SBR 3: Rechtshandeling en overeenkomst - Hijma e.a. - 9e druk
- 1129 keer gelezen
Vertegenwoordiging compliceert het simpele model uit het vorige hoofdstuk waarin degenen die een overeenkomst sluiten rechtsgevolgen voor zichzelf sluiten. Bij vertegenwoordiging roept iemand niet hoofdzakelijk rechtsgevolgen voor zichzelf in het leven, maar voor een ander, de principaal. Volmacht is een vorm van vertegenwoordiging, waarbij de principaal de bevoegdheid door een rechtshandeling, een volmachtverlening, aan de vertegenwoordiger verleent. Volmacht is geregeld in art. 3:60 e.v. BW. Maar verder is vertegenwoordiging niet wettelijk geregeld (dit verschilt met veel buitenlandse rechtsstelsels). Hierom bestaan er de schakelbepalingen in art. 3:78 BW; regels over volmacht gelden ook voor andere vormen van vertegenwoordiging. Volgens art. 3:79 BW gelden de regels ook buiten het vermogensrecht. Voor bijzondere vormen van vertegenwoordiging bestaan bijzondere regels.
Volmacht is directe (of eigenlijke of onmiddelijke) vertegenwoordiging wat duidelijk wordt door de eisen van directe vertegenwoordiging in art. 360 lid 1 BW. De vertegenwoordiger moet (1) de bevoegdheid hebben om te vertegenwoordigen én (2) hij moet handelen in de hoedanigheid van de vertegenwoordiger of, uit naam van de principaal.
Wanneer iemand niet in naam van de ander handelt, maar wel in opdracht en voor rekening van de ander, wordt dat middellijke vertegenwoordiging genoemd. Dit staat dus tegenover de onmiddelijke vertegenwoordiging waarbij wel uit naam van de principaal wordt gehandeld.
Vroeger werd verdedigd dat belangenbehartiging essentieel is voor vertegenwoordiging, maar dit is achterhaald. Een gevolmachtigde kan namelijk ook zijn eigenbelang of dat van een derde proberen te behartigen.
In het privaatrecht bestaan veel verschillende vormen van vertegenwoordiging. Hieronder volgt een kort, maar onvolledig overzicht:
Vertegenwoordiging bij familierechtelijke rechtshandelingen. Dit is minder voor de hand liggend dan bij vermogensrechtelijke rechtshandeling maar komt wel voor, bijvoorbeeld bij de huwelijkssluiting van art. 1:66 BW.
Wettelijke vertegenwoordiging van onbekwamen. Minderjarigen (art. 1:234 BW) en onder curatele gestelden (art. 1:381) worden bijvoorbeeld vertegenwoordigd.
Vertegenwoordiging van afwezigen (art. 1:409 BW).
Vertegenwoordiging van een rechtspersoon door een natuurlijk persoon, zoals een bestuurder een bedrijf vertegenwoordigt.
Vertegenwoordiging krachtens volmacht (deze wordt hierna uitvoerig besproken).
Vertegenwoordiging krachtens rechterlijke uitspraak, bijvoorbeeld art. 3:300 BW.
Vertegenwoordiging bij bewind. Bewind is de rechtspositie die bestaat uit de beheers- en beschikkingsbevoegdheid ten aanzien van aan een ander toebehorende goederen, zoals in bijvoorbeeld art. 1:19 BW.
Vertegenwoordiging bij zaakwaarneming. Op grond van art. 6:201 BW is de zaakwaarnemer bevoegd rechtshandelingen te verrichten in naam van degene wiens belangen hij waarneemt.
Vertegenwoordiging bij samenwerking in een ander verband dan de rechtspersoon (zie art. 7A:1676 en 1679 BW over de maatschap en art. 17 K over de vennootschap onder firma).
Vertegenwoordiging in faillissement. De faillissementscurator wordt doorgaans mede als vertegenwoordiger van de gezamenlijke schuldeisers beschouwd (zie in het bijzonder art. 68 e.v.).
Vertegenwoordiging bij processuele rechtshandelingen. Bij de rechtbanken en hoven is rechtsbijstand verplicht, partijen moeten zich laten vertegenwoordigen door een advocaat (art. 79 Rv bij rechtbanken en hoven en art. 407 en 409 bij de Hoge Raad).
Executerende hypotheekhouders en pandhouders worden niet als vertegenwoordiger gezien omdat zij handelen uit eigen naam. Hier is de oude leer nog te zien dat het moet gaan om de behartiging van de belangen van de principaal, wat hier niet het geval is.
Dit overzicht blijft beperkt tot volmacht en middelijke vertegenwoordiging omdat die het belangrijkst zijn. Het laat de drie functies van de vertegenwoordiging in ons privaatrecht zien. In de eerste plaats maakt zij het mogelijk dat rechtspersonen aan het rechtsverkeer deelnemen. Verder zorgt zij ervoor dat voor handelingsonbekwamen die zelf geen rechtshandelingen kunnen verrichten, toch rechtsgevolgen tot stand kunnen worden gebracht. Tot slot maakt de vertegenwoordiging mogelijk dat iemand rechtshandelingen kan verrichten, ook al kan of wil hij door bepaalde omstandigheden de daartoe benodigde verklaringen niet afleggen.
De publiekrechtelijke tegenhanger van de volmacht is mandaat. Dit is de bevoegdheid om in naam van een bestuursorgaan besluiten te nemen, zie art. 10:1 Awb. Art. 10:2 Awb bepaalt dat een door de gemandateerde binnen de grenzen van zijn bevoegdheid genomen besluit geldt als een besluit van de mandaatgever.
Volmacht is de bevoegdheid die de volmachtgever verleent aan de gevolmachtigde, om in zijn naam rechtshandelingen te verrichten (art. 3:60 lid 1 BW). Volmacht is een vorm van datieve (gegeven) vertegenwoordiging. Het verlenen van volmacht is een eenzijdige gerichte rechtshandeling. De regels betreffende rechtshandelingen (titel 3.2) zijn daarom op de volmachtverlening van toepassing. Lid 2 van art. 3:60 BW bepaalt dat in de titel onder de rechtshandeling het in ontvangst nemen van een verklaring ook is begrepen.
De heersende leer gaat ervan uit dat het bij de eigenlijke vertegenwoordiging en dus ook bij de volmacht gaat om het handelen in naam van de principaal. Dit vereiste ’in naam van’ moet niet al te letterlijk worden opgevat. Het gaat erom dat de tussenpersoon in die hoedanigheid heeft gehandeld, dat hij niet zelf als partij is opgetreden. Dit is ook de visie van de Hoge Raad en komt tot uitdrukking in het kribbebijterarrest. Dit maakt het dus wel onduidelijk omdat partijen het niet altijd expliciet hoeven te laten blijken. Bepalend is wat partijen tegenover elkaar hebben verklaard en over en weer uit elkaars gedragingen hebben mogen afleiden. Art. 3:33 en 3:35 BW moeten hier als maatstaven gehanteerd worden. Ook gedragingen en verklaringen na het contracteren kunnen relevant zijn bij het achterhalen of er 'in naam van' werd gehandeld.
Onderscheid dient gemaakt te worden tussen volmacht en lastgeving (art. 7:414 e.v.). Lastgeving is een overeenkomst waarbij de lasthebber zich jegens de lastgever verbindt één of meerdere rechtshandelingen te verrichten. De lasthebber is in tegenstelling tot de gevolmachtigde verplicht tot het verrichten van een of meer rechtshandelingen voor rekening van de lastgever. De lasthebber kan dit doen in eigen naam of in naam van de lastgever. In het laatste geval is sprake van een lastgeving met volmachtverlening.
De volmachtverlening is een rechtshandeling, omdat de handeling is gericht op het totstandbrengen van een rechtsgevolg, namelijk de bevoegdheid tot vertegenwoordiging. De mens is vanwege het autonomiebeginsel vrij om zich al dan niet te laten vertegenwoordigen. Hij is ook vrij om zelf een vertegenwoordiger te kiezen en om de omvang van zijn bevoegdheid te bepalen.
Art. 3:61 lid 2 speelt in dit kader een belangrijke rol. Het komt niet alleen aan op de verklaring van de handelende, maar ook op het vertrouwen van degene tot wie de verklaring is gericht. Titel 2 is ook van toepassing. Dit brengt met zich mee dat op grond van art. 3:40 de volmachtverlening nietig kan zijn, of op grond van art. 3:44 vernietigbaar. Meestal neemt men aan dat de volmachtverlening een eenzijdige gerichte rechtshandeling is. Wanneer het sluiten van de overeenkomst en de volmachtverlening gelijktijdig plaatsvinden dan wordt er gesproken van een samenval van rechtsmomenten.
Meestal wordt een volmacht gekoppeld aan een overeenkomst, zoals lastgeving of een overeenkomst van opdracht. Wanneer deze overeenkomst nietig is wordt aangenomen dat de volmachtverlening vernietigbaar is.
Bij volmachtverlening wordt vaak voortgebouwd op een reeds bestaande rechtsverhouding. Ter uitvoering van een verplichting verleent de ene partij aan de andere een volmacht.
Omdat de volmacht rechtshandelingen voor een ander tot stand doet komen, kan ook een handelingsonbekwame gevolmachtigde zijn (art. 3:63 lid 1 BW). Voor een handelingsonbekwame die de volmacht geeft, gelden de regels als handelde hij zelf (art. 3:63 lid 2 BW). In deze bepaling liggen twee regels besloten. Als de onbekwame bij uitzondering wel bevoegd is tot het verrichten van rechtshandelingen, dan kan hij deze handelingen ook via volmacht tot stand brengen. En ten tweede, wanneer er een sanctie volgt, dan is deze hetzelfde als in geval van handelen van de onbekwame zelf.
In art 3:64 BW wordt bepaald dat de gevolmachtigde de volmacht in beginsel alleen zelf mag uitvoeren en niet door mag geven. Dit artikel is aanvullend recht en kent uitzonderingen.
De volmachtverlening is vormvrij en mag op iedere wijze tot stand komen (art. 3:61 lid 1 en 62). Wel worden aan bijzondere vormen van volmacht vormvereisten gesteld door de wet, het stelsel van de wet of de aard van de betrokken rechtshandeling.
Naast wat de volmachtgever bepaalt, wordt de omvang van de volmacht mede bepaald door de wet, verkeersopvatting en gewoonte. De algemene volmacht geeft de gevolmachtigde bevoegdheid tot het behartigen van alle zaken en omvat alle rechtshandelingen van de volmachtgever. De algemene volmacht strekt alleen niet tot zaken die uitdrukkelijk zijn uitgezonderd (art. 3:62 lid 1). Art 3:62 lid 2 regelt de bijzondere volmacht waarvan de omvang beperkt blijft tot het verrichten van een bepaalde rechtshandeling, van een bepaalde soort of tot een bepaald doel.
In de praktijk worden grenzen van een volmacht vaker overschreden dan dat iemand zonder volmacht handelt.
Er moet onderscheid gemaakt worden tussen de gevolmachtigde en de bode. Een bode is degene die de wilsverklaring overbrengt aan een wederpartij, als een soort communicatiemiddel (art. 3:37 lid 4).
Volmacht is vaak het gevolg van een bepaalde aanstelling in een functie. De volmacht is dan (stilzwijgend) verleend bij een arbeidsovereenkomst of een overeenkomst tot opdracht. Bijvoorbeeld: de verkoper of een advocaat. De wederpartij mag er op grond van de functie vanuit gaan dat een functionaris een volmacht heeft. In de praktijk is het vaak de vraag hoe ver deze volmacht reikt. Deze reikwijdte wordt in belangrijke mate bepaald door het vertrouwen dat bij de wederpartij wordt opgewekt.
Wanneer de tussenpersoon onbevoegd handelt, is de vraag wie daarvan de gevolgen draagt. Art 3:61 lid 2 BW beschermt de wederpartij: heeft deze op grond van een verklaring of gedraging van de volmachtgever redelijkerwijs aangenomen dat een toereikende volmacht was verleend, dan kan op de onjuistheid van deze veronderstelling geen beroep worden gedaan. Dit ligt in het verlengde van art. 3:35 en 3:36, waarin de bescherming is geregeld van wederpartijen en derden bij rechtshandelingen.
Art. 3:61 lid 2 BW kent twee vereisten. Vereist is dat (1) de wederpartij heeft aangenomen en heeft mogen aannemen dat er een toereikende volmacht was en dat (2) de wederpartij dit heeft aangenomen op basis van verklaringen of gedragingen van de pseudovolmachtgever. Er moet dus sprake zijn van een gerechtvaardigd vertrouwen op een volmacht. Het eerste vereiste bevat twee componenten. Het normatieve component draait om de situatie, denk aan verklaringen van de pseudoprincipaal, die zodanig moest zijn dat er vertrouwd mocht worden op de volmacht. Het feitelijke component is dat de wederpartij er ook daadwerkelijk op heeft vertrouwd. De redelijkheid en billijkheid kunnen hier meebrengen dat in omstandigheden de wederpartij een onderzoeksplicht heeft en zich dus alleen succesvol op gerechtvaardigd vertrouwen kan beroepen als hij genoeg onderzoek heeft gepleegd. Ook speelt de functie van de partijen mee. In de rechtspraak is een verschuiving gaande die meer uitgaat van het risico voor de achterman van het gebruik van een bepaald tussenpersoon.
De vraag rijst hier of de wederpartij die in goed vertrouwen contracteerde met een tussenpersoon zich kan beroepen op het standpunt dat wil en verklaring uiteen lagen omdat hij achteraf de onbevoegdheid van de ander ontdekte en hij dus niet gebonden was. Dit moet bevestigend worden beantwoord in het licht van art. 3:61 lid 2 BW. Maar het kan dat de principaal het contract bekrachtigd en dan is het irrelevant dat de tussenpersoon op het moment zelf niet bevoegd was tot contracteren.
Zoals art. 3:61 lid 2 BW zegt, moet het vertrouwen gegrond zijn op een verklaring of gedraging van de ander. De wil moet geopenbaard zijn om vertegenwoordigd te worden. Dit wordt ook het toedoenvereiste genoemd. Dit is redelijk in die zin dat je gebonden kunt worden, maar alleen door je eigen 'schuld'. De gedraging kan echter ook een niet-doen zijn volgens uitspraken van de Hoge Raad en mede daarom is dit leerstuk omstreden. De volmacht kan immers ook uit een functie voortvloeien. De grenzen zijn voor de wederpartij moeilijk te herkennen. Net zoals omstandigheden die zich voordoen na het contracteren relevant kunnen zijn voor de beantwoording van de vraag wie partij is bij een overeenkomst, zo kunnen omstandigheden van ná het sluiten van een overeenkomst relevant zijn voor het opwekken van de schijn van bevoegdheid (zie het arrest Kuijpers/Wijnveen).
Het belang van het vereiste van toedoen verschuift in de literatuur steeds meer in de richting van het beschermen van het vertrouwen van de wederpartij. De schijn van volmachtverlening kan ook worden toegerekend aan de pseudoprincipaal, als de wederpartij gerechtvaardigd heeft vertrouwd op volmachtverlening op grond van feiten en omstandigheden waaruit naar verkeersopvattingen de schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid kan worden afgeleid (arrest ING/Bera Holding). Deze toerekening op grond van risico is een aanvulling op het toedoenbeginsel. Maar als het vertrouwen alleen maar door verklaringen of gedrag van de onbevoegde tussenpersoon is opgewekt, dan valt dit niet onder het risicobeginsel. Dit zou volgens de Hoge Raad in ING/Bera Holding namelijk onredelijk zijn.
Het komt voor dat iemand valselijk de handtekening van de ander plaatst om te laten lijken alsof die ander een verklaring aflegt. Art. 3:61 lid 2 BW is dan niet rechtstreeks van toepassing; er wordt niet een verklaring in naam van de ander afgelegd. Maar de Hoge Raad heeft hierover geoordeeld dat in het algemeen degene wiens handtekening is vervalst, zich tegenover de wederpartij erop kan beroepen dat de verklaring niet van hem afkomstig was, ook wanneer degene tot wie de verklaring was gericht redelijkerwijs mocht aannemen dat de handtekening echt was. In beginsel is er dus geen vertrouwensbescherming. Maar, zo oordeelde de Hoge Raad, dat kan in een specifiek geval toch anders zijn. Dit is het geval wanneer de omstandigheden van het geval zo zijn dat aan degene wiens handtekening is vervalst, valt toe te rekenen dat de wederpartij de handtekening voor echt heeft gehouden. Hier is dus het toedoenbeginsel zichtbaar, maar de Hoge Raad stelt strenge eisen aan deze vorm van toerekening.
De wederpartij kan een bewijs van de volmacht vragen, maar dit moet hij wel 'terstond' doen. De gevolmachtigde moet dan 'onverwijld' (dat heeft iets meer ruimte dan terstond) bewijs leveren in de vorm van de schriftelijke volmacht of een verklaring van de volmachtgever (art. 3:71 BW). Art. 3:75 BW regelt de ontkrachting van bewijsstukken. Dit is van belang als de opdrachtgever mondeling beperkingen aan de volmacht heeft gesteld.
Een onderneming of rechtspersoon kan haar gevolmachtigden ter inschrijving in het handelsregister opgeven. Ook is publicatie van volmachten elders mogelijk. Dit versterkt de positie van de volmachtgever, maar sluit een beroep van de wederpartij op gerechtvaardigd vertrouwen van art. 3:62 lid 2 BW niet uit. Zie ook art. 18 Handelsregisterwet.
Voor de praktijk is de vraag of de wederpartij zich onder omstandigheden ook op de vertrouwensbescherming van art. 3:61 lid 2 BW kan beroepen, wanneer een tussenpersoon met overschrijding van de gepubliceerde volmacht heeft gehandeld. Deze vraag wordt door de Hoge Raad bevestigend beantwoord; het kan zo zijn dat de wederpartij in de gegeven omstandigheden, ondanks de publicatie, toch mag aannemen dat er een toereikende volmacht is verleend.
Degene die onbevoegd als gevolmachtigde in naam van een ander handelt, brengt geen rechtsgevolgen teweeg. Op grond van art. 3:69 lid 1 BW kan iemand voor wie een ander als gevolmachtigde is opgetreden, waar deze niet de bevoegdheid toe had, de rechtshandelingen echter bekrachtigen. Hierdoor treden dezelfde gevolgen in werking als wanneer er wel een volmacht geweest zou zijn. De bekrachtiging moet echter worden onderscheiden van de bevestiging van art. 3:55 BW en de bekrachtiging van art. 3:58 BW.
Bekrachtiging is een rechtshandeling en kan daardoor in iedere vorm geschieden. Bekrachtiging heeft een retroactieve gelding en werkt dus terug tot het moment waarop de rechtshandeling is verricht (art. 3:69 lid 1). Een rechtshandeling door een pseudogevolmachtigde is ongeldig (dus ook niet vernietigbaar), maar wordt door bekrachtiging geldig. Bekrachtiging moet worden gericht tot de wederpartij, niet tot de tussenpersoon. Dat is het grote verschil met een volmachtigverlening.
De wederpartij kan volgens art. 3:69 lid 3 BW te kennen geven dat zij de handeling als ongeldig beschouwt omdat de volmacht ontbrak, tenzij zij niet te goeder trouw is. Hier voegt lid 4 aan toe, dat de wederpartij de pseudoprincipaal een termijn kan geven om te bekrachtigen. Doet deze dat niet, dan is de rechtshandeling niet geldig. Lid 5 voorziet in bescherming van derden, tegen de wederpartij die alsnog bekrachtigd heeft. Als de principaal een goed verkoopt, dat de pseudogevolmachtigde al had verkocht, dan gaan de rechten van de laatste koper voor op die van de eerste koper.
Het belangrijkste gevolg van een volmacht is dat een gevolmachtigde de volmachtgever kan binden (art. 3:66 lid 1 BW). Daarnaast ontstaat er een relatie tussen de volmachtgever en gevolmachtigde, waardoor de gevolmachtigde verplichtingen jegens de volmachtgever kan hebben. Deze verplichtingen vloeien niet voort uit de volmacht maar uit de omstandigheden daarbij, zoals een contract of de relatie.
De volmachtgever kan voorwaarden verbinden aan de volmacht of verplichten deze op een bepaalde manier te gebruiken. Naast de gekregen bevoegdheid kan de gevolmachtigde dezelfde bevoegdheden ook gewoon nog voor zichzelf uitvoeren. Ook de volmachtgever kan de gegeven bevoegdheden nog zelf uitvoeren.
Met betrekking tot de vraag in hoeverre het handelen van de gevolmachtigde de volmachtgever is aan te rekenen, bepaalt art 3:66 lid 2 BW dat dit afhankelijk is van het aandeel dat ieder van hen heeft gehad in de totstandkoming van de rechtshandeling en in de bepaling van haar inhoud. Ofwel: naarmate de gevolmachtigde meer vrijheid heeft, is het gevolg hem meer en de volmachtgever minder toe te rekenen.
Art. 3:67 BWregelt het geval dat een overeenkomst gesloten wordt met een onbekende volmachtgever. Dit wordt 'een nader te noemen meester' genoemd. Wanneer de volmachtgever niet binnen de gestelde termijn bekend wordt gemaakt, is de tussenpersoon zelf gebonden, behalve wanneer uit de overeenkomst iets anders voortvloeit (lid 2).
Art. 3:68 BW betreft de 'Selbsteintritt' waarbij de gevolmachtigde ook de wederpartij is. Dit kan bijvoorbeeld zo zijn als je iemand volmacht om iets voor je te kopen, en diegene heeft het goed zelf in bezit om aan je te verkopen. Dan is er tegenstrijdigheid van belangen, want hij wil voor zichzelf een hoge prijs maar voor jou een lage prijs. Dit is dus verboden tenzij de overeenkomst duidelijkheid biedt over de betreffende handeling.
Volgens art. 3:70 BW staat de gevolmachtigde in voor het bestaan en de inhoud van de volmacht, tenzij de wederpartij weet of behoort te begrijpen dat een toereikende volmacht ontbreekt of de gevolmachtigde de inhoud van de volmacht volledig aan de wederpartij heeft medegedeeld. Dus als een (pseudo)gevolmachtigde buiten zijn volmacht handelt, is hij verplicht tot het betalen van schadevergoeding en het positieve belang. Dit betekent dat de tussenpersoon moet zorgen dat de wederpartij in die positie wordt gebracht alsof hij wel bevoegd was en de rechtshandeling geldig tot stand was gekomen. Dit komt voort uit het vertrouwensbeginsel. Volgens art. 150 Rv ligt de bewijslast namelijk op de (pseudo)gevolmachtigde.
De vraag kan rijzen of een onbevoegde vertegenwoordiging een onrechtmatige daad kan opleveren. Voor de vertegenwoordiger is dit praktisch niet van belang, aangezien hij toch op grond van art. 3:70 BW tot schadevergoeding verplicht is. Maar voor de wederpartij kan het wel aantrekkelijk zijn om bijvoorbeeld de werkgever aan te spreken omdat werkgevers op basis van art. 6:170 BW aansprakelijk zijn voor de onrechtmatige daden van hun werknemers. Om zich bij onbevoegde vertegenwoordiging te kunnen beroepen op een onrechtmatige daad, moet de wederpartij aantonen dat de tussenpersoon in strijd heeft gehandeld met wat het maatschappelijk verkeer betaamt (bijvoorbeeld bedrog).
In art. 6:172 BW is geregeld dat de vertegenwoordigde kwalitatief aansprakelijk kan zijn voor de schade die de vertegenwoordiger veroorzaakt door zijn onrechtmatige daad, als deze gedraging is verricht binnen de uitoefening van diens bevoegdheden. Volgens de Hoge Raad is de vertegenwoordigde alleen kwalitatief aansprakelijk wanneer de vertegenwoordiger de bevoegdheid heeft om de principaal te vertegenwoordigen en dus niet wanneer de vertegenwoordiger onbevoegd was maar de derde heeft aangenomen dat de vertegenwoordiger wel bevoegd was. In dit laatste geval kan de derde zijn schadevergoedingsvordering alleen baseren op art. 3:61 lid 2 BW in verbinding met art. 6:74 BW.
In artt. 3:72-76 is een uitvoerige regeling neergelegd omtrent het einde van de volmacht. Art. 6:72 geeft opties voor het eindigen van een volmacht, maar er zijn er nog meer. Zo kan de volmachtgever de volmacht herroepen en de gevolmachtigde kan de volmacht opzeggen (art. 3:72 BW).
Bij het eindigen van de volmacht is het vertrouwensbeginsel van belang. Als een derde heeft vertrouwd en redelijkerwijs heeft mogen vertrouwen op een door de volmachtgever gewekte schijn dat de volmacht mocht voortduren, wordt hij beschermd in zijn rechten volgens art. 3:61 lid 2 BW. Maar volgens art. 3:76 BW kan dit niet als die derde het einde van de volmacht óf de oorzaak daarvan kende en ook niet als er zich een situatie zoals in het eerste lid voordoet.
Herroeping is in beginsel altijd mogelijk, tenzij specifiek is bepaald van niet (art. 3:74). Daarnaast kan worden bepaald dat de volmacht niet eindigt door de dood of ondercuratelestelling van de volmachtgever. Vereist is dat de rechtshandeling waartoe de volmacht strekt in het belang is van de gevolmachtigde of een derde. Bijvoorbeeld de koper van een registergoed, die de onherroepelijke volmacht krijgt om de akte van overdracht te passeren. Dit vereiste wordt echter wel afgezwakt door art. 3:74 lid 2 BW: de gevolmachtigde mag er in beginsel van uitgaan dat aan dit vereiste is voldaan, tenzij het tegendeel duidelijk kenbaar is.
Wanneer niet is voldaan aan het belangvereiste, dan is alleen de onherroepelijkheidclausule nietig; de volmachtverlening zelf was dus nog geldig tot het moment van herroepen. Alle handelingen die eruit voortvloeiden die plaatsvonden vóór het herroepen blijven dus geldig.
Volgens lid 4 van art. 3:74 kan de rechtbank de onherroepelijkheidclausule wijzigen of buiten werking stellen wegens gewichtige redenen.
Naast de gewone/onmiddellijke vertegenwoordiging, waaronder volmacht valt, bestaat de middellijke vertegenwoordiging. De tussenpersoon handelt op eigen naam, maar voor rekening van de achterman, dus de baten en lasten zijn voor hem. De principaal heeft dus wel rechtsgevolgen, maar die strekken minder ver dan mij onmiddelijke vertegenwoordiging.
Lastgeving is een overeenkomst waarbij de tussenpersoon verplicht is om handelingen te verrichten, niet alleen bevoegd zoals bij volmacht. Lastgeving kan in eigen naam (middellijk) of in naam van de ander worden overeengekomen (art. 7:414 lid 2 BW). De lastgeving regels (afdeling 7.7.2) zijn volgens de schakelbepaling van art. 7:424 BW tevens van toepassing op de middellijke vertegenwoordiging.
De tussenpersoon (hier: lasthebber) kan zijn eigen positie bepalen en hoeft dus de achterman ook niet bekend te maken. Hij kan op grond van art. 7:419 BW (naast de achterman) schadevergoeding vorderen ten behoeve van de achterman wegens wanprestatie (Kribbebijter-arrest). Als deze bepaling er niet zou zijn, dan zou een lasthebber geen schadevergoeding kunnen vorderen als een door hem gekochte zaak gebreken vertoont. Dat kan immers alleen degene op wiens naam het is gekocht. Ook zou dan een principaal niet uit wanprestatie kunnen ageren omdat hij geen partij bij de overeenkomst is.
Wanneer in geval van middellijke vertegenwoordiging de tussenpersoon zijn verplichtingen jegens de lastgever niet nakomt of failliet gaat, kan de achterman de voor overgang vatbare rechten van de tussenpersoon jegens de derde door een schriftelijke verklaring aan hen beiden op zich doen overgaan (art. 7:420 BW). Voor de wederpartij geldt de soortgelijke regeling in art. 7:421 BW.
Art 7:423 BW regelt de last tot het uitoefenen van rechten, waar de lastgever die lasten dan niet meer mag uitvoeren. Deze rechtsfiguur is moeilijk in het stelsel te passen, omdat het de rechten van de lastgever uitsluit (zgn. privatieve werking). Alleen in het geval van een last op eigen naam, kan de privatieve werking bedongen worden. Zij leidt goederenrechtelijk tot beschikkingsonbevoegdheid.
Noem vier verschillende vormen van vertegenwoordiging binnen het privaatrecht.
Geef de definitie van het begrip volmacht.
Wat is het verschil tussen middelijke en onmiddelijke vertegenwoordiging?
Welke drie functies heeft vertegenwoordiging binnen het privaatrecht?
Geef de definitie van het begrip lastgeving.
Noem het belangrijkste verschil tussen het vergoeden van een positief belang en van een negatief belang.
Op welke twee manieren kan een volmacht tegenover de wederpartij worden verworpen?
De volmachtverlening is een rechtshandeling, omdat de handeling is gericht op het tot stand brengen van een rechtsgevolg. Om welk rechtsgevolg gaat het hier?
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
2942 | 1 |
Feedback hoofdstuk 3 en 4 Law Supporter contributed on 19-08-2019 14:10
Hee Yara!
Fijn dat je de volgende 2 hoofdstukken op tijd af hebt! :) Hierbij weer de feedback per onderdeel:
Omvang & inhoud
Spelling & zinsbouw
Auteursrecht
Opmaak en aanlevering
Deadlines
Groetjes,
Anoek
Add new contribution