de groepen een nameting;
        • Random Assignment with matching: hetzelfde onderzoek als de vorige, maar nu wordt er gebruik gemaakt van paren. De leden van elk paar worden toegewezen aan een experimentele of controlegroep.

        Bij Mechanical Matching worden personen die hetzelfde scoren samengenomen; deze vormen steeds een paar. Statistical Matching is een voorspelde score op basis van samenhang tussen de variabelen. Het verschil tussen de voorspelde-geobserveerde score is waarmee gewerkt wordt.

        Quasi-experimenteel designs zijn niet gerandomiseerd; je hebt als onderzoeker op bepaalde variabelen geen grip, zoals op:

        • The Matching-Only Design: geen randomisatie. De onderzoeker matcht de subjects in de verschillende groepen en kan dus niet met zekerheid zeggen dat iedereen gelijke kansen heeft gehad;
        • Counterbalanced Design: alle groepen krijgen de verschillende behandelingen, maar wel in een verschillende volgorde, dus op verschillende tijdstippen;
        • Time-series Design: geschikt voor één groep. Er is te meten hoe iets is veranderd over een periode: ervoor en erna. Hieruit kan afgeleid worden hoe de trend gaat en of er een trendbreuk optreedt;
        • Factorial Design: dit onderzoek wordt gebruikt om het effect van twee of meer onafhankelijke variabelen te meten op een afhankelijke variabele. Het gaat om de interactie tussen een onafhankelijke en andere variabelen: de moderator variabelen. Een moderator variabele is een variabele die het verband tussen twee andere variabelen beïnvloedt.

        Wat is single subject research? - Chapter 14

         

        Wat is single subject design?

        Bij deze manier van onderzoeken wordt er maar gekeken naar één onderwerp of groep. Hiervan wordt gebruik gemaakt om veranderingen in gedrag te bestuderen na behandeling of interventie. Single subject design wordt vooral gebruikt in het speciaal onderwijs.

        Single subject researchers

        Deze gebruiken vooral lijngrafieken om de data en de effecten van de interventie weer te geven. Langs de y-as staat de afhankelijke variabele en langs de x-as staat de tijd weergegeven. De horizontale as moet altijd 1 of 1,5 zo groot zijn als de verticale as.

        Wat zijn de verschillende soorten designs?

        • A-B design: er wordt gecontroleerd data verzameld over hetzelfde onderwerp: het gaat over twee situaties/condities.

        In de baseline periode (A) wordt er gekeken naar het gedrag op dat moment, bij de verticale lijn wordt de interventie ingezet en bij de praise (B) wordt data verzameld tijdens interventie.

        • A-B-A design (ook wel reversal design genoemd): het begin is hetzelfde als A-B design, alleen wordt er een baseline periode aan toegevoegd, waarin er dus geen interventie plaatsvindt.
        • A-B-A-B design: dit design heeft twee baseline periodes (A) en twee interventie periodes (B).
        • B-A-B design: bij dit design is het gedrag zo zorgwekkend dat er direct wordt begonnen met de interventie (B), vervolgens is er een baseline periode (A), hierop volgt weer een interventie periode (B).
        • A-B-C-B design: hierbij wordt begonnen met een baseline periode (A), vervolgens een interventie periode (B), vervolgens wordt er een variatie op de interventie gedaan (C), dan wordt er weer interventie gedaan (B). Dit design is een verdere aanpassing op het A-B-A design.
        • Multiple-baseline design: dit design is een alternatief voor het A-B-A-B design. Onderzoekers verzamelen niet alleen data van één onderwerp in één setting, maar ze verzamelen verschillende gedragingen van een onderwerp. Dit design wordt gebruikt als het niet mogelijk is om na de interventie terug te keren naar de baseline.

        Bedreiging voor de interne validiteit bij single-subject research zijn:

        • De lengte van de condities; hoe lang de baseline en de interventie condities in feite zijn. Er moet een stabiele trend te zien zijn in de baseline (stabiele trend wordt verkregen door voldoende data te verzamelen), dan pas mag de onderzoeker overgaan tot interventie. Is dit niet het geval, dan moet de baseline periode langer gemaakt worden tot deze wel stabiel is;
        • Het veranderen van variabelen; er mag altijd maar één variabele veranderen bij het wisselen van de ene naar de andere conditie;
        • De snelheid van veranderingen heeft invloed op de interne validiteit.

        Controleren van bedreigingen in single-subject designs. Single-subject designs zijn:

        • Handig te gebruiken bij: karakteristieken, sterftecijfers, testen en historische bedreigingen.
        • Minder handig te gebruiken als het gaat om locaties, data verzamelingskarakteristieken en regressie bedreiging.
        • Zwak als het gaat om instrumenten verval, data verzamel bias en houding.

        Externe validiteit en single subject designs: single subject designs zijn vaak niet generaliseerbaar, omdat het maar om een kleine groep gaat.

        Wat is correlatie onderzoek? - Chapter 15

         

        Correlatie onderzoek

        Correlatie onderzoek wordt ook wel associational onderzoek of observationeel onderzoek genoemd. Hierin worden twee variabelen vergeleken zonder manipulatie.

        Correlatie onderzoek is ook beschrijvend omdat het de relatie tussen twee variabelen beschrijft.

        Correlatie onderzoek is beschrijven hoe de kwantitatieve variabelen overeenkomstig zijn, de uitkomst hiervan is de correlatie coëfficiënt en die wordt uitgedrukt als r.

        Wat is het doel van correlatie onderzoek?

        Correlatie onderzoek heeft als doel om te helpen bij het uitleggen van menselijk gedrag en om gevolgen (explanatory studies) of uitkomsten te voorspellen (prediction studies).

        Variabelen die geen relatie of een beetje relatie met elkaar hebben worden vaak niet verder onderzocht.

        Bij correlatie onderzoek is er soms ook een derde variabele in het spel waardoor je soms een andere uitkomst heb dan dat je zou verwachten.

        De variabele waarmee de voorspelling wordt gedaan heet de predictor-variabele dus de voorspellende variabele.

        De voorspelde variabele heet de criterium variabele.

        Een hulpmiddel bij correlatie is een scatterplot en/ of een regressielijn.

        Wanneer je een rechte lijn kan trekken in een scatterplot maak je gebruik van een regressielijn. Een onderzoeker kan deze lijn gebruiken als voorspeller.

        De standaard error of estimatie (schatting) is een index die een schatting geeft voor de variabele waarmee de voorspelling wordt gedaan, in hoeverre deze score correct is.

        Meer complexe correlatie technieken

        • Meervoudige regressie (Multi regression) is een techniek die het werkzaam maken voor onderzoekers om een correlatie tussen een criterium variabele en de beste combinatie van twee of meer voorspellende variables vast te leggen. Je test bijvoorbeeld het IQ en de invloed van de ouders en het naar school gaan en hieruit komt dan de leerprestatie.
        • De coëfficiënt van meervoudige regressie is R en geeft een indicatie van de correlatie tussen de combinatie van de voorspelde variabele en de criterium variabele.
        • Een correlatie van 0.70 of 0.80 wordt gezien als redelijk hoog.
        • De coëfficiënt van determination wordt weergegeven als r2 . Die geeft een indicatie van het percentage variabiliteit tussen de criterium scores die kunnen worden toegeschreven aan scores van de voorspelde variabele.
        • Discriminant analyse: de criteriumvariabele is van nominaal meetniveau (geslacht) de variabele is categoriaal.
        • Factor Analyse: het clusteren van verschillende variabelen. Veel variabelen beschrijven door een paar variabelen.
        • Path analyse: wordt gebruikt om de aannemelijkheid te testen tussen drie variabelen.

        Het essentiële idee achter path analyse is om een theorie te formuleren van mogelijke oorzaken van een apart fenomeen en dan te bepalen of de correlaties tussen alle variabelen constant is met de theorie.

        • Structureel modeling (structural modeling) is een verfijnde methode om te onderzoeken en mogelijk het goedkeuren van oorzakelijke verbanden tussen verschillende variabelen.
        • Design voortoets- experimenten- natoets
        • Data verzamelen van voortoets, sessies en natoets

        Wat zijn de basisstappen in correlatie onderzoek?

        Problemen

        1. Is de variabele x verwant aan variabele y?
        2. Hoe goed voorspelt variabele p variabele c?
        3. Wat is de relatie tussen een groot aantal variabelen en wat voor voorspellingen kunnen gemaakt zijn die hierop gebaseerd zijn?

        Steekproeven

        Steekproeven moeten in een correlatie onderzoek nauwkeurig worden geselecteerd en als het mogelijk is random. Je moet eerst een geschikte populatie zoeken. Je moet minimaal 30 personen in je steekproef hebben.

        Instrumenten

        De instrumenten die je gebruikt moeten betrouwbaar zijn en evidence based.

        Wat vertelt een correlatie efficiënt ons?

        Dit hangt ervan af hoe een correlatie efficiënt is toegepast.

        Alleen een correlatie van hoger dan 0.65 is redelijk goed voor voorspellingen.

        Correlatie van 0.85 duidt een goede relatie aan.

        Correlaties zijn er ook voor bedoeld om de betrouwbaarheid en validiteit te checken.

        Problemen bij validiteit in een correlatie onderzoek

        Onderwerpen kenmerken (subject characteristics)

        Wanneer twee of meer kenmerken van individuen of groepen een goede correlatie hebben, bestaat er de mogelijkheid dat een ander kenmerk kan verklaren hoe de relatie is die gevonden is. In dit soort zaken dat het andere kenmerk kan gecontroleerd worden door de statische techniek noemen we gedeeltelijke correlatie.

        Door een scatterplot te maken en daarin de regressielijn te verwerken krijg je een duidelijk beeld.

        Locatie

        Een locatieprobleem is mogelijk wanneer alle instrumenten zijn toegediend aan elk onderwerp op een bepaalde locatie, maar de locatie verschillend is voor verschillende onderwerpen. Voor onderzoekers is er niet onderuit te komen dat er verschillen zijn in testlocaties, vooral wanneer individuen in verschillende settings worden getest.

        Instrumentation

        Instrument vervalt/bederf (instrument Decay)

        Dit wordt het meest gebruikt in observational studies, in correlatiestudies gebruik je niet steeds dezelfde instrumenten. Het is belangrijk dat de observerende de test niet saai vindt doordat het steeds hetzelfde is.

        Data verzamelaar kenmerken (data collector characteristics)

        Zij kunnen ervoor zorgen dat er fouten komen wanneer personen verschillende informatie verstrekken voor een instrument. Geslacht, leeftijd of etniciteit kunnen effect hebben op de antwoorden.

        Data verzamelaar bias (data collector bias)

        Een ander probleem kan zich voor doen door resultaten van (unconscious) bias op het deel van de data van de ontvanger wanneer beide instrumenten verschillende scores geven bij dezelfde persoon.

        Testen

        De ervaring van antwoorden is dat het eerste instrument dat is gegeven in een correlatie onderzoek invloed heeft op het tweede instrument (wanneer je een leraar haat dan zeg je toch dat je hem leuk vindt want dat zou de test willen horen).

        Mortaliteit (mortality) (sterfelijkheid)

        Strikt genomen is dit niet een probleem van interne validiteit in correlatie studies omdat iemand die “lost” uitgesloten wordt van het onderzoek, de correlaties kunnen niet opgenomen worden alleen wanneer de onderzoeker een score heeft voor ieder persoon op beide variabelen die goed afgemeten zijn.

        Waarom externe validiteit: omdat de steekproeven eigenlijk direct bestudeerd worden en vaak niet eerst wordt gekeken naar hoe de steekproef geselecteerd is, sterft de steekproef uit, omdat de mensen die geselecteerd zijn bijvoorbeeld niet meer mee willen doen enz.

        Evaluatie

        Stap 1: vraag: wat zijn de specifieke factoren dat het geweten te beïnvloeden is of kon logisch gezien iets van de variabelen beïnvloeden die worden gecorreleerd.

        Het maakt niet uit welke variabele geselecteerd is.

        Stap 2: vraag: wat is het meest aannemelijk van al deze factoren die ook beïnvloeden van de andere variabele in correlatie met de eerste?

        We moeten ons geen zorgen maken dat iedere factor niet is gerelateerd aan een variabele. Een factor moet gerelateerd zijn aan beide variabelen om een bedreiging te kunnen zijn.

        Stap 3: evalueer de verschillende bedreigingen in volgorde van aannemelijkheid, maak een plan hoe je ze onder controle kunt houden.

        Onderwerpen kenmerken (subject characteristics)

        1. mate van handicap
        2. de sociale status van de ouders -> sociale contacten
        3. fysieke sterkte en coördinatie -> werk succes
        4. verschijning/ uiterlijk -> sociale contacten, werk succes

        Mortaliteit (mortality) (sterfelijkheid)

        1: verdwenen deelnemers hebben vaak een slechtere werk ervaring

        2: slechtere sociale vaardigheden

        3: de waarschijnlijkheid van het hebben van een effect tenzij het gecontroleerd is: hoog.

        Locatie

        1. omdat de onderwerpen van de steekproef werken in verschillende settings onder verschillende condities, is de plaats gerelateerd aan de mate van het werk succes.
        2. wanneer sociale vaardigheden vanuit één oogpunt worden bekeken dan is er misschien een relatie met de verschillende condities.
        3. hoog

        Instrumentation

        Instrument vervalt/bederf (instrument Decay)

        1. hoge sociale vaardigheden

        2. onprettig effect op het gebied van werk

        3. laag

        Data verzamelaar kenmerken (data collector characteristics)

        1. goede relatie met werk

        2. geen relatie met sociale vaardigheden

        3. gemiddeld

        Data verzamelaar bias (data collector bias)

        1. geen werk succes

        2. zou een relatie kunnen hebben met sociaal gedrag

        3. hoog

        Testen

        1. de uitkomst van het eerste instrument kan niet worden beïnvloed door de tweede uitkomst.
        2. de uitkomst van het tweede instrument kan niet worden beïnvloed door de eerste uitkomst.
        3. de waarschijnlijkheid van het hebben van een effect tenzij het gecontroleerd is.

        Wat is causaal-comparatief onderzoek? - Chapter 16

         

        Wat is het doel van causaal-comparatief onderzoek?

        Het doel van causaal-comparatief onderzoek is de reden of de consequenties van verschillen tussen reeds bestaande groepen of individuen achterhalen.

        Het gaat dus om iets dat al geweest is en niet zoals bij experimenteel onderzoek om een gecreëerde situatie.

        Vaak is een variabele bij dit soort onderzoek niet of erg moeilijk te manipuleren. Dit hangt regelmatig samen met ethische kwesties als geslacht, huidskleur, IQ, en dergelijke. Deze zijn achteraf wel te vergelijken (wat gebeurt bij causaal-comparatief onderzoek), maar het wordt als ethisch onverantwoord gezien om op die manier groepen te vormen.

        Na het doen van causaal-comparatief onderzoek wordt echter vaak nog wel verder gekeken met behulp van experimenteel onderzoek. Dit om te controleren of er geen sprake was van eventuele variabelen die niet gezien waren in het causaal-comparatief onderzoek.

        De interne validiteit van causaal-comparatief onderzoek is niet hoog, aangezien er nog onbekende variabelen mee kunnen spelen. De interpretaties en redenaties van dit onderzoek kunnen dus ook nooit als volledig waar worden aangenomen.

        • Gelijkenissen met correlationeel onderzoek:
          • Associatief: zoekt naar relaties en verbanden met behulp van argumenten.
          • Legt belanghebbende fenomenen uit.
          • Gaat om identificeren van variabelen (vaak later nog uitgediept met experimenteel onderzoek).
          • Vaak voorwerk voor experimenteel onderzoek.
          • Geen sprake van manipulatie
        • Verschillen met correlationeel onderzoek (eerstgenoemde is steeds causaal-comparatief en tweedegenoemde is correlationeel):
          • Vergelijkt twee groepen of meer ↔ elke variabele geeft één score
          • Eén categoriale variabele en één kwantitatieve ↔ twee kwantitatieve variabelen
          • Gebruik van gemiddelden en standaarddeviaties ↔ gebruik van scatterplots
        • Gelijkenissen met experimenteel onderzoek:
          • Ten minste één categoriale variabele nodig
          • Vergelijken van groepsgedrag en gemiddelden om relaties te ontdekken
          • Verschillende subjecten vergelijken met elkaar
        • Verschillen met experimenteel onderzoek (eerstgenoemde is steeds causaal-comparatief en tweedegenoemde is experimenteel):
          • Geen manipulatie ↔ manipuleren van een variabele
          • Zwakker bewijs voor relaties ↔ sterk bewijs van samenhang
          • Geen toeschrijven van subjecten (groepen bestaan reeds) ↔ subject toewijzen aan groepen
          • Paar designs mogelijk (vaak slechts één) ↔ meer flexibel in kiezen van design
        • Stappen in causaal-comparatief onderzoek:
          • Probleem formuleren
            • Identificeer het te onderzoeken fenomeen
            • Formuleer mogelijk oorzaken van het probleem (hypothesen)
            • Test de hypothesen (basis van je onderzoek)
          • Selecteren van de groepen
            • Karakteristieken van de groepen kennen
            • Karakteristieken van het probleem kennen
            • Matchen van individuen in groepen met dezelfde bepalende variabelen
          • Instrumenten kiezen: alle zijn goed te gebruiken
          • Design kiezen: afbeelding hieronder is de basis van waaruit gewerkt wordt
        • Er zijn een aantal bedreigingen van de interne validiteit die voornamelijk te maken hebben met het niet kunnen manipuleren:
          • Groepen zijn al gevormd, dus er is geen sprake van random toewijzen.
          • Wellicht zijn er nog onbekende variabelen in het spel.
        • Hier kun je rekening mee houden door onder andere paartjes te maken uit elke groep. Deze paartjes hebben dezelfde achtergrond, zodat vergelijken toch beter mogelijk is. Ook kun je groepen zoeken of vormen die homogeen zijn. Ook kun je statistisch matchen. Zie voor uitleg hierover hoofdstuk 13.
        • De beste manier om eventuele bedreigingen te evalueren is door jezelf de volgende vragen te stellen:
          • Welke factoren zijn of zouden bedreigend kunnen zijn bij de vergeleken groepen?
          • Hoe groot is de kans dat de te vergelijken groep verschilt op die factoren?
            Hierna evalueer je deze gegevens en bekijk je in hoeverre dit het onderzoek beïnvloedt.
        • De data-analyse wordt vaak uitgevoerd aan de hand van frequentietabellen, gemiddelden en standaarddeviaties. Dit gebeurt vooral bij kwantitatieve analyses. Daarnaast kun je de t-test voor het vergelijken van gemiddelden gebruiken en een analyse van de covariantie is ook gebruikelijk.

        Wat is een survey onderzoek? - Chapter 17

         

        Wat is zijn de belangrijkste kenmerken van een survey onderzoek? (enquête; mening onderzoeken)

        De drie belangrijkste kenmerken zijn:

        • Het beschrijven van bepaalde kenmerken (meningen, vaardigheden etc.) van een groep/ persoon in de populatie.
        • Informatieverzameling door het stellen van vragen. De antwoorden zijn de data.
        • De informatie is verzameld van een bepaalde groep uit de populatie en niet van elk lid van de populatie.

        Waarom zijn survey onderzoeken belangrijk?

        Onderzoekers vinden het minder belangrijk waarom er spreiding bestaat, maar meer wat de spreiding is.

        Welke typen onderzoeken zijn er?

        Cross-sectionele onderzoeken

        Je zoekt informatie over een groep uit een vooraf vastgestelde populatie, op een bepaald moment in de tijd. Deze moet hetzelfde zijn als je bijvoorbeeld meerdere leeftijdsgroepen onderzoekt.

        Wanneer een volledige populatie is onderzocht noem je het census (= volkstelling).

        Longitudinale onderzoeken

        De informatie wordt verzameld op verschillende momenten in de tijd.

        Er zijn 3 meest gebruikt longitudinale designs:

        • Trendstudie

        Kijken of er sprake is van een 'trend' over de jaren (is er een lijn te bekennen?). De onderzochte personen kunnen dus veranderen na verloop van tijd.

        • Cohort studie

        Is een specifieke groep in de populatie die niet verandert in het verloop van het onderzoek.

        • Panel studie

        Onderzoek naar dezelfde groep van individuen op verschillende momenten tijdens het verloop van het onderzoek.

        Nadeel hierbij: het kan lang duren, als het onderzoek over een lange periode is uitgesmeerd.

        Inspectie onderzoek en correlatie onderzoek

        Als je de relaties van bepaalde variabelen wilt onderzoeken, dan moet je je vragen daarop afstemmen (zie ook Hst. 15). Inspectie onderzoek is niet geschikt voor alle onderzoeksonderwerpen (bijvoorbeeld observaties).

        Wat zijn de stappen in het onderzoek?

        Zoeken van het probleem

        Het is allereerst belangrijk dat een vragenlijst/enquête interessant is, zodat het motiveert om er mee aan de slag te gaan. Er dient een duidelijk doel te zijn; elke vraag dient een relatie te hebben met het onderzoeksdoel. Een goede strategie is om een hiërarchisch model te handhaven: eerst de meest globale vragen en langzaamaan meer specifiekere vragen. Daarbij zijn tevens de verdeling in categorieën raadzaam, zodat personen een keuze kunnen maken of iets op hen van toepassing is, zo niet kunnen ze die vraag overslaan (kost tijd).

        Identificeer de populatie waar het omgaat

        Wat wordt onderzocht in een onderzoek heet de unit of analysis (= de eenheid van analyse). Let op je doelpopulatie!: deze moet goed worden uitgewerkt.

        Kiezen van de manier van data verzameling

        Er zijn vier basiswegen om data te verzamelen. Voor elke manier zijn er voor- en nadelen.

        • Directe onderzoeksafname

        Deze methode wordt gebruikt als de onderzoeker de beschikking heeft over alle leden van een bepaalde groep, op dezelfde plaats en dezelfde tijd (bijvoorbeeld studenten in een collegezaal). Voordelen van deze manier zijn: de hoge respons (meestal tegen de 100%), de lage kosten, de onderzoeker kan het onderzoek uitleggen en eventueel vragen beantwoorden.

        Nadelen zijn: er zijn maar weinig type onderzoeken die gebruik maken van individuen in een samengestelde groep.

        • E-mail

        Voordelen: weinig kosten, het kan alleen door de onderzoeker worden voltooid, je kunt moeilijk benaderbare groepen bereiken en de respondenten kunnen lang over de antwoorden nadenken.

        Nadelen: weinig aanmoedigmogelijkheid om de respondent deel te laten nemen aan het onderzoek, geen assistentiemogelijkheid, de respons is vrij laag en niet alle voor alle groepen toepasbaar (bijvoorbeeld analfabeten).

        • Telefoon

        Voordelen: goedkoop, snel, handig bij gestandaardiseerde vragenlijsten, doorvraagmogelijkheid, uitlegmogelijkheid, makkelijk een follow-up toepasbaar en er kan meteen verslaglegging plaatsvinden.

        Nadelen: het bereik van sommige groepen (bijvoorbeeld mensen met geen telefoon of een geheimnummer), geen visuele observatie, niet altijd geschikt voor persoonlijke vragen.

        Over het algemeen is er in telefoononderzoek een 5% lagere respons dan met persoonlijke interviews.

        • Persoonlijk

        Er zijn veel voordelen, waarschijnlijk de meest effectieve methode.

        Voordelen zijn onder andere: rapport kan meteen worden opgemaakt, vragen kunnen worden verduidelijkt, er wordt minder gevraagd van de respondenten (lezen en schrijven).

        Nadeel: kosten zijn hoog, er zijn getrainde interviewers nodig, dataverzamelingstijd is lang, omdat de identiteit van de persoon bekend is kan er een blokkade optreden voor persoonlijke vragen en sommige groepen zijn lastig persoonlijk te spreken in grote getale.

        Kiezen van de onderzoeksgroep

        Belangrijk is een randomselectie uit de gekozen populatie.

        De onderzoekers moeten er zeker van zijn dat de ondervraagden de informatie die de onderzoekers willen verkrijgen bezitten en de vragen willen beantwoorden.

        Het is soms goed om te informeren naar de bereidwilligheid van de respondenten. Soms is het verstandig om bijvoorbeeld via een docent de vragenlijst uit te delen in plaats van direct naar de student zelf.

        Wat zijn de meest gebruikte instrumenten?

        Klaarmaken van het instrument

        De meest gebruikte instrumenten zijn de vragenlijst en de enquête (zie ook Hst. 7).

        Ze lijken hetzelfde, maar de vragenlijst wordt meestal zelf door de respondent ingevuld en de enquête door de onderzoeker zelf.

        Het gebruikte instrument is belangrijk voor het succes van het onderzoek. Het dient aantrekkelijk te zijn, niet te lang en makkelijk te beantwoorden te zijn. Tevens is de manier van vragen stellen belangrijk.

        Er zijn vier praktische uitgangspunten die alle onderzoeksvragen dienen te bezitten (welke allemaal met 'ja' moeten worden beantwoord:

        • Kan deze vraag worden gesteld, zoals die is geschreven?
        • Is dit een vraag die voor iedereen hetzelfde betekent?
        • Is dit een vraag die beantwoord kan worden?
        • Is dit een vraag die mensen willen beantwoorden volgens de dataverzamelingsprocedures?

        De vraagstelling moet uitnodigend zijn (in persoonlijk interview of telefonisch).

        Tevens moeten er geen lastige woorden worden gebruikt of leg deze uit. Belangrijk gegeven: aan alle respondenten moeten dezelfde vragen worden gesteld. Tevens moet de conditie, waarin de vragen worden gesteld (ongeveer) gelijk zijn.

        Type vragen

        • MC vragen

        Voordelen: makkelijk en sneller te analyseren, standaardisering mogelijk, populair bij respondenten.

        Nadelen: lastig op te stellen, vaak moet er een antwoord alternatief zoals 'overige' worden gegeven, er is een limiet aan antwoordmogelijkheden.

        • Open vragen

        Voordelen: makkelijk op te stellen, makkelijk een follow-up, meer individuele antwoorden.

        Nadelen: lastig te interpreteren, moeilijk te scoren en te standaardiseren door de verschijnende antwoorden.

        Soms is er een combinatie van open en gesloten vragen mogelijk. Er is een voorkeur voor gesloten vragen (MC) met korte antwoorden.

        Suggesties voor gesloten vragen

        1. De vraag moet ondubbelzinnig zijn

        2. Simpel houden

        3. Korte vragen

        4. Begrijpelijke taal

        5. Vermijd termen die waarschijnlijk verschil in antwoorden geven

        6. Vermijd leidende vragen

        7. Vermijd dubbele ontkenning

        Voortesten van de vragenlijst

        Het is goed om de vragenlijst op een kleine gelijkvormige groep, net als in het onderzoek, uit te proberen.

        Hierdoor kun je de 'slechte' vragen filteren en kijken of het doel duidelijk is.

        Overall format

        De lay-out is belangrijk. Onder andere de spreiding van de vragen en de invulmogelijkheid van de antwoorden.

        Soms is er sprake van een afhankelijke vraag: een vraag die afhankelijk is van het antwoord ervoor (bijvoorbeeld bij 'ja' ga verder naar vraag...). Afhankelijke vragen maken het makkelijker de vragen te beantwoorden en verbeteren de kwaliteit van de te ontvangen data. Let goed op de lay-out van de afhankelijke vragen, deze moet duidelijk georganiseerd zijn.

        Het maken van de inleidbrief

        Bij onder andere mailingen is het belangrijk dat je een inleidbrief hebt die het doel van de vragenlijst uitlegt. Dit kan een rol spelen bij de motivatie van de respondenten om deel te nemen aan het onderzoek.

        De brief moet gericht zijn aan de respondent, uitleg van het doel, het belang van het onderzoek, de hoop dat er mee gewerkt wordt, er eventueel delen van de resultaten worden gedeeld, de anonimiteit wordt gewaarborgd en de retourdatum voor de ingevulde vragenlijst.

        Training interviewers

        Zowel telefonische als persoonlijke interviewers dienen te zijn getraind.

        Bij telefonische interviews is het van belang dat de persoon wordt gebonden, voordat het interview is begonnen. De interviewer dient zo kort en bondig mogelijk het doel van het onderzoek e.d. uit te leggen. De vraagstelling is hierbij van belang.

        Persoonlijke interviewers hebben bovenstaande ook nodig en moeten leren gemakkelijk te rapporteren. Tevens moet de interviewer leren wanneer hij moet doorvragen etc. en moet hij letten op houding, expressie e.d. Een verkeerde gezichtsuitdrukking kan ertoe leiden dat er geen antwoord op een vraag wordt gegeven. Onderstaande geeft aan wat er vooral in de training van interviewers aanwezig moet zijn:

        • Contact leren maken en het onderzoek kunnen uitleggen.
        • Een standaard en consequente manier van vragen.
        • Doorvragen.
        • Juist opnemen van de antwoorden.
        • Je mening niet laten doorschemeren; wees 'blanco' (voorkomt de kans op verschillen).

        Het gebruik van een interview als meetbare mogelijkheid

        Interviews zijn veel in gebruik in de cognitieve en ontwikkelingspsychologie, om inzicht te krijgen in de inhoud en het proces van denken (bijvoorbeeld het onderzoek van Piaget).

        Non respons

        Het lijkt erop dat steeds meer mensen niet willen deelnemen aan een onderzoek (wegens bepaalde redenen; geen interesse, vergeten etc.).

        'Geen reactie' is een probleem, omdat de mensen die niet reageren verschillen van de mensen die wel reageren en zo krijg je misleidende uitkomsten.

        Totaal niet reageren

        Je kunt niet reageren omdat je bijvoorbeeld niet thuis bent, ziek bent of de taal niet beheerst. De meest voorkomende reden is weigering om mee te werken of het niet thuis zijn. Bij mailingen kan het zijn dat de mail niet goed aankomt of onbeantwoord wordt teruggestuurd.

        Er zijn een aantal manieren om non respons te verminderen. Een aantal voorbeelden: goed getrainde interviewers, op een tijdstip dat het uitkomt, anonimiteit behouden, start met makkelijke vragen, terugbellen als mensen niet opnemen (op verschillende dagen en tijdstippen). Bij mailingen kun je een vervolgmail sturen. Tevens kan een beloning meer reacties opleveren.

        Er zit verschil tussen het wel of niet reageren op de manier van vragen (persoonlijk, telefonisch of per mail). Telefonisch is er het minste reactie, bij mailingen is de reactie wisselend.

        Zo speelt ook het gebied waar het onderzoek plaatsvindt mee, zoals steden.

        Een oplossing voor 'geen reactie' op telefonisch onderzoek is random vervanging: doorgaan met benaderen totdat het gewenste aantal reacties is bereikt. Een nadeel hieraan is dat je een verkeerd beeld krijgt, omdat je alleen de mensen onderzoekt die willen meewerken.

        Nog een oplossing is zoveel mogelijk demografische informatie van de respondenten verzamelen, ook die niet mee willen werken, met deze informatie kun je namelijk meer verklaren. Alleen hoeven de demografische gegevens niet voor de populatie beschikbaar te zijn. Echter de cijfers van de mensen die niet hebben gereageerd dienen altijd in het onderzoek genoemd te worden.

        Gedeeltelijke gaten

        Het kan ook zijn dat er gedeeltelijke gaten zijn in de informatie van een respondent (bijvoorbeeld als de respondent geen antwoord op de vraag weet). Het kan ook zo zijn dat bepaalde vragen eruit worden gehaald door de onderzoeker vanwege inconsequente antwoorden.

        Samengevat, om de reactie hoog te houden moet je rekening houden met:

        • Afname van de vragenlijst (goede omgeving, geef goede informatie vooraf en gebruik getrainde interviewers; manier van vragen stellen en manier van kleden).
        • Opzet van de vragenlijst (genoeg antwoordruimte, geef aan wat je van de respondenten verwacht, de vragen moeten een relatie hebben met de onderwerpen in het onderzoek, gebruik mc-vragen, gebruik geen psychologische vragen of leidende vragen en gebruik een voortest.

        Wat zijn de problemen in het informatieverzamelingsproces?

        Hou rekening met de omgeving (plaats en tijd) waarin het onderzoek (vragenlijstafname) plaatsvindt en de persoon die de vragen stelt, dit kan namelijk het antwoord op de vragen beïnvloeden.

        Bedreiging van de interne validiteit

        Er zijn vier bedreigende factoren: sterfte, locatie, gebruik van onderzoeksinstrument en uitval (decay) van de geïnterviewde (bijvoorbeeld moe zijn).

        Data analyse

        Uiteindelijk moeten de antwoorden worden samengevoegd en tot conclusies leiden. Tevens moet worden aangegeven hoeveel procent van de ondervraagden antwoord heeft gegeven en welke.

        Wat is kwalitatief onderzoek? - Chapter 18

         

        Bij kwalitatief onderzoek, doet men onderzoek naar de kwaliteit van relaties, activiteiten, situaties of materialen.

        Wat zijn de vijf kenmerken van kwalitatief onderzoek?

        1. De natuurlijke omgeving is een directe bron en belangrijk element

        2. Gegevens worden verzameld in de vorm van woorden en plaatjes

        3. De onderzoekers zijn geïnteresseerd in hoe dingen gebeuren

        4. Inductief werken, een theorie vormen

        5. Belangstelling voor de gedachten van het individu

        Stappen in kwalitatief onderzoek:

        • Identificatie van het te bestuderen fenomeen foreshadowed problems (probleem is aanleiding om te onderzoeken)
        • Identificatie van de te bestuderen onderzoekseenheden, purposive sample (gerichte steekproeven, gericht op een specifieke groep)
        • Gaandeweg ontwikkelen van hypothesen
        • Continue gegevensverzameling
        • Gegevensanalyse
        • Gaandeweg interpreteren en concluderen

        Benaderingen in kwalitatief onderzoek:

        • Biografische studie: autobiografie, levensgeschiedenis
        • Fenomenologische studie: betekenisverlening
        • Grounded Theory: gaandeweg een theorie ontwikkelen
        • Case Study: bestaande uit;
          • Single case: één geval bekijken
          • Intrinsic Case: merkwaardig individu
          • Instrumental Case: algemeen, groter geheel, meerdere individuen
          • Multiple Case: vergelijken van verschillende cases

        Steekproeftrekkingen die veel voorkomen:

        • Typische steekproef: één geval.
        • Kritische steekproef: bijzonder geval.
        • Homogene steekproef: één bepaalde groep (hoogbegaafde kinderen).
        • Extreme case steekproef: verzameling van bijzondere gevallen, een paar onderzoeken van een bijzondere groep.
        • Theoretische steekproef: achterhalen of de theorie en begrippen van toepassing zijn op een ander onderzoek in een andere context.
        • Opportunistische steekproef: willekeurig iemand kiezen.
        • Confirmatieve steekproef: gericht onderzoeken, bevestigen of het klopt.
        • Steekproef met maximale variatie: zo ruim mogelijk in beeld brengen wat er aan de hand zou kunnen zijn.
        • Sneeuwbal steekproef: steekproef wordt steeds groter.

        Probleem bij deze verschillende steekproeven is dat er niet altijd duidelijk is welke doelgroep er onder de steekproef verstaan wordt.

        Daarnaast is het bij kwalitatief onderzoek moeilijk om te generaliseren, daarom repliceren bij kwalitatief onderzoek: op een ander tijdstip andere mogelijkheden onderzoeken.

        Ethiek binnen kwalitatief onderzoek:

        Respectvol omgaan met de privacy, bescherming en identificeerbaarheid van een persoon.

        Wat is het verschil tussen observatie en interview? - Chapter 19

         

        Wat zijn de drie hoofdtechnieken voor het verzamelen en analyseren van data?

        • observatie
        • interview
        • analyse van documenten (hoofdstuk 20)

        Wat is observatie?

        Rollen

        • participerende observatie

        Onderzoeker maakt deel uit van de situatie die hij observeert.

        Complete participant: de mensen die worden geobserveerd zijn zich niet bewust van de identiteit van de observeerder. Hierbij bestaan ethische vraagtekens. De ‘geheime’ observeerder verzamelt wel meer valide observaties.

        Participant-as-observer: de mensen die worden geobserveerd zijn zich bewust van de identiteit van de observeerder, ze weten dat ze worden geobserveerd.

        • niet participerende observatie

        Observeerder zit aan de zijlijn, is niet direct betrokken bij de situatie.

        Observers-as-participant: observeerder maakt zichzelf bekend, mensen weten dat ze worden geobserveerd.

        Complete observer: onderzoeker observeert zonder deel te nemen aan de activiteiten. Deze vorm verkrijgt waarschijnlijk het meest werkelijke beeld, maar er bestaan ethische vragen.

        Duur: eenmalig of langdurig over maanden of zelfs jaren.

        Focus: smal: één element of breed: holistische kijk/alle elementen

        Vormen

        • Natuurlijk observatie

        Observeren van individuen in hun natuurlijke setting. Variabelen worden niet gemanipuleerd. Het is vaak de basis voor meer formele experimenten.

            • Simulatie

        De geobserveerde wordt verteld wat het moet doen, maar niet hoe. Een onderzoeker kan kijken wat er onder bepaalde omstandigheden gebeurt: variabelen worden gemanipuleerd.

        Individueel rollenspel: iemand speelt een rol op basis van hoe diegene denkt dat iemand zal reageren op een bepaalde situatie.

        Team rollenspel: aandacht gaat uit naar de interactie tussen het team.

        Nadeel: kunstmatigheid. Geen garantie dat een situatie hetzelfde verloopt in werkelijkheid. Resultaten van simulatie dienen vaak als hypotheses voor ander onderzoek.

        Effecten

        • Observer effect

        De aanwezigheid van een observeerder kan effect hebben op de geobserveerde en kan dus effect hebben op de uitkomst. Als een observator lang genoeg aanwezig is, raken de mensen er aan gewend. Een goede observator in bijvoorbeeld een klas gaat pas rapporteren na vier of vijf dagen. Ook zijn er mensen die beweren dat men wel geïnformeerd moet worden over de observatie, maar dat er pas na afloop moet worden verteld wat er is geobserveerd.

        • Observer Bias

        De mogelijkheid dat een observator bevooroordeelt wat hij ziet. Hieraan is niet te ontkomen. Niemand is totaal objectief. Een observator dient zich er bewust van te zijn en moet het proberen te controleren. Door bijvoorbeeld vanuit meerdere perspectieven te kijken en door observaties met een andere observator te overleggen.

        Observer expectations: observatoren verwachten soms een bepaald soort gedrag, bijvoorbeeld als zij op de hoogte zijn van het IQ van de geobserveerde. Door geluid en video-opnames te maken kan data overlegd worden.

        Coderen van observatiedata

        Codeschema’s worden vaak gebruikt bij observaties. Een codeschema bevat een aantal categorieën waarin de frequentie van bepaalde gedragingen weergegeven kan worden. Deze schema’s staan in contrast met zoveel mogelijk opschrijven wat je ziet in een bepaalde situatie.

        Het gebruik van technologie

        Bij codeschema’s moet ook gekozen worden uit meerdere alternatieven. Wanneer is een leraar bijvoorbeeld ontmoedigend of kritisch? Video-opnames maken dat er niet meteen gecodeerd hoeft te worden.

        Daarnaast kan een observator veel missen/niet zien. Iemand die gespecialiseerd is in het onderwerp kan meekijken wat er gebeurt.

        Voordelen geluid/videomateriaal: het kan opnieuw bekeken worden door de observator, ook door anderen die hun visie kunnen geven. Het kan gebruikt worden voor verder onderzoek en kan vergeleken worden met andere (voor)beelden.

        Nadelen: videocamera’s zijn niet altijd gemakkelijk om te verkrijgen, je moet er mee kunnen werken. De aanwezigheid van video of geluid apparatuur kan gedrag beïnvloeden. Het kost geld. Geluidsmateriaal is over het algemeen iets gemakkelijker maar neemt alleen geluid op, geen non verbale communicatie. Bovendien is geluidsmateriaal niet altijd goed verstaanbaar. Desalniettemin blijft het een waardevolle ondersteuning bij het verzamelen van data.

        Wat is het interview?

        Interviewen is een manier om de nauwkeurigheid van observatie te checken.

        De opzet van interviewen is uitvinden hoe mensen ergens over denken/hoe ze zich ergens bij voelen, dit zijn niet direct observeerbare zaken.

        Typen interviews

        • Gestructureerde interviews/ semi-gestructureerde interviews

        Verbale vragen, gericht op het ontlokken van specifieke antwoorden. Vaak worden uitkomsten gebruikt om te vergelijken of contrasteren. Bij kwalitatief onderzoek kunnen ze het best aan het eind van een onderzoek toegepast worden, omdat interviews de waarneming van een onderzoeker beïnvloeden. Interviews zijn beter toepasbaar om een bepaalde hypothese te testen.

        Interview guide approach: interviewer bepaalt de volgorde en de manier van stellen van vragen, onderwerpen zijn vooraf gegeven. Voordeel: richtlijnen zijn vooraf aangebracht, het is interactief. Nadeel is dat de resultaten uiteindelijk wellicht minder goed vergeleken kunnen worden.

        Standardized open-ended interview: dezelfde open vragen aan alle individuen.

        Voordeel: uitkomsten kunnen beter vergeleken worden. Minder interviewer effecten en oordelen. Nadeel: niet flexibel, niet natuurlijk.

        Close, fixed-response interview: mogelijke antwoorden zijn vooraf gegeven. Voordeel: data analyse is simpel, veel vragen kunnen in korte tijd gesteld worden.

        Nadeel: is onpersoonlijk, er komt wellicht niet uit wat er echt speelt.

        • Informele interviews

        Dit is het meest voorkomende type interview bij kwalitatief onderzoek. Er wordt geen gebruik gemaakt van vragenlijsten. De interviewer is er op gericht uit te vinden wat de visie van iemand is op een bepaald onderwerp, vergeleken met die van anderen. Dit lijkt gemakkelijk, maar is juist één van de moeilijkste interviews om goed uit te voeren. Ethisch: wanneer is een vraag te persoonlijk. Hoe creëert een interviewer een gemakkelijke vertrouwde sfeer?

        Daarbij is het van belang de juiste vragen op het juiste moment te stellen. Bovendien wordt er verschillende informatie van verkregen: organiseren van data is ingewikkeld. De kracht is dat de meest relevante vragen gesteld kunnen worden, afgestemd op het individu en zijn omstandigheden.

        • Retrospective interviews (terugblik)

        Retrospective interviews kunnen op de drie bovenstaande manieren gestructureerd worden. Bij dit type interview gaat het om het herinneren/terugblikken op een gebeurtenis in het verleden. Dit type is het minst nauwkeurig en betrouwbaar van alle types.

        In een onderzoek kunnen verschillende types gebruikt worden.

        Key-actor interviews

        Sleutelfiguren (personen die ergens in gespecialiseerd zijn/ergens veel vanaf weten) zijn waardevol voor het verkrijgen van gedetailleerde informatie. Onderzoekers moeten tijd in dit soort mensen investeren om een vertrouwensband met hen op te bouwen. De info van een sleutelfiguur kan gebruikt worden als cross-check met de dataverzameling. Er moet voor gewaakt worden dat een sleutelfiguur niet aan een onderzoeker vertelt wat deze wil horen.

        Types interviewvragen

        • Achtergrond (of demografische) vragen

        Routine vragen als leeftijd, opleidingsniveau, inkomen.

        • Kennisvragen

        Feiten vragen, bijvoorbeeld hoeveel studies biedt de RUG aan.

        • Ervarings (of gedrags) vragen

        Vragen over wat de ondervraagde doet of heeft gedaan in het verleden. Mogelijke vraag: hoe ziet je schooldag eruit?

        • Opinie (of waarde) vragen

        Deze vragen worden gesteld om uit te vinden wat iemands mening is over een bepaald onderwerp.

        • Gevoelsvragen

        Vragen om te achterhalen hoe de ondervraagde zich voelt over bepaalde dingen.

        Opinie en gevoelsvragen worden vaak verward. Het is belangrijk het verschil te onderscheiden. Opinie heeft betrekking op denken, gevoelsvragen en op gevoel.

        • Sensorische vragen

        Deze vragen hebben betrekking op de zintuigen: zien, horen, tast/voelen, proeven of ruiken. Bijvoorbeeld wat zag je toen je de klas binnenliep? Deze vragen kunnen beschouwd worden als ervaringsvragen en worden dan ook vaak over het hoofd gezien als losstaande categorie.

        Gedragscode voor interviews

        • Heb respect voor de cultuur van de groep die wordt bestudeerd.
        • Heb respect voor de geïnterviewde.

        Niet bekritiseren, hij of zij neemt de tijd om te antwoorden.

        • Natuurlijke houding.
        • Ontwikkel en behoud een gepaste omgang/afstand met de geïnterviewde.

        Bijvoorbeeld niet gezellig een biertje in de kroeg drinken na het interview.

        • Vraag dezelfde vragen op verschillende manieren. Op deze manier kan de onderzoeker checken of hij de geïnterviewde goed heeft begrepen.
        • Vraag een antwoord te herhalen als je twijfelt over bijvoorbeeld de compleetheid van het antwoord.
        • Wissel de controle over het gesprek af/ wie aan het woord is. Dit levert medewerking en vertrouwen op.
        • Vermijd suggestieve vragen. Hoe kwaad maakte zij jou?
        • Gebruik open vragen.
        • Gebruik geen gesloten vragen (ja/nee) als je een compleet beeld van iets wilt verkrijgen.
        • Stel één vraag per keer.
        • Niet onderbreken is wellicht het allerbelangrijkste!

        Groepsfocus interview

        Groepsfocus interview: een interviewer vraagt 4 tot 8 personen over een aantal vragen na te denken. Doel: erachter komen wat de personen denken over die vragen in een sociale context. De personen horen de kijk van anderen en kunnen hun eigen kijk naar aanleiding daarvan opnieuw beschouwen. Let op: het is geen discussie, het is niet probleemoplossend en het is niet om beslissingen te maken. Het is een interview!

        Registratie interview data

        Door middel van tape opnames en aantekeningen.

        Voordelen tape opnames: leggen gesprekken niet stil, woorden worden niet veranderd door interpretatie. Het maken van aantekeningen blijft noodzakelijk naast het opnemen van een tape.

        • Aantekeningen kunnen de interviewer helpen later nieuwe vragen te formuleren.
        • Het helpt bij latere analyse om te bepalen wat de belangrijkste opnamedelen zijn.
        • Als er geen aantekeningen worden gemaakt, denkt de geïnterviewde dat hij/zij niets belangrijks zegt.

        Ethiek bij interviewen

        Deelnemers aan een interview moeten beschermd worden. Bijvoorbeeld diepte interviews kunnen intiem zijn, deelnemers stellen zich dan kwetsbaar op. Bovendien dienen geïnterviewden goed ingelicht te worden over de opzet en het doel van het interview. Het is ethisch verantwoord om bij deelname een overeenkomst met daarin informatie te laten ondertekenen.

        Dataverzameling en analyse bij kwalitatief onderzoek

        Er zijn belangrijke verschillen in de dataverzameling van kwalitatief en kwantitatief onderzoek. Bij kwalitatief onderzoek gaat de voorkeur uit naar minder gestructureerde, open dataverzameling. De structuur wordt dan later aangebracht als de inhoud wordt geanalyseerd. Dit gebeurt meestal aan de hand van het scoren van frequenties.

        Validiteit en betrouwbaarheid bij kwalitatief onderzoek

        Bij kwalitatief onderzoek verwijzen validiteit en betrouwbaarheid naar:

        • het maken van de interviewvragen door de onderzoeker
        • de antwoorden op de interviewvragen

        Centrale vraag: hoe kunnen onderzoekers er zeker van zijn dat ze niet misleid worden.

        Validiteit: nauwkeurigheid, betekenis en bruikbaarheid van de gevolgtrekkingen die een onderzoeker doet op basis van de data.

        Betrouwbaarheid: bestaansrecht van gevolgtrekkingen over tijd, locatie en omstandigheden.

        Bij kwalitatief onderzoek is veel afhankelijk van de kijk van de onderzoeker. Iedere onderzoeker heeft zijn vooroordelen. Technieken die de kijk van onderzoekers checken om te verzekeren dat zij niet misleid worden:

        • Triangulation: Gebruik een variëteit aan instrumenten om data te verzamelen.
        • Vergelijk informatie die de ene deelnemer geeft met informatie van de andere deelnemer.
        • Verdiep je in de ‘taal’ van de onderzoeksgroep.
        • Schrijf vragen op die je gesteld hebt naar aanleiding van gekregen antwoorden. Dit voorkomt verwarring op een later tijdstip bij het analyseren van de data.
        • Schrijf persoonlijke gedachten op tijdens het behandelen van de data. Data waar twijfel over bestaat kan opnieuw gecheckt worden.
        • Member checking: vraag één of meer deelnemers de nauwkeurigheid van het onderzoeksrapport te bekijken.
        • Externe audit: vraag een buitenstaander het onderzoeksrapport te bekijken en te evalueren.
        • Heldere bronvermelding.
        • Documenteer de basis voor de gevolgtrekking.
        • Beschrijf de context waarin geobserveerd en geïnterviewd is.
        • Gebruik waar mogelijk audio- en videotape.
        • Check conclusies op basis van een observatie door een observatie bijvoorbeeld nog eens te doen.
        • Interview een deelnemer meer dan één keer. Over tijd kan er verschillende informatie gegeven worden.
        • Observeer over een langere periode om de samenhang over de tijd te bekijken.
        • Analyseer negatieve gevallen. Probeer omstandigheden terug te dringen die niet in het model passen, in plaats van het model aan te passen tot de omstandigheid er in past.

        Een kwalitatief onderzoek kent verschillende doelen:

        • Onderzoeken

        Wat gebeurt er overdag in de kantine van de RUG?

        • Beschrijven

        Hoeveel leerlingen zitten er op de RUG?

        • Uitleggen

        Welke gebeurtenissen bepalen de cultuur van deze school?

        • Voorspellen

        Wat zal er in de toekomst gebeuren op basis van de uitkomst van de verkiezingen?

        Wat is inhoudsanalyse? - Chapter 20

         

        De derde methode die onderzoekers gebruiken om data te verzamelen en te analyseren is inhoudsanalyse. Hiervan is het analyseren van documenten het grootste deel.

        Wat is inhoudsanalyse?

        Veel activiteiten van de mens zijn niet direct observeerbaar of meetbaar. Inhoudsanalyse is een methode waarmee onderzoekers menselijk gedrag indirect kunnen onderzoeken, door hun communicatie te analyseren. Bewuste en onbewuste overtuigingen ideeën en waarden zijn vaak zichtbaar in communicatie. Onder communicatie vallen ook door mensen gemaakte objecten die niet bedoeld zijn als communicatie bijvoorbeeld aardewerk.

        Om deze communicatie te analyseren moet de onderzoeker veel informatie verwerken.

        Dit wordt gedaan door het ontwikkelen van passende categorieën, waarderingen of scores die de onderzoeker kan gebruiken om latere vergelijking te verlichten.

        Inhoudsanalyse wordt vaak in combinatie met andere soorten onderzoek verricht, vooral met historisch en etnografisch onderzoek.

        Het is zeer bruikbaar bij observatie en interview informatie.

        Hoe wordt de inhoudsanalyse toegepast?

        De methode is breed inzetbaar in onderzoek in onderwijs, bijvoorbeeld:

        • Trends over tijd beschrijven.
        • Organisatiepatronen begrijpen.
        • Verschil in omgang van bepaalde fenomenen bij verschillende scholen.
        • Afleiden van verschillende attitudes, waarden en culturele patronen in verschillende landen.
        • Vergelijken mythen en wat er echt gebeurd is
        • Inventariseren hoe leraren over hun werk denken

        Inhoudsanalyse kan ook als aanvulling op meer directe onderzoeksmethoden gebruikt worden.

        En het kan gebruikt worden om onderzoekers inzicht te geven in problemen en hypothesen die zij daarna met meer directe methoden onderzoeken.

        Er zijn twee manieren om informatie in categorieën in te delen:

        1. De onderzoeker stelt de categorieën voor de analyse vast, gebaseerd op bestaande kennis en theorieën.
        2. De onderzoeker raakt bekend met de beschrijvende informatie en de categorieën komen tijdens de analyse.

        Wat zijn de stappen in de inhoudsanalyse?

        • doelstellingen bepalen
        • Beschrijvende informatie over een onderwerp verkrijgen.
        • Thema’s formuleren die helpen grote hoeveelheden beschrijvende informatie te organiseren.
        • Andere onderzoeksresultaten checken.
        • Nuttige informatie verkrijgen voor het omgaan met educatieve problemen.
        • Hypotheses testen.
        • Termen definiëren
        • Eenheden van analyse specificeren

        Wat wordt er geanalyseerd; zinnen, woorden, schilderijen?

        • Relevante informatie lokaliseren
        • Ratio ontwikkelen

        De onderzoeker moet een link leggen tussen de doelstelling en de data. Meestal wordt er gebruik gemaakt van bestaande data, soms ook hun eigen data, zoals vragenlijsten.

        • Een ‘sampling plan’ (steekproefplan?) ontwikkelen

        Bijvoorbeeld een roman kan op verschillende manieren getoetst worden bijvoorbeeld op woorden, zinnen, paragrafen etc.

        Een van de doelgerichte steekproef designs uit hst 18 wordt het meest gebruikt.

        De steekproeftechnieken uit hst 6 kunnen eveneens gebruikt worden, bijvoorbeeld, random sample, stratified sample en cluster sampling.

        • codeercategorieën formuleren

        De onderzoeker moet categorieën formuleren die relevant zijn voor het onderzoek. Dit zijn vragen zoals bij analyse van een tekstboek bijvoorbeeld: Hoe zijn vrouwen omschreven, wat zijn hun psychische en sociale karakters. Deze vragen zijn de categorieën van de analyse en kunnen nog weer worden opgebroken in kleinere coderingen. Voor een voorbeeld zie tabel 20.1

        • Manifest versus verborgen inhoud (latente inhoud)

        In een inhoudsanalyse kan de onderzoeker zowel de manifeste als de verborgen inhoud onderzoeken of beide. Het verschil: Het manifest verwijst naar het vanzelfsprekende aan de oppervlakte. De latente inhoud verwijst naar de onderliggende bedoeling.

        Manifest heeft als voordeel dat het makkelijk is te coderen en betrouwbaar, een andere onderzoeker heeft grote kans op dezelfde uitkomst. De validiteit is minder goed. Bijvoorbeeld als het woord ‘denken’ word geteld, wordt er niet naar de manier waarop het gebruikt wordt gekeken.

        De latente inhoud heeft het voordeel dat je achter de onderliggende betekenis van een document komt, maar ten koste van de betrouwbaarheid.

        Daarom is de beste oplossing ze beide te gebruiken.

        • Betrouwbaarheid en Validiteit checken

        Hoewel het zelden gebeurt geloven wij dat sommige van de procedures om betrouwbaarheid en validiteit te checken (hst. 8) op zijn minst in sommige gevallen op inhoudsanalyse kunnen worden toegepast.

        • Data analyseren

        Tellen is een belangrijk aspect van sommige data analyses. Het is goed om een referentiepunt te hebben. Weten dat een stuk 15 bepaalde zinnen bevat heeft geen nut als je niet weet hoeveel zinnen er in totaal zijn.

        Voorbeeld zie tabel 20.2. De stap is de data in de tabel analyseren.

        De computer gebruiken bij inhoudsanalyse

        Er zijn tegenwoordig allerlei computerprogramma’s die onderzoek makkelijker maken. Programma’s zoeken woorden in teksten en maken moeilijke berekeningen.

        Deze programma’s identificeren woorden, uitspraken of zinnen, zetten ze in een tabel en maken er een grafiek van.

        Wat zijn de voordelen van inhoudsanalyse?

        Een groot voordeel van inhoudsanalyse is dat het onopvallend is. Het observeren beïnvloedt de ander niet. Informatie die onmogelijk via directe observatie kan worden verkregen wordt op deze manier gewonnen.

        Het tweede voordeel is dat het erg handig is om observaties en interviews mee te analyseren.

        Het derde voordeel is dat de onderzoeker niet begrensd wordt door tijd en ruimte, hij kan ook documenten van eerdere tijden gebruiken.

        Het vierde voordeel is het is simpeler en goedkoper dan andere onderzoeksmethoden.

        Als laatste voordeel is dat het onderzoek makkelijk over gedaan kan worden doordat de bron bewaard blijft: Papier, videotape etc.

        Wat zijn de nadelen van inhoudsanalyse?

        Het grootste nadeel is dat inhoudsanalyse zich beperkt tot vastgelegde informatie. Hoewel de onderzoeker wel zelf deze vastlegging kan regelen door open vragenlijsten en projectieve technieken (zie blz. 129). Een ander nadeel is validiteit verkrijgen.

        Bij historisch onderzoek is het nadeel dat alleen beschikbaar wat de tijd heeft overleefd of wat een ander belangrijk genoeg vond om op te schrijven.

        Laatste nadeel is dat er soms de verleiding is de opgedane interpretaties van een inhoudsanalyse te zien als een oorzaak van een fenomeen in plaats van een reflectie ervan. Bijvoorbeeld geweld op tv als oorzaak van geweld op straat, in plaats van dat beide een afspiegeling van de veranderde maatschappij zijn.

        Wat is etnografisch onderzoek? - Chapter 21

         

        Waaruit bestaan de etnografische procedures?

        Etnografisch onderzoek

        Etnografisch onderzoek is de meest complexe manier van onderzoek doen. De bedoeling is dat je een holistisch (geheel, volledig) beeld krijgt van een bepaalde gemeenschap, groep, instituut, setting of situatie. Je documenteert of portretteert de alledaagse belevenissen van individuen door hen, en andere belangrijke anderen, te observeren en te interviewen.

        Etnografisch procedures bevatten drie dingen:

        • Een gedetailleerde beschrijving van de groep die je bestudeerd.
        • Een analyse van deze groep in termen van bepaalde thema’s of perspectieven.
        • Een interpretatie van de groep door de onderzoeker.

        Eindproduct: een holistisch, cultureel portret van de groep.

        Wat is de unieke waarde van etnografisch onderzoek?

        Door mensen te bestuderen in hun natuurlijke omgeving, stelt je in staat dingen te zien die je anders misschien niet eens had opgemerkt.

        Cultuur

        Cultuur is het meest belangrijke van alle etnografische concepten. Bij cultuur kun je je richten op gedrag van de mens, of op ideeën van de mens. Je moet hierbij letten op je eigen culturele interpretatie.

        Een holistisch perspectief

        Onderzoekers beschrijven zoveel als ze kunnen over de cultuur van een groep. Het beschrijven van een holistisch beeld kost erg veel tijd omdat ze verschillende soorten data moeten verzamelen (in de buurt, op school, etc.).

        Contextualisatie

        Als een onderzoeker zijn data ‘contextualiseerd’ dan plaatst hij wat hij gehoord of gezien heeft in een groter perspectief.

        Een ‘emic’ perspectief

        Een ‘emic’ perspectief is een insider’s perspectief van de waarheid. Het is het hart van het etnografisch onderzoek. Hij erkent het idee van de verschillende, meervoudige waarheden van mensen.

        Een ethisch perspectief is het externe objectieve perspectief van de waarheid.

        Meestal proberen onderzoekers vanuit beide perspectieven te kijken (dus vanuit binnen, maar ook vanuit buiten).

        Volledige beschrijving

        Dit is het laatste verslag van het onderzoek. Dit is alles wat ze gehoord en gezin hebben tot in detail. Ze laten de groep die ze onderzocht hebben tot leven komen in dit rapport.

        Member checking

        De deelnemers checken wat de onderzoekers hebben opgeschreven.

        Onderwerpen/situaties die geschikt zijn voor etnografisch onderzoek

        • Bijvoorbeeld interactie van studenten in een klaslokaal.
        • Onderwerpen in een natuurlijke setting (bijvoorbeeld het gedrag van studenten bij een evenement).
        • Het bestuderen van een individu of groep voor een langere tijd.
        • Het gedrag dat hoort bij een bepaalde rol die iemand aanneemt.
        • Activiteiten die als een eenheid bij elkaar horen (bijvoorbeeld een sportteam).
        • Formele organisaties in het geheel.

        Etnografische onderzoekers gebruiken bijna geen hypotheses

        Ze ondergaan de situaties. Ze observeren vooral. Een vraag die ze zouden kunnen stelling is bijv. 'Wat is het leven op een internaat?'

        Datacollectie bij etnografisch onderzoek

        • Interviews
        • Deelnemers observaties
        • Veldaantekeningen (korte berichtjes, dagboek, log)
        • Descriptieve aantekeningen
        • Reflectieve aantekeningen

        Data analyse bij etnografisch onderzoek

        1. Triangulation = de validiteit van de observaties van onderzoekers.
        2. Patronen = op zoek gaan naar bepaalde herhalingen in het denken en gedrag van mensen.
        3. Key event = nieuwe, belangrijke gebeurtenissen.
        4. Visuele representaties = bijvoorbeeld plattegronden, sociogrammen etc.
        5. Statistieken
        6. Kristallisatie

        Wat zijn de voor- en nadelen van etnografisch onderzoek?

        Een voordeel is dat de onderzoeker een veel meer volledig beeld krijgt dan bij andere vormen van onderzoek. Ook richten zij zich op onderwerpen die niet makkelijk te kwantificeren zijn (bijvoorbeeld gedachten van mensen). Een ander voordeel is dat gedrag onderzocht wordt in een natuurlijke omgeving. Ook is etnografisch onderzoek geschikt om een onderwerp langere tijd te bestuderen.

        Een nadeel is dat etnografisch onderzoek erg afhangt van de observatie van de onderzoeker, en er is geen methode om de validiteit van de observaties van de onderzoeker te meten. Een ander nadeel is dat de onderzoeker niet werkt vanuit een hypothese, waardoor verwarring kan ontstaan.

        Wat is historisch onderzoek? - Chapter 22

         

        Om welke redenen wordt er historisch onderzoek gedaan?

        Historisch onderzoek behoeft een andere aanpak dan andere onderzoeken. Er is geen manipulatie of controlegroep mogelijk, het is gericht op het verleden. Er wordt geprobeerd te reconstrueren wat er is gebeurd in die tijd, zo compleet en nauwkeurig mogelijk. Ondanks dat kan het nooit precies zo worden geconstrueerd omdat de informatie over het verleden niet volledig compleet is.

        Historisch onderzoek = een systematische verzameling en evaluatie van gegevens om te beschrijven, uit te leggen en daardoor het begrijpen van acties of gebeurtenissen uit het verleden.

        Historisch onderzoek wordt gedaan om de volgende redenen:

        1. Om mensen bewust te laten worden van wat in het verleden is gebeurd en te leren van fouten en successen.
        2. Om te leren hoe aspecten werden aangepakt in het verleden en of dit van toepassing is op de tegenwoordige problemen en zorgen.
        3. Om voorspellingen te kunnen doen over nieuwe plannen.
        4. Om hypothesen over relaties en trends te testen.
        5. Om het huidige beleid en onderwijs beter te begrijpen.

        Problemen in historische onderzoeken worden ongeveer op dezelfde manier onderkend als in andere typen onderzoek. Zoals andere onderzoeksproblemen moet het duidelijk en beknopt worden verklaard, het moet haalbaar zijn, moet herhaalbaar zijn en moet een relaties zijn tussen de onderzochte variabelen. Een probleem bij historisch onderzoek kan zijn dat er onvoldoende gegevens beschikbaar zijn. Hoe verder in de tijd hoe moeilijker dit wordt.

        Welke verschillende soorten bronnen zijn er?

        Bronnen:

        • Documenten = geschreven of geprinte materialen geproduceerd in een bepaalde vorm (boeken, tekeningen, tijdschriften, onderzoeken etc.).
        • Mondelinge verklaringen = Een bron van informatie is mondelinge verklaringen van mensen. Zoals verhalen, mythes, legendes, liedjes etc.
        • Getallenregistratie = alle typen van gegevens in getallen (onderzoeken, budgetten etc.)
        • Relieken = elk object met fysieke of visuele karakteristieken die ons iets kunnen zeggen over het verleden (schilderijen, gebouwen, monumenten etc.)

        Primaire bronnen = een bron die direct aanwezig/ getuige is van een gebeurtenis. Primaire bronnen zijn moeilijk te verwerven maar hebben wel de voorkeur.

        Secundaire bronnen = een bron die niet direct aanwezig/ getuige is van een gebeurtenis/ bron uit de tweede hand.

        Verkrijgen van informatie voor historisch onderzoek:

        Het proces van inwinnen en beoordelen van gegevens voor historisch onderzoek, zoals voor een groot gedeelte beschreven in hoofdstuk 5, bepalen de relevantie van het materiaal gebruikt voor het onderzoeken van de vraag of het probleem.

        Lezen en samenvatten van historische gegevens is zelden in ordelijke opeenvolgende stappen. Vaak is het lezen en schrijven afgewisseld.

        Externe kritiek (External Criticism):

        Externe kritiek verwijst naar de echtheid van alle documenten gebruikt door de onderzoeker.

        Vragen met betrekking tot de echtheid van de historische bron:

        • Wie schreef het document? Leefde de auteur in die tijd?
        • Met welk doel is het document geschreven? En voor welke doelgroep?
        • Wanneer is het document geschreven?
        • Waar is het document geschreven?
        • Onder welke voorwaarden is het geschreven?
        • Bestaan er andere visies over de gebeurtenis?

        Interne kritiek (Internal Criticism):

        Wanneer de onderzoekers tevreden zijn over de echtheid van de bron, moeten ze bepalen of de inhoud van de documenten nauwkeurig is. De nauwkeurigheid en de betrouwbaarheid moeten worden geëvalueerd. Er moet onderzocht worden of wat de schrijver van het document beweerd waar is. De onderzoeker moet bepalen of een bepaalde gebeurtenis echt heeft plaatsgevonden, ook als het onwaarschijnlijk is.

        Verschillende vragen voor het evalueren van de nauwkeurigheid van het document en betrouwbaarheid van de auteur:

        • Komt het document van een primaire of secundaire bron?
        • Was de auteur een deelnemer of een waarnemer van de gebeurtenis?
        • Was de auteur bevoegd om de gebeurtenis te beschrijven?
        • Was de auteur emotioneel betrokken?
        • Heeft de auteur belangen in het resultaat van de gebeurtenis?
        • Klopt de inhoud van het document (is het logisch)?
        • Kan de gebeurtenis zoals beschreven zich zo hebben voorgedaan?
        • Hebben mensen zich gedragen zoals beschreven?
        • Vertoont de taal van het document afwijkingen?
        • Bestaan er andere visies over de gebeurtenis?

        Gegevensanalyse in historisch onderzoek:

        Historische onderzoekers moeten een weg vinden in een heel grote hoeveelheid aan gegevens en samenvatten in een logisch verhaal. Sommigen gebruiken voor het organiseren van informatie een theoretisch model. Anderen verdiepen zich in de informatie tot ze een patroon of thema’s ontdekken.

        Generaliseren in historisch onderzoek:

        Historische onderzoekers zijn zelden in staat om een gehele populaties of gebeurtenissen te bestuderen. Het onderzoek wordt bepaald door de overgebleven historische bronnen uit het verleden. Dit is een probleem voor historici omdat bijna altijd bepaalde documenten en andere bronnen missen, zijn kwijtgeraakt of niet kunnen worden gevonden. De bronnen die wel beschikbaar zijn, zijn niet altijd representatief.

        Wat zijn de voor- en nadelen van historisch onderzoek?

        Het voornaamste voordeel van historisch onderzoek is dat onderzoek over onderwerpen en vragen op geen andere manier kan worden onderzocht. Het is de enige methode om bewijs uit het verleden in relatie tot vragen van nu te bestuderen. Daarnaast kan historisch onderzoek gebruik maken van een groter grensgebied (range) dan andere methoden. Het levert een alternatieve en misschien rijkere bron van informatie over bepaalde onderwerpen dan studies met andere methoden.

        Een nadeel van historisch onderzoek is dat er geen gebruik kan worden gemaakt van methodes om interne betrouwbaarheid te bewaken. Onderzoekers kunnen geen representatieve proef garanderen, noch over de betrouwbaarheid en geldigheid van de uitkomst.

        Wat is kwantitatief-kwalitatief onderzoek? - Chapter 23

         

        Hoe wordt er naar kwantitatief-kwalitatief onderzoek gekeken?

        “Mixed-methods research” (gemengde-methoden onderzoek/kwan-kwal onderzoek) is een onderzoek waarin zowel van kwantitatieve als van kwalitatieve methoden gebruik wordt gemaakt, met als doel een zo compleet/aanvullend mogelijk beeld te geven van een verschijnsel.

        Kwan-kwal onderzoek dateert uit de jaren vijftig, maar heeft pas sinds 2005 een veelbetekenende plaats ingenomen in educatief onderzoek.

        Visies

        Er wordt op verschillende manieren naar kwan-kwal onderzoek gekeken.

        • Voor sommigen is het essentieel dat kwan-kwal onderzoek een combinatie is van datacollectie en –analyse van beide methoden. Hier worden numerieke data en statistische data, waarvan de laatste de voorkeur heeft voor diepgaande informatie, vaak in verhalende vorm, regelmatig verkregen door analyses van schriftelijke communicatie.
        • Volgens anderen is een verhalende beschrijving niet specifiek genoeg. Zij dringen erop aan dat er ook gebruik wordt gemaakt van andere manieren, met name van kwalitatieve methoden. Dit omvat ook de ontwikkeling van een holistisch beeld, en dat de analyse van een verschijnsel wordt bestudeerd met de nadruk op “dik” in plaats van “selectief”.

        Er bestaat nog geen algemene definitie voor ‘mixed-methods research’.

        Waarom kwan-kwal onderzoek?

        Kwan-kwal onderzoek heeft verschillende krachten.

        • Als eerste kan het relaties tussen twee variabelen verduidelijken en verklaren.
        • In tweede instantie kan kwan-kwal onderzoek relaties tussen variabelen diepgaand onderzoeken. In deze situatie kan kwalitatief onderzoek, in de vorm van interviews/observaties, helpen om bijvoorbeeld studieproblemen te inventariseren, welke informatie later kan worden verwerkt in kwantitatieve vragenlijsten.
        • In derde instantie, kwan-kwal onderzoek kan helpen om te bevestigen of er cross-validate relaties bestaan tussen variabelen. Kwantitatieve en kwalitatieve methoden worden vergeleken, met als doel om te kijken of ze samenkomen op een interpretatie van een fenomeen. Als ze niet overeenkomen, kan worden onderzocht waarom ze niet overeenkomen.

        Wat zijn de nadelen van kwan-kwal onderzoek?

        • Kwan-kwal onderzoek kost veel tijd en geld
        • Veel onderzoekers zijn gespecialiseerd in één type onderzoek.

        Types kwan-kwal design (ontwerp)

        • Experimentele design (ontwerp)
        • Verklarende design (ontwerp)
        • Triangulatie design (ontwerp)

        Experimentele design

        In dit ontwerp maken onderzoekers eerst gebruik van een kwalitatieve methode om de belangrijke variabelen, die ten grondslag liggen aan een verschijnsel, te ontdekken en om als informatie te dienen voor een tweede, kwantitatieve, methode.

        Dit type van ontwerp wordt vaak gebruikt bij de constructie van vragenlijsten of schalen, ontworpen om verschillende onderwerpen die van belang zijn te meten.

        Resultaten van de kwalitatieve fase geven richting aan de kwantitatieve fase, en kwantitatieve resultaten worden gebruikt om kwalitatieve bevindingen te valideren of uit te breiden.

        De verschillende data in het experimentele ontwerp worden gescheiden van elkaar geanalyseerd.

        Het experimentele design wordt gebruikt om een fenomeen te verkennen of om belangrijke thema's te identificeren. Bovendien is het bijzonder nuttig wanneer men een bepaald type instrument moet ontwikkelen en testen.

        Verklarende design

        Het verklarende ontwerp wordt gebruikt wanneer een onderzoeker een kwantitatief onderzoek doet, de onderzoeker meer informatie nodig heeft om de resultaten aan te vullen. In dit ontwerp gebruikt de onderzoeker eerst een kwantitatieve methode, waarna hij een kwalitatieve methode gebruikt om de kwantitatieve methode aan te vullen (op te volgen) en te verfijnen.

        Ook hier wordt de data gescheiden van elkaar geanalyseerd. De resultaten van de kwalitatieve analyse worden gebruikt om de resultaten van de kwantitatieve analyse uit te breiden.

        Triangulatie design (driehoeksmeting)

        In dit ontwerp worden zowel kwantitatieve als kwalitatieve methoden gebruikt om eenzelfde fenomeen te onderzoeken, met als doel om te bepalen of de resultaten van deze twee methoden overeenkomen bij de benadering van een overtuiging aangaande het onderzoeksprobleem. Wanneer de resultaten niet overeenkomen, moet er worden onderzocht waarom de twee methoden verschillende beelden geven.

        Bij triangulatie ontwerp zijn kwantitatieve en kwalitatieve methoden even belangrijk en alle data wordt tegelijkertijd verzameld. De data kan samen of apart worden geanalyseerd. Wanneer ze samen geanalyseerd worden, kunnen gegevens uit de kwalitatieve methode worden omgezet in kwantitatieve gegevens (quantizing) en kwantitatieve gegevens kunnen worden omgezet in kwalitatieve gegevens (qualitizing).

        Als de gegevens afzonderlijk worden geanalyseerd, zouden de overeenkomsten (convergentie) of verschillen (divergentie) tussen de resultaten moeten worden besproken. De uitgangspunten voor het gebruik van de triangulatie ontwerp is dat de sterke punten van de twee methoden elkaar aanvullen en compenseren, net als de zwakke punten van elke methode.

        Wat is praktijkgericht onderzoek? - Chapter 24

         

        Wat zijn de kenmerken van action research (praktijkgericht onderzoek)?

        Praktijkgericht onderzoek is een onderzoek dat wordt uitgevoerd bij een of meerdere individuen of groepen met het doel een probleem op te lossen of het verkrijgen/verzamelen van informatie om de lokale praktijk te informeren.

        Er zijn veel verschillende vragen die zich lenen voor praktijkgericht onderzoek, bijvoorbeeld:

        • Welk soort methode werkt het beste voor welk soort kind?
        • Hoe kunnen leraren hun leerlingen aanmoedigen om na te denken over belangrijke zaken?
        • Wat kunnen leraren doen om de interesse van studenten in leren te laten toenemen?

        Generaliseerbaarheid

        Omdat het onderzoek veelal individueel wordt uitgevoerd, of in kleine groepen, wordt het kunnen generaliseren van de uitkomsten beperkt. De uitkomsten kunnen niet zomaar voor waarheid worden gezien voor een hele grote groep.

        Praktijkgericht onderzoek vereist vaak niet de volledige kennis/ vaardigheden van de grotere typen onderzoek eerder beschreven in het boek.

        De stappen behorende bij praktijkgericht onderzoek zijn duidelijk en eenvoudig.
        Deze studies zijn gebaseerd op de interesses en behoeftes van beroepsbeoefenaars.

        Bedreigingen voor de interne validiteit

        Wat met name bedreigingen vormen voor de interne validiteit van praktijkgerichte onderzoeken zijn de ‘data collector bias’ (diegene die de data verzamelt), de implementatie en de attitude. Al het andere kan beperkt worden.

        Externe validiteit

        Praktijkgericht onderzoek is slecht wat betreft externe validiteit. Repliceren is essentieel in dit soort onderzoek.

        Doelgericht onderzoek

        In praktijkgericht onderzoek wordt vaak een onderwerp gekozen dat daadwerkelijk opgelost kan worden en een groter doel dient. Er wordt dus niet zomaar iets gedaan en/of zomaar iemand uitgekozen.

        Aannames/veronderstellingen die ten grondslag liggen aan praktijkgericht onderzoek:

        • Diegene die praktijkgericht onderzoek verricht, meent dat betrokkenen geïnformeerde personen zijn die in staat zijn problemen te herkennen die opgelost moeten worden of te bepalen hoe die problemen opgelost kunnen worden.
        • Oplossingen verwijzen naar een verbeterde werking en deze oplossingen beogen dat de werking ervan voortdurend en systematisch wordt nagegaan.
        • Leraren en andere betrokkenen van de school willen in het onderzoek betrokken worden (om problemen te onderkennen, beslissingen te nemen over onderzoeksprocedures, bepalen welke dataverzamelingstechnieken gebruikt worden, plannen te ontwikkelen om met de problemen om te gaan, enz.).
        • Diegene die het onderzoek uitvoert mag neemt de belangrijkste beslissingen: bepalen wat de belangrijkste procedures zijn en aanbevelingen doorvoeren.

        Welke twee typen praktijkgericht onderzoek zijn er?

        • Praktisch
        • Participerend

        Praktisch praktijkgericht onderzoek is bedoeld om specifieke problemen in een klas, school of een ander soort gemeenschap te behandelen. Het onderzoek kan uitgevoerd worden op verscheidene terreinen en in verschillende settings: educatief, opvoedend, sociale dienst, bedrijfsterrein.

        Het eerste doel is de praktijk te verbeteren op zowel korte termijn, maar ook het informeren van grotere zaken. Het onderzoek kan door zowel individuen als groepen uitgevoerd worden, mits de focus helder en specifiek blijft.

        Een geslaagd onderzoek resulteert in een actie- of handelingsplan, dat wordt doorgevoerd in de praktijk en zal worden geëvalueerd.

        Participerend praktijkgericht onderzoek, ook wel Collaborative research genoemd, wijst op het belang van samenwerking tussen onderzoekers en onderzochten binnen het onderzoek. Er wordt gekozen voor participatie in onderzoek om daadwerkelijk iets te veranderen via het onderzoek.

        Verschil Praktisch- en Participerend praktijkgericht onderzoek

        Het doel:

        • Individuen en groepen in staat stellen hun leven te verbeteren
        • Sociale verandering aanbrengen op verschillende niveaus (school, gemeenschap, enz.)

        De (opgeleide of getrainde) onderzoeker

        Een opgeleide onderzoeker herkent/onderkent een probleem en brengt het onder de aandacht van betrokkenen. Het is essentieel dat de onderzoeker zich realiseert dat het te onderzoeken probleem belangrijk is voor de betrokkenen, en niet alleen de onderzoeker aanspreekt.

        De rol van de opgeleide onderzoeker wordt door Berg als volgt omschreven:

        De onderzoeker is deelnemer van/aan het onderzoek (hij staat dichtbij de onderzoeksgroep en niet erbuiten als een observator). Hij werkt samen met zowel de plaatselijke praktijkbeoefenaars als de betrokkenen in de groep.

        Niveaus van participatie

        De laatste jaren is er meer nadruk gelegd op de rol van individuen die deelnemen in onderzoeksprojecten. In het verleden was er geen waardering voor deelnemers. Ze werden enkel gebruikt voor het leveren van data door tests, observaties of interviews te ondergaan. Nu worden deelnemers veelal geïnformeerd over de studie en het doel ervan.

        Dit zou een bedreiging kunnen vormen voor de interne validiteit van de studie en de data. Deelnemers kunnen in sommige gevallen inzage krijgen in de onderzoeksresultaten en misschien zelfs gevraagd worden deze te beoordelen.

        Er is sprake van een continuüm van participatie. Hogere varianten van betrokkenheid kunnen zijn helpen in het ontwikkelen van instrumentarium, verzamelen van data, het analyseren van data, participeren in data-interpretaties, aanbevelingen doen voor volgend onderzoek, actief deelnemen in het vormgeven van de studie, probleemstellingen formuleren en zelfs het onderzoek opzetten.

        Afhankelijk van niveau van deelnemen/participatie, hangt de participatie af van de interesses van de deelnemer en zijn/haar achtergrond. Niet iedereen/elke belanghebbende is op elk niveau betrokken.

        Niveaus

        9. initiatief nemen tot/ opzetten van een onderzoek

        8. deelnemen in het specificeren van het probleem

        7. deelnemen in het vormgeven van het onderzoek

        6. deelnemen in het interpreteren van de gegevens

        5. onderzoeken/checken van de bevindingen

        4. assisteren bij het verzamelen van de data en het analyseren hiervan

        3. ontvangen en inzien van de bevindingen

        2. geïnformeerd worden over het doel van het onderzoek

        1. geven van informatie

        Hoe meer betrokken de deelnemer is, hoe hoger hij/zij in het onderzoeksniveau staat.

        Wat zijn de stappen van praktijkgericht onderzoek?

        1. herkennen/onderkennen/onderscheiden van het probleem of de onderzoeksvraag
        2. verkrijgen van de benodigde informatie om de onderzoeksvraag te beantwoorden
        3. analyseren en interpreteren van de verzamelde informatie
        4. ontwikkelen van een actie- of handelingsplan

        Verkrijgen van de benodigde informatie om de onderzoeksvraag te beantwoorden

        Wanneer bij de eerste stap het probleem is verhelderd, wordt bij de tweede stap besloten welke data (gegevens) nodig zijn en hoe deze verzameld moeten worden. Dit kan via de methoden, zoals eerder beschreven in het boek (experiment, survey, observaties, interviews, analyse van documenten, enz.).

        Analyseren en interpreteren van de verzamelde informatie

        Na het verzamelen van de gegevens, is het noodzakelijk de informatie te analyseren zodat de deelnemers kunnen beslissen wàt de informatie openbaart/ kenbaar maakt (het analyseren van informatie is in praktijkgericht onderzoek veel minder moeilijk en gedetailleerd dan in andere vormen van onderzoek).

        Wat in deze fase belangrijk is, is dat de informatie wordt onderzocht in relatie tot de onderzoeksvraag en het oplossen daarvan, datgene waarvoor het onderzoek is bedoeld. Stringer suggereert een aantal vragen die richting kan geven aan het analyseren van de informatie: Wie, Waarom, Wat, Hoe, Waar en Wanneer -vragen.

        Alle visies en waarnemingen van alle betrokkenen worden nagegaan en beschouwd. Uiteindelijk wordt een beschrijving gemaakt van wat de gegevens kenbaar maken/onthullen. Gedurende dit hele proces worden de betrokkenen geïnformeerd over wat gaande is en krijgen zij de kans te lezen wat tot dan toe is geschreven. Op deze manier kunnen zij een bijdrage blijven leveren aan het verloop van het onderzoek.

        Ontwikkelen van een actie- of handelingsplan

        Tot slot wordt een plan gemaakt om veranderingen, gebaseerd op de bevindingen, te kunnen doorvoeren in de praktijk. Noodzakelijk is dat het onderzoek duidelijke aanwijzingen geeft voor het verdere werk wat betreft het probleem.

        Praktijkgericht onderzoek vs. formeel kwantitatief en kwalitatief onderzoek

        Er zijn veel verschillen, maar ook veel overeenkomsten tussen praktijkgericht en formeel onderzoek.

        Verschillen en overeenkomsten:

        Praktijkgericht onderzoek

        Formeel onderzoek

          

        Systematisch onderzoek

        Systematisch onderzoek

        Doel is het oplossen van problemen of plaatselijke belangen/ zorgen

        Doel is het ontwikkelen en testen van theorieën en het creëren/voortbrengen van generaliseerbare kennis aan een breed publiek

        Kleine, formele trainingen zijn nodig om dergelijke onderzoeken te leiden

        Goede training is nodig om zulke studies uit te kunnen voeren

        Intentie om problemen van plaatselijk belang te identificeren en corrigeren

        Intentie om grotere issues (zaken) te onderzoeken

        Uitgevoerd door een leraar of ander lokale professional die werkzaam is in de educatie

        Uitgevoerd door een onderzoeker die meestal niet betrokken is bij de lokale situatie

        Gebruikt voornamelijk door leraren zelf ontwikkelde instrumenten

        Gebruikt voornamelijk professioneel uitgedachte instrumenten

        Weinig rigoureus/drastisch

        Veel rigoureus/drastisch

        Waardegebaseerd

        Vaak waardeneutraal

        Samples met een reden geselecteerd

        Gerandomiseerde samples geselecteerd (indien mogelijk)

        Selectieve mening van de onderzoeker wordt vaak als data beschouwd

        Mening van onderzoeker wordt nooit als data beschouwd

        Vermogen tot generaliseren is erg beperkt

        Vermogen tot generaliseren is vaak toepasselijk

        Wat zijn de voordelen van praktijkgericht onderzoek?

        • het kan uitgevoerd worden door bijna elke professional, in elk type school, op elk niveau en om elk soort probleem te onderzoeken
        • het kan het educatief onderwijs verbeteren (het helpt leraren meer competente professionals te worden)
        • wanneer leraren een onderzoek zelf bedenken en uitvoeren, kunnen zij meer effectieve manieren ontwikkelen om hun beroep uit te oefenen
        • het kan leraren helpen om problemen en belangrijke zaken systematisch te leren herkennen (het laat beroepsbeoefenaren zien dat het mogelijk is om geïnstitutionaliseerde routines die voor lief worden genomen, te doorbreken en waarvoor oplossingen gevonden kunnen worden)
        • er kan een klein groepje opgestart worden, dat onderzoeksgericht is, in de school zelf (wanneer praktijkonderzoek systematisch ondernomen wordt, kan het verschillende individuen bij elkaar brengen die gaan samenwerken om problemen op te lossen)

        Voorbeeld praktijkgericht onderzoek

        In het hoofdstuk worden zeven voorbeelden gegeven van een praktijkgericht onderzoek. Twee daarvan zijn de volgende:

        Mw. Gonzales

        Mw. Gonzales is geïnteresseerd in de volgende vraag:

        Wordt met het gebruik van drama/ toneelspel, het begrip van wetenschappelijke concepten verbeterd bij vijfdejaars studenten?

        Hoe gaat mw. Gonzales te werk?

        De onderzoeksvraag leent zich uitstekend voor een vergelijkend groepsexperiment (zie hoofdstuk 13).

        Mw. Gonzales kan studenten ‘at random’ toewijzen aan klassen waarbij wel en waarbij niet gebruik wordt gemaakt van drama/ toneelspel. Vervolgens kan ze de effecten hiervan met elkaar vergelijken. Dit kan door middel van het testen met gespecificeerde intervallen, met een ontwikkeld instrument waarmee het ‘niveau van begrip’ kan worden gemeten.

        De gemiddelde scores geven mw. Gonzales een beeld van de vergeleken methodes.

        Mr. Abramson

        Mr. Abramson is niet geïnteresseerd in het vergelijken van instructiemethodes, maar in hoe studenten zich voelen wat betreft school in het algemeen.

        Hij wil de volgende vragen beantwoorden:

        • Wat vinden student leuk aan hun klas? Wat niet? En waarom?
        • Welk soort onderwerpen vinden studenten het leukst en het minst leuk?
        • Hoe verhouden zich de gevoelens van studenten met verschillende leeftijden, van verschillend geslacht en verschillende etniciteiten tot elkaar?

        Hoe gaat mr. Abramson te werk om deze vragen te beantwoorden?

        Dit soort vragen kunnen het best worden beantwoord middels een survey dat de houding van studenten ten opzichte van hun klas kan meten (zie hoofdstuk 17).

        Mr. Abramson zal een vragenlijst moeten opstellen met vragen die direct informatie verschaffen die hij nodig heeft.

        Wanneer mr. Abramson de ingevulde vragenlijsten heeft verzameld, kan hij de antwoorden berekenen en bekijken wat hij heeft.

         

        Image

        Access: 
        Public

        Image

        Click & Go to more related summaries or chapters

        Onderwijswetenschappen en Didactiek: De beste studieboeken samengevat

        Join WorldSupporter!
        Search a summary

        Image

         

         

        Contributions: posts

        Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

        Add new contribution

        CAPTCHA
        This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
        Image CAPTCHA
        Enter the characters shown in the image.

        Image

        Spotlight: topics

        Check the related and most recent topics and summaries:
        Activities abroad, study fields and working areas:

        Image

        Check how to use summaries on WorldSupporter.org

        Online access to all summaries, study notes en practice exams

        How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

        • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
        • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
        • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
        • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
        • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

        Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

        There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

        1. Use the summaries home pages for your study or field of study
        2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
        3. Use and follow your (study) organization
          • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
          • this option is only available through partner organizations
        4. Check or follow authors or other WorldSupporters
        5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
          • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

        Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

        Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

        Main summaries home pages:

        Main study fields:

        Main study fields NL:

        Follow the author: Vintage Supporter
        Work for WorldSupporter

        Image

        JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

        Working for JoHo as a student in Leyden

        Parttime werken voor JoHo

        Statistics
        3038 1