Constitutioneel Recht - UU - Oefenmaterialen
- 2207 keer gelezen
Gedurende de zestiende en zeventiende eeuw vochten de noordelijke Nederlanden zich los van hun landsheer, de Spaanse koning Philips II. Deze oorlog, de Nederlandse Opstand, wordt vaak een conservatieve revolutie genoemd. Leg uit waarom deze revolutie als conservatief wordt bestempeld.
Toen in de periode 1813/1815 het Koninkrijk der Nederlanden werd gesticht, greep men voor de institutionele vormgeving hiervan terug op enkele ambten en ambtsdragers uit de tijd van de, ongeveer twintig jaar eerder ten val gekomen, Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. Noem er hier twee van. Geef voorts van beide aan in hoeverre de functie ervan in het nieuwe staatsbestel overeenkwam met de functie ervan ten tijde van de Republiek.
Op een zonnige dag in juni stapt Thierry Halsema op zijn fiets om bij de winkel in het Gelderse dorp Brummen een cadeau te kopen voor zijn jarige broer. In plaats van zijn fiets in één van de daartoe bestemde fietsenrekken te plaatsen, parkeert hij zijn fiets voor de etalage van de winkel. Na een leuk cadeau te hebben gekocht loopt hij weer naar buiten. Daar ziet hij nog net hoe zijn fiets wordt meegenomen in een politiebusje. Wanneer de dienstdoende agent weigert hem zijn fiets terug te geven, slaan bij Thierry Halsema de stoppen door. Hij begint tegen de agent op een zeer grove en godslasterlijke manier te schelden. Daarop wordt hij door de agent geverbaliseerd op grond van overtreding van de volgende bepaling in de APV van de Gelderse gemeente Brummen:
Artikel 88
Thierry Halsema wordt door het Openbaar Ministerie vervolgd en hem wordt overtreding van het bepaalde in artikel 88 van de APV ten laste gelegd. Het OM eist dat hem een boete van 1.500 euro wordt opgelegd. Thierry Halsema doet een beroep op artikel 10 EVRM en stelt dat deze vervolging inbreuk maakt op zijn vrijheid van meningsuiting. Hoe zal de rechter dit beroep op artikel 10 EVRM toetsen en hierover oordelen? Volg alle stappen die daarvoor nodig zijn.
Is bovengenoemde bepaling in de APV van de gemeente Brummen toelaatbaar in het licht van de beperkingsvereisten in artikel 7 Grondwet? Licht uw antwoord toe.
Als een grondrecht, zoals de vrijheid van meningsuiting, zowel door het EVRM wordt beschermd als door een nationaal grondrecht, wat bepaalt het EVRM dan over de verhouding tussen nationale bescherming en de bescherming die door het Verdrag zelf wordt geboden?
Een belangrijke functie van een moderne volksvertegenwoordiging is dat zij het bestuur politiek ter verantwoording kan roepen en eventueel zelfs tot ontslag kan dwingen. Vergelijk de Nederlandse gemeenteraad met het Europees Parlement en geef één overeenkomst en één verschil aan wat betreft de wijze waarop deze volksvertegenwoordigingen bovenstaande functie (kunnen) vervullen.
Artikel 33 van het Verdrag inzake de rechten van het kind, waar Nederland partij bij is, luidt als volgt:
“De Staten die partij zijn, nemen alle passende maatregelen, met inbegrip van wettelijke, bestuurlijke en sociale maatregelen en maatregelen op onderwijsterrein, om kinderen te beschermen tegen het illegale gebruik van verdovende middelen en psychotrope stoffen zoals omschreven in de desbetreffende internationale verdragen, en om inschakeling van kinderen bij de illegale productie van en de sluikhandel in deze middelen en stoffen te voorkomen.”
Zou u deze bepaling als een ieder verbindend aanmerken? Motiveer uw antwoord aan de hand van relevante jurisprudentie.
Stel dat Nederland met Duitsland een verdrag sluit waarin wordt afgesproken dat de Nederlandse Luchtmobiele brigade vanuit strategische en economische overwegingen onder Duits commando komt te staan.
De stichting ‘Veteranen Nederlandse Luchtmacht’ is van mening dat dit verdrag strijd oplevert met artikel 97, tweede lid, Grondwet en spant een zaak aan bij de rechter. Kan de rechter een oordeel geven over deze eventuele strijd? (Ga er vanuit dat de rechter de stichting ontvankelijk verklaart in haar vordering.)
De Nederlandse gewesten komen in ten eerste in opstand tegen verscheidene pogingen van de landsheer om oude privileges af te schaffen en het bestuur te centraliseren. De opzet van de revolutie was dus om alles bij het oude te houden. Het betrof geen revolutie teneinde zaken te veranderen maar een revolutie om veranderingen tegen te gaan. De soevereine vorstenstaat waartegen de Nederlanders in verzet kwamen zelf was juist een verandering en een teken van moderniteit (afscheid van respublica christiana).
Sommige studenten hebben (onder verwijzing naar Burke) geantwoord dat het conservatieve element van de Nederlandse Opstand gelegen is in zijn geleidelijke en gematigde karakter. Bij voldoende argumentatie – d.w.z.: refereren aan de verschillende pogingen van de gewesten, in de Unie van Utrecht en het Plakkaat van Verlatinge, om hun handelswijze te verdedigen – zijn hier ook punten voor gegeven. Helemaal goed is zo’n antwoord echter niet gerekend: het ziet namelijk niet primair toe op het onderscheid conservatief versus progressief, maar op het onderscheid revolutionair versus evolutionair.
Voorbeelden van goede antwoorden zijn:
Eerst moet er gekeken worden naar de reikwijdte van art. 10 EVRM: valt de handeling van Thierry (in casu het op een zeer grove en godslasterlijke manier schelden tegen de agent) onder de bescherming van de vrijheid van meningsuiting in art. 10 EVRM? Deze bepaling beschermt o.a. het recht om denkbeelden te verstrekken, wOefentoets 1aar het schelden van Thierry onder valt.
Bovendien heeft het EHRM in de zaak Handyside expliciet geoordeeld dat (in beginsel) ook uitlatingen die “offend, shock or disturb” worden beschermd door art. 10 EVRM. Het schelden door Thierry mag dus geacht worden binnen de reikwijdte van art. 10 EVRM te vallen.
Vervolgens moet worden gekeken of de beperking van de vrijheid van meningsuiting van Thierry geoorloofd is: is de desbetreffende beperking op basis van art. 88 APV rechtmatig in het licht van de beperkingsclausule in lid 2 van art. 10 EVRM? Hiervoor moeten de volgende criteria worden afgelopen:
Casus en toepasselijk recht: In casu gaat het om Thierry die tegen een politieagent verbaal scheldt en vloekt. Daarom is uitsluitend artikel 7 lid 3 eerste volzin van de Grondwet van toepassing dat “het openbare van gedachten en gevoelens door andere dan in de voorgaande leden [dus drukpers (lid 1), radio en televisie (lid 2)] genoemde middelen.”
Conclusie: de APV-bepaling is in strijd met artikel 7 lid 3 Grondwet.
NB:
Art. 53 EVRM bepaalt dat geen bepaling van het EVRM zal worden uitgelegd als beperkingen op te leggen of inbreuk te maken op de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden die verzekerd kunnen worden ingevolge de wetten van enige Verdragsluitende Partij of ingevolge enig ander Verdrag waarbij de Hoge Verdragsluitende Partij partij is. Dit betekent derhalve dat het grondrechtensysteem dat in een concreet geval de meeste bescherming biedt voorgaat. Als dit de nationale bescherming is dan gaat deze dus voor, als dit de EVRM bescherming is prevaleert deze. Verwijzing naar art. 35 EVRM is onjuist. Dit artikel is een procedurele bepaling die bepaalt dat men om ontvankelijk te zijn in een procedure bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens eerst de nationale rechtsmiddelen dient uit te putten. In de vraag gaat het daar echter niet om: het gaat daar om de materiële kwestie dat in een situatie zowel een nationaal grondrecht als een EVRM grondrecht van toepassing is en bescherming kan bieden. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens heeft over toepassing van nationale grondrechten geen zeggenschap. Het is alleen de nationale rechter die met genoemde vraag kan worden geconfronteerd, want hij dient zowel bescherming geboden door het nationale grondrecht als door het EVRM grondrecht toe te passen. Art. 53 beantwoordt dan vervolgens de vraag wat de verhouding tussen beide beschermingssystemen is en welk van beide voorgaat.
Toepasselijke bepalingen: art. 169 en 49 Gemeentewet versus art. 17 lid 8 VEU en art. 234 VWEU. Antwoorden die mogelijk zijn:
Overeenkomsten zijn:
De verschillen:
Theorie:
Het criterium uit HR Spoorwegstaking kan op verschillende manieren worden geformuleerd:
Toepassing:
Artikel 33 van het Kinderverdrag verplicht staten er juist toe passende maatregelen te treffen met een bepaalde inhoud (om kinderen te beschermen tegen het illegale gebruik van verdovende middelen etc.) en is een veel te vage en niet-concrete norm om als objectief recht te functioneren.
Conclusie:
Art. 33 Kinderverdrag is niet een ieder verbindend.
Artikel 120 Gw luidt: “De rechter treedt niet in de beoordeling van de grondwettigheid van wetten en verdragen.” Of het verdrag is strijd is met artikel 97, tweede lid, Gw mag de rechter op basis van art. 120 Gw dus niet beoordelen, aangezien dit een beoordeling van de grondwettigheid van een verdrag zou inhouden.
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
Deze bundel bevat oefenmaterialen te gebruiken bij het vak Constitutioneel Recht aan de Universiteit Utrecht.
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
1951 |
Add new contribution